Jid v&daal aan den daq
PER VLIEGMACHINE DE WERELD ROND
Lentestemming aan het Walchen-meer
mmmM
FORT-MYSTERY
TWEEMAAL RONDOM NEDERLAND
WAARDEERING
mm
VRIJDAG 13 APRIL 1934
DOOR NEVEL
SCHADUW
EN
Overgelukkig en verbaasd treden
we in veel licht, warmte
en schoonheid
Als een geheimzinnig
bewogen tapijt....
BEIERSCHE VOLKSDANS
Kind in een duiker
geraakt
r
De mantel van Napoleon
Wanneer men de grenzen van ons
land, van begin tot einde zou af
bakenen met de hoeveelheid Sunlight
Zeep, die jaarlijks wordt verbruikt,
dan zou een dubbele muur van dit
zuiver Nederlandsch product ont
staan. Dit geweldig groot verbruik
bewijst welk een vooraanstaande
plaats Sunlight Zeep bij de Neder-
landsche huisvrouwen inneemt en
hoe zij de volmaakte kwaliteit heb
ben leeren waardeeren.
THANS VOOR 4 (iROOTK STI KKEN, BOVENDIEN
Havik vliegt in een auto
Twee kinderen verwond
Munten van San Marino
Bevers in Zweden
P
vrienden
SS3r2 IDe menschen-
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
-JUUI
door
Katharina en Robert Pinkerton
Door een uitgestrekt, moerassig landschap,
waarover de lente een teeren groenen
sluier gespreid heeft langs weiden en
beemden, waaruit de eerste bloesems sprui
ten rijden de .treinen van den Isardal-spoor-
weg naar de bergen. Plotseling eindigt het
Opper-Beiersche vlakkeland en daarmee ook
de spoorlijn. Wij zijn te Kochel aangekomen.
Het liefelijke landschapsbeeld rond het Kochel-
meer brengt den reiziger in blijde stemming.
Langs den ouden historischen weg of wel langs
den nieuwen, bochten-rijken weg waarop
jaarlijks de internationale Kesselberg-autoren-
nen worden gehouden gaat de route over
den Kesselberg naar het Walchen-meer. Hoe
wel het Kochel-meer zeer dichtbij is gelegen,
verschilt het Walchen-meer er hemelsbreed
mee. Door nevel en schaduw beklimmen wij een
naar de zon-ziide gelegen, heerlijk plekje aarde.
We zijn overgelukkig en verbaasd tegelijkertijd,
onverwacht in zooveel licht, warmte en schoon
heid te treden. De pashoogte wordt door een
smalle rotspoort gevormd; hier moet iedere
wandelaar of autobestuurder zich eenige oogen-
bükken ophouden. Men staat er als op een
traptrede en ziet naar de in sneeuw glinsteren
de zuilen, torens en tinnen van Karwendel en
Wetterstein, als waren zij lichtende altaren,
waarover in heiligen schijn de Stubaier en
Oetztaler gletschers blinken.
Wanneer de blik in grooten eerbied omlaag
gaat, ontwaart hij rondom de zwarte dennen-
bosschen tegen de bergen: Hochkopf, Altlach-
berg en Pischberg, bosschen, die als het
ware opgetrokken zijn tot een hooge vesting
aan de voeten der altaren. En beneden ligt het
Walchenmeer als een geheimzinnig bewogen
tapijt. De donkergroene kleur van het water
laat zijn ondoorgrondelijkheid vermoeden. Over
den breeden spiegel zweeft de plechtige stem
ming van het geweldige en het ongerepte. On
willekeurig dringt zich bij den toeschouwer de
gedachte op, dat daar beneden een machtig
schepsel moet wonen, waarvoor de natuur dit
heiligdom geschapen heeft. En het bergvolk
vertelt een sage, volgens welke in de diepte een
monster woont, dat den Kesselberg zal doen
springen en met het losbrekende water Godes
wraak zal uitoefenen, wanneer de zonden van
de menschen te groot zijn geworden....
Zoo zal het Walchen-meer in de ziel van den
lente-reiziger den rustigen ernst brengen, maar
ook de blijde stemming, welke het meer van
zijn liefelijke oevers met hun in bloemenweelde
prijkende landouwen ontvangt. En hij zal met
een blij hart verder wandelen langs den weg,
welken Goethe eenmaal naar Italië volgde,
naar het mooie Urfeld, de oer-oude jager- en
visschersnederzetting en naar het oude dorp
Walchensee, gelegen temidden van groene,
bloeiende weiden. Van overal leiden talrijke
JW
In het program voor de deelnemers
jf aan onze premiereis naar Oberam- H
mergau men vrage inlichtingen
aan het bureau van dit blad: afd.
H Reis Oberammergau is ook opge-
nomen een diner aan het Walchen- |j
H meer met zijn onvergelijkelijke ver-
§1 gezichten.
§j Behalve van de Lucullische ge-
H noegens, die dan geboden worden,
zullen de reizigers ook genieten van
het zitje op dit idyllische plekje, zoo-
als uit het bijgaand artikel over len- E
testemming aan het Walchen-meer
blijkt. ff
wegen naar de zorgvuldig beschutte schoon
heden en geheimen rond de oevers van het
meer, naar Zwergem, Sachenbach of Altlach,
naar Wiederach of Jachenau. Wie echter aan
getrokken wordt door de zon-beschenen berg
toppen, de steile rotsen of de diepte van hoog
gelegen donkere dennenbosschen, ook die
vindt hier een rijk veld tot zijn beschikking.
Te Hamilton (Ontario) is een twee-jarig
meisje, Margaret Scott geheeten, op het nip
pertje aan den dood ontsnapt.
Het kind speelde met haar oudere zusje in
de nabijheid van een bergstroom, waarbij het
in het water terecht kwam. Het kind werd on
middellijk naar een duiker gezogen, welke den
waterstroom onder den weg verder voert. Het'
zusje schreeuwde zoo hard zij kon om hulp
en liep naar den anderen kant van den weg.
Binnen weinige seconden kwam de kleine Mar
garet, aan den anderen kant van den weg,
weer uit den duiker, waardoor de stroom haar
gevoerd had, te voorschijn. Een onbekende, die
zonder zich te bedenken, in het water sprong,
mocht het genoegen smaken het meisje te grij
pen juist op het oogenblik, dat de stroom haar
voerde naar den waterval, die hier van den
berg stort en welke haaranders zou hebben
medegenomen en op de uitstekende rotsen te
pletter zou hebben geworpen.
Het terugvinden onlangs van een aantal
ridderorden en decoraties van Napoleon in het
Berlijnsche „Zeughaus" vestigt wederom de
aandacht op een bekend souvenir van den groo
ten keizer, dat in het bezit is van een vervaar
diger van harnassen in Traunstein, Beieren.
Het souvenir in kwestie is een zwart lakensche
mantel, afgezet met leeuwenhuid, waarvan men
gelooft, dat hij door Napoleon tijdens zijn
winterveldtocht naar Rusland is gedragen.
De omstandigheden vooral, waaronder ae
mantel in Beieren is beland, zijn curieus. Een
kurassier uit Beieren, Joseph Hubar, afkomstig
uit Traunstein, maakte, gedurende de vijftien
jaren, dat hij in het leger van Napoleon dien
de, vele gevechten mede en tenslotte werd hij
als bediende opgenomen in het gevolg van den
keizer. Toen Hubar eindelijk moegestreden, na
vele ontberingen, huiswaarts keerde, ver
klaarde hij, dat Napoleon na den brand van
Moskou, vermomd als boer, door Duitschland
was gevlucht.
Zijn mantel had hij aan zijn trouwen be
diende gegeven, die hem op den rampspoedigen
terugtocht veilig bewaarde.
S 23.0252 H
Een groote havik vloog door het geopende
zijraam van een auto, waarin zich een drietal
kinderen bevond, dat op weg was naar school,
in Porth Elizabeth (Zuid-Afrika). De vogel
wierp zich onmiddellijk op een van de kinde
ren en bewerkte dit danig met snavel en klau
wen. Het meisje trachtte haar gezicht met
haar schooitasch te beschermen tegen de woe
dende aanvallen van haar belager, doch deze
richtte zich toen op borst en armen van het
kind en bracht het ernstige verwondingen toe.
Een schoolmakkertje, dat zich eveneens in den
auto bevond, hielp het meisje. Hij greep den
vogel en wierp dezen op den bodem van den
wagen, waar hij hem met zijn beenen naar
beneden bleef houden. Hierbij haalde de havik
het been van het ventje geheel open.
Inmiddels had de bestuurder van den auto,
gealarmeerd door het geschreeuw achter hem,
gestopt, en gewapend met een zwaren sleutel,
snelde hij de kinderen te hulp. Met een stevi-
gen tik van den sleutel op den kop werd de
vogel gedood.
Biiiimiimimmi
liimmmmiu
De kleine herdersrepubliek San Marino is
er steeds op bedacht haar zelfstandigheid te
bewaren. Zoo heeft zij niet alleen haar eigen
postzegels, maar ook eigen geld. Deze munten
,met de drie veeren", het wapen van San Ma
rino, werden tot dusverre slechts zelden en in
geringe hoeveelheden vervaardigd. Dat had ten
gevolge dat ontmiddelijk, nadat een nieuwe
zending was uitgekomen, de handelaars zich
daarop pleegden te werpen, om het geld vaak
met zeer groote winst aan verzamelaars te ver-
koopen. Intusschen liep de valuta van de
dwergrepubliek daardoor geen gevaar, want
waar het Italiaansche geld ook in San Marino
geldig is, behielp men zich daarmede.
Nu heeft echter de Italiaansche regeering
een. dikke streep door de rekening der hande
laars gehaald. In den loop van de laatste twee
jaar zijn te Rome San Marino bezit natuur
lijk geen eigen muntinstituut zooveel stuk
ken van vijf, tien en twintig lire met „de drie
veeren" geslagen, dat ook voor de eerstvolgen
de jaren van zeldzaamheid dezer muntstukken
geen sprake kan zijn. Daarmede vervalt dus
ook de bijzondere overwaarde.
Er is een van Eyck gestolenf
E En u weet het uit de krant:
Een beroemd en kostbaar stukje,
2 Sieraad van des meesters hand.
Het bericht is zeer uitvoerig
Door de wereldpers vermeld.
En, natuurlijk, ieder staat ook
Van zoo'n wandaad zeer ontsteld.
Maaris het niet buitensporig,
Dat een kunststuk, zoo perfect,
Eerst wanneer het is gestolen
Algemeen de aandacht trekt?
't Hing in Gent, maar wie in Gent
kwam,
Ging niet naar dit schilderij.
Want een kunstwerk, ach, hoe gaat
het,
f Loopt men doorgaans gauw voorbij. 1
Maar, nu dat het is gestolen! f
f En men 't van een foto kent,
Nu spreekt ieder van den diefstal
Van dit meesterstuk in Gent!
Nu kent iedereen de waarde,
Nu voelt ieder het gemis,
Nu zou ieder 't willen zien gaan,
Nu.... 't er echter niet meer is!
MARTIN BERDEN
Nadruk verboden) f
jjiiiiiiiiiiiniiimii hui mum in i in i illinium in mui ii hui mui mi in imiiïï
Van een aantal streken in Zweden, waaruit
hij een eeuw geleden vrijwel geheel was ver
dwenen, is de bever bezig opnieuw bezit te ne
men.
Eertijds kwam de bever in Zweden vrijwel
veel voor. De intensieve jacht evenwel, die op
deze dieren met hun waardevolle pels werd
gemaakt, was oorzaak dat zij verdwenen Later
heeft men den bever, die bekend is als bouw-
kundige-bij-uitnemendheid in de dierenwereld,
wettelijk beschermd. Van de twee a drie plaat
sen, waar nog eenige beverkolonies bleven be
staan, beginnen de dieren zich thans weer over
Zweden te verspreiden. Een aantal bevers heeft
zich ook van de grens van Noorwegen, waar zij
nog veelvuldig leven, naar Zweden begeven.
In 't gedenkwaardige jaar 1918 vertrok Is-
sachar Pooley van Liverpool met het doel in
Amerika fortuin te maken. Een paar maan
den geleden zag Engeland hem terugkeeren,
maar zonder eenig uiterlijk teeken van wel
stand. Niemand, die Issachar alleen naar z'n
kleeren beoordeelde, zou hem voor een kapita
list hebben gehouden.
Vermelding verdient, dat Issachar, nadat hij
z'n intrek op bescheiden kamers genomen had,
z'n aandacht concentreerde op de familieleden,
van wie hij zoo lang gescheiden geweest was.
Hij had veel aan hen gedacht; veel meer dan
zij aan hem. Tenslotte namen z'n gedachten
vasten vorm aan. Hij schreef brieven aan zes
van z'n bloedverwanten.
Acht en veertig uren later waren er drie ant
woorden in Issachar's bezit.
„Lieve oom," schreef een „toegenegen neef."
„Het zal u veel pleizier doen, dat ik mij door
uw vergeetachtigheid inzake onze familieban
den niet in 't minst gegriefd heb gevoeld. Ik
ben blij, dat u slechts tijdelijk te kort aan con
tanten hebt. Bij mij is dat te kort chronisch.
Als u soms kans ziet van iemand anders iets
los te krijgen, stuur me dan a.u.b. een paar
shilling."
De andere brieven waren vrijwel in denzelf
den trant. Issachar had niet verwacht dat ze
anders zouden zijn. Hij grinnikte en ging een
wandeling maken. Toen hij een hoek omsloeg,
liep hij haast een anderen voetganger omver!
Issachar herkende hem als iemand, wien hij
eens een kleinen dienst had bewezen. Na weder
zij dsche begroeting vroeg Issachar, meer in
scherts dan in ernst, den ander 20 shilling te
leen.
„Ik heb geen 20 stuiver bij mij," lachte de
aangesprokene, „maar thuis heb ik nog een
spaarvarken. Daar zou misschien iets in te vin
den zijn. Geef me je adres, dan loop ik van
avond bij je aan en breng het geld mee."
„Denk je?" vroeg Issachar. Hij gaf echter z'n
adres en liet alle hoop varen, den ander terug
te zien. Maar nog dienzelfden avond wandelde
Issachar's vriend diens eenvoudige zitkamer
binnen, legde een banknoot van een pond op
tafel en zei opgeruimd:
„Ziezoo, daar ben ik! 't Spijt me, dat ik je
vanmiddag niet onmiddellijk helpen kon."
Issachar keek naar het pond en antwoordde
rustig: „Dank je; ik zal dit niet vergeten."
Meer zei hij niet, maar in z'n brein was een
idee aan 't kiemen, tengevolge van enkele zin
netjes, die hij dien middag toevallig in de
Openbare Leeszaal had opgevangen. Een der
bezoekers had o.m. tegen een ander gezegd:
„Ja, de knapste advocaat hier in de stad is Dan
Jelleby. Jammer, dat hij nooit meer pleit sinds
hij ook notaris is. Z'n eenige fout is, dat hij
zoo'n kletskous is. Hij kan eenvoudig z'n mond
niet houden. Vertel hem een geheim, en binnen
een uur weet de heele stad het."
Den volgenden morgen liep Pooley het kan
toor van notaris Jelleby binnen.
„Waarmee kan ik u van dienst zijn?" vroeg
de man der wet.
„Ik lijd aan een hartziekte, mijnheer," ant
woordde de bezoeker, „en wil m'n testament
maken. Kort en goed, ik ben een rijk man, die
zich voordoet als een arme drommel. Ik heb
m'n geld verdiend met hard werken, en ik heb
lang genoeg geleefd om te weten, dat weelde
in de handen van zelfzuchtigen een vloek kan
worden."
De notaris boog ten teeken dat hij het daar
mee eens was.
„Mijn bezit in Amerikaansche effecten," ging
de rijke man voort, bedraagt ongeveer 1 mil-
lioen p. st. Aan aandeelen in Canadeescne
maatschappijen bezit ik een kwart millioen en
m'n bezittingen in Australië bedragen ook zoo
veel."
Mijnheer Jelleby boog weer, maar nu veel
dieper.
„Ik kwam naar Engeland, om m'n geboorte
plaats te bezoeken, en m'n geld na te laten aan
menschen, die er een edelmoedig, maar niet
roekeloos gebruik van zouden maken. Waar zou
ik nu die menschen vinden? Natuurlijk wendde
ik me eerst tot m'n familieleden. Hier hebt u
naam en adres van ieder, moet goed in 't
wie*
Deze typisch Beiersche volksdans zal te
Garmisch-Partenkirchen voor de deelne
mers aan onze premiereis worden gedemon
streerd, met bijpassende muziek en jodeln.
Een der agenten maakte mij echter in het
Duitsch, dat ik wel zoo'n beetje verstaan kon,
duidelijk, dat arrestanten het niet altijd zoo
goed hadden, maar dat meneer Sidney Bey een
goed kostje voor mij had besteld en dat zou
betalen, 't Denkbeeld om met hem weg te gaan
leek mij er des te aantrekkelijker door, want
zooals de man in 't eene was, zou hij ook in
't andere zijn.
Zoo verliepen drie dagen. De commissaris zei
mij, dat Sidney Bey tegen den avond uit Am
sterdam terug verwacht kon worden, wat mij in
hevige spanning bracht. M'n boterham wilde
haast niet naar binnen, evenmin als de rijst
met botersaus en bruine suiker, 'k Had een
brok in m'n keel en verkeerde in groote op
winding. Nergens vond ik rustik snakte naar
zekerheid.
Toen kwam er een telegram van Sidney Bev
waarin hij mededeelde, dat hij den volgenden
dag van Schiphol zou vertrekken en om onge
veer 5 uur te Weenen hoopte aan te komen.
Ik was blij zekerheid te hebben, doch betreur
de het, dat mijn vriend ik begon 'sheeren
Bey's bemoeiingen met mij als echte vriendschap
te gevoelen niet even de woorden „in orde,
Bok" had vermeld.
Toen ik hierover nadacht, bekroop mij de
vrees, dat het hommeles was. Wat moest ik
dan? Ik nam mü voor, als mijn vermoeden juist
was, direct na aankomst van Sidney Bey stie-
kum van het vliegveld te verdwijnen en loopend
naar huis terug te keeren. De gedachte als een
weggeloopen jongen onder politiegeleide naar
Amsterdam te worden gebracht, boezemde mij
een geweldigen afkeer in.
oog houden dat het m'n streven is geweest, hen
en anderen in den waan te brengen, dat ik arm
ben. Daarin ben ik geslaagd. Toen stelde ik ieder
van hen op de
proef, door een
leen te vragen:
Het spijt me u te
moeten zeggen, j
dat m'n bloed-
verwanten zich één voor een als volkomen on
waardig deden kennen."
„Lieve hemel!" riep mijnheer Jelleby, „dat
klinkt ongeloofelijk!"
„Ze wilden me geen shilling leenen. Er was
één uitzondering op al die treurige staaltjes
van menschelijke kleinzieligheid. Ik ontmoette
toevallig een ouden kennis die Pancks heet. Hij
beroofde zich zelf van z'n spaarpenningen om
mij een pond te leenen. Ik zou graag willen, dat
u z'n naam neerschreef voor een legaat van
1000 pond.
„IJ is een menschen vriend, mijnheer!" riep
de notaris, vol geestdrift.
„Een bagatel," zei Issachar. „Om nu kort te
zijn, ik zou wenschen, dat u betrouwbare in
lichtingen inwon, zoodat u me de namen kunt
opgeven van enkele menschen die mijn geld op
de juiste wijze zouden gebruiken."
Dan Jelleby verzekerde z'n rijken bezoeker,
dat deze in alles op hem kon rekenen.
„Dat is dus afgesproken," hernam Issachar.
„Natuurlijk reken ik er op, mijnheer Jelleby,
dat u iedereen tot aan mijn dood die met
m'n hartkwaal wel niet lang zal uitblijven
in den waan laat, dat ik een arm man ben."
Voor de rest van den dag bleef Issachar
Pooley op z'n kamer. Met de laatste postbe
stelling kwam er een brief van notaris Jelleby,
waarin hij de namen opgaf van zes inwoners
der stad „van erkende voorzichtigheid en edel
moedigheid."
Issachar las de namen en grinnikte daarbij.
Op de lijst stond o.a. Amos Nubbs, die vier
maal failliet was geweest en er iedere maal
zeer wel bij was gevaren en Aubrey Mannery,
die z'n kassier twee pond per week liet ver
dienen en hem aan de politie overleverde, toen
hij zich een bankbiljet van 10 shillings had toe
geëigend. Issachar kende ze allen. De een was
al niet beter dan de ander, maar ze hadden
geld en dat was het eenige dat er op aan
kwam. Toen ging Issachar zitten en schreef
een nieuwen brief. Aan elk van de personen,
door Jelleby opgegeven, verzond hij er een. De
brief bevatte de mededeeling, dat de schrijver
zich in financieele moeilijkheden bevond, en
dat een voorschot van 100 of zelfs van 50 pond
dankbaar zou worden aanvaard.
Den volgenden morgen ging hü een wande
lingetje maken, maar moest telkens stilstaan,
blijkbaar om z'n hartkwaal. Toen hij voor de
zooveelste maal stil stond, dook een goed ge
kleed man met een rood gezicht, eensklaps uit
een auto en zei met hartelijk meegevoel:
„Arme kerel, je bent ziek. Kan ik iets voor
je doen? Mijn naam is Nubbs."
„Ik heb een zwak hart, mijnheer," ant
woordde Issachar, nederig.
„Laat me u meenemen in m'n auto. Ik zal u
in tien tellen naar uw huis brengen."
Een andere man, mager en hoekig van ge-
gezicht, kwam op hen af. „M'n naam is Man
nery," zei hij. „M'n eenig levensdoel is armen,
zieken en ongelukkigen bij te staan. Wat zou
u wenschen? Een diner, een nieuw costuum?"
„Die arme man is m ij n gast," zei de goed
gekleede menschenvriend, verontwaardigd.
„Beeldt u zich soms in, mijnheer," zoo stoof
de magere op, „dat het vuur der naastenliefde
alleen in uw borst gloeit? Ik zal mij m'n vreug
de niet laten ontnemen. Ik zal weldoen."
„Wees zoo goed, me door te laten, heeren,"
sprak Issachar koeltjes; „o, m'n arm hart; ik
kan niet verder vóór ik een glas port heb
gehad."
„Kom mee naar m'n club, die is vlak by,"
drong de dikke man aan. Hij greep Issachar
bij den arm en sleurde hem in z'n auto, terwijl
de magere menschenvriend het met machte-
looze woede aanzag.
De wjjn deed Issachar goed. Op weg naar
huis, bemerkte hij, dat hij het voorwerp der
algemeene belangstelling was. Op drukke kruis
punten hielden politie-agenten het heele ver
keer voor hem staande; z'n hospita kwam in
z'n kamer om hem te zegen, dat hij maar niet
moest tobben als hij z'n rekening eens een week
niet betalen kon. Wat later kwam een aange-
teekende brief van den dikken menschenvriend,
er lag een chèque in van 50 pond; een tweede
brief van den mageren bevatte 10 bankbiljet
ten, elk van 10 pond. Er volgden nog meer
brieven met waardevollen inhoud.
Den volgenden dag bezochten hem verschei
dene „edelmoedige" familieleden. De geschie
denis, door Dan Jelleby rondgebazuind, had
hun ooren bereikt. Ze hoopten, dat het nog
niet te laat was om hun onvergeeflijk verzuim
te herstellen, kwamen haastig aangeloopen en
dwongen hun goeden, ouden oom les, min of
meer belangrijke sommen van hen te leenen.
Toen de laatste bloedverwant afscheid van
hem genomen had, ging Issachar zitten en
schreef in z'n notitieboekje:
In kas bij aanvang: nihil.
Bijdragen van publiek en menschen vrienden:
1000 pond.
Bijdragen van liefhebbende familieleden:
1500 pond.
Te betalen aan Dan Jelleby: nihil.
Te betalen aan den ouden Pancks: 1000 pond.
Acht dagen later scheepte Issachar Pooley
zich in op de „Mauretania", met bestemming
naar New-York.
A 11** op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen f Ofiftfk bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door f '7Cf\ bij een ongeval met f OCfï bij verlies van een hand f 1 9C 3U verlies van een f Cfk by een breuk van f A fï by verlies van 'n
■ritte (LOOTl IIC S ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen üï/t/ï/»" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen I f doodelyken afloop een voet of een oog i duim of wijsvinger been of arm/ Tw«" anderen vinger
(Korte Inhoud van het voorgaande:
David Patterson is de eigenaar van een
bloeienden oelshandel in Noord-Canada.
Ziin expansie-zucht vindt slechts één hin
derpaal. de machtige Hudson Bav Com
pany, zyn grootste concurrent. Deze oezet
een post „Port Mystery" genaamd en door
Herbert Morlev beheerd waar Patterson
ondanks herhaalde pogingen, nooit in ge
slaagd is vasten voet te verkrijgen. Bruce
Rochette, die een diepen haat koestert te
gen de Hudson's zal dan voor Patterson
trachten een handelspost te vestigen in
het veelomstreden gebied. Hi1 wordt har
telijk door Morlev en ziin echtgenoote ont
vangen. Bruce geeft voor belast te ziin met
het doen van waarnemingen voor een
aardrijkskundig genootschap en helpt bij
het bijhouden der boeken waardoor hit vele
interessante bijzonderheden over de Hud
son's Cy. te weten komt. Bruce neeft
inmiddels een groote genegenheid opgevat
voor Evelyn. Morley's dochter Hij gaat
door met zijn plannen tot hem plotseling
blijkt dat mevr Morlev hem heeft door.
zien. Hij geeft zij nplannen om Hudsons te
bestrijden op en verlaat Fort Mysterie Juist
als de Indianen, die hem achtervolgen, hem
willen dooden, snellen de Morley's te
hulp.)
Ofschoon Bruce's gezondheidstoestand vooruit
ging en de wond zondereenig gevaar voor com
plicaties genas, voelde hij, dat de druk, dien
hij in het begin van zijn ziekte had gevoeld,
hem nog steeds bezwaarde. Hij voelde zich oud
en erg vermoeid. De jongeman, die zoo vol
geestdrift was vertrokken met het doel zich op
de Hudson's Bay Company te wreken, was dood.
Zijn lichaam was er nog wel, zijn trekken waren
nog dezelfde, doch een nieuwe persoonlijkheid
scheen zich in hem te hebben vastgezet.
Bij het beschouwen der gebeurtenissen van
den afgeloopen winter, vond hij zijn oude ik
moeilijker te begrijpen. De geest van haat, die
zijn geheele leven had gedomineerd en geleid,
was voor hem een raadsel. Hoe was het moge
lijk, terwijl de wereld goed en schoon was, en
iedereen gelukkig kon wezen, dat hij er in had
kunnen toestemmen, dat die donkere en wraak
zuchtige gedachten alles in en voor hem had
den zwart gemaakt? Plotseling voelde hij zich
oud, dood, uitgeleefd. Het leek hem alsof hij
de rijkdommen en de heerlijkheden van het
leven, al de romantiek en alle emoties, die hij
had meegemaakt, voor iets ij dels had verspeeld.
Nu zat hij op de puinhoopen van zijn geluk.
Het grootste in zijn leven was heengegaan en
niets was er, wat die ledige plaats kon inne
men. Omdat hij zoo verkeerd had gewild, zoo
onevenwichtig was geweest, had hij niet alleen
zichzelf beroofd van een geluk, doch ook een
ander het geluk afgenomen, waarop z\j recht
had. Eens had hij, in zijn jeugdig gemoed, de
hoop gekoesterd de moeilijkheden te overwin
nen en door zijn vastberadenheid alles wederom
recht te kunnen zetten en dan voor hen beiden,
voor hem en Evelyn, een gelukkig leven op te
bouwen. In zijn huidige zwakheid voelde hij,
dat zulks hem nooit mogelijk zou zijn.
In die dagen begon hij hoe langer hoe meer
steun te vinden bij mevrouw Mor ley; hij vond
in haar een bron, niet van hoop misschien, doch
van realiteit en gezond-denken. Niet alleen
haar verstand, waarvan de scherpte de oorzaak
van zijn ondergang was geweest, doch al het
vrouwelijke, al het moederlijke in haar, welke
eigenschappen hij vroeger in haar gemeend
had te missen, lagen thans voor hem open in
de lange uren, die zij bij zijn ziekbed door
bracht.
Zij sprak over alle mogelijke dingen, dikwijls
op een manier, die Bruce verstomd deed staan,
dat zij aan de vér-afgelegen wereld nog zoo
gebonden was. Zij bracht hem er toe te vertel
len van zijn jeugd, van zijn moeder, van de
jaren die hij in de Vereenigde Staten had
doorgebracht, en ze deed dit, op een wijze die
den zieke deed glimlachen door zijn tranen, die
hem deed zien. dat ziin leven niet altijd gevoed
was geworden met haat.
Soms ook liep het gesprek over het leven rond
den post. Zij deed niet meer, zooals vroeger,
alsof ze met dat leven in dit district niets te
maken had, ofschoon ze zelden sürak van
Evelyn of iets. dat met hun persoonlijk pro
bleem verband hield. Op zekeren dag echter
was men toch op dit onderwerp terecht gekomen
en Bruce stelde de vraag, die hij steeds, sinds
zijn ontwaken na zijn verwonding verlangd had
te stellen. Hij dacht te weten, welk antwoord
er komen zou. Een nieuwe, vertrouwensvolle
houding had hem zekerheid gegeven. Doch hij
wilde van haar lippen de bevestiging hooren
van zijn hoop, dat hij het zorgvuldig werk van
jaren her niet had vernietigd.
Is alles in orde? vroeg hij plotseling. Zal
mijnheer Morley nooit te weten komen wat u
dien dag aan de Indianen hebt gezegd?
Mijn beste jongen, alles is beter afge
loopen dan ik ooit had kunnen denken, ant
woordde ze vriendelijk. Herbert is, zooals ik het
altijd heb verlangd dat hij zijn zou. Hij heeft
zich werkelijk geuit. Je hebt zelf gezien hoe hij
de Indianen bang maakte, hoe hü zijn prestige
handhaafde. Hij is sterker dan ik het ooit zou
kunnen zijn. De Indianen verafgoden hem, ze
zien in hem 'n geheel ander mensch. En hü
voelt de stimulans van zijn succes. Al mijn
kleine gedoe staat daardoor in een bespottelijk
licht. Ik kan je niet zeggen....
Haar stem stokte en Bruce, haar in de oogen
ziende, zag er een licht van liefde en geluk in
schitteren.
De Indianen zijn vergeten, wat ik gezegd
heb, vervolgde ze; ofwel ze hebben er niets van
begrepen. Nu moet ik alleen voorzichtig van den
ouden weg en de oude gebruiken afwijken. Door
Evelyn wordt dat gemakkelijk. Ze denkt, dat ze
my op het goede pad terugbrengt.
Door den tocht, dien u gemaakt hebt om
mij het leven te redden? drong Bruce aan.
Morley is zoo trotsch op me, dat het me
verlegen maakt, antwoordde mevrouw Morley
met tranen in haar oogen. Hij denkt, dat ik zijn
plaats innam, dat ik, tijdens zijn afwezigheid,
inzag, welke verplichtingen hij had jegens
iedereen, die in gevaar verkeert in het district
waarover hij staat, dat ik handelde zooals ieder
beambte der Hudson's Bay zou doen, zooals de
traditie dit van hem vergt.
Ze hield een oogenblik op en ging toen
hartstochtelijk verder:
Bruce, was het noodig? Wist je wel, wat
je deed? Stond je besluit dan werkelijk vast,
dat het benutten van je inlichtingen belang
rijker was dan de liefde voor Evelyn? Had je
dan niet kunnen wachten, en je haar eerst
alles vertellen voor je wegging?
Kreeg u dan mijn briefje niet? riep hij
uit.
Hij had het niet noodig gevonden alles aan
Evelyn te vertellen, doch verkeerde in de
meening, dat mevrouw Morley wist, waarom hij
heengegaan was. Haar verbazing was een vol
doende antwoord op zijn vraag en hij vervolgde
vlug:
Voor ik des avonds vertrok, schreef ik een
briefje voor u en gaf het aan Clara. Ik zei
daarin, dat ik naar Winnipeg ging en geen
minuut mocht verliezen, want ik wilde mijn
verbintenis met mijn patroon verbreken en ook
moest ik beletten, dat de handelsuitrusting werd
afgezonden vóór ik daar aankwam. Ik wilde
alles goed maken, voor zoover het in mijn
macht lag.
En ik dacht, dat je je plan wilde door
drijven! riep mevrouw Morley uit. Ik dacht,
dat je gaan wilde, wat het ook jou of Evelyn
zou gekost hebben. Nu zie ik, dat Ik de oorzaak
van je ondergang ben. Het was mijn opzet om
je tegen te houden. O, Bruce, kunnen jij en
Evelyn me nog vergeven wat ik deed?
De fout ligt aan mij, want ik heb den
grondslag van alles gelegd, antwoordde hij. Ik
wilde echter alles recht zetten. Had ik gekund,
ik zou naar Evelyn gegaan zijn. Nu is de han
delsuitrusting onderweg en ik moet hier blijven
en alles aanzien.
Doch je probeerde toch alles ongedaan
te maken, zei mevrouw Morley. Wanneer je het
niet kon, bleef je toch trouw aan je overeen
komst. Daar komt toch alles op neer.
Dankbaar keek hij haar aan. Plotseling werd
het hem duidelijk dat tusschen hem en deze
vrouw een innige band van vriendschap en
eikander-begrijpen bestond. Beiden hadden met
het Noorden te kampen gehad en het veroverd
en daartegenover had het Noorden ook hen
veroverd Beiden hadden het onmogelijke ge
waagd en hadden het gevaar en de nutteloos
heid gezien om zich te mengen in de zaken
van anderen. Alleen, zij had een geluk ver
overd, waarvan hij nooit iets zou vermoeden.
Doch zelfs die gedachte zou voor hem niets
bitters Rebben gehad.
Een poosje zeiden ze geen van beiden iets.
Toen sprak ze weer.
(Wordt vervolg.)