In het ijs der Poolvelden
ONZE 296e UITKEER ING
I f
ZKet vetftaal van den dag
PER VLIEGMACHINE DE WERELD ROND
A
U
s
I f 375.— keerden wij heden uit
DE BAROMETER
Het Geheim van
het open Raam
VRIJDAG 20 APRIL 1934
DE „TSJELIOESKIN"
Relaas van den leider der expe
ditie over den ondergang
van het schip
Eensgezinde bemanning
Bewegende ijsvelden
Ondergang
Landbouw Crisisfonds
Overzicht van inkomsten
en uitgaven
ingevolge de voor onze abonné's geldende
gratis-ongevallen-verzekering aan mevr. de Wed.
N. STADECAARD, Doelenstraat 6, Alkmaar,
wegens een aan haar echtgenoot overkomen
verkeersongeval met doodelijken afloop. Dit is
WAARMEDE THANS EEN TOTAAL BEDRAG VAN I
1 aan onze verzekerde abonnes is uitgekeerd.
I DIRECTIE VEREEN. KATH. PERS I
Sovjets onderzoeken het
Poolgebied
hebben! De wy- familie Poirier
zer staat al op
Om het wereldkam
pioenschap schaken
Eerste steen terecht
„HALLO!
met de ober van café:
De Beurs. Wilt U direct
vierentwintig flesschen
"TIP" zenden?... Ja,
't gaat ontzèttend hard!"
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
Detective-verhaal door
ANTHONIE GILBERT
„Ik legde juist aan Sir Hector uit," voegde
De leider van de Noordpoolexpeditie, die
door het vergaan van de „Tsjelioeskin'
zoo tragisch gekenmerkt werd, heeft on
langs vanuit de Poolzee per radio over de
ervaringen van de expeditie verteld.
Het doel van de reis was het verzamelen van
gegevens van wetenschappelijken aard op ver
schillende gebieden en om te onderzoeken of
de waterwegen van de Noordelijke jjszee ook
Voor niet-ijsbrekers toegankelijk zijn. Voor het
geval de weg versperd zou zijn door het ijs, zou
men een beroep kunnen doen op den beroem
den ijsbreker „Krassin", den grootsten ijsbre-
ker ter wereld. Inderdaad duurde het niet lang
of de expeditie werd door de ijsmassa's inge
sloten, doch de „Krassin" kon nitet ter hum
Worden geroepen, omdat hij zelf averij had
gekregen in de Kara-zee en direct na de re
paratie geroepen werd om de schepen, die in
het ijs van de Lena vastzaten, te helpen.
Op eigen kracht kwam de „Tsjelioeskin" in
de Beringstraat, waarmede de geheele weg in
het Noorden was afgelegd. In de Beringstraat
drong het ijs zoo onontkoombaar op het schip
aan, dat het bezweek en op 13 Februari door
het ijs werd vermorzeld. Aan emotie en erva
ring ontbrak het dus niet, maar belangrijker
is het feit, dat de expeditie tot beduidende
conclusies kon komen.
Ten eerste is gebleken, dat de vaarwegen in
de Poolzee inderdaad toegankelijk zijn voor
handelsschepen van sterke constructie en dat
een regelmatige navigatie mogelijk is.
Ten tweede bleek de noodzakelijkheid, dat op
bepaalde moeilijke trajecten ijsbrekers paraat
moeten zijn om in nood verkeerende schepen
te helpen. Ware een ijsoreker in de nabijheid
van de „Tsjelioeskin" geweest, hij zou gemak
kelijk en zonder schade het schip hebben kun
nen bevrijden. De vaart in deze streken is
zeer kostbaar, doch de kosten worden aanzien
lijk minder, wanneer ijsbrekers de reis der
handelsschepen sneller kunnen doen verloo-
pen. Dit alles zal ongetwijfeld bereikt worden
nu na de reis van de ..Tsjelioeskin" en het
vorige jaar van de „Sibiriakov".
Vanaf het oogenblik dat het schip in de ijs
velden vastzat, hing zijn lot uitsluitend af vat.
het toeval. Alle mogelijke en noodige maat
regelen werden genomen en zelfs werd nog
geprobeerd het schip van positie te doen veran
deren. Maar van alle kanten stapelden de ijs-
schotsen zich op en zoover het oog reikte, ont
waarde men schotsen en bergen van ijs. Bi)
iedere windvlaag stieten de ijsblokken op el
kaar, schoven over elkaar heen, braden door
midden en vormden nieuwe opeenhoopingen.
De watergeulen, die hierdoor nu en dan vrij
kwamen, bevroren onmiddellijk. Nu en dan
botsten ijsblokken tegen de boot, die gevaarlyx
begon te sidderen en te kraken en in Decem
ber werden de schokken zoo hevig, dat de be
manning het schip verliet en haar bivak op
het ijs opsloeg. Nauwelijks echter was het weer
vrij gekomen, of proviand en bemanning ver
huisden weer naar boord. De tenten bleven
staand met een gedeelte van de proviand en
de bemanning had nauwkeurige instructies
voor het geval een plotselinge averij zou op
treden. Volgens een in bijzonderheden uitge
werkt plan had iedere man scherp omschreven
opdrachten bij het in- en uitladen der levens
middelen.
Bij al aeze manoeuvres van ijsblokken en
-bergen werd het schip herhaaldelijk verplaatst,
hetgeen overigens de expeditie niet belette om
haar wetenschappelijke onderzoekingen voort
te zetten. Steeds hooger stapelden de ijsblokken
zich op over een oppervlakte van kilometers
in het rond. Zij hadden een hoogte bereikt van
verschillende meters en schoven langzaam maar
zeker naar het schip toe. Begin Februari pas
seerde een van die muren van ijs het schip
op korten afstand, met het gevolg, dat nieuwe
blokken in de nabijheid van de boot werden
opgehoopt.
Op 13 Februari stak een hevige noordenwind
op. Een verblindende sneeuw stoof over de ijs
vlakte en belette de expeditie alle werk. De
koude bedroeg bijna dertig graden onder nul
In den angst van alle kanten te worden inge
sloten, trachtten de mannen, die de bewegin
gen der ijsblokken bestudeerden, door de duis
ternis heen te breken, terwijl zij aan alle zijden
luisterden naar het hevig gekraak van het ijs
Omstreeks twaalf uur 's middags raakte een
enorme ijsmuur in beweging en kwam recht
streeks op het schip af. De geweldige blokken
schoven over elkaar heen als rollende golven
ter hoogte van minstens acht meter.
Er werd bevel gegeven om direct de pro
viand van boord te halen en met de gebrui
kelijke nauwgezetheid trokken de mannen aan
t werk. De ijsdijk kwam steeds nader, brak
doormidden en stuwde de ijsschotsen voor zich
uit. De metalen romp van het schip weerstond
den geweldigen schok, die het gevolg was. Wel
boog het metaal door en werd het hier en daar
zelfs uit elkaar gescheurd, maar het schip
was nog niet overwonnen. Langzaam maar ze
ker schoof het ijs echter verder en de ramp
was niet meer te vermijden. Plotseling deed
een geweldige schok het schip trillen en de
mannen werden naar bakboord geslingerd, maar
nog bleef het schip een geheel. Toen begon het
onverbiddelijke ijs zijn vernielingswerk aan de
onderzijde van den romp, waar talrijke gaten
ontstonden, die het water door lieten, dat in
minder dan geen tijd de machinekamer vulde.
De pompen werden vernield en ieder oogenblik
verwachtte men, dat de ketel in de machine
kamer zou explodeeren. Dit gebeurde gelukkig
niet, maar het was intusschen duidelijk, dat
het schip zijn laatste oogenblikken tegemoet
ging. Met groote vastberadenheid werd inmid
dels het werk voortgezet. De volledige voor
raad voedsel kon worden gered, voor de boot
begon te hellen en langzaam te zinken. De man
schappen gingen allen van boord en de radio
telegrafist verzond zijn laatste bericht naar de
bewoonde wereld. Alle proviand en verdere be-
noodigdheden werden zoo ver mogelijk van hei
schip gebracht, omdat men vreesde, dat bij
het zinken de ijsschotsen in sterke beroering
zouden komen.
Weer gingen vijftien man aan boord om nog
te redden wat gered kon worden. Op dat oogen
blik was het water reeds tot aan het passa-
giersdek gestegen. Toen werd order gegeven
om het schip te verlaten. De laatste mannen
aan boord waren de kapitein en de econoom
Moguilewitsch, die het eerste slachtoffer zou
worden van deze ramp. Toen de masten van
het schip afknapten, verloor Moguilewitsch zijn
evenwicht en werd hij door tonnen en vaten
meegesleurd, die van alle kanten op hem aan
rolden. Hij zag geen kans meer om zich vast
te klampen en zonder dat men een poging kon
doen om hem te redden, verdween hij in de
diepte. Binnen enkele seconden zonk het schip.
De romp stak een punt in de hoogte. Het roer
werd even zichtbaar en toen zakte alles weg
in het water tusschen de ijsblokken.
De sneeuw joeg over het ijs en in het duister
werd appèl gehouden. De tenten werd opgesla
gen. De mannen kropen in hun slaapzakken
en sliepen, uitgeput als zij waren, direct in.
Met uitzondering van de radiotelegrafisten
echter, die hun apparaat in orde brachten en
contact zochten met de buitenwereld. Dit con
tact kwam den volgenden dag tot stand met
het station Ouellen. Daarna werd in één dag
een barak gebouwd en een verwarming in de
tenten tot stand gebracht. En toen begon het
kampleven cp het ijs. De discipline was voor
treffelijk en het moreel der bemanning liet
niets te wenschen over. Gelukkig, want de ge
varen die de expeditie nog zouden bedreigen
eischten een volmaakte eensgezindheid, die
alleen tot de redding zou kunnen voeren.
De Memorie van Antwoord op het Voorloopig
Verslag der Tweede Kamer nopens de begroo
ting voor 1934 van het Landbouw Crisis Fonds
gaat vergezeld van een gewijzigd vergelijkend
overzicht der geraamde inkomsten en uitgaven
alsmede van een gewijzigden uitgewerkten en
toelichtenden staat.
Hieruit blijkt het volgende:
De oorspronkelijke begrooting sloot voor den
geheelen dienst als volgt: Gewone dienst
f 162.160.433.75. Kapitaal dienst f 26.409.800. Ge
heele dienst f 188.570.233.75.
De gewijzigde begrooting geeft thans aan: Ge
wone dienst f 181.327.167.41. Kapitaal dienst
f 4.571.000. Geheele dienst f 185.898.167.41.
In den tóelichtenden staat wordt nog 't vol
gende medegedeeld:
De afdeeling granen is thans geraamd op
f 26.500.000. In 1934 is een opbrengst aan mono-
noliewinst op tarwe, rogge, gerst, haver en maïs
te verwachten van 23 millioen gulden en aan mo
nopoliewinst op derivaten twee millioen gulden.
Het geraamde bedrag voor de melkveehouderij
f 7400.000 wordt als volgt gespecificeerd:
a. Heffing op in het binnenland geconsumeer
de boter f 48.000.000; b. idem op kaas f 7.700.000;
c. idem melkproducten f 500.000; d. idem marga
rine f 13.000.000; e. idem andere spijsvetten
f 4.600.000; f. consumptiemelk f 300.000.
Wat de heffing op in het binnenland gecon
sumeerde boter betreft, is de consumptieboter
begroot op 47 millioen K.G. en de menging in
margarine op 13 millioen K.G. Het bedrag der
heffingen is aangenomen op gemiddeld 80 ets.
per K.G.
Bij de afdeeling kippen- en eendenhouderij
wordt medegedeeld, dat het in de bedoeling ligt
om door een heffing op de broedeieren de kosten
verbonden aan de teeltregeling, alsmede aan den
steun aan het fokkerijwezen ter verbetering van
ijiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
•MmiiiiiiaiiiiiiiiiimiiiutammiimiiM E
ïiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiifiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiï
^minimin
minimum
Als het weerglas maar op mooi staat,
Dan is alles even best.
En men zelf, in mooi-weer stemming,
Heeft dan maling aan de rest.
't Is alsof de barometer
Over ons met liefde waakt.
Dit vooral, wanneer men plannen
Voor den Zondag heeft gemaakt!
Ziet men echter, dat de wijzer
Naar veranderlijk toegaat,
Dan veranderen de trekken
Eveneens op ons gelaat.
En zoodra is de verwachting
Plots'ling regenweer of wind,
Of het blijkt ook, dat men daarvan
I Den terugslag ondervindt!
Daalt de wijzer zelfs nog verder,
Dan is 't heelemaal niet pluis,
Want dan hebben wij de stemming
Van het stormweer ook in huis!
Want het weerglas spreekt niet enkel
Van het weer, in kleur en geur,
Maar het geeft ons óók den stand aan
Van het peil van ons humeur!
MARTIN BERDEN 1
(Nadruk verboden)
Biiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiuü
kippen- en eendenstapel, volledig te bestrijden.
De heffing op den uitvoer van bloembollen
wordt geraamd op f 450,000.
Voor de steunverleening aan de chichorei is
geraamd f 68.100; waarvan f 65.000 als uitkee-
ringen ten behoeve van de verbouwers van chi
chorei, oogst 1934.
Voor de steunverleening aan de griendcul-
tuur, oogst 193334 is uitgetrokken f 160.000,
voor het wieden in 1934 f 50.000 en voor uit-
keeringen aan de rietcultuur, oogst 193334
f 55.000, voorts voor uitkeeringen, w.o. voor
schotten op uitkeeringen aan de griendcultuur,
oogst 1934, f 75.000, idem aan de rietcultuur,
oogst 1934, f 125.000.
Voor consumptieaardappelen is geraamd:
f 2200.000 voor steun op niet voor de consump
tie verkochten aardappelen oogst 1933 en
f 2500.000 voor idem oogst 1934, benevens
f 1.130.500 voor terugbetaling op de inhoudin
gen der verkochte aardappeloogst 1933.
Voor de uitkeeringen aan kippen- en eenden
houders is f 4680.000 geschikbaar gesteld, bene
vens f 375.000 voor uitbetalingen voor gedroog
de garnalen aan garnaalvisschers en drogers,
alsmede f 360.000 voor steun aan het fokkerij-
wezen van kippen en eenden.
Voor uitkeeringen ten behoeve van de ver
bouwers van fruit- en warmoezerijgewassen
oogst 1934 is zes millioen gulden uitgetrokken.
De uitkeeringen ten behoeve van de teelt en
de bewerking van vlas, oogst 1932, zijn be
groot op f 57.033.75, idem oogst 1933 op f 452.140.
idem oogst 1934, 387.250.
Voor steun aan de verbouwers van fabrieks
aardappelen, oogst 1933, is uitgetrokken
f 3.600.000.
Voor uitkeeringen ten behoeve van verbou
wers van suikerbieten, oogst 1934, is uitgetrok
ken dertien millioen gulden.
Door de Sovjet-regeering zullen twee nieuwe
expedities worden uitgezonden teneinde de
Nieuw-Siberische eilanden en omgeving aan een
nauwkeurig wetenschappelijk onderzoek te on
derwerpen. De directeur van het Instituut voor
Poe Onderzoek in Leningrad, Prof. Samoilo-
witsch, zal zich tegen het einde van deze maand
naar Helsingfors begeven en naar Parijs, om
aldaar enkele voordrachten te houden over de
resultaten van het Russisch onderzoek in de
Poolstreken.
Eindelijk gelukt!" riep Poirier en hij sloeg
z'n hoed met geweld op de kleerenhaak.
„Wat is gelukt?" vroeg z'n vrouw.
„We kunnen morgen met de Perrotards in
den auto mee."
„En loop je daar op de trap al om te schreeu
wen? Omdat die lui je zooveel eer aandoen,
terwijl ze hun wagen misschien nog niet nalf
afbetaald hebben?"
„Ik dacht nogal dat je blij zou zijn. Al een
paar maanden lang vertel je me iederen Zon
dag met een zuur gezicht dat de Perrotards
ons heusch wel eens 'n keer mee mochten ne
men. Ik maak iederen dag op 't kantoor han
dige toespelingen en nu heb ik eindelijk een
uitnoodiging los gekregen en als ik er mee thuis
kom, mopper je dat ze hun auto nog met be
taald hebben."
„Ik vind alleen dat die uitnoodiging een
beetje erg laat komt. Ze hebben al hun vrien
den eerder gevraagd dan ons, en nu ze me
mand meer weten, die met hen mee wil, komen
wij aan de beurt. We zullen natuurlijk aanne
men, maar ik zou niet weten waarom we zoo
dolblij moesten zijn. Waai' gaan we heen?"
„Dat heb ik nog niet gevraagd. Ze komen
ons morgenochtend om 7 uur halen. Als ze
driemaal toeteren, zouden we maar naar bene
den komen
„Wat 'n aanstellerij. Driemaal toeteren, om
de heele buurt op hun auto opmerkzaam te
maken. Zoo zie je, je kunt wel een auto op
afbetaling koopen en geen manieren hebben."
Victorien Poirier sprak niet tegen. Zeventien
jaren van harden strijd hadden hem geleerd
dat hij in de echtelijke loopgraaf, ondanks z'n
voornaam, altijd verslagen werd.
Mevrouw Poirier was trouwens den volgen
den morgen al in een beter humeur. Eindelijk
eens een Zondag, dat ze zich niet zouden ver
velen! Toch wel aardig van de Perrotards, hun
gasten af te komen halen. En ook wel pikant
op een onbekend doel af te gaan. De Perro
tards hoefden niet eens driemaal te toeteren:
de Poiriers stonden al op de stoep!
Het was gauw genoeg beslist hoe men zou
zitten. Perrotard aan 't stuur en z'n vrouw
naast hem; de gasten op de achterbank. Toen
volgden de gebruikelijke complimenten. Over
het rustige, zekere rijden van mijnheer nog
beter dan een beroepschauffeur over de kleur
der carosserie en den smaak van mevrouw, die
de keuze gemaakt had, over het verrukkelijxe
veeren; zelfs de klank van den hoorn werd
geprezen, die was sterk en doordringend en
welluidend. Dat zijn o.m. de dingen, dis alle
medepassagiers zeggen en die gewoonlijk tot
den middag duren.
Het was al twee uur, toen ze voor „de Vette
Hen, met erkend gave Keuken" stopten. Hei
was er goedkoop; het eten gewoon en middel
matig toebereid. Maar de twee flesschen wijn
die ze met hun vieren dronken, waren goed.
Op den terugweg nam Perrotard den weg
over Fontainebleau. Toe» gebeurde het. Een
roekelooze hond stak den weg over. Perrotard
reed langs het dier heen en stiet daardoor op
een hoop kiezel. Mevrouw Perrotard ontving
den schok met een gemelijk: „Wat is dat nu?"
en liet er het duidelijk verwijt op volgen: „Je
hebt te veel wijn gedronken, man; je ziet niet
meer wat je doet!"
„Wat? Zie ik niet meer wat ik doe? Denk je
dat ik dronken ben?" riep Perrotard, ontzet
tend boos. „Ik weet beter wat ik doe dan jij.
Je hoeft me niet te vertellen hoe ik rijden
moet, of hoe ik me hoor te gedragen als er
vreemden bij zijn."
„Ik zal je vertellen wat ik wil. Je bent toch
zeker geen koning of zoo iets? Ik zal niet eens
meer iets mogen zeggen."
„Als je niet weet hoe je je fatsoen moet Hou
den, kun je veel beter zwijgen."
„Wat een verbeelding! Denk maar eens aan
je vader, die nog pas bankroet geslagen is."
„Kijk jij liever naar je eigen familie. Ik heb
ten minste geen zuster die ergens m Mont-
martre optreedt."
„Pas op, als je nog één woord over m'n zus
ter zegt.
„Als ik u verzoeken mag," kwam Poirier, be-
Wat was ik blij. Ik mag mee, ik mag mee,
juichte ik en ik vloog naar Sidney Bey. die
glimlachend stond toe te kijken. Ik maakte
hem duidelijk, dat het geld dat ik had, voor
een vliegpak bestemd was en voor wat onder
goed. Maar de heer Sidney klopte mq op mijn
schouder en schudde neen. Hij zelf zou voor
mijn heele uitrusting zorgen; het zou me bij
hem aan niets ontbreken; ja, ik zou zelfs
salaris krijgen, terwijl hij tevens zou zor
gen, dat ik werd opgeleid tot beroepsvlieger.
Daar het zijn plan was den volgenden dag
te vertrekken, besloot hij direct met mij de stad
in te gaan voor het aanschaffen van de klee
ding die ;k noodig had. En nadat hij zich wat
verfrischt had, bestelde hij een taxi, waarin
wij naar zijn huis reden, een groot neerenhuis
in een van de voornaamste wijken der stad
Zijn vrouw was al spoedig met een en ander
op de hoogte gesteld en toen zij besefte in wel
ke verhouding haar man en ik voortaan tot
elkaar stonaen, streek zij mij door mijn haren
en gaf mij, tot mijn ontsteltenis, een zoen op
mijn voorhoofd.
Mevrouw Bey besloot mee de stad in te gaan
voor het koopen van onderkleeren en van een
nieuw pak, terwijl haar man op zich aam voor
mijn vliegerskleeding te zorgen. Ik nam mijn
geld weer uit de enveloppe en wilde dit nu aan
mevrouw Bey geven, maar deze lachte en gaf
my te verstaan, dat zij het voor mij naar een
spaarbank zou brengen, ik kreeg dan nog rente
van het geld.
Toen wij 's avonds tegen achten naar huis
terugkeerden, was ik naar den smaak van
„tante" gekleed. Mevrouw Bey vond net beter,
dat ik haar kortweg tante noemde en haar
man oom, waartegen ik geen bezwaar had, al
had mijn moeder mij dan ook niet geleerd te
gen alle menschen oom en tante te zeggen.
vend van zenuwachtigheid, tusschen beiden,
„laat toch uw man met rust. Hij zit aan het
stuur, we zijn vlak bij een muur...."
„Hem met rust laten?" riep mevrouw Perro
tard, woedend.... „wacht maar, als we maar
eerst een gendarme tegen komen, dan zult u
eens zien hoe kalm hij wordt. M'n zuster be-
leedigen.... Dat zal ik je inpeperen, als we
thuis zijn."
„Ja, natuurlijk, als u thuis bent!" betoogde
mevrouw Poirier haar instemming.
„Waarom niet direct?" schreeuwde Perro
tard, „zullen we wedden dat ik den wagen op
80 breng en dat we daar tegen dien muur vlie
gen? Zoo iets verdien jij."
„O, lieve hemel!" kreunde Poirier.
„Wees maarniet t
bang daar achter-
inmaar mn i Autotocht der
vrouw moet noo- w
dig eens 'n lesje i - n
60.. 65.. 70..
Zoek jij naar politie? 75.... Als je 't nog maar
beleeft!"
„Perrotard," snikte Poirier meer dan hij
sprak, met de hand krampachtig aan 't portier
van den wagen; „ik smeek jedaar staat
een bord: Gevaarlijke bocht.... Helling...."
„Zie je nou dat ik gelijk had, dat ik niet mee
wou?" huilde mevrouw Poirier..
Het begon donker te worden.
„Eén van tweeën," hernam Perrotard, „of ik
rij de banden kapot, Of ze vraagt excuus."
„Ik excuus vragen? Man, je bent niet wijs."
„Hoor eens, Perrotard," riep Poirier, „we zijn
niet bang. Maar we willen toch maar liever
uitstappen, m'n vrouw en ik.... we zouden 't
veel prettiger vinden als je dat geschil onder
elkaar uitmaakte.... Als je even stopt, stap
pen we uitdan gaan we met den trein
naar huis."
„Zooals je wilt," zei Perrotard koel, „maar je
hoeft heusch niet bang te zijn. Ik wil haar
alleen maar een lesje geven.... straks rijden
we gezellig naar huis.''
Hij remde krachtig. De Poiriers stapten met
groote haast uit, bevend en blij dat ze aan
het gevaar ontsnapt waren. Ze sloegen den weg
naar een klein dorp in en veegden zien het
angstzweet van het voorhoofd. En ze hoorden
nog juist dat Perrotard z'n vrouw toeschreeuw
de: „Dat zal je berouwen!"
Maar ze hoorden niet dat die twee hon
derd meter verder in lachen uitbarstten en dat
Perrotard tegen z'n vrouw zei:
„Zie zoo. Justine, dat hebben we keurig op
geknapt.... een minuut of tien comedie ge
speeld.... Anders hadden we die vervelende
klaploopers iederen Zondag aan onzen hals....
Nu gaan we weer langzaam.... om te begin
nen 30 K.M."
Men bericht ons uit Freiburg:
Donderdagavond werd de zesde partij tus
schen dr. Aljechin eri Bogoljubow om het we
reldkampioenschap, die Woensdag afgebroken
was, voortgezet en beëindigd.
Na den 61en zet van Aljechin werd de
partij remise.
Met spanning wordt nu de zevende party, die
hedenavond om zeven uur zal aanvangen en
waarby Bogoljubow wit zal spelen, tegemoet-
gezien.
De eerste steen van het Volkenbondspaleis
te Genève, welke sedert eenigen tijd vermist
werd, is terecht.
Tijdens den bouw van het paleis was deze
steen van zyn oorspronkelijke plaats genomen
en elders ingemetseld.
Hij is thans slechts voor een klein deel aan
de buitenzijde van het gebouw te zien.
B00TZ
A 77 L op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen f O/)/)/) bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werkendoor f 7C/I biJ een ongeval met f OCfl b\J verlies van een hand f 1 OC oij verlies van een f Cfï bij een breuk van f A fi biJ verlies van 'n
A116 CL 00 HU 6 S ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen OU C/C/.- verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen f f Ol/»m doodelijken afloop 7 een voet of een oog# 1 Li Om' duim of wijsvinger UU»m been of arm# 7l/«" anderen vinger
4
„Daar steekt iets achter. Daar moet Iets ge
beurd zijn."
zy schudde haar hoofd.
„Nog nietMaar ditmaal kon ik het
boek toch niet wegnemen met hetzelfde arge-
looze gebaar, alsof louter nieuwsgierigheid ma
naar de planken had gedreven. Ik keek met
schrik naar de deur en naar ramen waar de
gordynen waren weggenomen. Het was alsof
duizenden oogen mij bespiedden. Ik cegin oud
te worden. Sir Hector, dit soort werkjes maakt
my bang."
Ascher gaf dit met een kalm hoofdknikken
toe. Hij scheen blij, nu zü niet méér dan de
waarheid sprak.
„Dat is toch erg vlug gekomen." merkte hy
op. ..Nog twee jaar geleden, als ik mii goed
herinner.
„Sinds dien tijd zyn mijn moeiiykheden be
gonnen. O, vroeger was het gemakkelijk genoeg
en zelfs nu zou iemand, die er on uit was.
de hand te leggen op die arme oude dame. die
gordynen maakt voor zooveel per dag mij niet
ontdekken, indien ik me wenschte te verbergen
Slechts een kleine verandering in myn haar,
waar ik eens met een verfkam doorga m'n
magere wangen een beetje boller gezet of mijn
bleeke wangen wat rooder gemaakt, een havik
neus veranderd in een stompje, een beetje
vluggere pas voor den langzamen bedachtzamen
tred. Dat alles zyn geen onoverkomeiyue be
zwaren. Maar de natuur is niet vriendelijk, zy
verraadt ons in haar wreedheid. Men houdt
den gestorven glans in de oogen over den
bevenden mond en de onwillekeurige trekkingen
der vermoeide zenuwen. En dan de handen,
vooral de handen, kyk maar eens." Zij maakte
een der handen vry uit het dunne katoenen
zwarte omhulsel, en hij zag hoe ze door den
tyd verschrompeld was en hoe ze beefde.
„Ik geloof", drong ze nog eens by hem aan.
„dat ik werkeiyk een klein pensioen verdiend
heb. Indien u zoo vriendeiyk wilde zijn...."
„Pas op," waarschuwde Ascher haar, „daar
komt iemand."
Hy zag, dat zy werkeiyk de waarheid had ge
sproken, want zyn vlugge oog bemerkte haar
schrik, toen een jonge ferme hand even op
de deur klopte, die opende en er een meisje
binnenrrad zy aarzelde en bleef op den drem
pel staan, toen ze zag, dat haar patroon iemand
bij zich had.
Neemt u me niet kwaiyk. Sir Hector, ik
wist niet, dat u bezet was."
Met haar nog verrassend scherpe oogen.
nam miss Ferris de aangekomene op. Ruth
Marlowe was nu juist een jaar de dertig ge
passeerd. Het was een flink gebouwde jonge
vrouw met een scherpzinnig vrooiyk gezicht,
een breeden mond, stevigen neus en zulke
donkere oogen, dat het vaak moeilijk was om
er de kleur van te bepalen. Haar rooü-bruine
haar was kort geknipt en van haar voorhoofd
weggeborsteld. Ze had flinke stevige handen en
heel haar voorkomen getuigde van een onbe
krompen levensmoed. Haar kleeding bao ge
makkelijk als uniform dienst kunnen doen. Ze
was van donkere stof, rechtaf. zonder eenigen
opschik. Ze droeg noch kettingen, noch ringen.
In haar eene hand hield ze een bundel papie
ren.
„Het spyt me," zei ze nog eens. „ik zal
straks wel even terugkomen. Misschien belt u
wel, als u vrij is?"
Ascher draaide een beetje in zyn schommel
stoel.
„Dit is mün typiste Miss Marlowe," stelde
hij haar op hartelijke wyze aan zyn bezoek
ster voor. Miss Marlowe, dit is Miss Ferris.
Indien u ooit gordynen mocht noodig hebben,
kan ik u haar warm aanbevelen. Ik zal er be
slist eens met Miss Jackman over spreken,"
wendde hy zich toen weer tot de vreemde
linge. „Ik weet zeker, dat zy u nog wel ergens
zal weten te plaatsen."
Het meisje nam uit haar zak een vulpotlood
en een bloc note.
„Indien u mü uw adres wil geven", sprak zy
op tameiyk zakehjken toon.
Miss Ferris nam het potlood van haar over
en schreef met haar kleine nette hand: „Miss
Nora Ferris. 39 Charlton Row. S. W. I."
zij er in haar vriendelyke, zenuwachtige wijze
aan toe, „dat ik een beetje begin te sukkelen
met myn oogen. Myn dokter heeft my wel ge
waarschuwd, dat ik niet te veel naaiwerk mag
doen, maar men kan zich niet altyd de weelde
veroorloven, om naar dokters te luisteren."
zy glimlachte. En haar glimlach kwam precies
overeen met haar stem.
Toen stond ze op, alsof ze wel besefte, dat
haar zaken van zeer gering belang waren en
zij den kostbaren tyd van een groot man niet
mocht verkwisten.
„Nog een minuut alstublief," viel Ascher haar
in de rede. „Laat ik u nog even dat adres
geven, waarvan ik sprak."
Hy ging naar zyn schrijftafel en Miss Mar
lowe liet beiden alleen.
„Dat is een erg verstandig meisje," zei Miss
Ferris langzaam, „die heeft oogen in haar hoofd.
Bent u niet bang, dat zij ooit eens te weten
zal komen, wat u my zoo juist verteld heeft
over uw bibliotheek?"
„Ik zou wellicht reden hebben om daar bang
voor te zijn als ik haar ooit iets over boeken
had geleerd. Maar ik vertel haar zoo iets nooit.
Zij tikt mün brieven en myn aanteekeningen
en daar blyft het Dy."
„En uw manneiyke secretaris?"
„Die weet precies, wat ik hem belief mee te
deelen. Meer zal hy nooit te weten komen.
Trouwens, hy krijgt dit boek byvoorbeeld niet
te zien." Hy tikte met z'n vinger op het boek,
dat zij had meegebracht. Dit gaat morgenavond
met een aantal andere naar Frankrijk
„Stopt u die allemaal in een pakkist?."
„Neen, geen pakkist." Hij sprak erg verstoord.
„Maar een koffer, iedere gek weet, dat een
pakkist boeken bevat. Maar koffers zyn per-
sooniyke bagage en de koffer, die vol uitgaat,
komt leeg terug. Ginds heb ik een Fransch-
man; hij is zeer discreet en de naam van
Hector Ascher zal tusschen ons niet worden
genoemd."
zy kreeg plotseling een rilling.
„Ik ben biy, dat ik met dit alles niets meer
neb uit te staan," fluisterde zy opgewonden.
..Dat is mij allemaal veel te gevaarlijk.'
Hy lachte en stak een sigaar op. terwijl hy
de lucifer in den aschbak doofde, t Houtje viel
toevallig naast den aschbak op een aantal
papieren, die er door ontvlamden.
„Pas op," zei de bedeesde stem, „er komt nog
een ongeluk van!"
Tot haar groote verwondering was Ascher
doodsbleek geworden; hij deed een paar vruch-
telooze, wilde uitvallen naar de brandende
papieren; zelfs zijn lippen hadden hun kleur
verloren.
„Doof die vlammen!" mompelde ny heesch
en büna buiten adem. „Vlugach!"
Miss Ferris kwam onmiddellijk naar hem toe
en doofde de vlammen uit met iets zwaars, dat
op tafel lag.
„Waren die papieren van veel belang?" vroeg
zy. eveneens doodsbleek.
„O, neen, zoo veel kwam het er niet op
aan. Zij kunnen vervangen worden."
Hij haalde een donkeren zyden zakdoek voor
den dag en wischte zyn voorhoofd af
„U moet wel denken, dat ik krankzinnig ben,"
riep hij ineens uit, terwijl hy heel zyn voor
name houding liet varen. „Dat ben ik ook,
beslist, dat ben ik; maar ik ben als de dood
voor vuur, ik zal u vertellen waarom. Toen ik
nog een kind was, heeft een gouvernante mij
eens om een kleinigheid opgesloten in een
groote kleerkast, die eigenlijk 'n stuk van den
zolder was, dat men had afgeschoten,
waarom weet ik niet meer, en ze liet me
daar al dien tijd zitten, terwijl ze zelf naar
beneden ging om thee te drinken. Iemand
schijnt toen beneden de lamp te hebben omge
gooid en er is een enorme brand ontstaan. Ik
hoorde allen schreeuwen, stampen en gillen.
Ik bonsde met handen en voeten en hoofd tegen
de deur, maar ze was op slot. Ik schreeuwde
tot mijn stembanden bijna scheurden, ik sloeg
mijn handen ten bloede tegen de deur, maar
die stomme, laffe vrouw had mij vergeten. Ik
gilde, ik liep als een bezetene in die kast op
en neer. maar het was op de bovenste verdie
ping en de wanden liepen schuin naar elkaar
toe, zoodat ik telkens myn hoofd stiet en my
pynlijk verwondde. O, ik zal u nooit kunnen
zeggen, wat voor angsten ik daar heb uitge
staan. Het was er heelemaal donxer. geen
raam, geen enkel middel om de aandacht te
trekken en al dien tyd hoorde ik de vlammen
in hun dansende gele schoenen nader en nader
komen...."
(Wordt vervolgd)