DEN EIGEN LAST DRAGEN !k V Medische kroniek IPS Zeeofficieren voor den krijgsraad Pijnlijk moment voor de S.D.A.P. VERDERE VERDEDIGING IN HET BRITSCH MUSEUM ANNO 2000 m, ,Wie was dat: Neville Chamberlain 'n Minister uit 1934, wiens begrooting met een batig saldo sloot ZONDAG 22 APRIL 1934 IDEEËN Is De officieren van „De Zeven Pro vinciën" bleven onkundig van alle dreigende voor- teekenen Hulp van den wal ver wacht Een herinnering Overmacht der muiters De zaak V.A.R.A.Zwertbroek zal waarschijnlijk worden uit gevochten voor den rechter Roode advocaten in het harnas De drooggelegde Zuiderzee Slangengif Onder de vele vermaningen van den grooten Apostel der heidenen is er ééne, die, zelfs in den samenhang, eenigszins eigenaardig aandoet. „Want ieder zal zijn ei gen last dragen," zegt Sint Paulus. Wij zijn bij het lezen van dezen tekst geneigd te vragen: is deze raad niet gevaarlijk en was hij vooral in den heidenschen tijd, waarin Paulus optrad, niet onvoorzichtig? Christus' leer was de pre diking der liefde; het hoogste gebod van het christendom was: heb den naaste lief gelijk u zelf; de zwaarste eisch, welke aan de toenmalige wereld gesteld kon worden. Immers, waar het Wezen van het christendom kon worden samen gevat in deze enkele woorden: „liefde tot God en den naaste," daar kon men het heidendom t best teekenen met deze drie woorden van Plau- tus: Lupus est homo homini, de eene mensch is een wolf voor den ander. Hoe kon Paulus dan vermanen: want een ieder zal zijn eigen last dragen? Was zulk een raad niet al te zeer naar het hart van den zelfzuchtigen heiden? Wie zoo vragen vergeten, dat het christen dom met naastenliefde geen slapheid en sen timentaliteit bedoelt, doch integendeel een fier, zelfbewust, een sterk geslacht verlangt. Reeds in de oude Schrift werd gewaarschuwd: mijn zoon, behced uw ziel in de zachtmoedigheid, en eer haar naar haar verdiensten. Wie zal den rechtvaardige eeren, die tegen zijn ziel zondigt en wie zal hem eeren, die zijn eigen ziel ont- eert? Het strookt geheel met den geest van Chris tus en Zijn leer om den mensch op zijn eigen waarde en op den zegen van een zelfstandig bestaan te wijzen. Het is de roem van de Kerk en een harer grootste daden, dat zij eeuwen lang heeft gestreden voor de afschaffing van de slavernij; later krachtig ijverde om de lijf eigenen tot vrije burgers te maken en dat zij aan de vrouw de waardevolle plaats heeft ge geven, welke deze thans en al sinds vele eeu wen in alle beschaafde staten inneemt. In deze lijn ligt ook de bevordering van de zelfstandig heid van het individu en wel op drieërlei ge bied: op dat der opvoeding, in het maatschap pelijk en in het geestelijk leven. Over de opvoeding van het kind zijn biblio theken vol geschreven en duizenden methoden uitgedacht. Bij die tallcoze zich opdringende systemen en raadgevingen wordt een der aller eerste vaak vergeten, n.m. deze: voedt een kind op tot zelfstandigheid! Daarom draait toch het heele proces van de paedagogievan het hul- pelooze, zwakke, onwetende, onervaren kind moet een mensch worden gemaakt. En wat nu lichamelijk vcor de hand ligt, dat n.m. het nieuwe menschelijke wezen op eigen beenen leert loopen en met eigen mond leert eten, dat geldt evenzeer voor de vorming van verstand, wil en gemoed. Het drukke verkeer op onze moderne wegen stelt eischen aan de opvoeding, welke voor heel de overige vorming kunnen gelden. Onvoorzichtigheid en roekeloosheid brengen een doodelijk risico mee: wie een onaf gericht kind zonder geleide het huis uit laat loopen stelt dat jonge leven bloot aan doods gevaar. Maar wie uit overdreven angst zulk een juisten vorm gevonden, waaronder een geluk kige samenleving moet gedijen, n.m. de be perkte vrijheid, de zelfstandigheid van den bur ger, slechts gebonden door de wetten van een sociale, christelijke moraal. Tot de ergste ge volgen van de wereldcrisis behoort wel het feit, dat de sterke zijn handen omstrikt voelt met steeds knellender banden van overheidsbe moeiing en zijn weg versperd met al maar meer wettelijke hindernissen; terwijl anderzijds die zelfde overheid geen kans ziet om den geweldigen legers werkloozen gelegenheid te geven om op eigen beenen te staan. Er groeit een heel ge slacht op, dat niet weet wat arbeid is; niet leert zichzelf door het leven te slaan, doch aan leunt zij het voor een groot deel ongewild tegen openbaren steun en particuliere liefdadig heid. 't Is een bange toekomst een jong ge slacht te zien opgroeien zonder de gelegenheid om te leeren, dat een ieder zijn eigen last moet dragen. En niet altijd hebben wij den indruk, dat alles wordt gedaan om dit moreele gevaar zooveel mogelijk te keer en. Een derde terrein waarop Paulus' vermaning slaat is het geestelijk leven. Zoo ergens, dan geldt het hier: een ieder zal zijn eigen ziel zalig maken! En juist tegen dezen regel wordt wel het zwaarst gezondigd. Zeker, ook in het godsdienstige en juist hierin is opvoeding en leiding noodig. Maar geen geestelijke hulp kan zonder meer iemand heiligen. Genade zonder medewerking van den begenadigde blijft niet al leen vruchteloos, maar eischt vergelding. Hoe- velen hoort men niet klagen over de moeilijk heden, die zij hebben cm hun geloof te bewa ren, om godsdienstig te blijven, om staande te blijven in zedelijke gevaren. Als zij verflauwen of vallen en men durft hun lafheid of zwak heid verwijten, werpen zij de schuld niet op zichzelf; integendeel: zij schuiven deze zonder meer af op de kerk en de priesters. De Kerk zoo heet het stelt eischen, waaraan tegen woordig niet meer valt te voldoen; zij begrijpt haar tijd niet en dwingt wel tot afval. Of wel: de priesters bemoeien zich niet voldoende met ons zieleheil; men ziet er schaarsch een ver schijnen! Wie meent met zulke uitvluchten zich te kun nen verontschuldigen, zal bij den hoogsten Rech ter een slecht gehoor vinden. Ook voor het geestelijk leven geldt het: een ieder zal zijn eigen last dragen; dat wil zeggen, wij allen, Adamskinderen, gaan gebukt onder de gevolgen der erfzonde. Wij allen voelen den zondigen prikkel in ons zwakke vleesch; wij allen weten, dat ons verstand verduisterd en onze wil ver zwakt is. Die lasten dragen wij met ons mee, ieder zijn eigen deel. En de Kerk en haar die naren staan gereed om ons te helpen: aan onze benevelde rede zal de Kerk de Openbaring voor houden en in alle moeilijkheden den weg wijzen; voor onze verzwakten wil houdt zij de genade middelen gereed. Maar den last van onze zon dige natuur kan zij niet van ons afnemen; dien moeten wij dragen tot onzen dood. En in dien zin is het ook voor het geestelijk leven waar: want een ieder zal zijn eigen last dragen! LIBRA kind steeds bij de hand houdt, zonder het te leeren hoe het zich naar de verkeersregels dient te gedragen, begaat een even groote domheid. Op een goeden dag faalt de waakzaamheid en tien tegen een, dat een aansnellende auto den onervaren wandelaar meesleurt. Het drukke verkeer dwingt dan ook de kinderen al vroeg tijdig te leeren hun eigen weg te gaan en dezen goed te gaan. En de practijk van iederen dag bewijst, dat deze goed afgerichte jeugd het best de gevaren van het snelverkeer trotseert. Wel nu, deze verkeerspaedagogie geeft de lijn aan voor heel de opvoeding: maak van het kind, zonder roekeloosheid, maar ook zonder senti mentaliteit, zonder angst en overgevoeligheid een zelfstandigen mensch. Leer hem al vroeg tijdig den gulden regel: een ieder zal zijn eigen last dragen. Niet plotseling kan een jongeman of een jonge vrouw het veilige, ouderlijke huis uitstappen en zich vrij en gemakkelijk, zonder gevaar in het groote, moeilijke, harde leven be geven. Hij en zij moeten de regels van het maatschappelijk verkeer geleerd hebben, niet zoozeer in theorie, met mooie woorden en les sen, maar in de practijk. Een goede opvoeder vindt iederen dag gelegenheid om een kind zelfstandigheid bij te brengen, al zal dat dikwijls, vooral van een moeder, overwinning van eigen gevoeligheid eischen. Op de tweede plaats geldt voor het maat schappelijk leven: een ieder zal zijn eigen last dragen! Er is een tijd geweest, dat deze leus verkeerd werd begrepen en toegepast. De vrij heidsdrang, welke de al te groote gebonden heid der gilden brak, ontaardde in een over schatting der individualiteit. De natuur toont ons, dat ieder wezen op een zelfstandig bestaan Is ingericht; de boomen en de bloemen richten zich naar het licht en trekken sappen uit den grond; ieder dier heeft zijn eigen verdedigings middelen en zijn instinct drijft het steeds naar datgene, wat het nuttigst is voor zijn bestaan, Maar in dit rijk, waar noch rede noch geweten spreekt en waar geen centrale macht heerscht, regeert meedoogenloos het recht van den sterk ste; de groote visch voedt zich met de kleine; de vogel verslindt de insecten. Zoo gaat het ook in de menschenmaatschappij, wanneer geen strenge wetten heerschen: de strijd om het be staan, de zucht naar weelde en bezit stompt vele gewetens af en de zwakke valt als slacht offer van den sterke. In uiterste consequentie was de liberale economie niet anders dan de toepassing van de harde wetten der redelooze natuur op de menschelijke maatschappij. En wanneer het in de practijk niet zóóver kwam, dan was dit hieraan te danken, dat het indivi- dueele geweten van velen voor de uiterste con sequentie der leer terugschrok. Maar ook des ondanks richtte de leer der ongebreidelde vrij heid groote verwoestingen aan. De sociale reactie, welke noodwendig op het liberalisme volgde, sloeg in breede kringen tot het andere uiterste over en schiep den staat al- god. En helaas hebben de allernieuwste stel sels, die zoowel de liberale leer als het vader landloos socialisme verwerpen nog niet den SOERABAJA, 21 April (Aneta). Na de gebrui kelijke openingsformaliteiten vangt voor den Zeekrijgsraad de raadsman de officier van ad ministratie der tweede klasse H. C. van 't Hoff zijn veelvoudige verdediging aan ten behoeve van de beklaagden, den luitenant ter zee der derde klasse A. N. baron de V. van S„ den offi cier van gezondheid der tweede klasse H. C. B„ de luitenants ter zee der tweede klasse E. M. H. en L. D. de K., de officieren van den Marine Stoomvaart Dienst der tweede klasse L. de W. en O. M. W. van B. De zitting wordt bijgewoond door een drietal officieren-belangstellenden. De raadsman is van oordeel, dat artikel 143 van het Militair Wetboek van Strafrecht niet duidelijk is, deswege de bedoeling van den wet gever dient te worden nagegaan, omdat het principe van de strafbaarstelling is ten eerste een meerdere die niets doet, ten tweede een meerdere die niet alles doet wat in het belang der zaak wordt vereischt. De bedoeling van den wetgever is echter niet medeplichtigheid van een meerdere door iets na te laten of iets toe te laten strafbaar te stellen. Pleiter maakt, aan de hand van de artikelen 82 en 361 van het Militair Wetboek van Straf recht, onderscheid tusschen een misdrijf dat ge pleegd wordt en een misdrijf dat gepleegd is. Hij betoogt dat de beklaagden alleen straf baar zijn, volgens artikel 143, indien hier sprake is van een voltooid misdrijf, hetgeen echter niet het geval is, blijkens het door den Zeekrijgs raad op 14 November 1933 gevelde vonnis in de eerste zaak der muiters, waarin oproer werd gekwalificeerd als een voortdurend delict. Wel is waar is het Hoog Militair Gerechtshof van oordeel dat het misdrijf van muiterij vol tooid is in den nacht van 4 op 5 Februari en daarna is blijven voortduren, doch in weten schappelijke kringen bestaat voor deze opvat ting geen bewondering, daar het Hof naast de bestaande onderscheiding tusschen „voortdu rend" en „voltooid' misdrijf een ongewenschte derde onderscheiding maakt. Deswege bepleit raadsman vrijspraak ten op zichte van de ten laste legging onder a. en c. De raadsman betoogt ten aanzien van de kwestie of opzet dient te worden bewezen dat de bedoeling van den wetgever niet is na te gaan in zooverre de opzet, bedoeld bij artikel 143, bij de openbare behandeling niet werd bespro ken, doch de toelichting zoowel op de opname dan wel weglating van het woord „opzettelijk" in andere artikelen wijzen uit dat het de bedoe ling van den wetgever is strafbaar te doen zijn de meerdere niet alleen wiens nalaten, doch wiens opzettelijk nalaten vaststaat. Het onder deel van genoemd artikel „in het belang der zaak gevorderde maatregelen van geweld," wordt door dezen opzet beheerscht. De raadsman schetst de merkwaardige situa tie, dat onder artikel 143 de meerdere practisch altijd schuldig is, n.l. wanneer hij niets, te wei nig of te veel doet, zoodat het volkomen billijk is dat een meerdere bij dwaling niet strafbaar wordt geacht op grond van artikel 143, aange zien de wetgever opzettelijk naliet richtlijnen te geven ten behoeve van een ongedachte situa tie als zich aan boord van de „De Zeven Pro vinciën" voordeed. Ten behoeve van het betoog dat de opzet alle bestanddeelen van eenig artikel beheerscht, gaat de raadsman de artikelen 81-84 en 94-95 van het Militair Wetboek van Strafrecht na, waarbij hij betoogt dat voor de strafbaarheid moet worden bewezen kwade trouw, plichtsver zuim willens en wetens, enz. De raadsman be toogt verder dat een meerdere niet strafbaar is wanneer hij zijn plicht vervult volgens eigen oordeel, zelfs niet wanneer achteraf zijn dwa ling blijkt. Om deze redenen concludeert de raadsman dat beklaagden niet kunnen worden veroordeeld op grond van artikel 143 indien niet wordt be wezen dat zij willens en wetens maatregelen nalieten, welke door het belang der zaak werden gevorderd. Indien vaststond dat beklaagden hun plicht tot het gebruikmaken van wapengeweld ken den, dan nog zouden zij niet strafbaar zijn, aangezien zij dwaalden, daarbij afgaand op het geen de autoriteiten van hen verwachtten. De raadsman vraagt: „Werd in het belang der zaak geweld, als door den fiscaal bedoeld, gevorderd; zou zulk geweld waartoe beklaagden bij machte waren, kans op succes gehad heb ben?" Hij beantwoordt deze vraag ontkennend. De raadsman grijpt terug tot het jaar 1918, toen officieele afgevaardigden van de bonden van korporaals en minderen in vol ornaat de vergadering van de S.D.A.P. te Rotterdam bij woonden, in welke vergadering een revolutie werd voorbereid. Hij herinnert vol schaamte er aan hoe achter een rookscherm alles gereed werd gemaakt voor muiterij, hoe het gezag leefde bij de gratie van een politieke partij, terwijl het „fataal voorbeeld van boven af" ten duidelijkste bleek uit een door den raadsman bijgewoonde Marine-conferentie, waar de voor naamste beslissing was: afwachten van de resul taten van het georganiseerd overleg. Daardoor was het onvermijdelijk dat bij het officieren corps de gedachte binnendrong: „Het wezen komt er niet op aan, het gaat om de hand having van den schijn." De raadsman gaat voort met het critiseeren van de lankmoedige houding der regeering, welke bleek uit het herstel van het contact met de Marine-bonden door den toenmaligen minis ter Lambooy. Hij herinnert zelfs aan de relletjes in Assen en de scherp verwijtende overwegingen van het vonnis van het Hoog Militair Gerechtshof in Nederland terzake, welke echter geen scherpe wijziging in den gevolgden koers brachten. De raadsman betoogt ten aanzien van de inlandsche schepelingen dat tal yan marine officieren waarschuwden tegen uitbreiding van het inlandsch element by de Marine. De Re geering miste echter den moed om krachtig in te grijpen uit vrees voor politieke verwikkelin gen, speciaal met de Volksvertegenwoordiging in Nederland. Wanneer raadsman voortgaat, daarbij uit voerig citeerend, de houding der Regeering te critiseeren, die met beide handen voor de oogen welbewust een struisvogel-politiek volgde, in terrumpeert de president van den Krijgsraad: „Dwaalt u niet teveel af naar politiek terrein." De raadsman is van oordeel dat zuiks nood zakelijk is. De president: „Het is wellicht mogelijk om u meer bij de zaak te houden, ik begrijp uw be doeling, doch probeer kort te zijn." De raadsman betoogt dat de uiiicieren van de „De Zeven Provinciën" onkundig werden ge- nouden van alle dreigende voorteekenen. Zij ontvingen slechts het consigne om tactvol er. niet provoceerend op te treden. „Is het dan wonaer dat door hen geen ge weid werd gebruikt? Beklaagden hebben hulp van den wal verwacht. Deze verwachting was niet naïef, het ging immers om gelijkwaardige wapens als waarvan de muiters gebruik konden maken." Raadsman citeert de verklaring van den ge- tuige-deskundige, den luitenant ter zee der eer ste klasse jhr. Van Foreest, die van oordeei was, dat het rationeel was dat men die hulp van den wal verwachtte en het uitblijven dier nuip aan de landmacht verweet. Raadsman vraagt: „Konden beklaagden ver wachten dat men slechts beschikte over 40 onbruikbare karabijnen? Konden zij weten dat kolonel Bebrends geen troepen afstond, omdat hjj in de verbeelding verkeerde dat Koetali Radja zwart zag van Atjehers?" Raadsman betoogt zeer uitvoerig dat op het punt van bewapening tusschen muiters en offi cieren geen evenredigheid bestond, terwijl de suggestie als zou juist het officierencorps aan boord van de „De Zeven Provinciën" zoo bij zonder beroerd zijn, verwerpelijk is. Om deze redenen kan worden geconcludeerd, dat de verplichting tot het gebruiken van geweld, vol gens artikel 143, niet bestaat indien zulk een gewelddadig optreden grooter onheil zou ver oorzaken, zooals in het onderhavig geval by de geweldige overmacht, met als byomstandig- heid een mogelyken moord op de loyale Euro- peesche elementen op het voorschip. Mogeiykheid van succes by eventueel optre den bestond alleen onmiddellijk na het uitbre ken van de muiterij, doch dit werd toen opge houden door het drama van het langdurig laden der pistolen, terwijl in de longfoom geen koe voeten en Engelsche sleutels plegen rond te zwerven. Toen alles gepasseerd was, hadden de mui ters een positie vooruit ingenomen. Een overval van het vocruit zou alleen kans op succes heb ben geboder. met hulp vanaf den wal. Raadsman bestrijdt de opvatting van den fiscaal, als zou geen ernstig verzet van de mui ters te verwachten zijn geweest. Hy betoogt dat de inlandsche schepelingen van een geheel ander type zyn dan de inlanders, die gewoonlijk voor Landraden verschijnen. Hoe weinig een aanval door de officieren kans op succes zou hebben gehad, blijkt uit de demping van de muitery. waarbij een bom aanval alleen onvoldoende werd geacht. De eisch van individueele toepassing van ge- Naar wij vernemen heeft de oud-secretaris van de VARA van den rechtskundige dier ver- eeniging de mededeeling ontvangen, dat het VARA-bestuur niet wenscht in te gaan op de brieven van den heer Zwertbroek, waarin deze haar vraagt op welke gronden zyn ontslag, alsmede de directe inhouding van zyn salaris door het VARA-bestuur gerechtvaardigd moet worden gemaakt. De VARA-rechtskundige meldt den heer Zwertbroek, dat verdere be schikkingen zijnerzijds zullen worden afge wacht. De heer Zwertbroek zal derhalve ge noodzaakt zyn tegen de VARA te procedeeren teneinde het hem toekomende te verkrijgen. De advocaat van de VARA is Mr. van der Goes van Naters te Heerlen, die van den heer Zwertbroek Mr. J. E. W. Duys te Den Haag. weid is bovendien een gevaarlijk precedent. Nadat het algemeene gedeelte van zyn plei dooi twee uur in beslag heeft genomen, vangt de heer Van 't Hoff zijn persoonlijke verdedi ging aan. Hy betoogt dat den luitenant ter zee der tweede klasse H. uitsluitend overtreding van artikel 143 is ten laste gelegd, niet het verlaten van zyn post door een tot de wacht behoorende. Uit de ccnduites van den heer H. en andere gegevens omtrent dezen officier blykt de hard heid en de ongegrondheid van het verwyt van lafheid, daar hy wei-overwogen zich naar den wal heeft begeven, omdat hy van oordeel was dat het belang van de zaak eischte dat hulp gehaald werd. Beklaagde was volkomen bij zyn positieven en droeg geen kennis van de boodschap welke door den luitenant ter zee der derde klasse R. van den wal was overgebracht. Verschenen is de laatste Zuiderzee-brochure, uitgegeven door de vereeniging „Nederland in den vreemde" en uitgegeven in samenwerking met de Algemeene Nederlandsche Vereeniging voor Vreemdelingenverkeer. Deze uitgave die met 32 foto's is verlucht en van Franschen' tekst is voorzien, is reeds voor afgegaan door een Engelsche en Duitsche uit gave. Het vergif van de Cobra-slang wordt thans, hoewel nog weinig, gebruikt als geneesmiddel tegen kanker en tegen be paalde pijnen. Dit is zoo eigenaardig en ver bazend, dat men onwillekeurig herinnerd wordt aan het raadsel van Samson, dat hij aan de Philistijnen opgaf. Samson had met zijn han den een leeuw den muil opengereten en toen hy een jaar later langs dezelfde plaats kwam, vond hij in het karkas van den leeuw een honingraat. Toen gaf hij dit raadsel op: ..Spijs kwam uit den verslinder, en zoetheid uit den geweldige." De overleden Calmette (een broer van den redacteur van de Figaro, die omstreeks 1920 door Madame Caillaux werd doodgeschoten) was de grootste proefnemer met het Cobra-gif, maar ook in Amerika werden door Monaelesser belangrijke proeven genomen. Hoe men op het denkbeeld gekomen is, weet ik niet, maar zeker is, dat Calmette meende, met Cobra-gif een gunstige werking te kunnen uitoefenen op kanker. Natuurlijk werden de proeven eerst op dieren genomen en wel op muizen. Van een patiënt, die een zeer kwaadaardigen kanker had, entte men een klein stukje van het gezwel over op muizen: deze kregen dan zelf ook een kankergezwel en wel van een zoodanigen aard, dat het na korten tijd openbrak en ging zwe ren. Vanzelfsprekend werden deze zweren dan in korten tijd geïnfecteerd, en van deze infectie gingen de diertjes binnen 30 a 40 dagen na de inenting ten gronde. Op deze muizen kon men dus heel goed een proef nemen. Men begon met zes muizen. Twee werden met kanker in geënt, werden verder niet behandeld en stier ven na 28 resp. 30 dagen. Twee andere werden eveneens ingeënt en werden na 13 dagen be handeld met inspuitingen van Cobra-gif, niet op de plaats van de inenting. Deze diertjes stierven 34 resp. 45 dagen na de inenting met kanker. De twee laatste muizen werden ingeënt en dertien dagen daarna ingespoten met Cobra gif in het gezwel. De eerste kreeg een gezwel, dat openbrak en zich naar buiten ontledigde, en ten slotte geheel verdween. De tweede muls kreeg ook een gezwel, dat echter niet openbrak, maar tijdens de behandeling verdween. Even wel stierven de beide diertjes aan infectie. Daarna onderzochten de proefnemers, of dit gif ook een voorbehoedende werking had, maar daarvan bleek niets. Een nieuwe serie proeven met 6 muizen le verde een beter resultaat op. Drie er van wer den ingeënt, niet behandeld en stierven; de drie andere werden ingeënt en daarna inge spoten met Cobra-gif. Van deze drie stierf er één aan infectie, de twee andere echter maak ten het best en namen zelfs in gewicht toe. Men moet zicht 'ji dergelijke proefneming eens voor den geest stellen. In *n klein kooitje verblij ven de muisjes, onbewust van de groote ver wachtingen, die op hun gezondheid zyn geves tigd; en dag in dag uit kijkt de proefnemer met hoop en vreeze naar de diertjes; en eiken dag, dat zy in leven blijven wordt het ver trouwen op den goeden uitslag vermeerderd: misschien, denkt de onderzoeker, is niermee eindelijk de weg tot genezing van kanker ge vonden. Verschillende andere reeksen van dierproeven zyn eveneens goed geslaagd. In het begin van 1929 had de Amerikaan Monaelesser een me- laatsche onder behandeling, die aan de bekende heftige pijnen leed. Deze patiënt werd toevallig gebeten door een vergiftige spin en ziedaar, zyn pijnen verminderden aanmerkelijk. Monae lesser kwam toen op het denkbeeld om slan gengif tegen dergelijke pijnen te gebruiken. Het Cobra-gif voldeed het beste. De proeven werden alleen genomen bij pa tiënten met organische pijnen, by wie dus een grove lichamelijke afwijking bestond. Zoo b.v. by een patiënt met een bepaald soort kanker gezwel, dat op de gelaatszenuwen drukte, en daardoor ondraaglijke pijnen veroorzaakte. Na de inspuiting van dit gif verminderden de pij nen; toen stierf de patiënt aan een toevallige ziekte, die met het gezwel in geen enkel ver band stond. De Franschman Taguet heeft, in samenwer king met prof. Gasset te Parijs, 115 patiënten behandeld met Cobra-gif. Men stelle zich niet voor, dat deze Franschman, vergezeld van een verpleegster, die een Cobra aan den hals heeft, de zalen rondloopt, en de patiënten aanwijst, die door de slang gebeten moeten worden. Alles geschiedt slechts met een klein injectiespuitje, waarin Cobra-gif aanwezig is in een verdun ning van 1 op 80.000. Het waren uitsluitend hopelooze en vaak reeds vervallen patiënten, en men kon dus onmogelijk op een groot suc ces hopen. Toch werden dikwijls de pijnen zeer verminderd, soms stond het lijden gedurence eenige maanden stil, in enkele gevallen trad zelfs volkomen genezing op. De proefnemingen zijn echter alle in de laatste jaren gedaan, en men moet dus afwachten, hoe de genezen pa tiënten het in de volgende jaren zullen maken. Ook zijn er vele gevallen waarin de behande ling geen enkel resultaat heeft; maar ook aan dit feit mag niet te veel waarde gehecht wor den, omdat het immers totaal verzwakte, uit gemergelde, vervallen patiënten betreft. Laignel-Lavastine, de bekende katholieke psychiater, heeft met Koressios een aantal pa tiënten behandeld, die heftige pijnen hadden, veroorzaakt door kankergezwellen. Zoo behan delden zy een vrouw met borstkanker, die aan ondraaglijke pijnen leed, en die per dag 200 milligram morphine kreeg. Na enkele inspui tingen verdwenen de pijnen totaal. Dergelijke observaties worden door Gasset bevestigd. Ech ter, wanneer groote hoeveelheden (een groote hoeveelheid is 1/10 milligram Cobra-gif j wor den gebruikt, is de methode niet geheel en al ongevaarlijk. Ook is er nog geen eenstemmig heid over de te gebruiken hoeveelheid en over de wijze van oplossing. Interessant is nog de waarneming van Cal mette, die zelf door een Cobra in den arm gebeten werd. Na een heftige pijn werd de arm geheel ongevoelig en eerst nadat er een anti-Cobra-se rum was ingespoten, verdween deze ongevoeligheid. Wel een bewijs, oat het vergif een ongevoelig-makende werking heeft. Het is natuurlijk, dat men getracht heeft, ook andere ziekten met Cobra-gif te behan delen. Voorloopig heeft men o. a. resultaten be reikt bij de behandeling van vloeiingen. Het voornaamste belang blijft natuurlijk ge hecht aan de werking, die het Cobra-gif op kanker heeft. De aard van deze werking is vrij goed bekend. Het Cobra-gif bevat een diastase, d. w. z. een ferment, dat sommige stoffen in hun samenstellende deelen doet uiteenvallen; zooals de gist het zetmeel doet uiteenvallen in koolzuur en alcohol. Het Cobra-gif nu werkt in denzelfden geest op sommige eiwitten van de lichaamscellen, zoo b.v. op het lecithine (af geleid van het Grieksch lekithos, eierdooier). Uit het lecithine, een stof, die in alle cellen aanwezig is, komt onder de werking van dit Cobra-gif dan een stof te voorschijn, die de eigenschap bezit, vele weefselcellen op te los sen en te laten vervloeien, smelten. Zoo smel ten dan onder invloed van het Cobra-gif de kankercellen weg. Zal deze nieuwe methode gerangschikt wor den by de vele methoden van kankergenezing, die in 't eerst veel opgang gemaakt hebben en later waardeloos bleken? Of is hier een waar devolle geneeswijze gevonden, die aan vele lij ders leven en gezondheid zal hergeven? Een eindoordeel kan nog niet worden gegeven. XTH.H. SCHLICHTTNG

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1934 | | pagina 5