DEN EIGEN LAST DRAGEN
!k
V
Medische kroniek
IPS
Zeeofficieren voor den krijgsraad
Pijnlijk moment
voor de S.D.A.P.
VERDERE VERDEDIGING
IN HET BRITSCH MUSEUM ANNO 2000
m,
,Wie was dat: Neville Chamberlain
'n Minister uit 1934, wiens begrooting met een batig saldo sloot
ZONDAG 22 APRIL 1934
IDEEËN
Is
De officieren van „De Zeven Pro
vinciën" bleven onkundig van
alle dreigende voor-
teekenen
Hulp van den wal ver
wacht
Een herinnering
Overmacht der muiters
De zaak V.A.R.A.Zwertbroek
zal waarschijnlijk worden uit
gevochten voor den rechter
Roode advocaten in het
harnas
De drooggelegde Zuiderzee
Slangengif
Onder de vele vermaningen van den
grooten Apostel der heidenen is er ééne,
die, zelfs in den samenhang, eenigszins
eigenaardig aandoet. „Want ieder zal zijn ei
gen last dragen," zegt Sint Paulus. Wij zijn bij
het lezen van dezen tekst geneigd te vragen:
is deze raad niet gevaarlijk en was hij vooral
in den heidenschen tijd, waarin Paulus optrad,
niet onvoorzichtig? Christus' leer was de pre
diking der liefde; het hoogste gebod van het
christendom was: heb den naaste lief gelijk u
zelf; de zwaarste eisch, welke aan de toenmalige
wereld gesteld kon worden. Immers, waar het
Wezen van het christendom kon worden samen
gevat in deze enkele woorden: „liefde tot God
en den naaste," daar kon men het heidendom
t best teekenen met deze drie woorden van Plau-
tus: Lupus est homo homini, de eene mensch
is een wolf voor den ander. Hoe kon Paulus
dan vermanen: want een ieder zal zijn eigen
last dragen? Was zulk een raad niet al te zeer
naar het hart van den zelfzuchtigen heiden?
Wie zoo vragen vergeten, dat het christen
dom met naastenliefde geen slapheid en sen
timentaliteit bedoelt, doch integendeel een fier,
zelfbewust, een sterk geslacht verlangt. Reeds
in de oude Schrift werd gewaarschuwd: mijn
zoon, behced uw ziel in de zachtmoedigheid, en
eer haar naar haar verdiensten. Wie zal den
rechtvaardige eeren, die tegen zijn ziel zondigt
en wie zal hem eeren, die zijn eigen ziel ont-
eert?
Het strookt geheel met den geest van Chris
tus en Zijn leer om den mensch op zijn eigen
waarde en op den zegen van een zelfstandig
bestaan te wijzen. Het is de roem van de Kerk
en een harer grootste daden, dat zij eeuwen
lang heeft gestreden voor de afschaffing van
de slavernij; later krachtig ijverde om de lijf
eigenen tot vrije burgers te maken en dat zij
aan de vrouw de waardevolle plaats heeft ge
geven, welke deze thans en al sinds vele eeu
wen in alle beschaafde staten inneemt. In deze
lijn ligt ook de bevordering van de zelfstandig
heid van het individu en wel op drieërlei ge
bied: op dat der opvoeding, in het maatschap
pelijk en in het geestelijk leven.
Over de opvoeding van het kind zijn biblio
theken vol geschreven en duizenden methoden
uitgedacht. Bij die tallcoze zich opdringende
systemen en raadgevingen wordt een der aller
eerste vaak vergeten, n.m. deze: voedt een kind
op tot zelfstandigheid! Daarom draait toch het
heele proces van de paedagogievan het hul-
pelooze, zwakke, onwetende, onervaren kind
moet een mensch worden gemaakt. En wat nu
lichamelijk vcor de hand ligt, dat n.m. het
nieuwe menschelijke wezen op eigen beenen
leert loopen en met eigen mond leert eten, dat
geldt evenzeer voor de vorming van verstand,
wil en gemoed. Het drukke verkeer op onze
moderne wegen stelt eischen aan de opvoeding,
welke voor heel de overige vorming kunnen
gelden. Onvoorzichtigheid en roekeloosheid
brengen een doodelijk risico mee: wie een onaf
gericht kind zonder geleide het huis uit laat
loopen stelt dat jonge leven bloot aan doods
gevaar. Maar wie uit overdreven angst zulk een
juisten vorm gevonden, waaronder een geluk
kige samenleving moet gedijen, n.m. de be
perkte vrijheid, de zelfstandigheid van den bur
ger, slechts gebonden door de wetten van een
sociale, christelijke moraal. Tot de ergste ge
volgen van de wereldcrisis behoort wel het feit,
dat de sterke zijn handen omstrikt voelt met
steeds knellender banden van overheidsbe
moeiing en zijn weg versperd met al maar meer
wettelijke hindernissen; terwijl anderzijds die
zelfde overheid geen kans ziet om den geweldigen
legers werkloozen gelegenheid te geven om op
eigen beenen te staan. Er groeit een heel ge
slacht op, dat niet weet wat arbeid is; niet
leert zichzelf door het leven te slaan, doch aan
leunt zij het voor een groot deel ongewild
tegen openbaren steun en particuliere liefdadig
heid. 't Is een bange toekomst een jong ge
slacht te zien opgroeien zonder de gelegenheid
om te leeren, dat een ieder zijn eigen last moet
dragen. En niet altijd hebben wij den indruk,
dat alles wordt gedaan om dit moreele gevaar
zooveel mogelijk te keer en.
Een derde terrein waarop Paulus' vermaning
slaat is het geestelijk leven. Zoo ergens, dan
geldt het hier: een ieder zal zijn eigen ziel
zalig maken! En juist tegen dezen regel wordt
wel het zwaarst gezondigd. Zeker, ook in het
godsdienstige en juist hierin is opvoeding en
leiding noodig. Maar geen geestelijke hulp kan
zonder meer iemand heiligen. Genade zonder
medewerking van den begenadigde blijft niet al
leen vruchteloos, maar eischt vergelding. Hoe-
velen hoort men niet klagen over de moeilijk
heden, die zij hebben cm hun geloof te bewa
ren, om godsdienstig te blijven, om staande te
blijven in zedelijke gevaren. Als zij verflauwen
of vallen en men durft hun lafheid of zwak
heid verwijten, werpen zij de schuld niet op
zichzelf; integendeel: zij schuiven deze zonder
meer af op de kerk en de priesters. De Kerk
zoo heet het stelt eischen, waaraan tegen
woordig niet meer valt te voldoen; zij begrijpt
haar tijd niet en dwingt wel tot afval. Of wel:
de priesters bemoeien zich niet voldoende met
ons zieleheil; men ziet er schaarsch een ver
schijnen!
Wie meent met zulke uitvluchten zich te kun
nen verontschuldigen, zal bij den hoogsten Rech
ter een slecht gehoor vinden. Ook voor het
geestelijk leven geldt het: een ieder zal zijn
eigen last dragen; dat wil zeggen, wij allen,
Adamskinderen, gaan gebukt onder de gevolgen
der erfzonde. Wij allen voelen den zondigen
prikkel in ons zwakke vleesch; wij allen weten,
dat ons verstand verduisterd en onze wil ver
zwakt is. Die lasten dragen wij met ons mee,
ieder zijn eigen deel. En de Kerk en haar die
naren staan gereed om ons te helpen: aan onze
benevelde rede zal de Kerk de Openbaring voor
houden en in alle moeilijkheden den weg wijzen;
voor onze verzwakten wil houdt zij de genade
middelen gereed. Maar den last van onze zon
dige natuur kan zij niet van ons afnemen; dien
moeten wij dragen tot onzen dood. En in dien
zin is het ook voor het geestelijk leven waar:
want een ieder zal zijn eigen last dragen!
LIBRA
kind steeds bij de hand houdt, zonder het te
leeren hoe het zich naar de verkeersregels dient
te gedragen, begaat een even groote domheid.
Op een goeden dag faalt de waakzaamheid en
tien tegen een, dat een aansnellende auto den
onervaren wandelaar meesleurt. Het drukke
verkeer dwingt dan ook de kinderen al vroeg
tijdig te leeren hun eigen weg te gaan en dezen
goed te gaan. En de practijk van iederen dag
bewijst, dat deze goed afgerichte jeugd het best
de gevaren van het snelverkeer trotseert. Wel
nu, deze verkeerspaedagogie geeft de lijn aan
voor heel de opvoeding: maak van het kind,
zonder roekeloosheid, maar ook zonder senti
mentaliteit, zonder angst en overgevoeligheid
een zelfstandigen mensch. Leer hem al vroeg
tijdig den gulden regel: een ieder zal zijn eigen
last dragen. Niet plotseling kan een jongeman
of een jonge vrouw het veilige, ouderlijke huis
uitstappen en zich vrij en gemakkelijk, zonder
gevaar in het groote, moeilijke, harde leven be
geven. Hij en zij moeten de regels van het
maatschappelijk verkeer geleerd hebben, niet
zoozeer in theorie, met mooie woorden en les
sen, maar in de practijk. Een goede opvoeder
vindt iederen dag gelegenheid om een kind
zelfstandigheid bij te brengen, al zal dat dikwijls,
vooral van een moeder, overwinning van eigen
gevoeligheid eischen.
Op de tweede plaats geldt voor het maat
schappelijk leven: een ieder zal zijn eigen last
dragen! Er is een tijd geweest, dat deze leus
verkeerd werd begrepen en toegepast. De vrij
heidsdrang, welke de al te groote gebonden
heid der gilden brak, ontaardde in een over
schatting der individualiteit. De natuur toont
ons, dat ieder wezen op een zelfstandig bestaan
Is ingericht; de boomen en de bloemen richten
zich naar het licht en trekken sappen uit den
grond; ieder dier heeft zijn eigen verdedigings
middelen en zijn instinct drijft het steeds naar
datgene, wat het nuttigst is voor zijn bestaan,
Maar in dit rijk, waar noch rede noch geweten
spreekt en waar geen centrale macht heerscht,
regeert meedoogenloos het recht van den sterk
ste; de groote visch voedt zich met de kleine;
de vogel verslindt de insecten. Zoo gaat het ook
in de menschenmaatschappij, wanneer geen
strenge wetten heerschen: de strijd om het be
staan, de zucht naar weelde en bezit stompt
vele gewetens af en de zwakke valt als slacht
offer van den sterke. In uiterste consequentie
was de liberale economie niet anders dan de
toepassing van de harde wetten der redelooze
natuur op de menschelijke maatschappij. En
wanneer het in de practijk niet zóóver kwam,
dan was dit hieraan te danken, dat het indivi-
dueele geweten van velen voor de uiterste con
sequentie der leer terugschrok. Maar ook des
ondanks richtte de leer der ongebreidelde vrij
heid groote verwoestingen aan.
De sociale reactie, welke noodwendig op het
liberalisme volgde, sloeg in breede kringen tot
het andere uiterste over en schiep den staat al-
god. En helaas hebben de allernieuwste stel
sels, die zoowel de liberale leer als het vader
landloos socialisme verwerpen nog niet den
SOERABAJA, 21 April (Aneta). Na de gebrui
kelijke openingsformaliteiten vangt voor den
Zeekrijgsraad de raadsman de officier van ad
ministratie der tweede klasse H. C. van 't Hoff
zijn veelvoudige verdediging aan ten behoeve
van de beklaagden, den luitenant ter zee der
derde klasse A. N. baron de V. van S„ den offi
cier van gezondheid der tweede klasse H. C. B„
de luitenants ter zee der tweede klasse E. M.
H. en L. D. de K., de officieren van den Marine
Stoomvaart Dienst der tweede klasse L. de W.
en O. M. W. van B.
De zitting wordt bijgewoond door een drietal
officieren-belangstellenden.
De raadsman is van oordeel, dat artikel 143
van het Militair Wetboek van Strafrecht niet
duidelijk is, deswege de bedoeling van den wet
gever dient te worden nagegaan, omdat het
principe van de strafbaarstelling is ten eerste
een meerdere die niets doet, ten tweede een
meerdere die niet alles doet wat in het belang
der zaak wordt vereischt.
De bedoeling van den wetgever is echter niet
medeplichtigheid van een meerdere door iets
na te laten of iets toe te laten strafbaar te
stellen.
Pleiter maakt, aan de hand van de artikelen
82 en 361 van het Militair Wetboek van Straf
recht, onderscheid tusschen een misdrijf dat ge
pleegd wordt en een misdrijf dat gepleegd is.
Hij betoogt dat de beklaagden alleen straf
baar zijn, volgens artikel 143, indien hier sprake
is van een voltooid misdrijf, hetgeen echter niet
het geval is, blijkens het door den Zeekrijgs
raad op 14 November 1933 gevelde vonnis in
de eerste zaak der muiters, waarin oproer werd
gekwalificeerd als een voortdurend delict.
Wel is waar is het Hoog Militair Gerechtshof
van oordeel dat het misdrijf van muiterij vol
tooid is in den nacht van 4 op 5 Februari en
daarna is blijven voortduren, doch in weten
schappelijke kringen bestaat voor deze opvat
ting geen bewondering, daar het Hof naast de
bestaande onderscheiding tusschen „voortdu
rend" en „voltooid' misdrijf een ongewenschte
derde onderscheiding maakt.
Deswege bepleit raadsman vrijspraak ten op
zichte van de ten laste legging onder a. en c.
De raadsman betoogt ten aanzien van de
kwestie of opzet dient te worden bewezen dat
de bedoeling van den wetgever niet is na te gaan
in zooverre de opzet, bedoeld bij artikel 143,
bij de openbare behandeling niet werd bespro
ken, doch de toelichting zoowel op de opname
dan wel weglating van het woord „opzettelijk"
in andere artikelen wijzen uit dat het de bedoe
ling van den wetgever is strafbaar te doen zijn
de meerdere niet alleen wiens nalaten, doch
wiens opzettelijk nalaten vaststaat. Het onder
deel van genoemd artikel „in het belang der
zaak gevorderde maatregelen van geweld," wordt
door dezen opzet beheerscht.
De raadsman schetst de merkwaardige situa
tie, dat onder artikel 143 de meerdere practisch
altijd schuldig is, n.l. wanneer hij niets, te wei
nig of te veel doet, zoodat het volkomen billijk
is dat een meerdere bij dwaling niet strafbaar
wordt geacht op grond van artikel 143, aange
zien de wetgever opzettelijk naliet richtlijnen
te geven ten behoeve van een ongedachte situa
tie als zich aan boord van de „De Zeven Pro
vinciën" voordeed.
Ten behoeve van het betoog dat de opzet alle
bestanddeelen van eenig artikel beheerscht,
gaat de raadsman de artikelen 81-84 en 94-95
van het Militair Wetboek van Strafrecht na,
waarbij hij betoogt dat voor de strafbaarheid
moet worden bewezen kwade trouw, plichtsver
zuim willens en wetens, enz. De raadsman be
toogt verder dat een meerdere niet strafbaar
is wanneer hij zijn plicht vervult volgens eigen
oordeel, zelfs niet wanneer achteraf zijn dwa
ling blijkt.
Om deze redenen concludeert de raadsman
dat beklaagden niet kunnen worden veroordeeld
op grond van artikel 143 indien niet wordt be
wezen dat zij willens en wetens maatregelen
nalieten, welke door het belang der zaak werden
gevorderd.
Indien vaststond dat beklaagden hun plicht
tot het gebruikmaken van wapengeweld ken
den, dan nog zouden zij niet strafbaar zijn,
aangezien zij dwaalden, daarbij afgaand op het
geen de autoriteiten van hen verwachtten.
De raadsman vraagt: „Werd in het belang
der zaak geweld, als door den fiscaal bedoeld,
gevorderd; zou zulk geweld waartoe beklaagden
bij machte waren, kans op succes gehad heb
ben?" Hij beantwoordt deze vraag ontkennend.
De raadsman grijpt terug tot het jaar 1918,
toen officieele afgevaardigden van de bonden
van korporaals en minderen in vol ornaat de
vergadering van de S.D.A.P. te Rotterdam bij
woonden, in welke vergadering een revolutie
werd voorbereid. Hij herinnert vol schaamte er
aan hoe achter een rookscherm alles gereed
werd gemaakt voor muiterij, hoe het gezag
leefde bij de gratie van een politieke partij,
terwijl het „fataal voorbeeld van boven af" ten
duidelijkste bleek uit een door den raadsman
bijgewoonde Marine-conferentie, waar de voor
naamste beslissing was: afwachten van de resul
taten van het georganiseerd overleg. Daardoor
was het onvermijdelijk dat bij het officieren
corps de gedachte binnendrong: „Het wezen
komt er niet op aan, het gaat om de hand
having van den schijn."
De raadsman gaat voort met het critiseeren
van de lankmoedige houding der regeering,
welke bleek uit het herstel van het contact met
de Marine-bonden door den toenmaligen minis
ter Lambooy.
Hij herinnert zelfs aan de relletjes in Assen
en de scherp verwijtende overwegingen van het
vonnis van het Hoog Militair Gerechtshof in
Nederland terzake, welke echter geen scherpe
wijziging in den gevolgden koers brachten.
De raadsman betoogt ten aanzien van de
inlandsche schepelingen dat tal yan marine
officieren waarschuwden tegen uitbreiding van
het inlandsch element by de Marine. De Re
geering miste echter den moed om krachtig in
te grijpen uit vrees voor politieke verwikkelin
gen, speciaal met de Volksvertegenwoordiging
in Nederland.
Wanneer raadsman voortgaat, daarbij uit
voerig citeerend, de houding der Regeering te
critiseeren, die met beide handen voor de oogen
welbewust een struisvogel-politiek volgde, in
terrumpeert de president van den Krijgsraad:
„Dwaalt u niet teveel af naar politiek terrein."
De raadsman is van oordeel dat zuiks nood
zakelijk is.
De president: „Het is wellicht mogelijk om u
meer bij de zaak te houden, ik begrijp uw be
doeling, doch probeer kort te zijn."
De raadsman betoogt dat de uiiicieren van de
„De Zeven Provinciën" onkundig werden ge-
nouden van alle dreigende voorteekenen. Zij
ontvingen slechts het consigne om tactvol er.
niet provoceerend op te treden.
„Is het dan wonaer dat door hen geen ge
weid werd gebruikt? Beklaagden hebben hulp
van den wal verwacht. Deze verwachting was
niet naïef, het ging immers om gelijkwaardige
wapens als waarvan de muiters gebruik konden
maken."
Raadsman citeert de verklaring van den ge-
tuige-deskundige, den luitenant ter zee der eer
ste klasse jhr. Van Foreest, die van oordeei
was, dat het rationeel was dat men die hulp
van den wal verwachtte en het uitblijven dier
nuip aan de landmacht verweet.
Raadsman vraagt: „Konden beklaagden ver
wachten dat men slechts beschikte over 40
onbruikbare karabijnen? Konden zij weten dat
kolonel Bebrends geen troepen afstond, omdat
hjj in de verbeelding verkeerde dat Koetali
Radja zwart zag van Atjehers?"
Raadsman betoogt zeer uitvoerig dat op het
punt van bewapening tusschen muiters en offi
cieren geen evenredigheid bestond, terwijl de
suggestie als zou juist het officierencorps aan
boord van de „De Zeven Provinciën" zoo bij
zonder beroerd zijn, verwerpelijk is. Om deze
redenen kan worden geconcludeerd, dat de
verplichting tot het gebruiken van geweld, vol
gens artikel 143, niet bestaat indien zulk een
gewelddadig optreden grooter onheil zou ver
oorzaken, zooals in het onderhavig geval by
de geweldige overmacht, met als byomstandig-
heid een mogelyken moord op de loyale Euro-
peesche elementen op het voorschip.
Mogeiykheid van succes by eventueel optre
den bestond alleen onmiddellijk na het uitbre
ken van de muiterij, doch dit werd toen opge
houden door het drama van het langdurig laden
der pistolen, terwijl in de longfoom geen koe
voeten en Engelsche sleutels plegen rond te
zwerven.
Toen alles gepasseerd was, hadden de mui
ters een positie vooruit ingenomen. Een overval
van het vocruit zou alleen kans op succes heb
ben geboder. met hulp vanaf den wal.
Raadsman bestrijdt de opvatting van den
fiscaal, als zou geen ernstig verzet van de mui
ters te verwachten zijn geweest. Hy betoogt dat
de inlandsche schepelingen van een geheel
ander type zyn dan de inlanders, die gewoonlijk
voor Landraden verschijnen.
Hoe weinig een aanval door de officieren
kans op succes zou hebben gehad, blijkt uit de
demping van de muitery. waarbij een bom
aanval alleen onvoldoende werd geacht.
De eisch van individueele toepassing van ge-
Naar wij vernemen heeft de oud-secretaris
van de VARA van den rechtskundige dier ver-
eeniging de mededeeling ontvangen, dat het
VARA-bestuur niet wenscht in te gaan op de
brieven van den heer Zwertbroek, waarin deze
haar vraagt op welke gronden zyn ontslag,
alsmede de directe inhouding van zyn salaris
door het VARA-bestuur gerechtvaardigd moet
worden gemaakt. De VARA-rechtskundige
meldt den heer Zwertbroek, dat verdere be
schikkingen zijnerzijds zullen worden afge
wacht. De heer Zwertbroek zal derhalve ge
noodzaakt zyn tegen de VARA te procedeeren
teneinde het hem toekomende te verkrijgen.
De advocaat van de VARA is Mr. van der Goes
van Naters te Heerlen, die van den heer
Zwertbroek Mr. J. E. W. Duys te Den Haag.
weid is bovendien een gevaarlijk precedent.
Nadat het algemeene gedeelte van zyn plei
dooi twee uur in beslag heeft genomen, vangt
de heer Van 't Hoff zijn persoonlijke verdedi
ging aan. Hy betoogt dat den luitenant ter zee
der tweede klasse H. uitsluitend overtreding
van artikel 143 is ten laste gelegd, niet het
verlaten van zyn post door een tot de wacht
behoorende.
Uit de ccnduites van den heer H. en andere
gegevens omtrent dezen officier blykt de hard
heid en de ongegrondheid van het verwyt van
lafheid, daar hy wei-overwogen zich naar den
wal heeft begeven, omdat hy van oordeel was
dat het belang van de zaak eischte dat hulp
gehaald werd.
Beklaagde was volkomen bij zyn positieven
en droeg geen kennis van de boodschap welke
door den luitenant ter zee der derde klasse R.
van den wal was overgebracht.
Verschenen is de laatste Zuiderzee-brochure,
uitgegeven door de vereeniging „Nederland in
den vreemde" en uitgegeven in samenwerking
met de Algemeene Nederlandsche Vereeniging
voor Vreemdelingenverkeer.
Deze uitgave die met 32 foto's is verlucht en
van Franschen' tekst is voorzien, is reeds voor
afgegaan door een Engelsche en Duitsche uit
gave.
Het vergif van de Cobra-slang wordt
thans, hoewel nog weinig, gebruikt als
geneesmiddel tegen kanker en tegen be
paalde pijnen. Dit is zoo eigenaardig en ver
bazend, dat men onwillekeurig herinnerd wordt
aan het raadsel van Samson, dat hij aan de
Philistijnen opgaf. Samson had met zijn han
den een leeuw den muil opengereten en toen
hy een jaar later langs dezelfde plaats kwam,
vond hij in het karkas van den leeuw een
honingraat. Toen gaf hij dit raadsel op: ..Spijs
kwam uit den verslinder, en zoetheid uit den
geweldige."
De overleden Calmette (een broer van den
redacteur van de Figaro, die omstreeks 1920
door Madame Caillaux werd doodgeschoten)
was de grootste proefnemer met het Cobra-gif,
maar ook in Amerika werden door Monaelesser
belangrijke proeven genomen. Hoe men op het
denkbeeld gekomen is, weet ik niet, maar zeker
is, dat Calmette meende, met Cobra-gif een
gunstige werking te kunnen uitoefenen op
kanker. Natuurlijk werden de proeven eerst op
dieren genomen en wel op muizen. Van een
patiënt, die een zeer kwaadaardigen kanker
had, entte men een klein stukje van het gezwel
over op muizen: deze kregen dan zelf ook een
kankergezwel en wel van een zoodanigen aard,
dat het na korten tijd openbrak en ging zwe
ren. Vanzelfsprekend werden deze zweren dan
in korten tijd geïnfecteerd, en van deze infectie
gingen de diertjes binnen 30 a 40 dagen na de
inenting ten gronde. Op deze muizen kon men
dus heel goed een proef nemen. Men begon
met zes muizen. Twee werden met kanker in
geënt, werden verder niet behandeld en stier
ven na 28 resp. 30 dagen. Twee andere werden
eveneens ingeënt en werden na 13 dagen be
handeld met inspuitingen van Cobra-gif, niet
op de plaats van de inenting. Deze diertjes
stierven 34 resp. 45 dagen na de inenting met
kanker. De twee laatste muizen werden ingeënt
en dertien dagen daarna ingespoten met Cobra
gif in het gezwel. De eerste kreeg een gezwel,
dat openbrak en zich naar buiten ontledigde,
en ten slotte geheel verdween. De tweede muls
kreeg ook een gezwel, dat echter niet openbrak,
maar tijdens de behandeling verdween. Even
wel stierven de beide diertjes aan infectie.
Daarna onderzochten de proefnemers, of dit
gif ook een voorbehoedende werking had, maar
daarvan bleek niets.
Een nieuwe serie proeven met 6 muizen le
verde een beter resultaat op. Drie er van wer
den ingeënt, niet behandeld en stierven; de
drie andere werden ingeënt en daarna inge
spoten met Cobra-gif. Van deze drie stierf er
één aan infectie, de twee andere echter maak
ten het best en namen zelfs in gewicht toe.
Men moet zicht 'ji dergelijke proefneming eens
voor den geest stellen. In *n klein kooitje verblij
ven de muisjes, onbewust van de groote ver
wachtingen, die op hun gezondheid zyn geves
tigd; en dag in dag uit kijkt de proefnemer met
hoop en vreeze naar de diertjes; en eiken
dag, dat zy in leven blijven wordt het ver
trouwen op den goeden uitslag vermeerderd:
misschien, denkt de onderzoeker, is niermee
eindelijk de weg tot genezing van kanker ge
vonden.
Verschillende andere reeksen van dierproeven
zyn eveneens goed geslaagd. In het begin van
1929 had de Amerikaan Monaelesser een me-
laatsche onder behandeling, die aan de bekende
heftige pijnen leed. Deze patiënt werd toevallig
gebeten door een vergiftige spin en ziedaar,
zyn pijnen verminderden aanmerkelijk. Monae
lesser kwam toen op het denkbeeld om slan
gengif tegen dergelijke pijnen te gebruiken. Het
Cobra-gif voldeed het beste.
De proeven werden alleen genomen bij pa
tiënten met organische pijnen, by wie dus een
grove lichamelijke afwijking bestond. Zoo b.v.
by een patiënt met een bepaald soort kanker
gezwel, dat op de gelaatszenuwen drukte, en
daardoor ondraaglijke pijnen veroorzaakte. Na
de inspuiting van dit gif verminderden de pij
nen; toen stierf de patiënt aan een toevallige
ziekte, die met het gezwel in geen enkel ver
band stond.
De Franschman Taguet heeft, in samenwer
king met prof. Gasset te Parijs, 115 patiënten
behandeld met Cobra-gif. Men stelle zich niet
voor, dat deze Franschman, vergezeld van een
verpleegster, die een Cobra aan den hals heeft,
de zalen rondloopt, en de patiënten aanwijst,
die door de slang gebeten moeten worden. Alles
geschiedt slechts met een klein injectiespuitje,
waarin Cobra-gif aanwezig is in een verdun
ning van 1 op 80.000. Het waren uitsluitend
hopelooze en vaak reeds vervallen patiënten,
en men kon dus onmogelijk op een groot suc
ces hopen. Toch werden dikwijls de pijnen zeer
verminderd, soms stond het lijden gedurence
eenige maanden stil, in enkele gevallen trad
zelfs volkomen genezing op. De proefnemingen
zijn echter alle in de laatste jaren gedaan, en
men moet dus afwachten, hoe de genezen pa
tiënten het in de volgende jaren zullen maken.
Ook zijn er vele gevallen waarin de behande
ling geen enkel resultaat heeft; maar ook aan
dit feit mag niet te veel waarde gehecht wor
den, omdat het immers totaal verzwakte, uit
gemergelde, vervallen patiënten betreft.
Laignel-Lavastine, de bekende katholieke
psychiater, heeft met Koressios een aantal pa
tiënten behandeld, die heftige pijnen hadden,
veroorzaakt door kankergezwellen. Zoo behan
delden zy een vrouw met borstkanker, die aan
ondraaglijke pijnen leed, en die per dag 200
milligram morphine kreeg. Na enkele inspui
tingen verdwenen de pijnen totaal. Dergelijke
observaties worden door Gasset bevestigd. Ech
ter, wanneer groote hoeveelheden (een groote
hoeveelheid is 1/10 milligram Cobra-gif j wor
den gebruikt, is de methode niet geheel en al
ongevaarlijk. Ook is er nog geen eenstemmig
heid over de te gebruiken hoeveelheid en over
de wijze van oplossing.
Interessant is nog de waarneming van Cal
mette, die zelf door een Cobra in den arm
gebeten werd. Na een heftige pijn werd de
arm geheel ongevoelig en eerst nadat er een
anti-Cobra-se rum was ingespoten, verdween
deze ongevoeligheid. Wel een bewijs, oat het
vergif een ongevoelig-makende werking heeft.
Het is natuurlijk, dat men getracht heeft,
ook andere ziekten met Cobra-gif te behan
delen. Voorloopig heeft men o. a. resultaten be
reikt bij de behandeling van vloeiingen.
Het voornaamste belang blijft natuurlijk ge
hecht aan de werking, die het Cobra-gif op
kanker heeft. De aard van deze werking is vrij
goed bekend. Het Cobra-gif bevat een diastase,
d. w. z. een ferment, dat sommige stoffen in
hun samenstellende deelen doet uiteenvallen;
zooals de gist het zetmeel doet uiteenvallen in
koolzuur en alcohol. Het Cobra-gif nu werkt
in denzelfden geest op sommige eiwitten van
de lichaamscellen, zoo b.v. op het lecithine (af
geleid van het Grieksch lekithos, eierdooier).
Uit het lecithine, een stof, die in alle cellen
aanwezig is, komt onder de werking van dit
Cobra-gif dan een stof te voorschijn, die de
eigenschap bezit, vele weefselcellen op te los
sen en te laten vervloeien, smelten. Zoo smel
ten dan onder invloed van het Cobra-gif de
kankercellen weg.
Zal deze nieuwe methode gerangschikt wor
den by de vele methoden van kankergenezing,
die in 't eerst veel opgang gemaakt hebben en
later waardeloos bleken? Of is hier een waar
devolle geneeswijze gevonden, die aan vele lij
ders leven en gezondheid zal hergeven? Een
eindoordeel kan nog niet worden gegeven.
XTH.H. SCHLICHTTNG