Uit het grijze verleden
Dierenkerkhof
De Amorphophallus Titanum
ONBEKENDE DIEREN
EEN WONDERBLOEM
Geheime olieveldengevaarlijk
als drijfzand verzwolgen
millioenen dieren
Een proces van eeuwen
De Sauriërs zijn bedekt met for
midabele wapenrustingen
van hoorn en beenige
platen
Stekels van 45 cM. lang
De tropen zijn rijk aan eigenaar
dige planten en dieren
„Aangename" geur!
Voorhistorische reuzen
Vreemdsoortige monsters
De Stegosaurus droeg over den geheelen rug een reeks beschermende beenplaten en
op den staart geweldige stekels pan 45 cM. lang.
omvang en waarvan het gewicht bedroeg: ne
gentig kilo!
Deze bol geeft den eersten tijd slechts één
blad, dat 4 5 Meter lang wordt en een heel
eigenaardig gemarmerde kleur heeft: net een
slangenhuid, vandaar dus, dat de Amorpho-
phallussoorten ook wel slangenblad heeten.
Nooit meer dan één blad tegelijk geeft de plant
en aan dit blad kan men ongeveer zien, hoe
oud de plant wel is, want elk nieuw voortge
bracht blad heeft één bladslip meer dan het
vorige. Ongeveer anderhalf jaar blijft dit aan
de plant zitten, waarna het snel verdort. Dan
volgt een rustperiode voor de plant, waarna het
nieuwe blad te voorschijnt komt.
Hoe lang de plant zoo doorgaat, weet men
eigenlijk niet; maarna een reeks van
jaren schijnt de knol zooveel reservevoedsel op-
ééngehoopt te hebben, dat ze in staat is een
bloem (bloeiwijze) voort te brengen.
Dan verschijnt niet de bladknop, doch de
torpedovormige bloemknop. Hieruit schiet lang
zaam een kolf omhoog, ongeveer door een ge
plooide bloemscheede.
De eigenlijke bloem bestaat uit 'n heel groote
middenzuil (de spadix) die eenigszins knots-
vormig is en die vaak een hoogte van 2 meter
bereikt.
Onder deze spadix vindt men een gedeelte,
bezet met mannelijke bloempjes; daaronder ligt
een gedeelte, waarop de vrouwelijke bloempjes
zijn geplaatst.
Alle bloempjes zijn naakt; hebben dus géén
kelk- of kroonblaadjes.
Het geheel is omgeven door een reusachtig
schutblad (spatha) in den vorm van een vaas,
waaruit de spadix omhoog steekt.
Zóó vertoont de plant zich ook op 't eerste
gezicht (dus uit de verte) aan 't oog van den
bezoeker: men meent een vaas te zien, waaruit
een witachtig voorwerp op steekt.
Ais de plant „gesloten" is, ligt dit schutblad
prachtig geplooid om 't geheel. Dit blad zelf
is een sieraad voor de plant: van buiten is het
prachtig lichtgroen, terwijl het van binnen
schitterend paars gekleurd is.
Ons exemplaar was pl.m. 160 c.M. hoog.
Exemplaren op Sumatra halen soms een hoogte
van bij de 3 Meter, li
dieren met de roofdierpooten genoemd. De
krachtige ledematen droegen lange, scherpe
klauwen. By het loopen raakten alleen de
teenen den grond. Tot de vleesch-eters behoor
den o.a. de Laelaps en de Megalosaurus, maar 't
grootste was de Tyrannosaurus, misschien het
sterkste en verschrikkelijkste wezen, dat de
aarde ooit heeft gekend. Het bereikte een lengte
van 16 Meter en een hoogte van 18 tot 20 voet.
De krachtige kaken stonden vol glinsterende
tanden, 7 tot 15 c.M. lang. Met de achterpooten
onder het lijf gebogen, lag het monster te
wachten en stortte zich op zijn prooi met een
geweldige sprong. Dan kwamen de lange, sabel-
vormige tanden in actie, rukten het vleesch in
reepen en beten de krakende beenderen stuk.
Hoe klein en nietig zijn de voor ons zoo ver
schrikkelijke tanden van leeuw en tijger, verge
leken bij dit-alles-verbrijzelend gebit.
Uit de vondsten in krjjtlagen, steenkool en tot
rots geworden klei is ook de geschiedenis der
Pterodactylen, de vliegende sauriërs, te lezen,
wier vleugels bestonden uit een membraan, dat
tusschen het lichaam en de in de lengte gegroei
de pink was uitgespreid. Dit was dus heel iets
anders dan het valscherm van de „vliegende
hagedissen", Draco volans, die thans nog leven,
want deze kunnen zich niet verheffen in de
lucht. Het geraamte van de Pterodactylen leek
veel op dat van vogels. Om snelle beweging aan
hun vleugels te geven hadden zij zware borst
spieren, die op een kamvormige verhevenheid
van het schildvormige borstbeen waren vastge
hecht. Zij hadden alle een grooten kop en
krachtige kaken, die bij de visch- en vleeseh-
etencle vormen van talrijke tanden waren voor
zien. Men kent verschillende soorten Pterodac-
tylei. Hun afmetingen wisselen tusschen die
van een musch tot een arend al waren de
meeste dan ook niet grooter dan een duif. De
grootste daarentegen, de Pteronodon, had een
vlucht van 6 Meter. Men ziet, dat de „vliegende
draken" dus ook in werkelijkheid hebben be
staan!
En nu de vraag: waarom zijn al deze groote
en vaak wonderlijke dieren verdwenen? Ja,
waarom? Het is niet gemakkelijk om daar in
alle gevallen een afdoende verklaring voor te
geven, al zullen de meeste oorzaken wel tot
klimaat- en bodemveranderingen kunnen wor
den herleid.
Gehandicapt door gewoonten en vooral licha
melijke eigenschappen, te veel voor het leven
onder bepaalde omstandigheden gespecialiseerd,
hebben zij zich niet aan de verandering van
omgeving en voedselvoorziening aan kunnen
passen. Het was zooals Darwin het uitdrukte
„the survival of the fittest", de meest geschik
te voor die gewijzigde omstandigheden, die in
den meedoogenloozen strijd slechts kon blijven
bestaan. Doch waarom ook dieren, die schijn
baar toch even goed toegerust waren als de nu
levende, zijn verdwenen, kan niet worden ver
klaard. Het is slechts de Schepper der dingen,
de Heer van het Leven, die hierop net ant
woord kan geven. Voor óns blijft het, als zoo
veel uit de nevelen van het ver verleden, wel
licht altijd een open vraag.
VISCHDRAKEN IN DE JURAZEE
Tenslotte nog iets over den „geur", dien deze
plant verspreidde!
Verrotte visch kan vreeselijk geuren; welnu
deze stank is de ondertoon van den geur, dien
onze Amorphophallus verspreidde, tientallen
meters in het rond! Gelukkig begon de plant
daar echter tegen den avond mee, juist op 't
uur (pl.m. 5 uur), waarop ze openging. Daar
door worden een groot aantal torren en kevers
aangetrokken, o.a. de doodgravers, die zeer op
zoo'n geurtje gesteld zijn. Slechts 2 ik 3 dagen
duurt het bloeiproces, waarna de bloem ver
welkt. Onze Inlanders troffen het: juist op
.Xebaran" was de bloem op haar mooist, zoo
dat er bekijk genoeg was!
X) Zooals men weet heeft de Amorphophallus
den 23sten Juli 1932 ook gebloeid in de plan
tenkassen der Landbouw Hoogeschool te Wa-
geningen en daar een hoogte bereikt van 2.67 M.
Zuid-Californië is behalve om vele andere
redenen ook bekend om de olie-streek,
Raudro de la Brea. In deze streek sijpelt
sinds eeuwen de olie uit den grind, verspreidt
zich over de aardoppervlakte en droogt aan den
bovenkant tot een harde korst, waaronder de
malsche vette laag die zacht en vloeiend be
waard blijft. Zand, takken, gras, enz. waaien hier
over heen en geven de olievlakte een aanzien
alsof het gewone grond ware. Talrijke dieren
werden slachtoffer van dit bedrog, kwamen in
de brei terecht en werden verzwolgen. Deze olie
velden zijn als moerassen zoo gevaarlijk, als
drijfzand zoo noodlottig. Voortdurend komt het
voor dat dieren op deze laag terecht komen,
plotseling wegzakken en dan door hun wanhoop
gedreven pogingen doen om zich te bevrijden,
met het gevolg, dat zij nog sneller naar beneden
borden gezogen. Soms lokken zij door hun ge
schreeuw andere dieren aan, die een próoi in
hen zien en samen gaan zij een langzamen ver
stikkingsdood tegemoet.
Na een regenbui is de vlakte bedekt met wa
terplassen en worden de dieren aangelokt om te
drinken en zij sterven als de andere. Zoo wer
den de olievelden van Raudro de la Bera uitge
strekte kerkhoven van dieren, die daar sinds
eeuwen den dood vonden.
EEN LANDDIER, EEN RAADSEL VAN HET
VERLEDEN
Het ligt voor de hand, dat de wetenschap
dit terrein met ijver en aandacht verkent. Sinds
1906 zijn de natuuronderzoekers onophoudelijk
bezig met te graven naar fossielen die bij dui
zenden aanwezig zijn. Geweldige hoeveelheden
heeft men verzameld, zoodat men ernstig verge
lijkingen kan maken en onthullingen kan doen.
Uit de millioenen beenderen viel op te maken,
dat voornamelijk wolven het slachtoffer van de
olievelden zijn geworden. Ook allerlei soorten
katten en de felix attrox, een soort lama, vindt
men vertegenwoordigd. De slagtandkatten wa.
ren naast de wolven het meest in aantal. Dit
waren katten ter .grootte van een tijger, maar
lager bij den grond en dus minder sierlijk. De
kat was ook minder snel dan de tijger, doch
daarentegen sterker van bouw en erg gevaar
lijk. Nog een opvallend verschil met den tijger
bezat deze kat in een paar slagtanden, waarmee
zij haar prooi uit elkaar trok. Alles bijeen was
dit monster van een geduchte kracht en wee
de prooi, die in de buurt van deze slagtanden
of die krachtige voorpooten terecht kwam.
De moeilijkheden bij de opgravingen zijn bij
zonder groot geweest. De oliebrei n.l„ die voort
durend in beweging is, heeft alle beenderen
door elkaar geroerd en tot een bijna onont-
warbaren chaos samengevoegd. Daartegenover
staat, en dit is weer een groot voordeel, dat
ieder been afzonderlijk uitstekend bewaard is
gebleven van het grootste tot het kleinste, zoo
dat, wanneer de beenderenboel eenmaal gesor
teerd is, vergissingen vrijwel uitgesloten zijn.
Een andere verzameling van deze skeletten is
dan ook de prooi geworden van het museum te
Los Angeles, in welks nabijheid de velden liggen.
Men kan zelfs zeggen, dat deze verzameling de
grootste is op haar gebied. Zij bevat skeletten
van olifanten, kameelen, paarden, bisons, mam-
mouths, mastodonten, rhinocerossen, vogels en
zoo meer. Alle mogelijke studies zijn te maken
uit de beenderen en schedels. Zoo b.v. is het
aan deze overblijfselen te zien, hoe de dieren
met elkaar hebben gevochten, hoe zij elkaar
hebben geradbraakt en hoe afgrijselijk dus alle
dagelijks door den dood werden beloerd.
Zoo is dit roofdierenkerkhof van Raudro de la
Brea niet alleen het terein van wetenschappelijk
onderzoek, maar ook als het ware een triest
document van dierenhaat en verwilderden
vechtwellust in den strijd om het bestaan.
De wetenschap heeft, als men de wereld
een beetje oppervlakkig vAl bekijken, vrij
wel alle geheimen der natuur ontdekt en
zeker zou men geneigd zijn te veronderstellen,
dat zij het dieren- en plantenrijk grondig heeft
geëxploreerd. Toch zijn er nog talrijke dieren
en planten, die men niet kent en waarvan men
het bestaan alleen maar weet of vermoedt. Om
bij de dieren te blijven, het laat zich denken,
dat er heel wat zijn, die zich zooveel mogelijk
verborgen houden en den mensch ontvluchten.
Dat deze onbekende of half bekende dieren niet
bepaald totaal van de andere verschillen, ligt
wel eenigszins voor de hand. Zij zijn dan ook
goeddeels verwant aan de bestaande soorten.
Kort geleden werd op Celebes een nieuwe
aap ontdekt, zwart en zonder staart. Deze aap
is familie van den baviaan en verschilt van hem
niet veel; hij is alleen wat kleiner. Een gewel
dige ontdekking is het dus niet. Maar in Alaska
werd een rat gevonden, die langs nauwe gan
gen contact krijgt met holten in de bergen. Toe-
LERATITES NODOSUS
vallig vonden natuuronderzoekers een diertje,
dat over een sneeuwveld üep en juist uit een
hol kwam. Het werd gevangen en onderzocht
en bleek een vertegenwoordiger te zijn van een
tot dusver onbekende soort ratten. Men neemt
aan, gezien de gelijkenis met de Aziatische rat,
dat het nieuwe exemplaar oorspronkelijk, eeu
wen geleden, uit Azië is overgekomen naar Ame
rika, toen deze beide werelddeelen nog aan
elkaar verbonden waren.
In het Mexicaansche gedeelte van Califomiè
werd een vos ontdekt, die eveneens tot nu toe
onbekend was en op de Coronado-eilanden een
nieuwe muis. In het hooggebergte van Mexicc
vond men twee nieuwe soorten tijgerkatten.
Het is natuurlijk niet eenvoudig deze nieuwe
lingen te vinden, want, zooals gezegd, het komt
uiteraard alleen voor bij die soorten, die zich
verbergen. Wie lang de wacht houdt bij een
verdacht hol, heeft kans van slagen, maar hoe
zal men b.v. nieuwe soorten ontdekken bij die
dieren, die zich bij voorkeur of uitsluitend des
nachts vertoonen, voor zoover men dit vertoo-
nen kan noemen? Niettemin is men er toch in
geslaagd nieuwe exemplaren van deze dieren te
vinden en wel in Zuid-Amerika. In Noord-
Amerika werden nieuwe eekhorens ontdekt; die
leven in eenzame en vrijwel ontoegankelijke ber
gen en nog wel wider den grond. Tot deze soort
zou men ook kunnen rekenen de kleine diertjes,
die des nachts op roof gaan en alleen van
vleesch leven en die een kleur kunnen aanne-
als op een eenigszins verwijderd ander eiland,
dan kan men gemakkelijk de conclusie trekken,
dat deze twee eilanden in vroeger tijden met
elkaar verbonden zijn geweest. Wanneer echter
een of ander eiland ver van andere eilanden
of het vaste land verwijderd ligt, en men vindt
daar niettemin dezelfde diersoorten terug, dan
wordt het lastiger om juiste conclusies te trek
ken. Men kan aannemen, dat de kleine drijven
de eilanden hun werk hebben gedaan en de die
ren hebben overgebracht, en kleine dieren kun
nen zelfs door wier en wrakhout zijn overge
bracht, maar voor groote dieren gaat deze ver
onderstelling niet op. Daar moet men wel aan
nemen, dat de plaats waar zij gevonden werden
eenmaal een vaste verbinding heeft gevormd
met een ander stuk land.
Natuurlijk is het bestaan der dieren eeuWen
ouder dan de wetenschap en zoo ligt het voor
de hand, dat er reeds reeksen soorten vfaren
uitgestorven, voordat de wetenschap er aan
dacht zich met de studie dezer soorten te be
moeien. Maar de wetenschap is er om in weer
wil van alle mogelijke moeilijkheden te slagen
en dat zij reeds fameuze resultaten heeft be
reikt, is een bekend feit.
men gelijk aan of in overeenstemming met de
omgeving.
Het zijn echter niet steeds de levende dieren
die men vindt. Soms treffen de onderzoekers
eigenaardige planten en dieren, die wü hier
slechts van hooren zeggen kennen.
Zoo konden wij in het prachtige Jubileum
park te Bandoeng, gelegen in de nabijheid der
Technische Hoogeschool aan den buitenkant
der stad, een poosje geleden een bloem bewon
deren, die waard is in grooten kring bekend
heid te krijgen.
De Amorphophallus titanum dan is een
knolgewas, behoorende tot de uitgebreide fa
milie der Araceeën, waartoe o.a. ook de Arons
kelk behoort. Op Java vindt men van deze
familie nog de volgende vertegenwoordigsters:
De olifantsoor en de bij de Javanen zoo be
kende kembang bangké of lijkenbloem. Dezen
naam heeft deze plant te danken aan haar
zeer onaangenamen geur.
Op Java is de Amorphophallus titanum niet
inheemsch. Zijn vaderland is Sumatra, waar
hij veelvuldig voorkomt, zoowel op de laagvlakte
alsook in het bergterrein. Hij dankt de toe
voeging „titanum" aan zijn ontzaglijke afme
tingen; hij is met recht de reus onder de Amor-
phophallussoorten. Plantkundigen aarzelen zelfs
niet te zeggen, dat deze plant de grootste bloem
der wereld geeft.
Ons exemplaar in het Jubileumpark muntte
echter nog niet zóó uit door grootte, want er
zijn reuzen en Reuzen, nietwaar?
Op Sumatra is het blad dezer plant bij de
Inlandsche bevolking heel goed bekend; maar
slechts zelden heeft ze een-bloeiend exemplaar
gezien. Geen wonder ook: de Amorphophallus
titanum is uiterst spaarzaam met zijn bloem-
geschenken! Gelukkig ook maar!
Van het standpunt van den botanicus had
ik eigenlijk niet mogen spreken van de grootste
bloem; want evenals de Aronskelk weer
heeft de Amorphophallussoort 'n bloei w ij z e,
dus een verzameling van een groot aantal
bloempjes: mannelijke en vrouwelijke bloempjes
zitten in één bloeiwijze bijeen, zoodat wij hier
dus kunnen spreken van een éénhuizige plant.
Op Sumatra heeft men exemplaren aange
troffen, die een bol bezaten van ontzaglijken
Alles in de natuur is bezig om zijn
eigen geschiedenis te schrijven. Het glij
dend rotsblok grift zijn groeven en het stroo-
mend water slijpt zijn bedding uit in steen of
zand. Soms oppervlakkig, soms diep bedolven,
is in den bodem het ontstaan van al wat is,
bewaard gebleven. En ook van planten en die
ren vinden wij daarin vrijwel alle vormen, die
eens, tot millioenen jaren geleden, op aarde
hebben geleefd. Vooral in het westen van Noord-
Amerika zijn de resten van reusachtige rep
tielen opgedolven, vreemder en grooter dan de
stoutste fantasie ze ooit had gedacht. De aarde
moet in die oude tijden een eigenaardigen aan
blik hebben geboden. In de zee zwommen visch-
hagedissen, zooals Tylosaurus en Mosasaurus, 3
tot 17 Meter lang, en geweldige visschen met
enorme kaken, waarvan de kleinste tand nog de
grootte van een behoorlijken draadnagel had.
Daar was ook de Archelon, de koning der
schildpadden, met zijn 4 M. lengte en de groote
duiker Hesperomis, een vogel, die zoo waarlijk
een snavel met echte tanden bezat. In de lucht,
boven het land en het water zweefden Ptero
dactylen als vliegende draken, terwijl in het
oerwoud, achter en tusschen boomvarens ver
borgen, de Laelaps en de Tyrannosaurus de niets
kwaad vermoedende planten-eters besprongen.
Doch niet alleen bij de reptielen, ook onder de
zoogdieren waren toen eigenaardige wezens.
Zoo b.v. de Dinoceras, een dier met zes horens,
zwaardvormige hoektanden en een geraamte als
een olifant. Door het groot aantal eeuwen, dat
die tijden achter ons liggen, is het onmogelijk
om jaartallen met betrekking tot het voorkomen
van deze dieren te noemen. Hoogstens kan men
er van zeggen, dat ze in die of die periode van
de geschiedenis der aardkorst hebben geleefd.
HET REUZENHERT
VECHTENDE MAMMOUTHS UIT DEN OERTIJD
ook uitgestorven soorten aan. Soms kan men de
soort uitvinden aan de hand van gevonden been
deren en zoo trof men op den bodem van een
uitgedroogd Amerikaansch meer verschillende
skeletten aan die niet zoo gemakkelijk thuis te
brengen waren en die bij nader onderzoek van
een niet-bekende diersoort bleken te zijn. De
schedels geven in zulke gevallen nog de beste
kans op een goed resultaat van het onderzoek.
Ook bij opgravingen is men meermalen ge
stuit op skeletten, die onbekend waren. Behalve
dat deze skeletten de studie der diersoorten ver
rijken, geven zij soms ook inlichtingen over de
samenstelling van den grond, over de planten
en vruchten, die daar groeien of gegroeid heb
ben en over de wijze, waarop de eilanden zijn
ontstaan, of gingen verdwijnen. Wanneer b.v.
op een eiland een zelfde soort gevonden wordt
De tropen in vele opzichten een won
derland waar Moeder Natuur een
weelde ten toon spreidt, zooals nergens,
doen ons telkens weer verrukt opkijken naar
Op den zwaren kop van Triceratops stonden drie groote horens, terwijl het achter-
hoofdsbeen was uitgegroeid tot. een schild voor nek en hals,
De palaeontologie, d.i. de leer van voorhisto
rische wezens, is natuurlijk te groot om in het
kort bestek van een courantenartikel te ver
werken. Daarom zij hier ook slechts iets uit het
leven van enkele fossiele hagedissen, de sauriërs,
medegedeeld. Zooals we boven reeds terloops
hebben gezien, kwamen ze voor zoowel in de
lucht als op het land en in het water en door
hun aantal, hun kracht en hun grootte hebben
zij in een bepaalde periode zelfs het geheele
dierenleven op aarde beheerscht. Men vindt hun
overblijfselen in alle werelddeelen, waaruit af te
leiden valt dat zij waarschijnlijk ook de ge
heele voor-historische wereld hebben bewoond,
Hun lichamen waren
in sommige gevallen
bedekt met 'n formi
dabele wapenrusting
van noorn of beenige
platen met punten,
wat een uitgesproken
draken-type aan hun
uiterlijk gaf. De klein
ste waren weinig groo
ter dan kuikens, an
dere daarentegen vele
malen grooter dan een
olifant. Het waren de
reuzen, niet slechts
van hun eigen dagen,
maar door alle eeuwen
heen.
De Brontosaurus b.v.
onder wiens machtigen
tred de aarde trilde, was 5 M. hoog en 23 M.
lang. Zijn gewicht zal in de nabijheid van
35.000 K.G. hebben gelegen en hij verorberde
aan plantenvoedsel waarschijnlijk meer dan
300 K.G. per dag. Het betrekkelijk korte
lichaam, met zijn langen hals en staart, werd
gesteund door zware, massieve pooten. Elke
voet-indruk van dit monster was ongeveer een
vierkanten meter groot. Het was min of meer
amphibie in zijn levenswijze en voedde zich met
waterplanten. Hoe dit eigenlijk onschuldige dier,
waarvan het lichaam geheel onbedekt was en
dat geen andere wapens bezat dan zijn staart,
in den strijd om het bestaan ontkwam aan de
vele vleesch-etende sauriërs, die tegelijkertijd
leefden, is min of meer een raadsel. Waarschijn
lijk hield het zich daarom ook in moerassige
streken op, waar het gemakkelijk kon ontwijken
in het water, of, met hals en kop er slechts
boven uit, tusschen de planten verborgen zat.
Opvallend van vorm was ook de Stegosaurus
met zijn kleinen kop en door groote beenplaten
bedekten rug. De achterpooten waren veel groo
ter en zwaarder gebouwd dan de voorste lede
maten, doch ofschoon het monster zich gemak
kelijk tot een zittende houding kon verheffen,
liep het toch op vier pooten en niet zooals b.v.
de Iguanodonten deden op twee en dan min of
meer recht op. De voorpooten konden evenals
de menschelijke arm
gemakkelijk in alle
richtingen worden be
wogen en werden
waarschijnlijk voor
verdedigingsdoelein
den gebruikt. Maar
veel meer effectvol
was in dat opzicht de
staart met zijn vier
paar geweldige ste
kels, waarmee de Ste
gosaurus zelfs aan de
groote vleesch-eters
met één machtigen
zwaai den genadeslag
gaf. Een van de
vreemdste verschijnin
gen onder de sauriërs
was de Tricerataps
met een reusachtigen schedel van eigenaardi
gen vorm. Bij een volwassen individu bereikte
hij een lengte van twee en een halven
Meter en was voorzien van drie puntige horens,
een groote boven elk oog en een kleinere op de
tot een soort snavel uitgegroeide snuit. Dit wa
ren natuurlijk wapens om zijn vijanden te ver
drijven, maar de natuur had daarnaast ook nog
voor een doelmatig afweerschild gezorgd. Het
achterhoofdsbeen droeg nJ. een enorme kam,
bedekt met zware hoornplaten, waardoor een
ondoordringbaar pantser voor hals en nek werd
gevormd.
Naast deze planten-eters stonden verschillen
de vleesch-etende sauriërs, ook theropoden, de
EEN PANTSERVISCH UIT DEN OERTIJD