Uit het grijze verleden Dierenkerkhof De Amorphophallus Titanum ONBEKENDE DIEREN EEN WONDERBLOEM Geheime olieveldengevaarlijk als drijfzand verzwolgen millioenen dieren Een proces van eeuwen De Sauriërs zijn bedekt met for midabele wapenrustingen van hoorn en beenige platen Stekels van 45 cM. lang De tropen zijn rijk aan eigenaar dige planten en dieren „Aangename" geur! Voorhistorische reuzen Vreemdsoortige monsters De Stegosaurus droeg over den geheelen rug een reeks beschermende beenplaten en op den staart geweldige stekels pan 45 cM. lang. omvang en waarvan het gewicht bedroeg: ne gentig kilo! Deze bol geeft den eersten tijd slechts één blad, dat 4 5 Meter lang wordt en een heel eigenaardig gemarmerde kleur heeft: net een slangenhuid, vandaar dus, dat de Amorpho- phallussoorten ook wel slangenblad heeten. Nooit meer dan één blad tegelijk geeft de plant en aan dit blad kan men ongeveer zien, hoe oud de plant wel is, want elk nieuw voortge bracht blad heeft één bladslip meer dan het vorige. Ongeveer anderhalf jaar blijft dit aan de plant zitten, waarna het snel verdort. Dan volgt een rustperiode voor de plant, waarna het nieuwe blad te voorschijnt komt. Hoe lang de plant zoo doorgaat, weet men eigenlijk niet; maarna een reeks van jaren schijnt de knol zooveel reservevoedsel op- ééngehoopt te hebben, dat ze in staat is een bloem (bloeiwijze) voort te brengen. Dan verschijnt niet de bladknop, doch de torpedovormige bloemknop. Hieruit schiet lang zaam een kolf omhoog, ongeveer door een ge plooide bloemscheede. De eigenlijke bloem bestaat uit 'n heel groote middenzuil (de spadix) die eenigszins knots- vormig is en die vaak een hoogte van 2 meter bereikt. Onder deze spadix vindt men een gedeelte, bezet met mannelijke bloempjes; daaronder ligt een gedeelte, waarop de vrouwelijke bloempjes zijn geplaatst. Alle bloempjes zijn naakt; hebben dus géén kelk- of kroonblaadjes. Het geheel is omgeven door een reusachtig schutblad (spatha) in den vorm van een vaas, waaruit de spadix omhoog steekt. Zóó vertoont de plant zich ook op 't eerste gezicht (dus uit de verte) aan 't oog van den bezoeker: men meent een vaas te zien, waaruit een witachtig voorwerp op steekt. Ais de plant „gesloten" is, ligt dit schutblad prachtig geplooid om 't geheel. Dit blad zelf is een sieraad voor de plant: van buiten is het prachtig lichtgroen, terwijl het van binnen schitterend paars gekleurd is. Ons exemplaar was pl.m. 160 c.M. hoog. Exemplaren op Sumatra halen soms een hoogte van bij de 3 Meter, li dieren met de roofdierpooten genoemd. De krachtige ledematen droegen lange, scherpe klauwen. By het loopen raakten alleen de teenen den grond. Tot de vleesch-eters behoor den o.a. de Laelaps en de Megalosaurus, maar 't grootste was de Tyrannosaurus, misschien het sterkste en verschrikkelijkste wezen, dat de aarde ooit heeft gekend. Het bereikte een lengte van 16 Meter en een hoogte van 18 tot 20 voet. De krachtige kaken stonden vol glinsterende tanden, 7 tot 15 c.M. lang. Met de achterpooten onder het lijf gebogen, lag het monster te wachten en stortte zich op zijn prooi met een geweldige sprong. Dan kwamen de lange, sabel- vormige tanden in actie, rukten het vleesch in reepen en beten de krakende beenderen stuk. Hoe klein en nietig zijn de voor ons zoo ver schrikkelijke tanden van leeuw en tijger, verge leken bij dit-alles-verbrijzelend gebit. Uit de vondsten in krjjtlagen, steenkool en tot rots geworden klei is ook de geschiedenis der Pterodactylen, de vliegende sauriërs, te lezen, wier vleugels bestonden uit een membraan, dat tusschen het lichaam en de in de lengte gegroei de pink was uitgespreid. Dit was dus heel iets anders dan het valscherm van de „vliegende hagedissen", Draco volans, die thans nog leven, want deze kunnen zich niet verheffen in de lucht. Het geraamte van de Pterodactylen leek veel op dat van vogels. Om snelle beweging aan hun vleugels te geven hadden zij zware borst spieren, die op een kamvormige verhevenheid van het schildvormige borstbeen waren vastge hecht. Zij hadden alle een grooten kop en krachtige kaken, die bij de visch- en vleeseh- etencle vormen van talrijke tanden waren voor zien. Men kent verschillende soorten Pterodac- tylei. Hun afmetingen wisselen tusschen die van een musch tot een arend al waren de meeste dan ook niet grooter dan een duif. De grootste daarentegen, de Pteronodon, had een vlucht van 6 Meter. Men ziet, dat de „vliegende draken" dus ook in werkelijkheid hebben be staan! En nu de vraag: waarom zijn al deze groote en vaak wonderlijke dieren verdwenen? Ja, waarom? Het is niet gemakkelijk om daar in alle gevallen een afdoende verklaring voor te geven, al zullen de meeste oorzaken wel tot klimaat- en bodemveranderingen kunnen wor den herleid. Gehandicapt door gewoonten en vooral licha melijke eigenschappen, te veel voor het leven onder bepaalde omstandigheden gespecialiseerd, hebben zij zich niet aan de verandering van omgeving en voedselvoorziening aan kunnen passen. Het was zooals Darwin het uitdrukte „the survival of the fittest", de meest geschik te voor die gewijzigde omstandigheden, die in den meedoogenloozen strijd slechts kon blijven bestaan. Doch waarom ook dieren, die schijn baar toch even goed toegerust waren als de nu levende, zijn verdwenen, kan niet worden ver klaard. Het is slechts de Schepper der dingen, de Heer van het Leven, die hierop net ant woord kan geven. Voor óns blijft het, als zoo veel uit de nevelen van het ver verleden, wel licht altijd een open vraag. VISCHDRAKEN IN DE JURAZEE Tenslotte nog iets over den „geur", dien deze plant verspreidde! Verrotte visch kan vreeselijk geuren; welnu deze stank is de ondertoon van den geur, dien onze Amorphophallus verspreidde, tientallen meters in het rond! Gelukkig begon de plant daar echter tegen den avond mee, juist op 't uur (pl.m. 5 uur), waarop ze openging. Daar door worden een groot aantal torren en kevers aangetrokken, o.a. de doodgravers, die zeer op zoo'n geurtje gesteld zijn. Slechts 2 ik 3 dagen duurt het bloeiproces, waarna de bloem ver welkt. Onze Inlanders troffen het: juist op .Xebaran" was de bloem op haar mooist, zoo dat er bekijk genoeg was! X) Zooals men weet heeft de Amorphophallus den 23sten Juli 1932 ook gebloeid in de plan tenkassen der Landbouw Hoogeschool te Wa- geningen en daar een hoogte bereikt van 2.67 M. Zuid-Californië is behalve om vele andere redenen ook bekend om de olie-streek, Raudro de la Brea. In deze streek sijpelt sinds eeuwen de olie uit den grind, verspreidt zich over de aardoppervlakte en droogt aan den bovenkant tot een harde korst, waaronder de malsche vette laag die zacht en vloeiend be waard blijft. Zand, takken, gras, enz. waaien hier over heen en geven de olievlakte een aanzien alsof het gewone grond ware. Talrijke dieren werden slachtoffer van dit bedrog, kwamen in de brei terecht en werden verzwolgen. Deze olie velden zijn als moerassen zoo gevaarlijk, als drijfzand zoo noodlottig. Voortdurend komt het voor dat dieren op deze laag terecht komen, plotseling wegzakken en dan door hun wanhoop gedreven pogingen doen om zich te bevrijden, met het gevolg, dat zij nog sneller naar beneden borden gezogen. Soms lokken zij door hun ge schreeuw andere dieren aan, die een próoi in hen zien en samen gaan zij een langzamen ver stikkingsdood tegemoet. Na een regenbui is de vlakte bedekt met wa terplassen en worden de dieren aangelokt om te drinken en zij sterven als de andere. Zoo wer den de olievelden van Raudro de la Bera uitge strekte kerkhoven van dieren, die daar sinds eeuwen den dood vonden. EEN LANDDIER, EEN RAADSEL VAN HET VERLEDEN Het ligt voor de hand, dat de wetenschap dit terrein met ijver en aandacht verkent. Sinds 1906 zijn de natuuronderzoekers onophoudelijk bezig met te graven naar fossielen die bij dui zenden aanwezig zijn. Geweldige hoeveelheden heeft men verzameld, zoodat men ernstig verge lijkingen kan maken en onthullingen kan doen. Uit de millioenen beenderen viel op te maken, dat voornamelijk wolven het slachtoffer van de olievelden zijn geworden. Ook allerlei soorten katten en de felix attrox, een soort lama, vindt men vertegenwoordigd. De slagtandkatten wa. ren naast de wolven het meest in aantal. Dit waren katten ter .grootte van een tijger, maar lager bij den grond en dus minder sierlijk. De kat was ook minder snel dan de tijger, doch daarentegen sterker van bouw en erg gevaar lijk. Nog een opvallend verschil met den tijger bezat deze kat in een paar slagtanden, waarmee zij haar prooi uit elkaar trok. Alles bijeen was dit monster van een geduchte kracht en wee de prooi, die in de buurt van deze slagtanden of die krachtige voorpooten terecht kwam. De moeilijkheden bij de opgravingen zijn bij zonder groot geweest. De oliebrei n.l„ die voort durend in beweging is, heeft alle beenderen door elkaar geroerd en tot een bijna onont- warbaren chaos samengevoegd. Daartegenover staat, en dit is weer een groot voordeel, dat ieder been afzonderlijk uitstekend bewaard is gebleven van het grootste tot het kleinste, zoo dat, wanneer de beenderenboel eenmaal gesor teerd is, vergissingen vrijwel uitgesloten zijn. Een andere verzameling van deze skeletten is dan ook de prooi geworden van het museum te Los Angeles, in welks nabijheid de velden liggen. Men kan zelfs zeggen, dat deze verzameling de grootste is op haar gebied. Zij bevat skeletten van olifanten, kameelen, paarden, bisons, mam- mouths, mastodonten, rhinocerossen, vogels en zoo meer. Alle mogelijke studies zijn te maken uit de beenderen en schedels. Zoo b.v. is het aan deze overblijfselen te zien, hoe de dieren met elkaar hebben gevochten, hoe zij elkaar hebben geradbraakt en hoe afgrijselijk dus alle dagelijks door den dood werden beloerd. Zoo is dit roofdierenkerkhof van Raudro de la Brea niet alleen het terein van wetenschappelijk onderzoek, maar ook als het ware een triest document van dierenhaat en verwilderden vechtwellust in den strijd om het bestaan. De wetenschap heeft, als men de wereld een beetje oppervlakkig vAl bekijken, vrij wel alle geheimen der natuur ontdekt en zeker zou men geneigd zijn te veronderstellen, dat zij het dieren- en plantenrijk grondig heeft geëxploreerd. Toch zijn er nog talrijke dieren en planten, die men niet kent en waarvan men het bestaan alleen maar weet of vermoedt. Om bij de dieren te blijven, het laat zich denken, dat er heel wat zijn, die zich zooveel mogelijk verborgen houden en den mensch ontvluchten. Dat deze onbekende of half bekende dieren niet bepaald totaal van de andere verschillen, ligt wel eenigszins voor de hand. Zij zijn dan ook goeddeels verwant aan de bestaande soorten. Kort geleden werd op Celebes een nieuwe aap ontdekt, zwart en zonder staart. Deze aap is familie van den baviaan en verschilt van hem niet veel; hij is alleen wat kleiner. Een gewel dige ontdekking is het dus niet. Maar in Alaska werd een rat gevonden, die langs nauwe gan gen contact krijgt met holten in de bergen. Toe- LERATITES NODOSUS vallig vonden natuuronderzoekers een diertje, dat over een sneeuwveld üep en juist uit een hol kwam. Het werd gevangen en onderzocht en bleek een vertegenwoordiger te zijn van een tot dusver onbekende soort ratten. Men neemt aan, gezien de gelijkenis met de Aziatische rat, dat het nieuwe exemplaar oorspronkelijk, eeu wen geleden, uit Azië is overgekomen naar Ame rika, toen deze beide werelddeelen nog aan elkaar verbonden waren. In het Mexicaansche gedeelte van Califomiè werd een vos ontdekt, die eveneens tot nu toe onbekend was en op de Coronado-eilanden een nieuwe muis. In het hooggebergte van Mexicc vond men twee nieuwe soorten tijgerkatten. Het is natuurlijk niet eenvoudig deze nieuwe lingen te vinden, want, zooals gezegd, het komt uiteraard alleen voor bij die soorten, die zich verbergen. Wie lang de wacht houdt bij een verdacht hol, heeft kans van slagen, maar hoe zal men b.v. nieuwe soorten ontdekken bij die dieren, die zich bij voorkeur of uitsluitend des nachts vertoonen, voor zoover men dit vertoo- nen kan noemen? Niettemin is men er toch in geslaagd nieuwe exemplaren van deze dieren te vinden en wel in Zuid-Amerika. In Noord- Amerika werden nieuwe eekhorens ontdekt; die leven in eenzame en vrijwel ontoegankelijke ber gen en nog wel wider den grond. Tot deze soort zou men ook kunnen rekenen de kleine diertjes, die des nachts op roof gaan en alleen van vleesch leven en die een kleur kunnen aanne- als op een eenigszins verwijderd ander eiland, dan kan men gemakkelijk de conclusie trekken, dat deze twee eilanden in vroeger tijden met elkaar verbonden zijn geweest. Wanneer echter een of ander eiland ver van andere eilanden of het vaste land verwijderd ligt, en men vindt daar niettemin dezelfde diersoorten terug, dan wordt het lastiger om juiste conclusies te trek ken. Men kan aannemen, dat de kleine drijven de eilanden hun werk hebben gedaan en de die ren hebben overgebracht, en kleine dieren kun nen zelfs door wier en wrakhout zijn overge bracht, maar voor groote dieren gaat deze ver onderstelling niet op. Daar moet men wel aan nemen, dat de plaats waar zij gevonden werden eenmaal een vaste verbinding heeft gevormd met een ander stuk land. Natuurlijk is het bestaan der dieren eeuWen ouder dan de wetenschap en zoo ligt het voor de hand, dat er reeds reeksen soorten vfaren uitgestorven, voordat de wetenschap er aan dacht zich met de studie dezer soorten te be moeien. Maar de wetenschap is er om in weer wil van alle mogelijke moeilijkheden te slagen en dat zij reeds fameuze resultaten heeft be reikt, is een bekend feit. men gelijk aan of in overeenstemming met de omgeving. Het zijn echter niet steeds de levende dieren die men vindt. Soms treffen de onderzoekers eigenaardige planten en dieren, die wü hier slechts van hooren zeggen kennen. Zoo konden wij in het prachtige Jubileum park te Bandoeng, gelegen in de nabijheid der Technische Hoogeschool aan den buitenkant der stad, een poosje geleden een bloem bewon deren, die waard is in grooten kring bekend heid te krijgen. De Amorphophallus titanum dan is een knolgewas, behoorende tot de uitgebreide fa milie der Araceeën, waartoe o.a. ook de Arons kelk behoort. Op Java vindt men van deze familie nog de volgende vertegenwoordigsters: De olifantsoor en de bij de Javanen zoo be kende kembang bangké of lijkenbloem. Dezen naam heeft deze plant te danken aan haar zeer onaangenamen geur. Op Java is de Amorphophallus titanum niet inheemsch. Zijn vaderland is Sumatra, waar hij veelvuldig voorkomt, zoowel op de laagvlakte alsook in het bergterrein. Hij dankt de toe voeging „titanum" aan zijn ontzaglijke afme tingen; hij is met recht de reus onder de Amor- phophallussoorten. Plantkundigen aarzelen zelfs niet te zeggen, dat deze plant de grootste bloem der wereld geeft. Ons exemplaar in het Jubileumpark muntte echter nog niet zóó uit door grootte, want er zijn reuzen en Reuzen, nietwaar? Op Sumatra is het blad dezer plant bij de Inlandsche bevolking heel goed bekend; maar slechts zelden heeft ze een-bloeiend exemplaar gezien. Geen wonder ook: de Amorphophallus titanum is uiterst spaarzaam met zijn bloem- geschenken! Gelukkig ook maar! Van het standpunt van den botanicus had ik eigenlijk niet mogen spreken van de grootste bloem; want evenals de Aronskelk weer heeft de Amorphophallussoort 'n bloei w ij z e, dus een verzameling van een groot aantal bloempjes: mannelijke en vrouwelijke bloempjes zitten in één bloeiwijze bijeen, zoodat wij hier dus kunnen spreken van een éénhuizige plant. Op Sumatra heeft men exemplaren aange troffen, die een bol bezaten van ontzaglijken Alles in de natuur is bezig om zijn eigen geschiedenis te schrijven. Het glij dend rotsblok grift zijn groeven en het stroo- mend water slijpt zijn bedding uit in steen of zand. Soms oppervlakkig, soms diep bedolven, is in den bodem het ontstaan van al wat is, bewaard gebleven. En ook van planten en die ren vinden wij daarin vrijwel alle vormen, die eens, tot millioenen jaren geleden, op aarde hebben geleefd. Vooral in het westen van Noord- Amerika zijn de resten van reusachtige rep tielen opgedolven, vreemder en grooter dan de stoutste fantasie ze ooit had gedacht. De aarde moet in die oude tijden een eigenaardigen aan blik hebben geboden. In de zee zwommen visch- hagedissen, zooals Tylosaurus en Mosasaurus, 3 tot 17 Meter lang, en geweldige visschen met enorme kaken, waarvan de kleinste tand nog de grootte van een behoorlijken draadnagel had. Daar was ook de Archelon, de koning der schildpadden, met zijn 4 M. lengte en de groote duiker Hesperomis, een vogel, die zoo waarlijk een snavel met echte tanden bezat. In de lucht, boven het land en het water zweefden Ptero dactylen als vliegende draken, terwijl in het oerwoud, achter en tusschen boomvarens ver borgen, de Laelaps en de Tyrannosaurus de niets kwaad vermoedende planten-eters besprongen. Doch niet alleen bij de reptielen, ook onder de zoogdieren waren toen eigenaardige wezens. Zoo b.v. de Dinoceras, een dier met zes horens, zwaardvormige hoektanden en een geraamte als een olifant. Door het groot aantal eeuwen, dat die tijden achter ons liggen, is het onmogelijk om jaartallen met betrekking tot het voorkomen van deze dieren te noemen. Hoogstens kan men er van zeggen, dat ze in die of die periode van de geschiedenis der aardkorst hebben geleefd. HET REUZENHERT VECHTENDE MAMMOUTHS UIT DEN OERTIJD ook uitgestorven soorten aan. Soms kan men de soort uitvinden aan de hand van gevonden been deren en zoo trof men op den bodem van een uitgedroogd Amerikaansch meer verschillende skeletten aan die niet zoo gemakkelijk thuis te brengen waren en die bij nader onderzoek van een niet-bekende diersoort bleken te zijn. De schedels geven in zulke gevallen nog de beste kans op een goed resultaat van het onderzoek. Ook bij opgravingen is men meermalen ge stuit op skeletten, die onbekend waren. Behalve dat deze skeletten de studie der diersoorten ver rijken, geven zij soms ook inlichtingen over de samenstelling van den grond, over de planten en vruchten, die daar groeien of gegroeid heb ben en over de wijze, waarop de eilanden zijn ontstaan, of gingen verdwijnen. Wanneer b.v. op een eiland een zelfde soort gevonden wordt De tropen in vele opzichten een won derland waar Moeder Natuur een weelde ten toon spreidt, zooals nergens, doen ons telkens weer verrukt opkijken naar Op den zwaren kop van Triceratops stonden drie groote horens, terwijl het achter- hoofdsbeen was uitgegroeid tot. een schild voor nek en hals, De palaeontologie, d.i. de leer van voorhisto rische wezens, is natuurlijk te groot om in het kort bestek van een courantenartikel te ver werken. Daarom zij hier ook slechts iets uit het leven van enkele fossiele hagedissen, de sauriërs, medegedeeld. Zooals we boven reeds terloops hebben gezien, kwamen ze voor zoowel in de lucht als op het land en in het water en door hun aantal, hun kracht en hun grootte hebben zij in een bepaalde periode zelfs het geheele dierenleven op aarde beheerscht. Men vindt hun overblijfselen in alle werelddeelen, waaruit af te leiden valt dat zij waarschijnlijk ook de ge heele voor-historische wereld hebben bewoond, Hun lichamen waren in sommige gevallen bedekt met 'n formi dabele wapenrusting van noorn of beenige platen met punten, wat een uitgesproken draken-type aan hun uiterlijk gaf. De klein ste waren weinig groo ter dan kuikens, an dere daarentegen vele malen grooter dan een olifant. Het waren de reuzen, niet slechts van hun eigen dagen, maar door alle eeuwen heen. De Brontosaurus b.v. onder wiens machtigen tred de aarde trilde, was 5 M. hoog en 23 M. lang. Zijn gewicht zal in de nabijheid van 35.000 K.G. hebben gelegen en hij verorberde aan plantenvoedsel waarschijnlijk meer dan 300 K.G. per dag. Het betrekkelijk korte lichaam, met zijn langen hals en staart, werd gesteund door zware, massieve pooten. Elke voet-indruk van dit monster was ongeveer een vierkanten meter groot. Het was min of meer amphibie in zijn levenswijze en voedde zich met waterplanten. Hoe dit eigenlijk onschuldige dier, waarvan het lichaam geheel onbedekt was en dat geen andere wapens bezat dan zijn staart, in den strijd om het bestaan ontkwam aan de vele vleesch-etende sauriërs, die tegelijkertijd leefden, is min of meer een raadsel. Waarschijn lijk hield het zich daarom ook in moerassige streken op, waar het gemakkelijk kon ontwijken in het water, of, met hals en kop er slechts boven uit, tusschen de planten verborgen zat. Opvallend van vorm was ook de Stegosaurus met zijn kleinen kop en door groote beenplaten bedekten rug. De achterpooten waren veel groo ter en zwaarder gebouwd dan de voorste lede maten, doch ofschoon het monster zich gemak kelijk tot een zittende houding kon verheffen, liep het toch op vier pooten en niet zooals b.v. de Iguanodonten deden op twee en dan min of meer recht op. De voorpooten konden evenals de menschelijke arm gemakkelijk in alle richtingen worden be wogen en werden waarschijnlijk voor verdedigingsdoelein den gebruikt. Maar veel meer effectvol was in dat opzicht de staart met zijn vier paar geweldige ste kels, waarmee de Ste gosaurus zelfs aan de groote vleesch-eters met één machtigen zwaai den genadeslag gaf. Een van de vreemdste verschijnin gen onder de sauriërs was de Tricerataps met een reusachtigen schedel van eigenaardi gen vorm. Bij een volwassen individu bereikte hij een lengte van twee en een halven Meter en was voorzien van drie puntige horens, een groote boven elk oog en een kleinere op de tot een soort snavel uitgegroeide snuit. Dit wa ren natuurlijk wapens om zijn vijanden te ver drijven, maar de natuur had daarnaast ook nog voor een doelmatig afweerschild gezorgd. Het achterhoofdsbeen droeg nJ. een enorme kam, bedekt met zware hoornplaten, waardoor een ondoordringbaar pantser voor hals en nek werd gevormd. Naast deze planten-eters stonden verschillen de vleesch-etende sauriërs, ook theropoden, de EEN PANTSERVISCH UIT DEN OERTIJD

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1934 | | pagina 12