Cirkelgang
I
fotuarj
1934
Prikkeldraad
GELDERSCHE VALLEI
ONZE MIJNINDUSTRIE
DINSDAG 24 APRIL 1934
Bescherming van de
openbare orde
Het minst kostbaar
Een kring om de zon
Weelde en behoefte
De arbeidsconferentie
Persvrijheid niet bedreigd
Wat in Oostenrijk geschied is in den
rampzaligen vastenavondtijd van
1934, dat heeft het Austro Marxisme
vijftien jaar lang voorbereid.
Het is verklaarbaar, dat de heeren zich
thans, na het smadelijk bestraffende ein
de, van het compromitteerend verleden
trachten te ontdoen, maar de geschiedenis,
de door u en ons controleerbare geschie
denis laat zich niet zóó maar vervalschen
ten prof ij te van een aantal volksmisleiders,
die zich tegenover hun volk in het alge
meen en tegenover hun volgelingen in het
bijzonder aan de gruwelijkste misdaden
schuldig maakten.
Reeds terstond na, ja, nog tijdens den
oorlog zijn de Austro-Marxisten erop be
dacht geweest, de toekomst van het land
niet te laten afhangen van eerlijke, demo-
kratische volksstemmingen, noch ook van
het algemeen belang dienenden regeerings-
invloed, maar van barbaarsch wapengeweld,
dat in dienst gesteld werd van den verfoei-
lijksten klassenstrijd.
Roode bewapening
Schutz-
Bewust onwaarheid?
On waarsch ijn lijk
Misschien ook zelfs dezelver bewapening
met materiaal uit minister Deutsch' wa
pendepots?
Het lijkt ons werkelijk 'n tikje onwaar
schijnlijk.
Aanleg van een Vallei-kanaal
verdient de voorkeur
BENOEMINGEN
In het Aartsbisdom
De productie over het eerste
kwartaal weer minder
Ontwerp-verdragen en
aanbevelingen
MOEDER ZOEKT HAAR KIND
Het zou 'de moeite waard zijn eens
na te gaan, hoeveel nota's er nu al zijn ge
wisseld over het ontwapenings-vraagstuk, hoe
veel commissies en subcommissies er vcor wer
den benoemd, hoeveel conferenties er over wer
den gehouden, hoeveel voorstellen en tegen
voorstellen werden ingediend, hoeveel redevoe
ringen uitgesproken.
Het zcu een geweldige optelsom worden!
En nu spreken wij nog niet van de zeer
menigvuldige beschouwingen in krant en tijd
schrift, van de pro's en contra's in brochures,
van de min of meer gewichtige, ook zwaar
wichtige, uitspraken bij interviews en andere
gelegenheden door ministers, oud-ministers,
diplomaten en wie er verder tot de grooten en
vooraanstaanden in de wereld worden gerekend,
ten beste gegeven!
Al deze knappe en vooraanstaande persoon
lijkheden hebben het tot dusver niet kunnen
klaarspelen de zaak ook maar één stap vooruit
te brengen.
Zelfs begint het er bedenkelijk veel op te
lijken, dat ze in den jongsten tijd een paar
passen, of meer, achteruit is gebracht.
En het eigenaardige, het vervelende en niet
zelden irriteerende is, dat bij de eindelooze be
sprekingen en beschouwingen telkens weer
wordt gezegd, wat al tallooze malen is h e r-
h a a 1 d, en dat de eenvoudigste dingen inge
wikkeld en duister, moeilijk te verstaan en moei
lijk op te lossen worden, zoodra zij vallen bin
nen de sfeer der zoogenaamde ,,hooge politiek".
Of ligt het niet voor de hand en is het niet
de meest natuurlijke zaak ter wereld, dat ont
wapening, wil zij eerlijk en doeltreffend zijn,
wederkeerig en gelijktijdig dient te geschieden?
Spreekt het niet vanzelf, dat men ook in het
eigen land moet toepassen, wat men eischt van
andere? Heeft de ervaring niet op overtuigende
wijze geleerd, dat, wanneer men oprecht den
vrede wil, het wederzijds ophoopen van
krijgsmateriaal de gevaarlijkste methode is, wel
ke men volgen kan? Leert dit niet reeds het
gewone, gezonde verstand? En is, speciaal wat
Europa betreft, niet sinds lang uit de feiten
gebleken, dat de Staten en buurstaten van ons
oude Werelddeel meer dan ooit op samenwer
king zijn aangewezen, óók wijl hun internatio
nale positie geenszins meer de overheerschen-
de is van voorheen?
Er is wel niemand die, nuchter en
zakelijk oordeelend, op deze vragen een ont
kennend antwoord kan geven.
En dan ligt de conclusie voor de hand, dat
er binnen den kortst mcgelijken tijd een daad
moet worden gesteld.
Een daad, die positief en rechtstreeks tot
wederzijdsche en geleidelijke beperking van be
wapening voert, en op het begin waarvan de
volken tot dusver vergeefs wachten, allen com
missies en subcommissies, nota's en al dan niet
verdaagden conferenties ten spijt. P. S.
Na lezing van de memorie van antwoord op
het voorloopig verslag over het wetsontwerp
houdende nadere voorzieningen ter bescherming
van de openbare orde gevoelde de vaste com
missie voor privaat- en strafrecht de behoefte,
omtrent een aantal punten met de regeering in
mondeling overleg te treden.
De minister erkende het bestaan van de mo
gelijkheid om door middel van een ballet op
te ruien, doch achtte die mogelijkheid wel zeer
theoretisch.
Uit de Commissie werd aandrang uitgeoefend
tot het treffen eener zoodanige regeling, dat
het bekendheid geven aan een strafbare uiting,
mits men deze niet tot de zijne maakt, moge
lijk is zonder dat deswege de redacteur of de
courantenbezorger gestraft kan worden.
Hierop antwoordde de minister, dat de hier-
bedoelde uitspraak met de opvatting der juris
prudentie in overeenstemming is. „Verspreiden"
heeft in het Wetboek een materieele beteeke-
nis; het is het in omloop brengen van exem
plaren van het oorspronkelijke geschrift. Straf
baarheid is dus alleen aanwezig in de gevallen,
waarin het nieuwe artikel wederom een zelf
standige opruiing of beleediging vormt. Onder
omstandigheden kan ook het objectief weer
geven van zeer ernstige beleedigende of opruien
de uitlatingen strafbaar zijn. Te dien aanzien
verandert echter door het wetsontwerp niets.
Reeds thans bestaat de mogelijkheid, dat een
journalist, die een opruiende uiting weergeeft,
krachtens art. 131 vervolgd wordt. Dat de jour
nalistieke vrijheid door dezen reeds bestaanden
toestand in gevaar zou komen, moet naar het
oordeel van den minister worden ontkend. Het
ontbreken van jurisprudentie op dit gebied
toont wel aan, dat er bij de rechterlijke macht
geen neiging bestaat, die grenzen te eng te
trekken. Bij hier te lande verschijnende dag
bladen en periodieken zal wel steeds een ver
volging tegen den schrijver kunnen worden in
gesteld.
De meening werd uitgesproken, dat het ont
werp te ver gaat, waar het ook uitlatingen in
beleedigenden vorm omtrent openbare instel
lingen strafbaar wil stellen. De minister meen
de echter, dat hieraan behoefte bestaat. Alleen
die beleedigingen worden strafbaar gesteld,
welke geschieden door middel van onteerende
kwalificaties. Men zal aan het openbaar gezag
of aan openbare lichamen of instellingen dus
ook in de toekomst zakelijk alles mogen ten
laste leggen, mits in behoorlijken vorm.
Een vraag of onder „openbaar gezag" ook dat
In overzeesche gebiedsdeelen valt, beantwoord
de de minister bevestigend.
Hierna kwam ter sprake de vraag, of inder
daad de mogelijkheid, om voorloopige hechte
nis toe -te passen tegen overtreding van het
ontworpen art. 137a onmisbaar is. En zoo ja,
op welke wijze dan kan worden voorkomen,
dat van deze mogelijkheid een onnoodlg ruim
gebruik gemaakt wordt.
Op het oogenblik wordt naar het oordeel van
den minister de preventieve hechtenis over 't
algemeen niet te veel toegepast. Hechtenis kan
hier noodig zijn om dreigende herhaling te voor
komen. De minister was bereid te overwegen of
hij te zijner tijd, indien de wet in werking treedt,
over de toepassing der geheele wet een circu
laire aan de parketten kan zenden, waarin ook
dit punt besproken wordt.
Miinmiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinmimimiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiinmiiiitiiiiiii
Wij bieden onzen lezers hier een I
ingekort fragment aan uit de bij
,,'t Kasteel van Aemstel" te Am- I
sterdam verschenen brochure van
Leo Speet over de Oostenrijksche i
Vastenavondrevolutie. i
In dit fragment uit de hoogst be-
langrijke brochure vernemen onze I
lezers de waarheid omtrent „Schutz-
bund" en „Heimwehr".
Enkele feitenï
reeds tijdens den oorlog waren er en
werden er steeds meer soldaten sociaal-
demokratisch georganiseerd; na den oorlog
werd het leger officieel ontbonden, maar
Dr. Julius Deutsch, de man, die thans zoo
laf naar Tsjecho Slowakije vluchtte, hield
zijn socialistisch georganiseerde soldaten
bijeen in de spoedig zeer berucht geworden
„Volkswehr", een soort „staatliche" mili
tie-organisatie, die eenvoudig weigerde haar
bewapening af te leggen; daarnaast wer
den reeds in OctoberNovember van het
jaar 1918 de fabrieksarbeiders in Weenen,
in Linz en in alle groote steden van Oosten
rijk georganiseerd in z.g. „Fabrikswehren"
en in 1919 bewapend; deze „Fabrikswehr"
vormde de civiele, de burgerlijke strijdorga
nisatie naast de militaire en quasi-politio-
neele „Volks-wehr."
Overvloedig hebben de vechtlustige strijd
organisaties zich in het eerste jaar na den
oorlog kunnen bewapenen: de wapenfabrie
ken in Hirtenberg bij Weenen, in Stiermar
ken, enz. alsook alle wapendepots in den
lande waren in handen van de sociaaldemo-
kratische leiders (Dr. Julius Deutsch was
destijds minister van oorlog!), en toen
in den herfst van 1919 bij Vredesverdrag
een einde moest komen aan wapenfabrica-
tie en wapenvoorraden-aanvulling, toen
konden de rasontwapenaars zich met een
voldaan gevoel te rusten leggen: de wapen
buit was binnen.
In 1923 was Dr. Julius Deutsch van mee
ning, dat er nog meer straffe orde gescha
pen moest worden in zijn bewapende strijd
organisatie en in den „Republikanischen
Schutzbund" vereenigde hij onder een nieu
wen naam alles, wat rood-georganiseerd be
wapend was en te allen tijde zou willen
losknallen, als de klassenstrijd zulks wen-
schelijk deed schijnen.
De heer Deutsch heeft veel succes gehad:
in zijn besten tijd, in het bloeitijdperk der
illegale roode strijdformaties, vereenigde hij
ongeveer 150.000 Schutzbündler onder zijn
bevelen.
Inmiddels had het roode gemeentebestuur
van Weenen aldaar ook den fantastischen
woningbouw aangevangen, welke zooals
later blijken zou volledig paste in het
fcurgeroorlogplan, waarvan de roode volks
menners reeds sinds 1918 zelfverzekerd
droomden.
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiMiiiiiiiiiimimmiiiiiiiiiiiiimiiHiimiiiiiiii
„De Republikeinsche
wehr is ongewapend".
r ,v
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiii
Het is kenmerkend, ófwel voor de onwe
tendheid, ófwel voor de onbetrouwbaarheid
der Nederlandsche S. D. A. P., dat wij
destijds in een deel der katholieke pers met
„Het Volk" maandenlang een vinnige pole
miek hebben moeten voeren om waar te
maken, dat de socialistische „Schutzbund"
in Oostenrijk bewapend was.
Daar was niets van waar, zoo betoogde
de heer J. W. Matthijsen, de Oostenrijksche
deskundige der roode pers in „Het Volk"
van 12 Juli 1927:
„De republikanische Schutzwehr is onge
wapend. Wapens zijn er niet. Wapens mo
gen er niet zijn. Zoo staat het ook in 't
Vredesverdrag. Het Weensche gemeentebe
stuur vatte het als een tartende beleedi
ging op, toen een militaire Entente commis
sie toch een onderzoek wilde instellen naar
de aanwezigheid van wapens in het gebouw
der coöperatie. De Republikanische Schutz
wehr kon zooveel wantrouwen evenmin dul
den en dreigde de gebouwen met een cor
don van 25.000 man af te sluiten. Het on
derzoek ging niet door.
En zijn geen wapens in Weenen."
Deze brave regelen werden n.b. geschre
ven enkele dagen vóórdat de Weensche so
cialisten met ijverige medewerking van het
gemeentelijke personeel de revolutie be
proefden, waaraan niet alleen het Justitie
paleis door brand, maar ook menig men-
schenleven dank zij de ongewapendheid
van den Schutzbund! ten offer viel.
Heeft de heer Matthijsen bewust onwaar
heid geschreven? Of heeft hij zich door zijn
Oostenrijksche vrienden regelrecht laten
bedriegen?
Thans is er geen ontkenning meer moge
lijk; de bloedige feiten van midden Fe
bruari 1934 hebben het onweerlegbare be
wijs geleverd; en de Oostenrijksche (én
de Nederlandsche!) socialisten geven nu
onomwonden toe, dat de Schutzbund voor
treffelijk bewapend was; dithyrambisch
heette het zelfs in „Het Volk" dat de
Schutzbund streed als „een leger in slag
orde."
De bloedschuld der Vastenavondrevolutie
drukt de internationale sociaal-democratie
en het is dan ook vanzelfsprekend, dat zij
de schuld tracht te ontkennen en af te
wentelen op anderen.
Vooreerst door het voor te stellen alsof
de „Heimwehren", de anti-socialistische
strijdorganisaties, „begonnen" zouden
zijn.
Niemand minder dan de opperste leider
der Nederlandsche sociaal-demokraten, de
heer ir. Albarda, zou de zaak voor ééns en
voor goed rechtzetten 1); hij zou bewijzen,
dat de Oostenrijksche socialisten hun mi
litaire formaties enkel en alleen organi
seerden om gereed te zijn tot verweer, tot
noodzakelijke en onvermijdelijke zelfverde
diging, wanneer zij zouden worden aange
vallen; de Katholieke Heimwehren beston
den en de oprichting van den Socialist!
schen Schutzbund zou alleen maar het ant
woord geweest zijn op de brutale provoca
tie der Heimwehren.
De leider der Nederlandsche S. D. A. P.
weet er persoonlijk de finesses van mede te
deelen:
„Reeds in den winter van 1919 waren in
Tirol burgerwachten („Heimwehren") op
gericht. Zij stonden van den aanvang af in
verbinding met de Beiersche fascistische
strijd organisaties en stelden zich in Juli
1920 onder het gemeenschappelijk com
mando der Beiersche fascisten. Zij werden
uit Beieren van wapens voorzien en ver
meerderden hun wapenvoorraden door groo
te diefstallen in militaire depots van den
Oostenrijkschen staat. Zij kregen de mede
werking van oudofficieren van het Oosten
rijksche leger en de regeering gedoogde
hun bestaan en hun wapening."
Wij zijn zoo vrij geweest, de laatste tira
de van bovenstaand citaat te onderstre
pen.
Let wel: reeds in den winter van 1919
werden de „Heimwehren" opgericht en van
dat tijdstip af hebben zij zich natuurlijk
zoo begrijpt het ieder lezer bewapend.
Twee tijdstippen worden hier aangege
ven: winter 1919 en Juli 1920.
Het moet een mede „misdadige" of een
ongeloofelijk lakse regeering geweest zijn,
die de door den heer Albarda uit die jaren
verhaalde gebeurtenissen heeft laten ge
beuren.
De nog jonge geschiedenis leert ons ech
ter, dat van de revolutie af tot den nazo
mer van 1920, de Oostenrijksche regeering
in handen was van knalroode socialisten!!
Ministerpresident was Karl Renner; Dr.-
R. Reisch was minister van financiën; Ju
lius Deutsch, de stichter van den Schutz
bund, wasminister van oorlog.
En burgemeester Seitz, thans gedetineerd,
was eerste voorzitter van den Nationalrat
(Tweede Kamer), daardoor tevens ook pre
sident der republiek.
Een gouden tijd was het voor de sociaal-
demokratie in Oostenrijk; de heeren had
den maar te bevelen en te verbieden.
Toch zou de regeering reeds toen het ont
staan en het bestaan der Heimwehren heb
ben gedoogdl
De heer Albarda zal zich nu misschien
uit de verlegenheid trachten te redden door
te beweren, dat hij meer uitsluitend de la
tere Oostenrijksche regeeringen bedoeld
heeft, maar ook dat zal niet gaan! Im
mers: weet hij niet, dat de Oostenrijksche
regeeringen tot 1927 toe de socialistische,
militair georganiseerde en zwaar bewapen
de overmacht nooit hebben aangedurfd,
nooit hebben aangekund? Indien het in die
jaren noodig geweest was, een bewapening
der Heimwehren te verhinderen, dan zou
de Schutzbund al dan niet door middel
van pressie op de regeering daartoe
waarlijk wel kans gezien hebben.
Stond den socialisten in die jaren niet
steeds het dwangmiddel der algemeene sta
king ter beschikking?
De toedracht der feiten is echter heel an-
J. W. Matthijsen in „Het Volk"
r van 12 Juli 1927.
„Reeds in den winter van 1919 i
waren in Tirol burgerwachten
(„Heimwehren") opgericht. en f
de regeering gedoogde hun bestaan
en hun wapening."
Ir. Albarda in „Het Volk"
van 26 Februari 1934
Tl 1111111111111 1111111|11111111111111111111111111111111111111 11I,111 iT
ders geweest, dan de roode pers ons thans
zou willen doen gelooven:
Eerst toen de van stonde af aan bewapen
de „Volkswehr" en de in 1919 eveneens be
wapende „Fabrikswehr" reeds jaren be
stond en „werkten", zijn hier en daar af-
weerorganisaties tegen de ongeloofelijk
drieste roode terreur opgericht; de noodza
kelijkheid daarvan was gebleken, doordat
de socialisten beschikten over een gevaar
lijke bewapende macht, welke den niet-so-
cialist iedere vrijheid onthield en voortdu
rend bedreigde: geen optocht, geen op-
marsch, geen demonstratie, ja zelfs geen
vergadering mocht er door de christelijk-
socialen worden gehouden; alles werd door
de heeren „gesprengt"!
Persoonlijk hebben wij het in Weenen in
Mei 1920 meegemaakt, dat men niet dan
met lijfsgevaar een vergadering van het
christelijk vakverbond kon bijwonen.
Tegen dergelijke terreur werden na
1921 eerst in Tirol z. g. „Heimat
wehre" gesticht, welke echter onbewapend
waren, slechts in enkele afzonderlijke pro
vincies 'dus niet in landelijk verband op
traden en uitsluitend ter verdediging dien
den, althans trachtten te dienen; eerst in
1927, na de Julirevolutie, toen gebleken
was, tot welke verwoestingen, brandstich
tingen en moordpartijen de socialisten in
staat waren, als zij geen behoorlijk gewa
pende macht tegenover zich hadden, heb
ben de Heimwehren zich bewapend en
eerst in 1930 kwam onder leiding van vorst
Starhemberg een landelijke organisatie on
der den naam van „Heimatschutz" tot
stand.
Alle regeeringen, die na Juli 1920 optra
den, hebben machteloos gestaan tegenover
iedere illegale actie, vooral doordat het in
zijn bestuur geheel roode Weenen het voor
naamste bestanddeel van de Oostenrijksche
republiek uitmaakte; Weenen was niet al
leen de hoofdstad van Oostenrijk, Weenen
was ook een „Land", een provincie; de
burgemeester van Weenen was niet alleen
burgemeester, hij was ook Landeshaupt-
mann, hij was ook hoofd der politie;
Weenen kon belastingen heffen naar wille
keur. Weenen was vrijwel almachtig in de
republiek.
Al werd Oostenrijk na Juli 1920 dan ook
bestuurd door z. g. burgerlijke regeeringen,
het socialisme vierde er hoogtij.
Tot Juli 1927 vermochten al deze regee
ringen niets tegenover de roode machts
usurpatie.
Eerst onder het tweede kabinet-Seipel
(19261927), durfden de Christelijken zich
ook praktisch eenigszins „bewust" worden.
De laatste jaren viel er aan beide zijden
een zekere stilstand te constateeren (tot
dat sinds het vorige jaar de Schutzbund
zich opnieuw van groote wapenvoorraden
voorzag), maar in ieder geval was de ver
houding toch nog steeds zoo, dat de Schutz
bund over minstens vier maal zooveel wa
penen en over minstens twintig maal zoo
veel munitie beschikte als de Heimatschutz;
met zijn tallooze geweren en machinege
weren was de Schutzbund alvast veel en
veel sterker dan het heele Oostenrijksche
leger, dat eenmaal 15.000, later 18.000,
nog later 20.000 man telde en in 1933 tot
25.000 man werd opgevoerd; daarnaast be
schikte de politie over ongeveer 9000, en de
gendarmerie over rond 8.000 man; de vrij
korpsen zijn moeilijk te taxeeren, maar zelfs
de socialisten schatten hun ledental onder
de 16.000; ons werd gesproken van in to
taal 20.000 a 21.000 vrijkorpsleden; dit alles
geldt dan voor héél Oostenrijk, waar in Fe
bruari nog meer dan 80.000 Schutzbündler
bewapend geweest moeten zijn.
1) In „Het Volk" van 26 Februari (Avond
blad).
In de aanstaande zitting van de Provinciale
Staten van Gelderland op 19 Juni komt o.m. in
behandeling de verbetering der afwatering
Geldersche Vallei.
Het rapport der bij ministerieele beschikking
d.d. 16 April 1931 ingestelde commissie, belast
met een nader onderzoek betreffende het vraag
stuk van de verbetering der afwatering van de
Geldersche Vallei doet twee oplossingen aan
de hand: lo. den aanleg van een scheepvaart
afwateringskanaal, genaamd Rijn-Eemkanaal,
waarvan de kosten zijn geraamd op 8 millioen
gulden en 2o. den aanleg van een afwaterings
kanaal, genaamd Valleikanaal, waarvoor de
kostenraming 1.450.000 bedraagt.
i
In hun betrekkelijk voorstel aan de Staten
zeggen Gsd. Staten dat een keuze tusschen de
beide oplossingen der Commissie in de huidige
tijdsomstandigheden niet moeilijk kan zijn.
Zoowel de Minister van Economische Zaken als
het Prov. Bestuur van Utrecht hebben zich
reeds voor de uitvoering van het beperkte plan
(Valleikanaal) uitgesproken, terwijl van den Mi
nister van Waterstaat bericht werd ontvangen,
dat hij bereid is 45 pCt. der raming tot een
maximum van 652.000 van de kosten van het
ontworpen afwateringskanaal te brengen ten
laste van de begrooting van werkverruiming,
welke inmiddels is ingediend. Mochten nader
tegen het uitvoeren van het werk als werkver
ruiming bij de Regeering alsnog bezwaren rij
zen, dan zal de Minister bevorderen, dat op
andere wijze de provincie Utrecht in de gele
genheid wordt gesteld het werk ter hand te
nemen.
Ook door Ged. Staten van Gelderland wordt
aan den aanleg van het Valleikanaal de voor
keur gegeven.
Wat de afwatering aangaat, wordt namelijk,
voor zooveel Gelderland betreft, met beide
plannen hetzelfde bereikt, t. w.:
lo. opheffing van de stop aan den Roode
Haan, met als gevolg een zeer aanmerkelijke
verbetering in de afwatering van de Exoneree-
rende Landen;
2o. de gelegenheid om de conventies van 1714
en 1727, welke nog steeds den waterafvoer be-
heerschen en aanleiding hebben gegeven tot
een eeuwenouden belangenstrijd tusschen de
boven- en benedenslaperdijksche landen, te
doen vervallen;
3o. de onbeperkte mogelijkheid om over te
gaan tot verbetering van de Bamevelósche en
Luntersche beken.
De aanleg van het Valleikanaal, dat grooten
deels is geprojecteerd op grondgebied der prov
Utrecht, zal door die provincie worden uitge
voerd en de prov. Gelderland zal haar bijdrage
verleenen in den vorm van een subsidie aan de
prov. Utrecht.
Aan de Prov. Staten van Gelderland wordt
door Gedeputeerden in overweging gegeven:
L Aan de prov. Utrecht ten behoeve van den
aanleg van een afwateringskanaal door de Gel
dersche Vallei een bijdrage uit de Prov. fond
sen te verleenen ten bedrage van 22 pCt. der
op ƒ1.450.000 geraamde kosten tot een maxi
mum van 319.000, o. a. onder de volgende voor
waarden:
Dat de werken zullen worden uitgevoerd naar
mede door Ged. Staten van Gelderland goed te
keuren plannen, waardoor een onbeperkte af
voer van het overtollige water van het betrok
ken Geldeisch grongdebied verzekerd wordt;
dat de uitvoering moet plaats hebben binnen
jaren na den datum van het Statenbesluit, ten
zij die termijn door Ged. Staten van Gelder
land mocht worden verlengd; dat Ged. Staten
van Utrecht met hun ambtgenooten van Gel
derland een regeling treffen ter verzekering
aan laatstgemeld College van het recht van
toezicht op de werken tot aanleg en op het on-
■derhoud van het kanaal; dat Ged. Staten van
Utrecht er toe medewerken, dat de opheffing
der conventies van 1714 en 1727 en der daaruit
voortvloeiende beperking van den waterafvoer
kan geschieden, uiterlijk zoodra de kanaalwer-
ken voltooid zullen zijn.
II. De provincie Gelderland voor twee vijfde
gedeelten garant te verklaren voor het onder
houd van het sub I bedoelde kanaal, tot een
maximum van twee vijfde van 13000 of 5200
'sjaars, indien en voor zoolang de oprichting
van het (de) daarmede te belasten water
schap (pen) niet voltooid is.
Uit Den Haag wordt gemeld, dat zich daai
gisteren gedurende een groot gedeelte van den
dag een buitengewoon duidelijke kring om de
zon (z.g. halo) heeft vertoond, die waarschijn
lijk veler aandacht zal hebben getrokxen. Het
is niet onwaarschijnlijk, dat hetzelfde ver
schijnsel zich ook op andere plaatsen en mis
schien in combinatie met andere lichtverschijn
selen, welke behooren tot het uitgebreide gebied
der halo-verschijnselen, heeft laten zien. De
kring was boven en onder de zon verblindend
lichtsterk en duidelijk gekleurd.
(Nadruk verboden)
Z. H. Exc. de Aartsbisschop van Utrecht heeft
aan den ZeerEerw. heer Z. A. V. M. van Ditz-
hufjzen op diens verzoek om gezondheidsrede
nen eervol ontslag verleend als pastoor van de
parochie van den H. Clemens te Hilversum en
heeft benoemd tot pastoor aldaar den Zeer
Eerw. heer A. L. Akkerman, tot pastoor te Ave-
reest den ZeerEerw. heer A. J. Swarte, tot pas
toor te Azewijn den ZeerEerw. heer J. W. J. Bu-
ter en tot pastoor te Frederiksoord den Zeer
Eerw. heer G. Engelen.
De totale netto-productie onzer Limburg-
sche mijnen bedroeg over de afgeloopen maand
Maart: 1.070.451.216 ton, waardoor de pro
ductie over het eerste kwartaal van dit jaar
gestegen Is tot 3.064.195.01 ton tegen 3.182.941.06
ton over hetzelfde tijdvak van 1933, 3.108.686.63
ton over 1932 en 3.041.267.82 ton over hetzelf
de kwartaal van het eerste crisisjaar 1930.
Ten aanzien van hetzelfde tijdvak over 1933
daalde de productie over de drie eerste maan
den van 1934 dus met 118.746.05 ton of met
3 pCt.
Het aantal arbeiders bedroeg op 1 April ji.
ondergronds 21.239, bovengronds 10.634, to
taal 31.873, tegen 35.063 op 1 April 1933 en
37.383 op 1 April 1932, zoodat op denzelfden
datum twee jaar later het totaal aantal ar
beiders met niet minder dan 5510 man ver
minderd blijkt. Deze vermindering bedraagt
alleen voor de ondergronders 5445, of bijna
99 pCt. der totale vermindering.
Het aantal dagen, waarop het bedrijf re
gelmatig werd uitgeoefend, bedroeg geduren
de de maand Maart bij de Staatsmijnen 27
(Stm. Wilhelmina 25), bij de Domaniale Mijn
Maatschappij 22, bij de Mijnen Laura en Ver-
eeniging, Laura 19, Julia 21, bij de Oranje
Nassau Mijnen 19 en by de Mijnen Willem
Sophia 22.
Het gemiddeld aantal dagen over alle mij
nen verrekend, bedroeg per mijn over Maart
1934: 23.25 dagen tegen 25 dagen over Maart
1933, 23.62 over Maart 1932 en 26 over Maart
1931.
Het gemiddeld aantal dagen over de par
ticuliere mijnen verrekend bedroeg per par
ticuliere mijn over Maart 1934 20 dagen, bij
de Staatsmijn per Staatsmijn 26.50 dag.
In „de Haagsche Post" werden de volgen
de cijfers afgeschreven uit een statistiek-
je, door den econoom Stuart Chase op
gemaakt over bedragen, in 1928 door bewo
ners der Vereenigde Staten uitgegeven voor
weelde-doeleinden
Pleizier en luxe-auto's 5.000.000.000
Uitgaan, visites, restaurants,
enz. 3.000.000.000
Vacanties en reizen 2.000.000.000
Drank, snoepen, kauwgom 2.000.000.000
Rooken 1.500.000.000
Bioscopen 1.500.000.000
Verzamelingen, stokpaardjes,
huisdieren 1.000.000.000
Couranten, lichte lectuur 1.000.000.000
Radio 750.000.000
Schouwburgen 500.000.000
Totaal
18.250.000.000
De raming, die globaal is, geeft de fi-
nancieele specialiteit van het weekblad, den
heer I. F. van Oss, de conclusie in, dat eerst
onnoodige weelde tot een behoefte evolueer
de, daarna de natuurlijke koopkracht uit
putte, eindelijk door overmatig crediet een
kunstmatigen kooplust kweekte tot zóó
volle verzadiging, dat zij barstte.
Of het „voor een goed deel op luxe-ver
bruik berekend productieapparaat" voor
een flink deel „als oud roest zal moeten
worden afgeschreven", is te geven en te
nemen. In een gezonde samenleving is er
een redelijke wisselwerking tusschen koop
kracht en productie. Zonder opoffering van
noodzakelijke geliefelijkheden kan er met
mate worden voortgebracht buiten het on
zinnig jachten en speculeeren op de in
stincten van een zieke maatschappij.
In de kunstzijde-industrie liggen de loo-
nen heel wat boven die van de mijnwer
kers, gedwongen om nog maar in „Feier-
schichten" te werken. Hetzelfde kan men
in de auto- en radio-industrieën waarne
men. Het is voorjaar en de driejarige weel-
de-auto's worden voor het nieuwste model
ingeruild. Er is geld voor plezier en luxe,
de bioscopen blijven trekken, in Rotterdam
gaan ze een stadion voor zestigduizend kij
kers bouwen, in Amsterdam kan het Con
certgebouw het nauwelijks meer houden,
in Twente worden de steun-normen tot een
uiterste verlaagd.
Indien de menschen niet hun zeden ver
beteren en de luxe afleeren in een versober
de samenleving, zal het nog lang duren eer
het productie-apparaat in evenwicht komt.
1) Het stelsel der „Feierschiehten" bevat een
ploegenregeling van mijnwerkers, waardoor zij
allen enkele dagen van de week niet werken en
ook geen loon uitbetaald krijgen. Het komt dus
neer op arbeidsspreiding en daaraan verbonden
gedeeltelijke werkloosheid.
De Regeering heeft aan de Tweede Kamer
doen toekomen een nota betreffende de in de
17e zitting der Int. Arbeidsconferentie aange
nomen ontwerp-verdragen en aanbevelingen.
Het betreft hier de volgende ontwerp-verdra
gen:
1. verbod van bureaux voor arbeidsbemidde
ling, welke voor hun bemiddeling betaling vra
gen;
2. verplichte ouderdomsverzekering van loon-
trekkenden, werkzaam in industrieele onderne
mingen, handelsondernemingen en vrije beroe
pen, alsmede van thuiswerkers en huisperso
neel;
3- de verplichte ouderdomsverzekering van
loontrekkenden in landbouwondernemingen;
4. de verplichte invaliditeitsverzekering van
loontrekkenden in industrieele ondernemingen,
handelsondernemingen en in vrije beroepen,
alsmede van thuiswerkers en huispersoneel;
5. de verplichte invaliditeitsverzekering van
loontrekkenden in landbouwondernemingen;
6. de verplichte weduwen- en weezenverze-
kering van loontrekkenden, werkzaam in in
dustrieele ondernemingen, handelsondernemin
gen, vrije beroepen, alsmede van thuiswerkers
en huispersoneel;
7. de verplichte weduwen- en weezen verze
kering van loontrekkenden in landbouwonder
nemingen;
voorts een aanbeveling betreffende de bu
reaux voor de arbeidsbemiddeling welke voor
hun bemiddeling betaling vragen en een aan
beveling betreffende de algemeene beginselen
om de invaliditeits-, ouderdoms- en weezenver-
zekering.
De Nederlandsche regeering meent geen voor
stel, nóch tot goedkeuring bfj de wet van de
ontwerp-verdragen, nóch tot machtiging van de
Kroon om te zijner tijd tot de ontwerp-verdra
gen toe te treden, te kunnen doen.
In groote trekken merkt de regeering ten
aanzien van de volgende ontwerp-verdragen op
voldoet de Nederlandsche wetgeving, met
name de verplichte invaliditeits- en ouderdoms
verzekering, aan de eischen, in de verdragen
voor een verplichte verzekering gesteld. Het wil
de regeering voorkomen, dat de tegenwoordige
tijdsomstandigheden er niet naar zijn om ten
aanzien van belangrijke vraagstukken, in die
ontwerp-verdragen mede aan de orde gesteld,
een principieele beslissing, welke ook, te ne
men, doch dat het de voorkeur verdient om
daarmede voorshands te wachten.
Dit geldt evenzeer ten aanzien van de aan
beveling, welke beginselen en regelen bevat, bij
de instelling van de verzekering in acht te
nemen.
Mej. S. uit Venlo deed bij de Nijmeegsche
politie aangifte, dat een kinderloos paar, waar
aan zij tijdelijk haar kind had toevertrouwd,
spoorloos verdwenen was. De klagende moeder
kende niet den naam der zgn. pleegouders, die
eerst naar Doetinchem en naderhand naar
Nijmegen moeten getrokken zijn.