Cirkelgang I fotuarj 1934 Prikkeldraad GELDERSCHE VALLEI ONZE MIJNINDUSTRIE DINSDAG 24 APRIL 1934 Bescherming van de openbare orde Het minst kostbaar Een kring om de zon Weelde en behoefte De arbeidsconferentie Persvrijheid niet bedreigd Wat in Oostenrijk geschied is in den rampzaligen vastenavondtijd van 1934, dat heeft het Austro Marxisme vijftien jaar lang voorbereid. Het is verklaarbaar, dat de heeren zich thans, na het smadelijk bestraffende ein de, van het compromitteerend verleden trachten te ontdoen, maar de geschiedenis, de door u en ons controleerbare geschie denis laat zich niet zóó maar vervalschen ten prof ij te van een aantal volksmisleiders, die zich tegenover hun volk in het alge meen en tegenover hun volgelingen in het bijzonder aan de gruwelijkste misdaden schuldig maakten. Reeds terstond na, ja, nog tijdens den oorlog zijn de Austro-Marxisten erop be dacht geweest, de toekomst van het land niet te laten afhangen van eerlijke, demo- kratische volksstemmingen, noch ook van het algemeen belang dienenden regeerings- invloed, maar van barbaarsch wapengeweld, dat in dienst gesteld werd van den verfoei- lijksten klassenstrijd. Roode bewapening Schutz- Bewust onwaarheid? On waarsch ijn lijk Misschien ook zelfs dezelver bewapening met materiaal uit minister Deutsch' wa pendepots? Het lijkt ons werkelijk 'n tikje onwaar schijnlijk. Aanleg van een Vallei-kanaal verdient de voorkeur BENOEMINGEN In het Aartsbisdom De productie over het eerste kwartaal weer minder Ontwerp-verdragen en aanbevelingen MOEDER ZOEKT HAAR KIND Het zou 'de moeite waard zijn eens na te gaan, hoeveel nota's er nu al zijn ge wisseld over het ontwapenings-vraagstuk, hoe veel commissies en subcommissies er vcor wer den benoemd, hoeveel conferenties er over wer den gehouden, hoeveel voorstellen en tegen voorstellen werden ingediend, hoeveel redevoe ringen uitgesproken. Het zcu een geweldige optelsom worden! En nu spreken wij nog niet van de zeer menigvuldige beschouwingen in krant en tijd schrift, van de pro's en contra's in brochures, van de min of meer gewichtige, ook zwaar wichtige, uitspraken bij interviews en andere gelegenheden door ministers, oud-ministers, diplomaten en wie er verder tot de grooten en vooraanstaanden in de wereld worden gerekend, ten beste gegeven! Al deze knappe en vooraanstaande persoon lijkheden hebben het tot dusver niet kunnen klaarspelen de zaak ook maar één stap vooruit te brengen. Zelfs begint het er bedenkelijk veel op te lijken, dat ze in den jongsten tijd een paar passen, of meer, achteruit is gebracht. En het eigenaardige, het vervelende en niet zelden irriteerende is, dat bij de eindelooze be sprekingen en beschouwingen telkens weer wordt gezegd, wat al tallooze malen is h e r- h a a 1 d, en dat de eenvoudigste dingen inge wikkeld en duister, moeilijk te verstaan en moei lijk op te lossen worden, zoodra zij vallen bin nen de sfeer der zoogenaamde ,,hooge politiek". Of ligt het niet voor de hand en is het niet de meest natuurlijke zaak ter wereld, dat ont wapening, wil zij eerlijk en doeltreffend zijn, wederkeerig en gelijktijdig dient te geschieden? Spreekt het niet vanzelf, dat men ook in het eigen land moet toepassen, wat men eischt van andere? Heeft de ervaring niet op overtuigende wijze geleerd, dat, wanneer men oprecht den vrede wil, het wederzijds ophoopen van krijgsmateriaal de gevaarlijkste methode is, wel ke men volgen kan? Leert dit niet reeds het gewone, gezonde verstand? En is, speciaal wat Europa betreft, niet sinds lang uit de feiten gebleken, dat de Staten en buurstaten van ons oude Werelddeel meer dan ooit op samenwer king zijn aangewezen, óók wijl hun internatio nale positie geenszins meer de overheerschen- de is van voorheen? Er is wel niemand die, nuchter en zakelijk oordeelend, op deze vragen een ont kennend antwoord kan geven. En dan ligt de conclusie voor de hand, dat er binnen den kortst mcgelijken tijd een daad moet worden gesteld. Een daad, die positief en rechtstreeks tot wederzijdsche en geleidelijke beperking van be wapening voert, en op het begin waarvan de volken tot dusver vergeefs wachten, allen com missies en subcommissies, nota's en al dan niet verdaagden conferenties ten spijt. P. S. Na lezing van de memorie van antwoord op het voorloopig verslag over het wetsontwerp houdende nadere voorzieningen ter bescherming van de openbare orde gevoelde de vaste com missie voor privaat- en strafrecht de behoefte, omtrent een aantal punten met de regeering in mondeling overleg te treden. De minister erkende het bestaan van de mo gelijkheid om door middel van een ballet op te ruien, doch achtte die mogelijkheid wel zeer theoretisch. Uit de Commissie werd aandrang uitgeoefend tot het treffen eener zoodanige regeling, dat het bekendheid geven aan een strafbare uiting, mits men deze niet tot de zijne maakt, moge lijk is zonder dat deswege de redacteur of de courantenbezorger gestraft kan worden. Hierop antwoordde de minister, dat de hier- bedoelde uitspraak met de opvatting der juris prudentie in overeenstemming is. „Verspreiden" heeft in het Wetboek een materieele beteeke- nis; het is het in omloop brengen van exem plaren van het oorspronkelijke geschrift. Straf baarheid is dus alleen aanwezig in de gevallen, waarin het nieuwe artikel wederom een zelf standige opruiing of beleediging vormt. Onder omstandigheden kan ook het objectief weer geven van zeer ernstige beleedigende of opruien de uitlatingen strafbaar zijn. Te dien aanzien verandert echter door het wetsontwerp niets. Reeds thans bestaat de mogelijkheid, dat een journalist, die een opruiende uiting weergeeft, krachtens art. 131 vervolgd wordt. Dat de jour nalistieke vrijheid door dezen reeds bestaanden toestand in gevaar zou komen, moet naar het oordeel van den minister worden ontkend. Het ontbreken van jurisprudentie op dit gebied toont wel aan, dat er bij de rechterlijke macht geen neiging bestaat, die grenzen te eng te trekken. Bij hier te lande verschijnende dag bladen en periodieken zal wel steeds een ver volging tegen den schrijver kunnen worden in gesteld. De meening werd uitgesproken, dat het ont werp te ver gaat, waar het ook uitlatingen in beleedigenden vorm omtrent openbare instel lingen strafbaar wil stellen. De minister meen de echter, dat hieraan behoefte bestaat. Alleen die beleedigingen worden strafbaar gesteld, welke geschieden door middel van onteerende kwalificaties. Men zal aan het openbaar gezag of aan openbare lichamen of instellingen dus ook in de toekomst zakelijk alles mogen ten laste leggen, mits in behoorlijken vorm. Een vraag of onder „openbaar gezag" ook dat In overzeesche gebiedsdeelen valt, beantwoord de de minister bevestigend. Hierna kwam ter sprake de vraag, of inder daad de mogelijkheid, om voorloopige hechte nis toe -te passen tegen overtreding van het ontworpen art. 137a onmisbaar is. En zoo ja, op welke wijze dan kan worden voorkomen, dat van deze mogelijkheid een onnoodlg ruim gebruik gemaakt wordt. Op het oogenblik wordt naar het oordeel van den minister de preventieve hechtenis over 't algemeen niet te veel toegepast. Hechtenis kan hier noodig zijn om dreigende herhaling te voor komen. De minister was bereid te overwegen of hij te zijner tijd, indien de wet in werking treedt, over de toepassing der geheele wet een circu laire aan de parketten kan zenden, waarin ook dit punt besproken wordt. Miinmiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinmimimiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiinmiiiitiiiiiii Wij bieden onzen lezers hier een I ingekort fragment aan uit de bij ,,'t Kasteel van Aemstel" te Am- I sterdam verschenen brochure van Leo Speet over de Oostenrijksche i Vastenavondrevolutie. i In dit fragment uit de hoogst be- langrijke brochure vernemen onze I lezers de waarheid omtrent „Schutz- bund" en „Heimwehr". Enkele feitenï reeds tijdens den oorlog waren er en werden er steeds meer soldaten sociaal- demokratisch georganiseerd; na den oorlog werd het leger officieel ontbonden, maar Dr. Julius Deutsch, de man, die thans zoo laf naar Tsjecho Slowakije vluchtte, hield zijn socialistisch georganiseerde soldaten bijeen in de spoedig zeer berucht geworden „Volkswehr", een soort „staatliche" mili tie-organisatie, die eenvoudig weigerde haar bewapening af te leggen; daarnaast wer den reeds in OctoberNovember van het jaar 1918 de fabrieksarbeiders in Weenen, in Linz en in alle groote steden van Oosten rijk georganiseerd in z.g. „Fabrikswehren" en in 1919 bewapend; deze „Fabrikswehr" vormde de civiele, de burgerlijke strijdorga nisatie naast de militaire en quasi-politio- neele „Volks-wehr." Overvloedig hebben de vechtlustige strijd organisaties zich in het eerste jaar na den oorlog kunnen bewapenen: de wapenfabrie ken in Hirtenberg bij Weenen, in Stiermar ken, enz. alsook alle wapendepots in den lande waren in handen van de sociaaldemo- kratische leiders (Dr. Julius Deutsch was destijds minister van oorlog!), en toen in den herfst van 1919 bij Vredesverdrag een einde moest komen aan wapenfabrica- tie en wapenvoorraden-aanvulling, toen konden de rasontwapenaars zich met een voldaan gevoel te rusten leggen: de wapen buit was binnen. In 1923 was Dr. Julius Deutsch van mee ning, dat er nog meer straffe orde gescha pen moest worden in zijn bewapende strijd organisatie en in den „Republikanischen Schutzbund" vereenigde hij onder een nieu wen naam alles, wat rood-georganiseerd be wapend was en te allen tijde zou willen losknallen, als de klassenstrijd zulks wen- schelijk deed schijnen. De heer Deutsch heeft veel succes gehad: in zijn besten tijd, in het bloeitijdperk der illegale roode strijdformaties, vereenigde hij ongeveer 150.000 Schutzbündler onder zijn bevelen. Inmiddels had het roode gemeentebestuur van Weenen aldaar ook den fantastischen woningbouw aangevangen, welke zooals later blijken zou volledig paste in het fcurgeroorlogplan, waarvan de roode volks menners reeds sinds 1918 zelfverzekerd droomden. iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiMiiiiiiiiiimimmiiiiiiiiiiiiimiiHiimiiiiiiii „De Republikeinsche wehr is ongewapend". r ,v iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiii Het is kenmerkend, ófwel voor de onwe tendheid, ófwel voor de onbetrouwbaarheid der Nederlandsche S. D. A. P., dat wij destijds in een deel der katholieke pers met „Het Volk" maandenlang een vinnige pole miek hebben moeten voeren om waar te maken, dat de socialistische „Schutzbund" in Oostenrijk bewapend was. Daar was niets van waar, zoo betoogde de heer J. W. Matthijsen, de Oostenrijksche deskundige der roode pers in „Het Volk" van 12 Juli 1927: „De republikanische Schutzwehr is onge wapend. Wapens zijn er niet. Wapens mo gen er niet zijn. Zoo staat het ook in 't Vredesverdrag. Het Weensche gemeentebe stuur vatte het als een tartende beleedi ging op, toen een militaire Entente commis sie toch een onderzoek wilde instellen naar de aanwezigheid van wapens in het gebouw der coöperatie. De Republikanische Schutz wehr kon zooveel wantrouwen evenmin dul den en dreigde de gebouwen met een cor don van 25.000 man af te sluiten. Het on derzoek ging niet door. En zijn geen wapens in Weenen." Deze brave regelen werden n.b. geschre ven enkele dagen vóórdat de Weensche so cialisten met ijverige medewerking van het gemeentelijke personeel de revolutie be proefden, waaraan niet alleen het Justitie paleis door brand, maar ook menig men- schenleven dank zij de ongewapendheid van den Schutzbund! ten offer viel. Heeft de heer Matthijsen bewust onwaar heid geschreven? Of heeft hij zich door zijn Oostenrijksche vrienden regelrecht laten bedriegen? Thans is er geen ontkenning meer moge lijk; de bloedige feiten van midden Fe bruari 1934 hebben het onweerlegbare be wijs geleverd; en de Oostenrijksche (én de Nederlandsche!) socialisten geven nu onomwonden toe, dat de Schutzbund voor treffelijk bewapend was; dithyrambisch heette het zelfs in „Het Volk" dat de Schutzbund streed als „een leger in slag orde." De bloedschuld der Vastenavondrevolutie drukt de internationale sociaal-democratie en het is dan ook vanzelfsprekend, dat zij de schuld tracht te ontkennen en af te wentelen op anderen. Vooreerst door het voor te stellen alsof de „Heimwehren", de anti-socialistische strijdorganisaties, „begonnen" zouden zijn. Niemand minder dan de opperste leider der Nederlandsche sociaal-demokraten, de heer ir. Albarda, zou de zaak voor ééns en voor goed rechtzetten 1); hij zou bewijzen, dat de Oostenrijksche socialisten hun mi litaire formaties enkel en alleen organi seerden om gereed te zijn tot verweer, tot noodzakelijke en onvermijdelijke zelfverde diging, wanneer zij zouden worden aange vallen; de Katholieke Heimwehren beston den en de oprichting van den Socialist! schen Schutzbund zou alleen maar het ant woord geweest zijn op de brutale provoca tie der Heimwehren. De leider der Nederlandsche S. D. A. P. weet er persoonlijk de finesses van mede te deelen: „Reeds in den winter van 1919 waren in Tirol burgerwachten („Heimwehren") op gericht. Zij stonden van den aanvang af in verbinding met de Beiersche fascistische strijd organisaties en stelden zich in Juli 1920 onder het gemeenschappelijk com mando der Beiersche fascisten. Zij werden uit Beieren van wapens voorzien en ver meerderden hun wapenvoorraden door groo te diefstallen in militaire depots van den Oostenrijkschen staat. Zij kregen de mede werking van oudofficieren van het Oosten rijksche leger en de regeering gedoogde hun bestaan en hun wapening." Wij zijn zoo vrij geweest, de laatste tira de van bovenstaand citaat te onderstre pen. Let wel: reeds in den winter van 1919 werden de „Heimwehren" opgericht en van dat tijdstip af hebben zij zich natuurlijk zoo begrijpt het ieder lezer bewapend. Twee tijdstippen worden hier aangege ven: winter 1919 en Juli 1920. Het moet een mede „misdadige" of een ongeloofelijk lakse regeering geweest zijn, die de door den heer Albarda uit die jaren verhaalde gebeurtenissen heeft laten ge beuren. De nog jonge geschiedenis leert ons ech ter, dat van de revolutie af tot den nazo mer van 1920, de Oostenrijksche regeering in handen was van knalroode socialisten!! Ministerpresident was Karl Renner; Dr.- R. Reisch was minister van financiën; Ju lius Deutsch, de stichter van den Schutz bund, wasminister van oorlog. En burgemeester Seitz, thans gedetineerd, was eerste voorzitter van den Nationalrat (Tweede Kamer), daardoor tevens ook pre sident der republiek. Een gouden tijd was het voor de sociaal- demokratie in Oostenrijk; de heeren had den maar te bevelen en te verbieden. Toch zou de regeering reeds toen het ont staan en het bestaan der Heimwehren heb ben gedoogdl De heer Albarda zal zich nu misschien uit de verlegenheid trachten te redden door te beweren, dat hij meer uitsluitend de la tere Oostenrijksche regeeringen bedoeld heeft, maar ook dat zal niet gaan! Im mers: weet hij niet, dat de Oostenrijksche regeeringen tot 1927 toe de socialistische, militair georganiseerde en zwaar bewapen de overmacht nooit hebben aangedurfd, nooit hebben aangekund? Indien het in die jaren noodig geweest was, een bewapening der Heimwehren te verhinderen, dan zou de Schutzbund al dan niet door middel van pressie op de regeering daartoe waarlijk wel kans gezien hebben. Stond den socialisten in die jaren niet steeds het dwangmiddel der algemeene sta king ter beschikking? De toedracht der feiten is echter heel an- J. W. Matthijsen in „Het Volk" r van 12 Juli 1927. „Reeds in den winter van 1919 i waren in Tirol burgerwachten („Heimwehren") opgericht. en f de regeering gedoogde hun bestaan en hun wapening." Ir. Albarda in „Het Volk" van 26 Februari 1934 Tl 1111111111111 1111111|11111111111111111111111111111111111111 11I,111 iT ders geweest, dan de roode pers ons thans zou willen doen gelooven: Eerst toen de van stonde af aan bewapen de „Volkswehr" en de in 1919 eveneens be wapende „Fabrikswehr" reeds jaren be stond en „werkten", zijn hier en daar af- weerorganisaties tegen de ongeloofelijk drieste roode terreur opgericht; de noodza kelijkheid daarvan was gebleken, doordat de socialisten beschikten over een gevaar lijke bewapende macht, welke den niet-so- cialist iedere vrijheid onthield en voortdu rend bedreigde: geen optocht, geen op- marsch, geen demonstratie, ja zelfs geen vergadering mocht er door de christelijk- socialen worden gehouden; alles werd door de heeren „gesprengt"! Persoonlijk hebben wij het in Weenen in Mei 1920 meegemaakt, dat men niet dan met lijfsgevaar een vergadering van het christelijk vakverbond kon bijwonen. Tegen dergelijke terreur werden na 1921 eerst in Tirol z. g. „Heimat wehre" gesticht, welke echter onbewapend waren, slechts in enkele afzonderlijke pro vincies 'dus niet in landelijk verband op traden en uitsluitend ter verdediging dien den, althans trachtten te dienen; eerst in 1927, na de Julirevolutie, toen gebleken was, tot welke verwoestingen, brandstich tingen en moordpartijen de socialisten in staat waren, als zij geen behoorlijk gewa pende macht tegenover zich hadden, heb ben de Heimwehren zich bewapend en eerst in 1930 kwam onder leiding van vorst Starhemberg een landelijke organisatie on der den naam van „Heimatschutz" tot stand. Alle regeeringen, die na Juli 1920 optra den, hebben machteloos gestaan tegenover iedere illegale actie, vooral doordat het in zijn bestuur geheel roode Weenen het voor naamste bestanddeel van de Oostenrijksche republiek uitmaakte; Weenen was niet al leen de hoofdstad van Oostenrijk, Weenen was ook een „Land", een provincie; de burgemeester van Weenen was niet alleen burgemeester, hij was ook Landeshaupt- mann, hij was ook hoofd der politie; Weenen kon belastingen heffen naar wille keur. Weenen was vrijwel almachtig in de republiek. Al werd Oostenrijk na Juli 1920 dan ook bestuurd door z. g. burgerlijke regeeringen, het socialisme vierde er hoogtij. Tot Juli 1927 vermochten al deze regee ringen niets tegenover de roode machts usurpatie. Eerst onder het tweede kabinet-Seipel (19261927), durfden de Christelijken zich ook praktisch eenigszins „bewust" worden. De laatste jaren viel er aan beide zijden een zekere stilstand te constateeren (tot dat sinds het vorige jaar de Schutzbund zich opnieuw van groote wapenvoorraden voorzag), maar in ieder geval was de ver houding toch nog steeds zoo, dat de Schutz bund over minstens vier maal zooveel wa penen en over minstens twintig maal zoo veel munitie beschikte als de Heimatschutz; met zijn tallooze geweren en machinege weren was de Schutzbund alvast veel en veel sterker dan het heele Oostenrijksche leger, dat eenmaal 15.000, later 18.000, nog later 20.000 man telde en in 1933 tot 25.000 man werd opgevoerd; daarnaast be schikte de politie over ongeveer 9000, en de gendarmerie over rond 8.000 man; de vrij korpsen zijn moeilijk te taxeeren, maar zelfs de socialisten schatten hun ledental onder de 16.000; ons werd gesproken van in to taal 20.000 a 21.000 vrijkorpsleden; dit alles geldt dan voor héél Oostenrijk, waar in Fe bruari nog meer dan 80.000 Schutzbündler bewapend geweest moeten zijn. 1) In „Het Volk" van 26 Februari (Avond blad). In de aanstaande zitting van de Provinciale Staten van Gelderland op 19 Juni komt o.m. in behandeling de verbetering der afwatering Geldersche Vallei. Het rapport der bij ministerieele beschikking d.d. 16 April 1931 ingestelde commissie, belast met een nader onderzoek betreffende het vraag stuk van de verbetering der afwatering van de Geldersche Vallei doet twee oplossingen aan de hand: lo. den aanleg van een scheepvaart afwateringskanaal, genaamd Rijn-Eemkanaal, waarvan de kosten zijn geraamd op 8 millioen gulden en 2o. den aanleg van een afwaterings kanaal, genaamd Valleikanaal, waarvoor de kostenraming 1.450.000 bedraagt. i In hun betrekkelijk voorstel aan de Staten zeggen Gsd. Staten dat een keuze tusschen de beide oplossingen der Commissie in de huidige tijdsomstandigheden niet moeilijk kan zijn. Zoowel de Minister van Economische Zaken als het Prov. Bestuur van Utrecht hebben zich reeds voor de uitvoering van het beperkte plan (Valleikanaal) uitgesproken, terwijl van den Mi nister van Waterstaat bericht werd ontvangen, dat hij bereid is 45 pCt. der raming tot een maximum van 652.000 van de kosten van het ontworpen afwateringskanaal te brengen ten laste van de begrooting van werkverruiming, welke inmiddels is ingediend. Mochten nader tegen het uitvoeren van het werk als werkver ruiming bij de Regeering alsnog bezwaren rij zen, dan zal de Minister bevorderen, dat op andere wijze de provincie Utrecht in de gele genheid wordt gesteld het werk ter hand te nemen. Ook door Ged. Staten van Gelderland wordt aan den aanleg van het Valleikanaal de voor keur gegeven. Wat de afwatering aangaat, wordt namelijk, voor zooveel Gelderland betreft, met beide plannen hetzelfde bereikt, t. w.: lo. opheffing van de stop aan den Roode Haan, met als gevolg een zeer aanmerkelijke verbetering in de afwatering van de Exoneree- rende Landen; 2o. de gelegenheid om de conventies van 1714 en 1727, welke nog steeds den waterafvoer be- heerschen en aanleiding hebben gegeven tot een eeuwenouden belangenstrijd tusschen de boven- en benedenslaperdijksche landen, te doen vervallen; 3o. de onbeperkte mogelijkheid om over te gaan tot verbetering van de Bamevelósche en Luntersche beken. De aanleg van het Valleikanaal, dat grooten deels is geprojecteerd op grondgebied der prov Utrecht, zal door die provincie worden uitge voerd en de prov. Gelderland zal haar bijdrage verleenen in den vorm van een subsidie aan de prov. Utrecht. Aan de Prov. Staten van Gelderland wordt door Gedeputeerden in overweging gegeven: L Aan de prov. Utrecht ten behoeve van den aanleg van een afwateringskanaal door de Gel dersche Vallei een bijdrage uit de Prov. fond sen te verleenen ten bedrage van 22 pCt. der op ƒ1.450.000 geraamde kosten tot een maxi mum van 319.000, o. a. onder de volgende voor waarden: Dat de werken zullen worden uitgevoerd naar mede door Ged. Staten van Gelderland goed te keuren plannen, waardoor een onbeperkte af voer van het overtollige water van het betrok ken Geldeisch grongdebied verzekerd wordt; dat de uitvoering moet plaats hebben binnen jaren na den datum van het Statenbesluit, ten zij die termijn door Ged. Staten van Gelder land mocht worden verlengd; dat Ged. Staten van Utrecht met hun ambtgenooten van Gel derland een regeling treffen ter verzekering aan laatstgemeld College van het recht van toezicht op de werken tot aanleg en op het on- ■derhoud van het kanaal; dat Ged. Staten van Utrecht er toe medewerken, dat de opheffing der conventies van 1714 en 1727 en der daaruit voortvloeiende beperking van den waterafvoer kan geschieden, uiterlijk zoodra de kanaalwer- ken voltooid zullen zijn. II. De provincie Gelderland voor twee vijfde gedeelten garant te verklaren voor het onder houd van het sub I bedoelde kanaal, tot een maximum van twee vijfde van 13000 of 5200 'sjaars, indien en voor zoolang de oprichting van het (de) daarmede te belasten water schap (pen) niet voltooid is. Uit Den Haag wordt gemeld, dat zich daai gisteren gedurende een groot gedeelte van den dag een buitengewoon duidelijke kring om de zon (z.g. halo) heeft vertoond, die waarschijn lijk veler aandacht zal hebben getrokxen. Het is niet onwaarschijnlijk, dat hetzelfde ver schijnsel zich ook op andere plaatsen en mis schien in combinatie met andere lichtverschijn selen, welke behooren tot het uitgebreide gebied der halo-verschijnselen, heeft laten zien. De kring was boven en onder de zon verblindend lichtsterk en duidelijk gekleurd. (Nadruk verboden) Z. H. Exc. de Aartsbisschop van Utrecht heeft aan den ZeerEerw. heer Z. A. V. M. van Ditz- hufjzen op diens verzoek om gezondheidsrede nen eervol ontslag verleend als pastoor van de parochie van den H. Clemens te Hilversum en heeft benoemd tot pastoor aldaar den Zeer Eerw. heer A. L. Akkerman, tot pastoor te Ave- reest den ZeerEerw. heer A. J. Swarte, tot pas toor te Azewijn den ZeerEerw. heer J. W. J. Bu- ter en tot pastoor te Frederiksoord den Zeer Eerw. heer G. Engelen. De totale netto-productie onzer Limburg- sche mijnen bedroeg over de afgeloopen maand Maart: 1.070.451.216 ton, waardoor de pro ductie over het eerste kwartaal van dit jaar gestegen Is tot 3.064.195.01 ton tegen 3.182.941.06 ton over hetzelfde tijdvak van 1933, 3.108.686.63 ton over 1932 en 3.041.267.82 ton over hetzelf de kwartaal van het eerste crisisjaar 1930. Ten aanzien van hetzelfde tijdvak over 1933 daalde de productie over de drie eerste maan den van 1934 dus met 118.746.05 ton of met 3 pCt. Het aantal arbeiders bedroeg op 1 April ji. ondergronds 21.239, bovengronds 10.634, to taal 31.873, tegen 35.063 op 1 April 1933 en 37.383 op 1 April 1932, zoodat op denzelfden datum twee jaar later het totaal aantal ar beiders met niet minder dan 5510 man ver minderd blijkt. Deze vermindering bedraagt alleen voor de ondergronders 5445, of bijna 99 pCt. der totale vermindering. Het aantal dagen, waarop het bedrijf re gelmatig werd uitgeoefend, bedroeg geduren de de maand Maart bij de Staatsmijnen 27 (Stm. Wilhelmina 25), bij de Domaniale Mijn Maatschappij 22, bij de Mijnen Laura en Ver- eeniging, Laura 19, Julia 21, bij de Oranje Nassau Mijnen 19 en by de Mijnen Willem Sophia 22. Het gemiddeld aantal dagen over alle mij nen verrekend, bedroeg per mijn over Maart 1934: 23.25 dagen tegen 25 dagen over Maart 1933, 23.62 over Maart 1932 en 26 over Maart 1931. Het gemiddeld aantal dagen over de par ticuliere mijnen verrekend bedroeg per par ticuliere mijn over Maart 1934 20 dagen, bij de Staatsmijn per Staatsmijn 26.50 dag. In „de Haagsche Post" werden de volgen de cijfers afgeschreven uit een statistiek- je, door den econoom Stuart Chase op gemaakt over bedragen, in 1928 door bewo ners der Vereenigde Staten uitgegeven voor weelde-doeleinden Pleizier en luxe-auto's 5.000.000.000 Uitgaan, visites, restaurants, enz. 3.000.000.000 Vacanties en reizen 2.000.000.000 Drank, snoepen, kauwgom 2.000.000.000 Rooken 1.500.000.000 Bioscopen 1.500.000.000 Verzamelingen, stokpaardjes, huisdieren 1.000.000.000 Couranten, lichte lectuur 1.000.000.000 Radio 750.000.000 Schouwburgen 500.000.000 Totaal 18.250.000.000 De raming, die globaal is, geeft de fi- nancieele specialiteit van het weekblad, den heer I. F. van Oss, de conclusie in, dat eerst onnoodige weelde tot een behoefte evolueer de, daarna de natuurlijke koopkracht uit putte, eindelijk door overmatig crediet een kunstmatigen kooplust kweekte tot zóó volle verzadiging, dat zij barstte. Of het „voor een goed deel op luxe-ver bruik berekend productieapparaat" voor een flink deel „als oud roest zal moeten worden afgeschreven", is te geven en te nemen. In een gezonde samenleving is er een redelijke wisselwerking tusschen koop kracht en productie. Zonder opoffering van noodzakelijke geliefelijkheden kan er met mate worden voortgebracht buiten het on zinnig jachten en speculeeren op de in stincten van een zieke maatschappij. In de kunstzijde-industrie liggen de loo- nen heel wat boven die van de mijnwer kers, gedwongen om nog maar in „Feier- schichten" te werken. Hetzelfde kan men in de auto- en radio-industrieën waarne men. Het is voorjaar en de driejarige weel- de-auto's worden voor het nieuwste model ingeruild. Er is geld voor plezier en luxe, de bioscopen blijven trekken, in Rotterdam gaan ze een stadion voor zestigduizend kij kers bouwen, in Amsterdam kan het Con certgebouw het nauwelijks meer houden, in Twente worden de steun-normen tot een uiterste verlaagd. Indien de menschen niet hun zeden ver beteren en de luxe afleeren in een versober de samenleving, zal het nog lang duren eer het productie-apparaat in evenwicht komt. 1) Het stelsel der „Feierschiehten" bevat een ploegenregeling van mijnwerkers, waardoor zij allen enkele dagen van de week niet werken en ook geen loon uitbetaald krijgen. Het komt dus neer op arbeidsspreiding en daaraan verbonden gedeeltelijke werkloosheid. De Regeering heeft aan de Tweede Kamer doen toekomen een nota betreffende de in de 17e zitting der Int. Arbeidsconferentie aange nomen ontwerp-verdragen en aanbevelingen. Het betreft hier de volgende ontwerp-verdra gen: 1. verbod van bureaux voor arbeidsbemidde ling, welke voor hun bemiddeling betaling vra gen; 2. verplichte ouderdomsverzekering van loon- trekkenden, werkzaam in industrieele onderne mingen, handelsondernemingen en vrije beroe pen, alsmede van thuiswerkers en huisperso neel; 3- de verplichte ouderdomsverzekering van loontrekkenden in landbouwondernemingen; 4. de verplichte invaliditeitsverzekering van loontrekkenden in industrieele ondernemingen, handelsondernemingen en in vrije beroepen, alsmede van thuiswerkers en huispersoneel; 5. de verplichte invaliditeitsverzekering van loontrekkenden in landbouwondernemingen; 6. de verplichte weduwen- en weezenverze- kering van loontrekkenden, werkzaam in in dustrieele ondernemingen, handelsondernemin gen, vrije beroepen, alsmede van thuiswerkers en huispersoneel; 7. de verplichte weduwen- en weezen verze kering van loontrekkenden in landbouwonder nemingen; voorts een aanbeveling betreffende de bu reaux voor de arbeidsbemiddeling welke voor hun bemiddeling betaling vragen en een aan beveling betreffende de algemeene beginselen om de invaliditeits-, ouderdoms- en weezenver- zekering. De Nederlandsche regeering meent geen voor stel, nóch tot goedkeuring bfj de wet van de ontwerp-verdragen, nóch tot machtiging van de Kroon om te zijner tijd tot de ontwerp-verdra gen toe te treden, te kunnen doen. In groote trekken merkt de regeering ten aanzien van de volgende ontwerp-verdragen op voldoet de Nederlandsche wetgeving, met name de verplichte invaliditeits- en ouderdoms verzekering, aan de eischen, in de verdragen voor een verplichte verzekering gesteld. Het wil de regeering voorkomen, dat de tegenwoordige tijdsomstandigheden er niet naar zijn om ten aanzien van belangrijke vraagstukken, in die ontwerp-verdragen mede aan de orde gesteld, een principieele beslissing, welke ook, te ne men, doch dat het de voorkeur verdient om daarmede voorshands te wachten. Dit geldt evenzeer ten aanzien van de aan beveling, welke beginselen en regelen bevat, bij de instelling van de verzekering in acht te nemen. Mej. S. uit Venlo deed bij de Nijmeegsche politie aangifte, dat een kinderloos paar, waar aan zij tijdelijk haar kind had toevertrouwd, spoorloos verdwenen was. De klagende moeder kende niet den naam der zgn. pleegouders, die eerst naar Doetinchem en naderhand naar Nijmegen moeten getrokken zijn.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1934 | | pagina 9