De aanleg van het Suez-kanaal
Mm
Md modaal mn dsn da§
PER VLIEGMACHINE DE WERELD ROND
r
i
■Ó*£r\
i:
75 JAREN GELEDEN MET
HET WERK BEGONNEN
PRINSES JULIANA,
fèasdmt
i
Het Geheim van
het open Raam
MAANDAG 30 APRIL 1934
Drieduizend jaren reeds vertelt de
geschiedenis van de kanaal
verbinding tusschen de Mid-
dellandsche en de
Roode Zee
De aandeelen van den
Khedive van Egypte
Sensationeel avontuur
van Alfons XIII
Communistische propa
ganda in Chili
vitatie en haast- ±161 meisje
te mij enkele van j j
myn spullen, die i Uit UUlZenaen I
ik noodig had I
BEELD VAN TRAJANUS IN
BENEVENTO
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
Detective-verhaal dooi
ANTHONIE GILBERT
DERDE HOOFDSTUK
EEN NACHT IN DE POISSON D'OR
Op 25 April 1859 werd de eerste spade ge
stoken voor het graven van het Suez-
kanaal in zijn tegenwoordigen toestand.
Reecfc sedert eeuwen was het een droom,
wellicht is beter te zeggen een door de natuur
zelve gestelde taak, de smalle landtong door te
snijden, die tusschen Port Said en Suez de con
tinenten Azië en Afrika scheidt en daardoor de
Middellandsche Zee en Roode Zee te verbinden.
Pharao Ramses II (van 1303 tot 1237 voor
Christus) heerscher over Egypte, zag reeds
een binnenkanaal tot stand gekomen, dat den
ruilhandel tusschen Arabië en Indië vergemak
kelijkte. Setos I had den bouw aangevangen. In
den loop der eeuwen verzandde dit kanaal ech
ter, want kanalen moeten niet alleen worden
gebouwd en gegraven, maar ook onderhouden.
Pharao Racho (omstreeks 600 jaar v. Cnr.) de
regent, in wiens opdracht ook Phenicische
zeevaarders de Zuidkusten van Afrika, Kaap
Goede Hoop, omzeilden, begon het kanaal te
verbeteren, welk werk bi) zijn dood nog niet
ten einde was gebracht. Volgens Herodotus zijn
bij dit werk 120.000 arbeiders om het leven ge
komen. De Perzenkoning Darius I zette het ge
wichtige en grootsche werk voort. De volledige
totstandkoming werd pas bereikt onder Ptolo-
maeus II (265247 v. Chr.) Maar reeds -mder.
de regeering van Cleopatra was deze waterweg
alweer zóó verzand, dat bij den zeeslag van
Actium de Egyptische oorlogsschepen in het
slik bleven steken.
Lesseps begon den bouw van het Suezkanaal
op 25 April 1859. Daar de drinkwater- en voed
selvoorziening zorgen baarde, liet hij een zoet
waterkanaal graven van de Nijl-delta over
Ismailya, zoodat naast het kanaal van Lesseps
in zekeren zin ook weer het oude kanaal der
Pharao's ontstond. De idee voor het Suez-
kanaal in zijn huidigen vorm, is pas in de 18e
eeuw opgedoken. Gottfried Wilhelm von
Leibnitz philosoof, natuurkundige, jurist,
taalgeleerde, mathematicus, diplomaat, als theo
loog voorstander der hereeniging der beide
confessies kwam met al zijn hartstocht op
voor het tot standkomen van het kanaal. Ook
Napoleon, die niet alleen Egypte wilde veroveren,
maar ook droomde van het bezit van het Indi
sche sprookjesrijk, had natuurlijk ook voort
durend het plan, de landengte van Suez door
te steken. Pas in het jaar 1851 waren bruik
bare onderzoekingen tot stand gekomen. In op
dracht van den Oostenrijkschen premier Met-
temich, stichtte de Oostenrijksche ingenieur
Negrelli de „Société d'études pour le percement
de l'Isthme de Suez". Van Negrelli zijn de
plannen afkomstig, naar dewelke Ferdinand de
Lesseps, die als opvoeder van den vice-koning
van Egypte, Said Pasja, ondersteuning voor het
geweldige werk wist te verkrijgen, het kanaal
ontwierp en bouwde.
Als een sprookjesfeest uit „Duizend en een
nacht" vierde de Egyptische koning de inwij
ding van het kanaal in 1869. Verkwistend gast
vrij, zooals alleen een Oostersch vorst weet te
verkwisten. Giuseppe Verdi had voor deze ge
beurtenis zijn „Aida" gecomponeerd. Vorsten en
grooten van heel de aarde waren gekomen, om
getuigen te zijn der inwijding van het kanaal,
dat Afrika tot een eiland maakte. In dien tijd
stond Engeland, dat den bouw van het kanaal
niet met al te groot optimisme beschouwde, op
den achtergrond. Frankrijk op den voorgrond.
De verblindende keizerin Eugénié, gade des
derden Napoleons, overstraalde alles. Maar
heden staat in de diverse publicaties over het
kanaal heel terecht geschreven, dat het ge
administreerd wordt door een internationale
maatschappij, maar dat het geheel staat on
der invloed van Engeland. Hoe kreeg Engeland
dezen invloed? De sprookjesprins van .Duizend
en een nacht", de Khedive van Egypte, Ismael,
was op 'n kwaden dag gedwongen zijn meer
derheid aan aandeelen der Suezkanaal-maat-
schappij te verkoopen. De in geldnood verkee-
rende vorst bood het pakket eerst aan aan
Frankrijk, maar dit land was in geen goed-
geefsche bui en probeerde te pingelen. De
minister-president van Engeland zag direct de
groote kans, zijn land geboden. Op eigen vuist,
alleen met medewerking van een groote bank-
firma, liet hij den armen Khedive vier millioen
pond in goud voor de aandeelen betalen. Hij
had ook 8, 12, zelfs 40 millioen kunnen betalen,
zonder één verwijt van het parlement te hoeven
duchten, want door zijn doortastend doorgrijpen
werd Albion heerscheres over het Suezkanaal,
wat het tot dusver is gebleven. Met Gibraltar,
Malta en het Suezkanaal in de hand beheerscht
Engeland het verkeer naar de Oostkusten van
Afrika, den Soedan enzoovoorts, om geheel
maar te zwijgen van den met circa 8000 K.M.
verkorten zeeweg naar Indië, Engelands rijk
ste kolonie.
Het machtigste verkeer door het kanaal komt
voor rekening van Engeland. In het jaarbe-
richt van 1933 worden de volgende cijfers ge
geven in 1000 tonnen:
Engeland 16734, Duitschland 2760, Neder
land 2406, Frankrijk 2081, Italië 1760, Noor
wegen 1443, Japan 1394, Zweden 510, Vereenig-
de Staten 482, Denemarken 436, Rusland 286,
Griekenland 274, andere landen 112.
Tijdens den wereldoorlog was het kanaal een
object van strijd van groote beteekenis. De
DuitschTurksche legerleiding probeerde het
te blokkeeren. Maar de afloop van den oorlog
bevestigde Engeland in zijn volle machtspositie.
Drieduizend jaren reeds vertelt de gescniede-
nis van de kanaalverbinding tusschen Middel
landsche en Roode Zee. De werkelijke betee
kenis van het kanaal voor de economie, poli
tiek en cultuur van Europa, zal pas de toe
komst ontsluieren. In den laatsten tijd wordt
met 't oog op den geweldigen invoer van Japan
naar Europa dikwijls beweerd, dat de bouw van
het kanaal tot een ongeluk van Europa wordt,
maar dat is tenminste evenzeer overdreven als
de vroegere bewering, dat het invoeren der
spoorwegen een zware schade zou worden voor
de gezondheid der menschen.
De Egyptische kranten maken melding van
een sensationeel avontuur, dat de ex-koning
van Spanje, Alfons Xin, op een leeuwenjacht
in den Soedan meegemaakt heeft. Het gebeur-
3IHIIIIIII
In den bloeitijd van het voorjaar
Zien wij 't komende getij
Van den zomer en de vruchten
Dezer zomerheerschappij.
Daarom klinkt de voorjaarsjubel
Heden krachtiger dan ooit,
Want wij zien hoe ook de lente
In het leven zich voltooit!
Neerlands volk is opgetogen,
In de harten zingt de vreugd,
Onze kroonprinses is jarig,
In den bloeitijd harer jeugd!
En de bloeitijd van Uw leven
Zie, dit is zoo'n schoon begin:
Is geleid, met Godes hulpe,
Door een ware Koningin!
Kroonprinses, het Neerlandsch volk
Huldigt U vandaag als vrouw.
U gevoelt ook uit den jubel
De oprechtheid onzer trouw!
MARTIN BERDEN i
(Nadruk verboden)
ainiiiiiiimiifiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiii'/fvrc
de in het stroomgebied van de rivier de Den
der. Naar dezelfde streek had zich een Soeda-
r.eesche patrouille begeven, die weliswaar geen
jacht maakte op leeuwen, maar op een bende
bandieten, die daar gesignaleerd was. De pa
trouille hield den koning en zijn jachtgenooten
voor de gezochte bandieten. Dezelfde vergis
sing maakte het jachtgezelschap tegenover de
patrouille en zoo werden van weerskanten de
„vijandelijkheden" geopend, d.w.z. men beschoot
elkander. Pas nadat een heele dag verloopen
was, kon het misverstand opgelost worden.
Eventueele bloedige gevolgen heeft het inci
dent niet gehad en nader wordt gemeld, dat
de ex-koning het geval niet al te tragisch heeft
opgenomen.
De Chileensche regeering, die onlangs de on
derwijzers reeds aan een examen heeft onder
worpen om te zien of zij de leerstof zelf nog
voldoende hadden bijgehouden, heeft thans be
sloten ook een onderzoek te doen instellen naar
hun politieke gezindheid.
Een onlangs benoemde commissie van onder
zoek heeft namelijk ontdekt dat er onder de
onderwijzers talrijke communisten zijn en dat
in verscheidene scholen, vooral in de landelijke
districten .het onderricht in de communistische
leerstellingen een belangrijke plaats innam.
De minister van Onderwijs, Don Domingo
Duran, heeft thans bepaald dat alle onderwij
zers op hun politieke gezindheid moeten worden
onderzocht
Éll
mm
En nu weer bij 't ontbijt!
U pr'&cft* HILilE Wwóli»-'-it. rpo"h.:<»rrli'|l< <»y»"ruive.r 'is'''
rfe. smouli Eh nu/ti«*n vóór •ien' pa.f's
Captain Thomas Burton was een vroolijke
kerel en iemand, wien men graag enkele
gebreken vergaf omdat hij aan den ande
ren kant zooveel goede hoedanigheden bezat.
Het was precies op zijn veertigsten verjaardag,
dat twee jongere vrienden hem ernstig aanvie
len om het feit, dat hij tot dan toe vrijgezel
was gebleven. Captain Thomas Burton ver
dedigde zich op een eenigszins zonderlinge
wijze, want hij kleedde zijn pleidooi in den
vorm van een verhaal in, dat hieronder volgt.
Om te trouwen, sprak Burton, moet je een
vrouw hebben.
Al dadelijk onderbrak Glistone hem met de
opmerking, dat hij dergelijke mededeelingen
gerust achterwege kon laten, omdat hij sprak
voor een kring van menschen, die met de aller
elementairste grondslagen van het huwelijk al
bekend waren. Het was dus maar het beste
om al dadelijk tot het verhaal over te gaan.
„Prachtig," lachte Burton. „Herinner je je
nog dat ik kort na den val van het Kerinski-
bewind uit Rusland terugkeerde, omdat onze
politieke verbindingen met de Sovjet-Unie
verbroken werden? Nu, als jullie het je
zelf niet meer voor den geest kunt halen, dan
ik zooveel te beter, want niet alleen dat al
wat ik je nu ga vertellen, tijdens die reis heeft
plaats gegrepen, maar ook de omstandigheden,
waaronder allés gebeurde, waren zoo, dat zij
een onvergetelijken indruk op mij hebben ge
maakt.
Wanneer Burton voorvallen ging verhalen,
die een diepen indruk op hem gemaakt had
den, dan moesten die wel van een heel by-
zonderen aard zijn, want iemand die in Achter-
Indië gevochten heeft, behoeft toch niet te
zeggen dat het leven langs hem voorbij ge
gleden isAlle vrienden schikken zich dan
ook nauwer om hem heen.
„Toch is het niet over al die ontberingen
van de reis, dat ik je wil verhalen," vervolgde
hij. „Ik spreek alleen van een enkele ontmoe
ting, die ik had. De heele reis van Warschau
tot aan de grens had ik alleen gemaakt. De
bekenden van het gezantschap waren allen
vooruit gereisd, behalve de gezant en ik, die
beiden de laatste werkzaamheden moesten
verrichten. De gezant ging echter van Riga
per boot. Ik daarentegen ging langs het Zui
den naar Parijs, waar ik nog een laatste be
langrijke opdracht had te vervullen. Zoodoende
bracht ik dus, vóór wij aan de grens waren,
welgeteld dertien dagen alleen in den trein
door. wy reden door verlaten of verwoeste
streken en dorpen, wy hadden geen ander eten
dan dat, wat wy zelf nog hadden meegenomen,
in een woord: wy waren eraan toe, zooals al
leen een verjaagd vyand uit den wereldoorlog
eraan toe kon zün.
Wij hadden op twee stations na de grens
bereikt, toen het wonder gebeurde
Opnieuw was het Glistone, die onderbrak:
„Toen kwam zy!"
„Inderdaad, toen kwam zij," gaf Burton la
chend toe.
„Ik dacht er niet meer aan om by de stations
uit het coupévenster te kyken naar passagiers,
die toch niet zouden komen. Meestal bleef ik
rustig languit liggen op mijn geïmproviseerd
bed en alleen als het oponthoud heel lang
duurde, wandelde ik wat op en neer door de
kou. In het station, waarover ik sprak, was
naar verhouding alles nogal vlot van stapel ge-
loopen, zoodat wy alweer voortreden, voor ik
het wist. Maar toen ik een paar minuten later
door mijn wagon slenterde, ontdekte ik tot
myn verbazing
„Zeg maar gerust tot mijn genoegen," klonk
het ergens.
„Nu goed dan. Ik ontdekte dus tot myn ge
noegen dat er een jongedame was ingestapt.
En dat er een passagier was ingestapt, Was
nog lang niet zoo verwonderlijk als dat
er nu juist zülk een passagier was binnenge
komen. Ik kan je nameiyk in alle eeriykheid
getuigen, dat ik nooit een aardiger verschy-
ning gezien had. Daar ik door het onverwachte
van de ontmoeting eenigszins uit het veld ge
slagen was, bleef ik enkele oogenblikken met
den mond vol tanden staan. Ik maakte bepaald
een half-idioten indruk, terwijl ik het meisje
stond aan te gapen en ik kwam juist tot be
zinning door haar nauwelijks verborgen spot
lachje.
„Wij zijn geloof ik de eenige passagiers?"
redde zij de situatie.
„Zoo is het," gaf ik ten antwoord. „En tot
nu toe had ik zelfs geen andere aanspraak dan
het treinpersoneel."
„U reist al lang?''
„Het is vandaag de dertiende dag, dien ik
in dezen koffiemolen doorbreng."
„Ontzettend!" En haar oogen drukten een
onverholen verbazing uit.
„Dan hebt u er misschien niets tegen dat
wij het verdere gedeelte van de reis samen
doorbrengen?"
Hiermee was het ijs gebroken. Ik was ver
rukt van zoo'n
vriendelijke en
welgemeene in- tt
naar den ande-
ren coupé te sleepen, waar intusschen ook mijn
reisgenoote het zich gemakkeiy'k maakte. Het
gesprek was al heel gauw in vollen gang en wy
vertelden elkaar de talrijke gebeurtenissen,
welke ieder in dezen veelbewogen tijd had mee
gemaakt.
Aanvankeiyk spraken wij Russisch, maar toen
mijn gezellin bemerkte dat ik daarmee eenige
moeite had, stelde zij voor om verder Fransch
te spreken. En ik moet zeggen, dat zij deze
taal meester was ais de beste. Maar ook op
ander gebied gaf zij blijken van een verwon
derlijke schranderheid en kennis, zcodat ons
onderhoud aangenamer was dan ik ooit had
durven verwachten. De dag vloog om, waartoe
niet weinig werd bijgedragen door den etens
voorraad, dien het meisje bij zich had. Op de
eerste plaats had zij worst.
Zoo zie je, hoe zelfs in dit geval de liefde
door de maag ging, grinnikte Glistone onder
algemeenen byval. Burton ging niet verder op
de opmerking in, maar vervolgde:
Wat een schijf worst beteekende voor een
man, die in dertien dagen niets anders ge
pruimd had dan oudbakken broodkorsten, laat
zich wel denken. Ik kreeg rijkelijk mijn deel
van den voorraad. Dan kwamen er vruchten:
de sappige bessen uit het Oosten, de beroemde
gelei van Letland enlast not least een
veldflesch met een pittig wünsoortje. Je be-
grypt hoe dankbaar ik mijn reisgenoote was.
Wij zetten ons gesprek voort tot den avond
en nu was ik op mijn beurt in de gelegenheid
haar een kleinen dienst te bewijzen door haar
wat raadgevingen te verstrekken in aangele
genheden waarover zij mij sprak. Ik had haar
nameiyk verteld wat mijn functie in Rusland
geweest was, waarna zij mij op haar beurt
verhaald had dat haar vader gevallen was als
oorlogsslachtoffer, zoodat zij thans alleen
stond en naar twee tantes wilde reizen, die
in Lyon woonden en haar wel terzyde zouden
staan, zy vroeg nu hoe zij het zou aanleggen
om zoo spoedig mogeiyk van het consulaat
inlichtingen te krijgen aangaande de verblijf
plaats van haar familieleden.
Het was al laat in den avond, toen ik be
sloot naar myn eigen coupé te gaan, om wat
te slapen. Ik pakte dus mijn zaakjes by elkaar,
terwyi ook het meisje haar bagage wat orden
de. Nog was ik bezig, toen er een klein leeren
taschje voor mijn voeten gegleden kwam, dat
ongemerkt uit haar koffers gevallen was en
openraakte. Er vielen enkele sieraden uit. Ik
raapte alles op en overhandigde het haar, maar
op dat oogenblik viel mijn oog juist op een
wy bleven slechts een avond bij de oude
dame, die ons den volgenden dag naar het
vliegveld bracht en toen oom Bey vroeg haar
voor een klein tochtje mee te nemen. Deze
wilde er eerst niets van hooren. Men kon nooit
weten wat er gebeurde, en bovendien zijn tante
w as al zoo oud, ze moest eens erg schrikken
Maar het oudje bleef aandringen. Ze had nog
nooit in een vliegmachine gezeten en er zoo
veel van gezien en gehoord; ze zou er nu o zoo
graag zelf eens inzitten. Ze kon dan aan buur
vrouw vertellen dat zy in de lucht was geweest.
We begrepen het al gauw, het oudje wilde
geuren. Oom Sidney stemde eindelijk toe Zijn
tante kreeg een plaats in de cabine en ik moest
by haar blijven, om als ze ongerust werd haar
gerust te stellen.
Van ongerustheid was echter geen sprake.
Toen het vliegtuig de lucht inging, klapte het
oudje in de handen van pleizier. Ze was ver
rukt. En toen oom Sidney vlak over haar huis
vloog, maakte zij een dansje. Oom Sidney had
schik in het geval en bleef langer in de lucht
dan zyn plan was geweest. Toen hij daarop
veilig op het vliegveld was neergestreken en
zijn tante vroeg hoe de luchtreis bevallen was,
wachtte hem als uiting van dank een stevige
omhelzing. Ook mij wachtte zulk een verrassing
en toen wy daarna weer opstegen en ten af
scheid nog een rondvlucht boven het vliegveld
maakten, stond het oude dametje ons met beide
handen toe te wuiven. Ze was overgelukkig.
We vlogen thans in Noord-Oostelijke rich
ting, met het doel den spoorweg naar Fez te
volgen en vandaar via Algiers over Libye naar
Egypte te gaan, waar oom Bey my een bezoek
aan de pyramiden en koningsgraven had toe
gezegd. We waren nog nauwelyks een uur in
de lucht, toer. wij plotseling hevig schrokken.
We hoorden een gekraak, we zagen den wand
van de cockpit afsplinteren en op 't zelfde
oogenblik begon de toevoerbuis van de benzine
tank te lekken. De benzine liep er met een
straaltje uit. Oom, wat is dat? riep ik uit. Op
't zelfde oogenblik sprong ik op, naar de lek
kende buis, om te probeeren het lek met mijn
vingers te stoppen.
Als alle benzine wegliep, zou de motor wei
geren, en wat dan? Er was echter geen stop
pen aan. De benzine spoot tuschen myn vingers
door, zoo zelfs, dat er gevaar voor brand
dreigde, als ze m aanraking met den motor zou
komen. Opeens voelde ik een schok en bonsde
met m'n hoofd tegen de wand van de cockpit.
Wat was er gebeurd? Oom Bey had een glij
vlucht gemaakt, op ongeveer 130 Kiliometer af
stand van Casablanca. Het was een moeiiyke
landing in een der dalen van de uitloopers van
den hoogsten berg van den Grooten Atlas. Een
andere keuze was er niet, wilden we niet de
kans loopen in een der ravijnen van het Bar
bar ysche Hoogland te storten.
De stad Benevento heeft een imposant beeld
van keizer Trajanus van den Duce ten ge
schenke gekregen. In de oudheid was Bene
vento een bloeiende stad, gelegen aan de ver
maarde Via Traiana, welke de verbinding
vormde van Rome met de Oostkust. Verschil
lende monumenten uit den Romeinschen kei
zerstijd zijn te Benevento bewaard gebleven.
grooten rooden steen, die ook tusschen de sie
raden verborgen had gelegen. Het scheen mij
een buitengewoon mooie robijn toe.
„Met zulke zaken zou ik toch niet zoo slor
dig omspringen," zei ik.
„Het is nooit goed om slordig te zyn," gaf
zij toe. „Maar aan deze prulletjes zou toch
niet zoo heel veel verbeurd zyn, wanneer zij
verloren waren gegaan."
„Maar deze roode steen
„Aardige imitatie robyn, maar volkomen
waardeloos."
„Ik ben geheel en al een leek op het gebied
van edelsteenen. Dat wordt hier weer duideiyk
bewezen. Ik vind het een prachtsteen
Haar groote mooie oogen schitterden.
„Heusch waar?.... Wil je mij dan een groot
genoegen doen?"
„Ik wil niets liever."
.Behoud dan den steenbehoud hem als
een aandenken aan dit aangename onder
houd."
Nog talmde ik even.
„Welke bezwaren kun je ertegen hebben een
zoo weinig kostbaar cadeautje aan te nemen?
Het is louter een aandenken en niet meer. En
zelfs, wat zou het indien de steen eenige waar
de had? Wat is geld in vergeiyking met som
mige andere dingen
Toen ik nog niets zei, boog zij het hoofd en
kleurde.
„Wanneer je aan dit onderhoud geen aan
denken begeert, dan vraag ik je om veront
schuldiging voor mijn vrijpostigheid."
Ik drukte haar hand en nam den steen van
haar aan. Dan zocht ik met een wondervreemd
gevoel mijn coupé op. Eén ding stond by mij
vast: dit was een meisje uit duizenden en deze
kennismaking zou niet tot den treinwagon be
perkt blijven
De nacht verliep en al vroeg in den morgen
passeerden wij de grenzen. By het eerstvolgen
de grensstation werd de trein tot in alle hoe
ken en gaten onderzocht door de douanen, by-
gestaan door soldaten. Toen ik mijn vrygeleide
als attaché toonde, ondervond ik niet de minste
last. Zelfs werd myn bagage niet onderzocht en
behandelde men mij met voorkomendheid.
Maar zoo was het niet met myn gezellin ge
steld. Nauwelyks hadden de douanen haar be
merkt, of zy moest uitstappen en zich naar het
visitatiekantoor begeven. Haar bagage werd
meegenomen en terwijl zij weg was, onderzoch
ten douane-ambtenaren nog eens zorgvuldig
haar coupé. Ik had diep medeiyden met het
kind en daar ik zelf zoo vriendeiyk was behan
deld, besloot ik om te trachten haar wat moeite
te besparen door mijn invloed op het visitatie
kantoor aan te wenden. Ik vroeg dus den dou
ane-chef te spreken en deze verscheen weldra.
„Is het niet mogelijk, dat u het de damf
daarbinnen wat minder moeilijk maakt?"
De man zag mij enkele oogenblikken ver
wonderd en onderzoekend aan.
„Welk belang hebt u daarby?" vroeg hy en
zijn toon was onvriendeiyker dan te voren.
„Geen enkel," antwoordde ik, uit het veld ge
slagen door zijn vreemde houding.
„Ik vraag het u alleen omdat de dame een
bekende van mij is."
Nu zette de chef heelemaal groote oogen op.
„Mag ik vragen, of u haar al lang kent?"
vroeg hij e!r ik hoorde wantrouwen in zyn stem.
Ik meest nu wel een vreemde bekentenis doen
„Ik heb haar tijdens deze reis leeren kennen."
De man begon te lachen en boog zich wat
vertrouwelijker naar mij toe.
„Zooiets vermoedde ik al. Wanneer u haar
langer had gekend zou u er waarschijnlijk min
der op gesteld zyn geweest, hier te vertellen
dat u tot haar bekenden behoorde. Wees overi
gens voortaan wat voorzichtiger met het aan-
knoopen van gesprekken in deze treinen. Van
daag hebt u kennis gemaakt met een van de
beruchtste Russische juweelen-smokkelaar-
sters."
Ik stond perplex. Lachend verwyderde zich
de douane-beambte.
Enkele minuten later vertrok onze trein weer.
Ik had niets aan het douanekantoor gezegd. Het
was volkomen onberekenbaar, hoe men myn
mededeeling aangaande den rooden steen zou
hebben opgevat, nadat ik al aan de douanen ver
klaard had, niets waardevols by my te dragen.
Mijn verhaal zou te onwaarschynlyk geklonken
hebben en ongetwyfeld zou ik in ernstige moei-
lykheden geraakt zyn, die ik omwille van myn
functie moest vermijden. Bovendien voelde ik
mij volkomen onschuldig,, want ik was als een
kwajongen in de val geloopen. Toen wy weer
verder reden, heb ik de jongedame de robyn
teruggegeven zonder nog een woord met haar
te wisselen.
Dat was hêt meisje uit duizenden....
Het bleef na Burton's verhaal geruimen tyd
stil.
Maar wat denk je, dat zy gedaan zou heb
ben, indien je haar de robyn niet had terugge
geven? vroeg nu Glistone.
Dat heb ik mijzelf later ook wel eens afge
vraagd, hernam Burton.
Ik acht het waarschynlyk, dat zy dan ge
dreigd zou hebben, my aan het eerstvolgende
station aan te geven. Het ligt voor de hand,
dat ik dit gevaar nooit had durven loopen.
Inderdaad, ik was aan handen en voeten ge
bonden, zonder het zelf te beseffen. Zoo maakte
ik kennis met myn meisje uit duizenden. Sedert
dat oogenblik ben ik altyd erg huiverig geweest
om met meisjes kennis te maken. En dat zal
wel de reden geweest zyn, waarom ik op het
oogenblik nog vrijgezel ben.
J dit blad zijn Ingevolge de verzekerlngsvoorwaarden
AllS QDOnTie S ongevallen verzekerd voor een der volge
olj verlies van een f Cfk
duim of wijsvinger OU»"
1 been of arm J
tegen f Qflflfl bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werkendoor 7C7) by een ongeval met f O Cfk bij verlies van een hand f IOC
ende ui tkeeringen F O UUU»~ verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen# f OU»~ doodelyken afloop# wt/v." een voet of een oog# X£»%J»
bij een breuk van f40- by verlies van 'n
anderen vinger
12
Enkele minuten later kwam Slane de ontbijt
kamer binnen met het theeblad. Paula hoorde
hem in de bibliotheek een tweeden kop neer
zetten. Ze had al haar zelfbeheersching noodig
om beneden te blyven. Een verschrikkelyke
angst maakte zich van haar meester. Ze vreesde
dat Newnham, nu hy de voordeur had hooren
dichtslaan, zou meenen, dat de kust vrij was en
dan zou Ruth Harlowe hem kunnen ontdekken.
„Blijft die hier dan eeuwig rondhangen?"
vroeg ze zich wanhopig af, terwyl ze door een
spleet van de openstaande deur gluurde. In
antwoord op haar vraag zag ze het keurig
gekleed meisje met een heelen stapel Doeken
onder haar arm voorby komen.
Teen Shne in antwoord op haar bellen
binnenkwam, vroeg ze zoo onverschillig
mogelijk:
„Is Miss Marlowe r.og hier?''
„Ik geloof dat ze weggaat, Miss," klonk het
geruststellend antwoord. „Ze heeft zoo juist
haar hoed genomen toen ik thee binnen
bracht. Lang zal het niet meer duren Hebt u
haar soms noodig, Miss?"
„O, neen," fluisterde Paula, terwyl haar
slanke handen zich zenuwachtig om haar
knieën sloten en deze beweging telkens afbra
ken en herhaalden.
„O, neen, ik heb heelemaal niets noodig
Slane."
Ook het plichtsgevoel van Ruth Marlowe
scheen zijn grenzen te kennen. Ten slotte kwam
ze eindelyk naar buiten, met een enorme
mackintosh van 'n erg donkere soort die haar
nog grooter deed schijnen dan anders. Ze droeg
een kleinen clochehoed tot ver over haar ooren
en een bruine parapluie hing aan haar arm. Er
was geen weersgesteldheid waarop Ruth Mar
lowe niet voorbereid scheen. Paula dacht aan
de opmerking over de overschoenen. Jawel
ze was volledig uitgerust en had naar het scheen
om een taxi getelefoneerd. Paula verdween
achter de deur, zy wilde voor geen prijs door
die zelfbewuste kordate vrouw gezien worden.
Het was haar alsof ze voor een enkelen blik uit
die zoekende oogen haar geheim zou bloot
geven.
Toen ten slotte de voordeur dicht viel, rende
zy de trap op. Zy trad zoo geruischloos moge-
lyk de kamer binnen en sloot de deur onmid
dellijk achter zich.
„Arthur," fluisterde zij. Er kwam geen ant
woord. zy kwam naar voren en stak twee
lampen aan De kamer was leeg.
Het venster stond open en toen ze over het
balcon leunde zag ze een stuk van de wilde
wingerd los hangen dat pas scheen afgerukt.
„Ik hoop maar, dat de regen zijn voetstappen
zal uitwisschen," dacht ze, toen ze langzaam
terugkwam. Een oogenblik 'later viel haar oog
op een witte vlek op een tafeltje by den haard
en toen ze naderbij kwam ontdekte ze een vel
letje papier dat Newnham uit zijn blocnota
had gescheurd en waarop hy haastig had ge
krabbeld:
„Ik smeer 'm, terwijl de boel nog aan den
gang is. Durfde niet te wachten. Mis vooral
morgenochtend den trein niet. Trek je niets
aan van de bagage."
Aan het velletje was een bankbiljet van vyf
pond gespeld.
Haar hoofd nog vol van Arthur, vergat Paula
de gesloten deur, totdat een nydig kloppen haar
weer tot haarzelf bracht. Met een benauwd
gevoel, als van een schoolkind, dat op heeter-
daad wordt betrapt, draaide ze den sleutel om.
Buiten stond Bruce te wachten.
„Er zijn een paar brieven voor u, Miss," zei
Bruce, terwyl ze het meisje aankeek met 't
gezicht van een strenge Zondagsschooljuffrouw,
waarvoor Paula bedeesd en bang het hoofd
boog. „Ik ben straks ook al boven geweest, maar
toen was u er niet."
Het verschrikte meisje bemerkte uit den
toon, dat deze woorden heel wat meer waren
dan enkel woorden. Zou zij het briefje hebben
gezien? Als dit het geval was, wat zou ze dan
doen? Het beste was, dat zy maar afwachtte,
wat er komen zou.
't Was om gek te worden.
Het Hotel Poisson d'Or stond in een van die
stille straten van Parys, waar zoo weinig
lantaarns branden, dat er meer dan eens zeer
ernstige ongelukken plaats grijpen. De straat
had er een zekere vermaardheid om gekregen,
een tragischen roem. De gewone bezoekers waren
studenten, handelsreizigers en andere minder
gewenschte gasten met erg bescheiden beurs.
De ingang was erg donker, gaf onmiddellijk
het gevoel, dat het hier niet pluis was. Aan
een kant van het modderige straatje stond de
vervallen kapel van Onze Lieve Vrouw van
Zeven Smarten, terwyl de andere ontsierd werd
door een vreemd zwaar gebouw, de verzamel
plaats van de een of andere onbekende zon
derlinge godsdienstige communiteit.
Kortom, de heele buurt zag er niet erg chique
uit. Toch was de eenige gast van „Monsieur le
proprietaire" op dien donkeren en regenachtigen
avond, dat Sir Hector Ascher van nian was
om op Franschen bodem aan land te stappen,
een groote, blonde jongeman, die verbazend
netjes in de kleeren zat en er uitzag om door
'n ringetje te halen. Hij vertoonde niet de
minste sporen van een stormachtige reis over
den Oceaan en scheen op geen enkele wijze
door de tameiyk minderwaardige omgeving,
waarin hy zich bevond, gehinderd te worden.
Want inderdaad, dit was beslist tegen zyn
gewoonte. Zyn vrienden zouden u verzekerd heb
ben, dat hy slechts in hoogste noodzaak beslo
ten kon hebben tot het bezoek aan een der-
gelyk twyfelachtig hotel op dezen avond. Indien
Miss Ferris evenveel opmerkingsgave had be
zeten als haar bespieder, zou zij wellicht in
staat geweest zyn hem te identificeeren als de
man in 't keurig sportpak, die haar op den
wannen stoffigen weg van Merlin St. Hugh
enkele dagen geleden was tegengekomen. Zyn
naam was tameiyk bekend, zoowel bij het
Engelsche publiek als by Scotland Yard. Het
was Scott Egerton, lid van de liberale partij
voor een district in r.oordelyk Yorkshire, en
schryver van verschillende zeer lezenswaardige
artikelen over eerste drukken in een letter
kundig maandblad.
„Een gezellig weertje," zei hy hoffelijk tegen
zyn gastheer, toen hy in de berookte en ver-
schrikkelyk vuile gelagkamer trad. „Verwacht
u vanavond nog meer gasten?"
De eigenaar behoorde tot het dikke slag Fran
schen uit de lagere volksklasse. Hij zag er
nog vuiler uit dan zyn huis. Hy bromde achter
dochtig
„Ja nog eentje, maar dat is een arme duivel,
meneer."
De waard vertrouwde die keurige kleeding
niet en dacht niet anders, dan dat hy met
een salondief te doen had. Waarom zou hy
anders naar dit hotel zijn gekomen?
„Arm? Dat is maar een betrekkelijk begrip,
geloof ik. Zullen we samen een flesch wijn
drinken, meneer? Ik vind het altyd verschrik-
kelyk saai om alleen te moeten drinken."
Hoewel geenszins van zyn achterdocht be
keerd, liet de waard zich toch verleiden tot
'n gratis aangeboden flesch wyn. Hy wist zelf
heel goed, dat hij maar heel gewonen land-
wyn door zijn keelgat joeg. Hy zette Egerton
het beste voor, dat zyn poovere wynkeider be
vatte. Egerton had het bocht wel willen uit
spuwen, als zijn goede opvoeding hem hiervan
niet weerhouden had. Monsieur Dubois zag dus
niet de minste reden, waarom hy een glas zou
weigeren. En Egerton was zyn gastheer dank
baar dat deze hem op zoo aangename wyze
de taak, om die flesch leeg te krijgen, ver
lichtte.
De waard keek echter heel angstvallig toe,
of de wijn wel regelrecht uit de flesch in zyn
glas terecht kwam, zonder dat Egerton kans
zag er iets in te gooien. Eerst toen de jonge
man zelf zijn lippen had gezet aan het tweede
glas, goot Dubois het zyne met één teug in
zijn keel.
„Maar één?" herhaalde Egerton. „Hy reist erg
laat."
„Hij komt uit Engeland, evenals u, meneer."
„Zoo? Als hij het dan even ongelukkig heeft
getroffen als ik, heeft hij geen prettige» over
tocht gehad. Maar misschien is nil gewend
op zee?"
„Dat weet ik niet. Misschien wel. Ik ken
noch hem, noch de zaken, die hij doet. U bent
zeker een student, meneer," zei hy, wijzend op
het boek, dat Egerton had meegebracht. De
naam van den schryver P. G. Wodehouse, be
teekende voor hem niets.
(Wordt vervolgd)