Het vreemdelingen-legioen üd veï fiaal van den da$ PER VLIEGMACHINE DE WERELD ROND m STRENGE DISCIPLINE DE ONBEKENDE Het Geheim van het open Raam DONDERDAG 3 MEI 1934 De totale effectieve sterkte van het legioen bedraagt thans 45 a 50.000 man Een keurkorps van be roepssoldaten Fransch kasteel naar Amerika Overgebracht naar een vroegere Nederlandsche nederzetting Historische auto Al Capone als schoen maker Een benzine-machine- geweer Dank aan den levens redder Geweldige luchtkraan I Weergevonden vriend I Tunnelbouw in Afrika AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL Detective-verhaal door ANTHONIE GILBERT n Het vreemdelingenlegioen! Het lezen van dien naam alleen doet menigeen huive ren. Men krijgt visioenen van meedoo- genlooze gruwelen, smachtend heimwee en naamloos lijden in luisterstille woestijnnachten enmen overdrijft sterk. „Le ciel du cafard" heet het bij de Fransche sensatiejournalisten en al heeft kapitein Sezan ne, de jongste historieschrijver van het legi oen, de uitvinders van dien naam voor knorri ge scribenten (scribouiliards moroses) uitge maakt, vele anderen, die het legioen kennen, noemen die aanduidingen treffend juist. Het is het paradijs van den tropenkolder, het paradijs der matte lusteloosheid. Het legioen heeft een heldhaftige en vooral ingewikkelde geschiedenis, die men rekent te beginnen bij het einde van het jaar 1790, toen de nationale vergadering de verschillende regi menten Zwitsersche, Duitsche, Itaiiaansche, Zweedsche en Corsicaansche infanterie van het koninklijk leger bij het Fransche leger inlijfde. In de oogen van den Franschen geschiedschrij ver was dat een buitengewone eer voor de inge- lljfden en het feit, dat hun nummers, in volg orde van ouderdom van oprichting tusschen de nummers der Fransche regimenten werden ge plaatst, is in zijn schatting een overdreven vriendelijkheid van de door „fratemité" bene velde Assemblée Nationale. Door een woestenij van ministerieele beslui ten, keizerlijke en koninklijke edicten, wetten, wetswijzigingen en orders van het ministerie van oorlog, leefde en kwijnde het legioen tot 1870. Toen was het geslonken tot één regiment, dat door een decreet van het gouvernement van de nationale verdediging, van 22 Septem ber 1870, naar Frankrijk werd geroepen. Door het afscheiden van alle soldaten van Duitsche afkomst, het talrijkste en.... beste deel, zoo als kapitein Sézanne met verbazingwekkende eerlijkheid mededeelt slaagde men er met alle moeite slechts in, om twee magere batail- lons met een effectief van 1490 man naar het gekwelde moederland te sturen. Het vertrok 8 October 1870 van Oran; vereenigde zich den 19en d.a.v. met het 5e bataillon, dat inmiddels ter sterkte van liefst acht compagnieën te Tours was opgericht en maakte sedert deel uit van het 15de corps, waarvan het de lotgevallen deelde. Kapitein Sézanne is over de resultaten lang niet tevreden. Zeer euphemistisch zegt hij, dat zjj niet op hun terrein waren, zooals in de Krim, Mexico en Italië en dat zij tot hun scha de ondervonden, dat de krijgsraden hier met onbuigbare strengheid bestraften, wat zij daar ginds als pekelzonden hadden leeren beschou wen. Dat geeft een aardig idéé van hun optreden buiten de grenzen! Nog minder te spreken is hij over Thiers, die de stichtingswet van het legioen, welke het gebruik van deze troepen bij binnenlandsche onlusten verbiedt, negeerde. Thiers riep het vreemdelingen-regiment na afloop van den veldtocht naar het Versaillele- ger, waar het met het 39e Unieregiment een brigade vormde. Gemoedsbezwaren tegen het bevechten van Fransche opstandelingen kende het niet en zoo kwam het, dat het vaandel van dit regiment het eerste was, dat op de Buttes-Chaumont wapperde. Sedert leefde het legioen in voortdurend be teren welstand en thans vormt het een geheel corps onder een eigen inspectie en bestaande uit vijf regimenten infanterie, één regiment ca valerie, een afdeeling artillerie, alsmede een verwarring scheppende reeks van „bataillons autonomes", „compagnies isolées" en „dètache- ments spéciaux", geschapen en opgeheven naar de behoefte van het oogenblik. Totaal effectief 45000 a 50000 man. Misschien was het mogelijk om deze sterkte regelmatiger te verdeelen. doch om een regiment te formeeren is een wet noo- dlg, terwijl bataillons zich soepeler laten be handelen. Daardoor ontstaan tactische mon sters als bataillons met 35 compagnieën, regi menten tijdelijk opgeblazen tot twaalf batail lons met 15000 man, andere tijdelijk ineenge schrompeld tot 3 bataillons en totaal slechts 600 man. Wat nu het legioen in zijn optreden betreft, alle historieschrijvers zijn het er over eens, dat het nimmer uitblonk door liefde tot de disci pline. Integendeel, de officieren worden al heel spoedig geroutineerde krijgsraadleden en de ja ren gevangenisstraf worden uitgedeeld met een mildheid, die nimmer de malaise kende Er wordt veei kwaad van het légioen verteld, maar men moet wel acht geven wie het zegt. Als men de serteurs hoort zou men zich afvragen hoe het mogelijk is, dat zoo'n corps niet dagelijks aan het muiten slaat. Let men daarentegen op het feit, dat bijna de helft der manschappen uit gereëngageerden bestaat en minstens tien procent, ofschoon niet tot het reëngagement toegelaten, met frisschen moed voor den twee den keer begon, krijgt men wel een ander idée. Het legioen is dan ook een keurkorps van beroepssoldaten en de handleiding van de of ficieren leert onomwonden hoe men dat be reikt. Het aankweeken van liefde tot het Fran sche vaderland acht men daar volslagen nut teloos en vruchteloos. In de plaats daarvan, voedt men de legionnairs op in 'n feilen corps geest en leert hen neerzien op de andere corp sen, die vanzelfsprekend nimmer dat militaire raffinement bereiken. Verder drilt men de re- cruten, tot alle militaire handgrepen reflexbe wegingen zfjn geworden. Door een ingewikkeld stelsel van herhalingsoefeningen brengt men het dan tenslotte zoover, dat de manschappen zich op hun automatische feilloosheid gaan verhoovaardigen. Door hen dan bovendien te doordringen van het (althans in militair op zicht) glorierijk verleden, krijgt men op deze wijze een troep van de hoogste waarde en vrijwel ideale homogeniteit. De behandeling is streng, maar van een duldelooze tyrannie is geen sprake. Het zijn en blijven wildebrassen, ze zouden inderdaad aan het muiten slaan. Wat het legioen op vele slagvelden en in on eindig vele gevechten en schermutselingen heeft weten te bereiken is waarlijk grootsch. De beschrijving daarvan in de archieven van het legioen vormt dan ook een met bloed ge schreven epos van doodsverachting en helden moed, waaruit menige interessante episode het rustig levende nageslacht zou kunnen leeren, hoe er geleden en gestreden is voor zij zich vreedzaam konden vestigen. Een Fransch kasteel van behoorlijke afme tingen is coor den heer Ashbel H. Barney van de plaats, waar het gedurende tweehonderd jaar heeft gestaan, overgebracht naar de oude Hollandsche nederzetting Brookville op Long Island, waar het aan de zijde van een heuvel is geplaatst. De heer Bamey heeft het kasteel, een bij zonder specimen van Fransche architectuur aangekocht in de stellige overtuiging, dat hij er in zou slagen het naar Amerika over te brengen en het precies zoo weer te kunnen op bouwen in zijn op 25 mijl van New-York ge legen woonplaats. Bij het overbrengen is niet één steen of stukje hout verloren gegaan. Alles werd zorgvuldig gemerkt met kalk, in kratten verpakt, overge bracht. Zelfs het mos, waarmede de steenen be dekt waren, heeft men zorgvuldig bewaard en vochtig gehouden, opdat het niets van zijn luis ter zou verliezen. Het kasteel van den heer Barney is geheel door een terras omgeven waaromheen het dicht beboscht is. Hierdoor is een prachtig geheel verkregen. De heer Barney is er in geslaagd met dit ro mantische kasteel en zijn bijpassende omgeving In deze streek een sfeer te scheppen als in de dagen van omstreeks 1700, toen de eerste Ne derlandsche kolonisten zich in Brookville ves tigden. Een auto met een romantisch verleden is van Hallfax in Canada naar België verscheept om da'ar in het museum te Brussel te worden geplaatst. De auto in kwestie heeft eens aan koning Albert behoord, die den wagen tijdens den we reldoorlog gebruikte om er mee naar de slag velden te gaan. Later werd de auto het eigen dom van de „Texas Guinan". Na het overlij den van deze nachtclub-koningin werd de wa gen publiek verkocht. Voor veertien pond ster ling werd een van haar koormeisjes eigenaresse. Van het vehikel wordt verteld, dat het ook nog eens gebruikt is door den leider van de New-Yorksche gangsters. De auto zal thans in een museum worden geplaatst. Zooals bekend werd de beruchte Amerikaan- sche gangster Al Capone voor elf jaar in de gevangenis opgesloten wegens een vergrijp, dat gering schijnt te zijn in verhouding tot de andere misdaden, die hij op zijn geweten heeft en die hem nooit konden bewezen worden. Naar men verneemt gedraagt Capone, die als ge vangene het nummer 40886 draagt, zich onbe rispelijk. Hij werkt als schoenmaker en ver dient maandelijks de somma van vijftien gul den. Een Japansch uitvinder heeft een nieuw ma chinegeweer geconstrueerd, waarbij hij zich van een gewone benzinemotor bedient en met be hulp van een draaischijf, welke een schiet- gleuf bevat, het schrikwekkend aantal van 9900 schoten per minuut kan lossen. Intusschen mag men de waarde van dit wapen niet overschat ten, waar de draagkracht en de trefzekerheid niet te vergelijken kan zijn met die der andere moderne wapens. De Amerikaansche legerauto- riteiten, welke reeds lang proeven nemen met een dergelijk apparaat, verklaren, dat de Ja- pansche uitvinding onvoldoende is. Met de Amerikaansche vinding kunnen 3300 schoten per minuut worden afgewerkt. Bij deze wapens is in den loop een discus aangebracht, welker centrifugaalkracht de kogels naar buiten werpen kan. MIIIIIIIIIIIIIIII iiiiiiiiiiiinitif Daag'lijks brengt de onbekende Aan de huizen een bezoek Daag'lijks stellen dan de kranten Die bezoeken weer te boek. 5 Nu eens leegt hij winkelladen, 1 Dan weer kuiert hij op straat Om daar gratis te genieten Van een vollen automaat. 1 Boven- en benedenhuizen Tippelt hij maar in en uit, Ongezien maakt hij daar handig jjj Kleine snuisterijen buit Hij weet steeds den weg te vinden Naar een andermans buffet, I Als men listig daar zijn trommel i Met zijn geld heeft weggezet i Linnenkasten zijn z'n hobby, 1 Want d'ervaring heeft geleerd, Dat men daar zijn broches, ringen i En horloges deponeert 1 En natuurlijk, bij 't vertrekken Komt het in zijn kraam te pas En passant den meter lichten Van d' électra of het gas Ieder noemt hem d' onbekende, Maar dat is niet consequent, Want hij blijkt nog steeds ter plaatse, 1 Als geen ander zóó bekend! MARTIN BERDEN 1 1 (Nadruk verboden) 5MiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiRi Een werklooze van Toronto wachtte dezer dagen een groote verrassing. De oorlogsinvalide William Mintz leeft met zijn gezin in de groot ste armoede. Sedert zijn terugkeer uit den wereldoorlog kon hij slechts bij uitzondering werk vinden en verkeerde dus^al heel spoedig in grooten nood. Zoo goed en zoo kwaad het ging sloeg hij zich door het leven heen, werkte nu eens in de fabriek, dan weer bij een boer. dan weer als houtvlotter. Maar de laatste twee jaar gelukte het hem niet meer werk te krijgen In den hoogsten nood ontving hij onverwacht een brief, waarin hem kort en bondig mede gedeeld werd, dat een rijk Engelsch koopman hem bij testament ongeveer 390.000 nage laten had. William Mintz durfde aanvankelijk niet aan de waarheid van de gelukkige tijding gelooven Pas toen de reuzensom hem uitbetaald werd, zag hij ten slotte, dat het geen vergissing was. De overledene had hem ook een brief nage laten, waarin hij hem verzekerde, dat hij hem, zijn levensredder, nooit vergeten had en hem zijn vermogen als teeken van dank naliet. Thans herinnerde William Mintz, die Ca- nadeesch soldaat was, zich, dat hij in het voorjaar van 1918 bij Cambrai een zwaarge wond Engelsch officier in veiligheid gebracht had, ofschoon hij zelf zwaar gewond was. In Engeland is dezer dagen de sterkste en grootste luchtkraan der wereld voltooid en naar Afrika verladen, waar zij voor rekening der Zuid-Afrikaansche spoorweg en havendirectie geplaatst zal worden. De kraan kan 80 tonnen met een snelheid van 7.75 Meter per minuut heffen en beweegt zich op 4 stevige rails. Langs de bank in het park liep een heer met een lichte overjas, waaronder men nog juist z'n smoking kon zien. Z'n vriendelijke oogen keken door z'n goud-om randen bril naar de sjofele figuur, die in een hoek van de bank gedoken zat. ..Rickshaw kerel, ben jij het?" vroeg de heer op een toon van pijnlijke verbazing. De zoo sjofel gekleede man keek gejaagd. Hij mompelde iets onverstaanbaars. De heer keek in 't bleeke gezicht met de roode oogen en het havelooze haar. „Allemachtig!" riep hij, ,,'t is Johnny Rick shaw. Je herkent je ouden vriend toch wel? Ik ben Dick Hamelyn. Je bent me toch niet vergeten?" Weer sloeg de landlooper z'n zware oogen op. Hij schudde het hoofd, maar onwillig. „Nu, je gaat met me mee," zei Hamelyn har telijk en legde z'n hand op den mageren schou der. „Arme kerel, ik ben blij dat ik je tegen 't lijf loop. Je schijnt het niet best te maken. Je moet bij me soupeeren; hoor je 't Johnny? Kom, ouwe knaap, wees nu niet trotsch. Je zult toch niet beweren dat je Dick Hamelyn niet kent?" „O neen," kwam het antwoord; „ik herkende je direct; zie ik ei; naar uit om te weigeren?" „Mooi," prees Hamelyn, en z'n vriendelijke oogen klaarden op. „Ik ben nog altijd vrijgezel. Je zult op 't oogenblik Alec Crawley bij me thuis vinden," „Crawley?" herhaalde de ander. „O ja! Zou hij me nog kennen?" „Dat zullen we zien. Ga maar mee. Ik woon hier vlak bij." Hij nam zijn haveloozen vriend mee door een doolhof van straatjes; na 10 minuten stiel, hij een tuinpoortje open en gingen ze over een stukje modderigen grond. „Door dezen zij-ingang ben ik er gauwer," legde hij uit, toen hij een sleutel in een deur stak. „Vooruit maar, en.... welkom." Aan 't eind van een gang kwamen ze een kamer binnen en een man stond op uit een fauteuil. „Wien breng je me daar nou mee?" riep hij. „Kalm, Alec'," zei Hamelyn. „Ik trof den armen kerel op een bank aan in 't park. Her ken je hem niet?" Er volgde een stilte. Alec keek en peinsde. „Ik geloof niet," begon hij, ,,'t is toch niet toch niet.... Rickshaw? Waarachtig, hij is het." Hij staarde naar de armzalige, door weekte figuur tegenover hem. „Prachtig. Maar vind je 't niet vervelend dat ik hem meegebracht heb?" „Vervelend?" Crawley sloeg den gast op den schouder. „Geen mensch dien ik liever ontmoe ten zou dan jou, John Rickshaw," verklaarde hij en z'n stem klonk ontroerd. Dick Hamelyn bracht spijzen en wijn op tafel. „M'n bediende heeft z'n vrijen avond," legde hij uit. „Maar 't zal je hoop ik even goed smaken, Johnny." De roode oogen van den gast volgden onrus tig de bewegingen der beide heeren en keken begeerig naar de koude kip, de jam, de brood jes, de kaas en de flesch met wijn. Hamelyn maakte water heet en deed er wat brande wijn bij. „Drink dat eerst maar eens op, Johnny," riep hij, „dan word je een beetje warm van bin nen." Een minuut later aten ze ijverig. Na een paar happen toonde de gast sporen van mat heid. Z'n vork kletterde op den grond, z'n hoofd daalde, hij viel in een diepen slaap. Hamelyn stond voorzichtig op t;n keek in 't bleeke gezicht. „Hij is weg," sprak hij; ,,'t verdiende loon Op het geronk van den motor waren de ban dieten de tent uitgesneld. Ze zwaaiden met de armen, liepen wild dooreen en holden den twee dekker na. Geweren werden gericht, ik zag witte rookwolkjes, maar alle schoten misten. Van inhalen was geen sprake en langzaam ter- hief zich de tweedekker van den grond. Hij scheerde over een heuveltop, raakte bijna een scherpen rotsrand, maar al spoedig was 't ge vaar van een botsing geweken. Het zweet pa relde oom Sidney op het gelaat en met snelle vaart werd koers gezet naar 't Zuid-Westen, terug naar Casablanca om de autoriteiten te waarschuwen. Deze zetten groote oogen op. Ze waren vol lof over den poets dien wij den ban dieten gebakken hadden, waarbij oom Sidney mij aanwees als den ontwerper van het plan, waardoor ik niet weinig in de achting der au toriteiten steeg. Wij moesten nauwkeurig opgeven, waar wij de bandieten ontmoet hadden, waarna direct Fransche troepen naar de omgeving van Me- kines gestuurd werden, om zoo mogelijk de bandieten te pakken. Het was te laat geworden om opnieuw op te stijgen, en bovendien waren we zeer benieuwd naar den afloop, terwijl voorts het advies van generaal Steeg moest worden gevraagd over het eigendomsrecht van den twee dekker. Generaal Steeg kwam zelf naar Casa blanca. Hij complimenteerde ons en gelastte, dat naam, nummer, kleur, grootte, enz. van het vliegtuig zou worden genoteerd voor eventueel onderzoek naar de herkomst, en verklaarde, dat wij het voorloopig in bruikleen kregen. Daagde de eigenaar niet op, dan zou het vliegtuig oom Sidney tcebehooren, daar deze het met de ban dieten „geruild" had. Om de oude tante niet in haar rust te storen, besloot oom Sidney, dat wij onzen intrek in een hotel zouden nemen. Vandaar uit konden wij gemakkelijker met de autoriteiten in verbinding blijven, die ons beloofden ons van het resultaat op de hoogte te stellen, en dit was werkelijk verrassend. Op de door ons aangewezen plaats, waren de troepen slaags geraakt met de ban dieten, die achttien man verloren, terwijl twee gevangen genomen werden. Helaas waren ook by de Franschen een doode en een licht ge wonde. De troepen voerden nog een 100-tal stuks vee mee, waaronder 60 kameelen, voorts geweren en een groote hoeveelheid munitie. Een deel der bandieten was in het gebergte ont komen. De troepen hadden nog moeite gedaan de graankooplieden te vinden, maar ze waren er niet in geslaagd, zoodat men zich over hun lot wel zeer ongerust maakte. De gevangen bandieten weigerden alle moge lijke inlichtingen te geven over de grootte van hun bende, over de herkomst van den tweedek ker en over de verblijfplaats der kooplieden. Wij hebben hun vonnis niet afgewacht, maar stegen weer op om onzen tocht voort te zet ten. We volgden denzelfden weg, maar vlogen voor de zekerheid maar wat hooger, zoo hoog, dat we buiten het bereik van de geweren van bandieten bleven. Onze eerste tusschenlanding maakten we te Algiers en vandaar vlogen we naar het land van Tunis. In het Noorden strek te zich rimpelloos de baai van Tunis uit, ter wijl in het Zuiden telkens kameelruggen langs den horizon deinden. We cirkelden een tijd lang boven de ruïnes van het oude. Carthago en daal den dan. Zoo vlogen wij van dag tot dag ver der, via Tripolis, Salloem, tot wij eindelijk Caïro bereikten. We hadden het eerste doel van onzen tocht bereikt. voor z'n leugen dat hij Johnny Rickshaw is. die niet eens bestaat." „Hij zal tenminste de eerste uren niet wak ker worden," zei Crawley; maar laten we voort maken." Hamelyn deed het licht uit en trok het gor dijn open. Als de gast had kunnen opzien, zou hij zich misschien verbaasd hebben, dat het raam uitkeek op het park, recht op de bank waar hij gezeten had. Hij zou z'n ver moeden dat hij langs een omweg hierheen was geleid, bevestigd hebben gezien. „Geen mensch te zien," zei Hamelyn weer. Hij sloot het gordijn weer en maakte licht. „Be waakt wordt het huis zeker, maar we hebben nu tenminste een voorsprong." Alec Crawley had een grooten schitterenden edelsteen in de hand, een prachtige safier. „7 duizend pond, Hamelyn," zei ■«■■•«"•■•s hij, „en geen cent minder." Nu verrichtte Hamelyn een vi'eemd werkje. Met een schaar knipte hij een gat in den linker-benedenhoek "an het groene jasje van den bewusteloozen gast. „Zeker een even goede bergplaats als ergens anders," zei hij. „Er zit vulsel genoeg, om t niet in de gaten te laten loopen. Geef me nu den diamant." Hij stopte dien in 't gat en naaide netjes de opening dicht. „Zoo, nu eerst de deuren open. De stakker is gelukkig niet zwaar." Samen droegen ze den man, voorzichtig spie dend of niemand hen zag, terug naar de bank in 't park. Tien minuten later zei Alec Crawley, weer in z'n fauteuil gezeten: ,,'t is toch een waag stuk." ,,'t Ging niet anders," meende Hamelyn. „t Is heel kranig dat je den steen bij de Villebois uit de la hebt gepeuterd, maar je had er niet mee hier moeten komen, 3 uur later. Jou ver denkt niemand, 't is je eerste groote slag, maar op mij wordt streng gelet." „Ik kon zoo'n prachtgelegenheid niet laten voorbijgaan," antwoordde Crawley. ,,'t Ging van zelf, maar toen ik thuis kwam, werd ik bang. Jij kan zulke zaakjes veel beter behandelen dan ik." De ander knikte gevleid. „Ik was de eerste die vertrok, nadat ik den steen te pakken had, en niemand had natuur lijk het geringste vermoeden." „Alles goed en wel," zei Dick Hamelyn weer, „maar jij kent Traddles niet, en ik wel. Er is in geheel Scotland-Yard geen feller rakker dan Traddles. En daarom moet de steen gauw aan een onpartijdigen derde worden toever trouwd. Gelukkig, dat ik dien kerel op z'n bank zag zitten. Je moet hem nu goed in 't oog hou den. Dat is jou taak." „Je hebt makkelijk praten," mopperde Craw ley „Was 't nu noodig, hem dat verhaaltje van dien denkbeeldigen Johnny Rickshaw wijs te maken?" „Man," zei Hamelyn trotsch, „dat is nu juist een van m'n fijnste knepen. Als ik hem dat niet had wijs gemaakt, en we hadden hem hier heen gehaald en bedwelmd en teruggebracht, dan had hij natuurlijk vermoed, dat er iets achter zat. Hij moet niets vermoeden. Nu zal hij wakker worden met een draaierig hoofd, en een vaag idee, dat iemand hem voor een ouden vriend heeft aangezien en hem heeft meegeno men om eens fijn te soupeeren, maar hij zal ontdekken dat hij nog precies op 't zelfde hoek je van de bank zit, waar die geheimzinnige vriend hem vandaan heeft gehaald. Nu vraag ik je; wat zal dan z'n conclusie zijn?" „Hij zal denken dat hij gedroomd heeft," grinnikte Crawley. „Precies. Was 't een goede zet of niet? Geef me maar een fijne sigaar, 't Mag hier wel wat worden uitgerookt, na die visite. Kerel, wat moet hij nat geweest zijn! Er is waarachtig een heele plas uit z'n kleeren gedropen, hier naast „Nu vergist u zich toch," zei een kalme, maar heldere stem. „Dat plasje is een scheutje bran dewijn met iets er in." Met één sprong keerde Alec Crawley zich om, lijkbleek. Dick Hamelyn stond, als verlamd, met de sigaar voor z'n halfgeopende lippen. In de deuropening stond hun voormalige gast. Hij was teruggekomen. Hij wreef bedaard in z'n handen; z'n staalblauwe oogen keken scherp en dreigend voor zich uit. „De heeren zullen het al begrepen hebben. Ik zat deze woning in 't oog te houden, toen u me voor 't eerst zag. Precies. En nu heb ik allerlei bijzonderheden gehoord, die ik er anders niet zoo makkelijk uit gekregen had. En ik vind het heel vriendelijk, dat u mij 't steentje van me vrouw de Villebois ook maar meteen overhan digd hebt," zei inspecteur Traddles van Scot land-Yard. En u zult het wel prettig vinden, nu van mijn gastvrijheid gebruik te maken. Wilt u me maar volgen?" In Afrika is midden September een tunnel door den Bababerg voltooid. De tunnel loopt over een lengte van 1609 meter door den berg. Het laten springen werd aan beide einden begon nen en toen men elkaar in het midden ont moette, waren de plaatsen, waar men doorge broken was, slechts 10 centimeter verschoven. De aanleg moet dus een meesterkunst van ingenieurskunst genoemd worden. A 11 op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen f 9/1/1/1 bij levenslangegeheele ongeschiktheid tot werken door f 7C/J bU een ongeval met f O Cfk bij verlies van een hand f 1 OC oij verlies van een f Cfk bij een breuk van f Afk bij verlies van 'n AllS UUOllllS S ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen vfl/l/l/.-verlies van belde armen, beide beenen. of beide oogen <JX/mm doodelijken afloop f dLOl/»" een voet of een oog f duim of wijsvinger t?l/.~been of arm TTl/»~ anderen vinger 15 Dit laatste woord werd gesproken door het kamermeisje, dat op den drempel verscheen met de opgewarmde koffie en een paar kleine biscuits op een bordje. Toen Scott van de gang naar zijn kamer wandelde, hoorde hij Ascher's zenuwachtige stem tegen het meisje zeggen, dat ze het blad maar moest neerzetten en niet meer terug mocht komen, voordat hij belde. De storm duurde bijna den heelen nacht. Ofschoon de hevige wind tegen den morgen iets begon te luwen, sloeg de regen nog onop houdelijk tegen de slecht aangebrachte leien van het armzalig hotel. Egerton was erg vroeg wakker en lag er naar te luisteren. Hij vroeg zich af, hoelang hij nog zou moeten wachten voordat hij deze boeken te zien zou krijgen. En alleen de gedachte, dat hij ze werkelijk zou zien, bezorgde hem een onbe schrijfelijk gevoel van vreugde. Hij lag op zijn rug en keek naar het gebarsten plafond, dat vies was van den rook en' waarop nimfen en satyrs vergeefs poogden een lustwarande te enscèneeren. Na het petit déjeuner besloot hij een eindje te wandelen, daar de bedorven lucht van de ontbijtkamer hem ondraaglijk werd, en hij er toch zeker van was, dat Ascher zich voor loopig niet zou laten zien. De regen had opge houden. Een bleeke waterzon scheen in de plas sen en zond een mat schijnsel over de druip natte wereld. Buiten stond hij ineens vlak tegenover een grooten, mageren, eenigszins voorovergebogen man met een mager, intellec tueel gezicht, met goud omranden bril. „Hé, Burgoyne. Dit hotel begint beslist in de mode te komen. Wat heeft jou hier iicen ge voerd?" „Was jij hier gisteravond," antwoordde Burgoyne met een nieuwe vraag. „Ja, en ik ben zelfs dankbaar voor het soort bedden, dat je in de Poisson d'Or kimt krijgen." „Ken je Ascher? Hector Ascher?" „Ik heb eens tegen hem opgeboden." „Die kerel is een vervloekte schoft. Ik kwam geheel onverwacht van Phillimore Terrace en ontdekte ineens, dat een paar van mijn beste boeken gestolen waren. De eenige die in de bibliotheek was geweest, is een eenvoudige naaister." Nou dat klinkt erg onwaarschijnlijk. Ik heb nog nooit een naaister ontmoet met 'n voor liefde voor eerste drukken." „Deze scheen door Ascher betaald te zijn." „Kerel, ben je zeker van wat je zegt?" „Ik heb een detective aan het werk gezet en hij beweert, dat hij de vrouw heeft gevolgd tot in Merlin St. Hugh, maar hij weet niet zeker, of zij in Ascher's huis is geweest. Ik zelf twijfel er geen oogenblik aanWat is er toch?" Egerton's gezicht was geheel veranderd. Het stond nu zeer ernstig. „Wanneer gebeurde dit?" vroeg hij. „Maandag. Purves zegt, dat het een verbazend klein vrouwtje was, zoo'n echte aan lager wal geraakte dame die zwarte handschoenen droeg." „Dat klopt precies. En je detective heeft volkomen gelijk," knikte Egerton, alsof deze woorden zijn eigen veronderstelling kwamen bevestigen. „Zij is inderdaad bij Ascher binnen geweest. Ik was toevallig dien Maandagmiddag in de buurt en zag haar wachten aan het hek. Ik vond het toen wel vreemd. Ben je er zeker van, dat hij het boek bij zich heeft? Het zal wel veilig in zijn bibliotheek staan." „We zullen al den tijd hebben, om dit laatste te onderzoeken als we maar weten, dat hij het niet hier heeft, om er zich van te ontdoen. Ik verwed er alles om, dat hij het hier heeft. De kerel is niet zoo'n stomme rik om het in zijn eigen huis te bewaren, daar hij immers elk oogenblik voor ontdekking heeft te vreezen. Purves kwam er achter, dat Ascher naar Parijs zou gaan, maar hij kon het adres niet vinden." „Dat valt niet mee, hé, om iemand in Parijs op te zoeken." „Voor wat voor gek zie je mij aan? Ben ik dan een kind? Ik nam onmiddellijk den zelfden trein, waarmee hij zou vertrekken en dat is weer niet zoo moeilijk in een dorp als Chancelbury. Ik had den trein. Ik wist verder dat de kerel aan boord was, omdat hij stond te jammeren over zijn koffer, dien hij met alle geweld in zijn kajuit wilde heb ben, maar hij kreeg er hem natuurlijk niet in. Ik ben absoluut overtuigd, dat mijn boek in dien koffer zit en voordat ik Parijs ver laat, wensch ik daar zelf een kijkje in te nemen. Ik volgde den kerel op het station te Parijs op den voet en zag hem in een taxi klimmen die op hem scheen te wachten. Op dat uur had ik met zoo'n weer, enkele minuten noodig, voordat ik zelf een andere taxi had. Ik heb nu eenmaal geen reuze bontjas aan en geen groote sigaar in mijn mond en ik veronderstel dus, dat die schooiers van chauffeurs mij de moeite niet waard vonden. Ik onthield echter de richting waarin hij was vertrokken. Toen ik eindelijk op weg ging was de ander natuur lijk uit het gezicht verdwenen en wjj raakten het spoor volkomen bijster. We hadden zoo wat een uur de verkeerde taxi gevolgd. Toen trok ik de nuchtere conclusie dat de vent die Ascher naar zijn hotel had gebraent, onder- tusschen wel weer in de rij zou staan. Daarom liet ik mijn taxi terugrijden en ver zon de uitvlucht dat ik in Parijs was gekomen om er een vriend te ontmoeten een man met een breeden zwarten hoed en een zwarten baard en dat ik hem gemist had. Had iemand van die kerels soms een passagier vervoerd, die er zoo uitzag. Gelukkigerwijze herinnerde een van de chauffeurs zich, dat zijn vriend een dergelijk vrachtje moest hebben gehad en ik kocht het adres van dien chauffeur voor enkele honderden francs per woord. Er was weer een klein for tuin mee gemoeid, om dien man uit zijn bed te trommelen en hem te vragen waarheen hij den schoft had gereden. De „Poisson d'Or" antwoordde hij. De kerel daar wat voor duivelsche naam draagt hij?" „Dubois." „Die Dubois beweert bij hoog en bij laag dat jij z'n eenige gast bent. Ik vermoedde onmiddellijk dat Ascher hem bevolen had dat te zeggen." Egerton fronste de wijkbrauWen. „Net iets voor Ascher. Ik heb vroeger al meer van dergelijke gevallen over hem hooren ver tellen. Maar wat denk je nu te doen?" „O, ik blijf hier rondhangen tot de kerel op komt dagen." „O, hij is er beslist," zei Egerton. „Hoor eens Burgoyne. Jij wenscht natuurlijk geen herrie, vooral niet in dit land, waar je zes weken noodig hebt om een politioneele dagvaarding te krijgen. Verder komen er natuurlijk weer vragen in het Lagerhuis of een Engelschman door een vreemdeling mag worden onder vraagd. Man, je kent de gekken nog niet, die ze in Westminster herbergen. Maar ik heb Ascher's belofte dat ik zijn boeken mag zien, voordat ze verspreid geraken. Indien het jouwe er bij is beloof ik je, dat het te weten zult komen, en dan kunnen jij en Ascher elkaar in het gezicht krabben, tot je bont en blauw ziet. Maar veronderstel nu, dat het er niet is? Veronderstel dat het rustig verborgen ligt in het museum. Hij mocht eens vermoeden dat het niet erg verstandig is om het zoo vlug te ver- koopen. Daar moet je ook eens aan denken. Maar kom binnen en drink ondertusschen een kop koffie, terwijl we wachten." „Wel alle duivels wat heb ik daar nou aan. Dan weet ik immers niet meer wat er aan de hand is. Ik wil hier buiten de wacht houden." „Daar heb je gelijk aan. Weinu, blijf dan hier wat rond hangen. Hij laat mij zijn boe ken natuurlijk in de kamer zien en als het jouwe er bij is kom ik rustig naar het raam, open het en jij kunt onmiddellijk naar boven komen." „Welk is zijn raam?" „Ik zal het je aanwijzen." De Poisson d'Or was een hoekhuis en toen zij den hoek van de straat om gingen keek Egerton naar boven. „Wel!" vroeg Burgoyne ongeduldig. „Er zijn drie vensters, welk is het zijne?" Egerton zei niets. Hij had zijn .handen diep in zijn broekzakken gestoken zooals hij steeds deed wanneer hij erg verbaasd was en de rimpels stonden dieper dan gewoonlijk in zijn voorhoofd. Burgoyne greep hem zenuwachtig bij den arm. (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1934 | | pagina 10