Het vreemdelingen-legioen
üd veï fiaal van den da$
PER VLIEGMACHINE DE WERELD ROND
m
STRENGE DISCIPLINE
DE ONBEKENDE
Het Geheim van
het open Raam
DONDERDAG 3 MEI 1934
De totale effectieve sterkte van
het legioen bedraagt thans
45 a 50.000 man
Een keurkorps van be
roepssoldaten
Fransch kasteel naar
Amerika
Overgebracht naar een vroegere
Nederlandsche nederzetting
Historische auto
Al Capone als schoen
maker
Een benzine-machine-
geweer
Dank aan den levens
redder
Geweldige luchtkraan
I Weergevonden
vriend I
Tunnelbouw in Afrika
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
Detective-verhaal door
ANTHONIE GILBERT
n
Het vreemdelingenlegioen! Het lezen van
dien naam alleen doet menigeen huive
ren. Men krijgt visioenen van meedoo-
genlooze gruwelen, smachtend heimwee en
naamloos lijden in luisterstille woestijnnachten
enmen overdrijft sterk.
„Le ciel du cafard" heet het bij de Fransche
sensatiejournalisten en al heeft kapitein Sezan
ne, de jongste historieschrijver van het legi
oen, de uitvinders van dien naam voor knorri
ge scribenten (scribouiliards moroses) uitge
maakt, vele anderen, die het legioen kennen,
noemen die aanduidingen treffend juist. Het is
het paradijs van den tropenkolder, het paradijs
der matte lusteloosheid.
Het legioen heeft een heldhaftige en vooral
ingewikkelde geschiedenis, die men rekent te
beginnen bij het einde van het jaar 1790, toen
de nationale vergadering de verschillende regi
menten Zwitsersche, Duitsche, Itaiiaansche,
Zweedsche en Corsicaansche infanterie van het
koninklijk leger bij het Fransche leger inlijfde.
In de oogen van den Franschen geschiedschrij
ver was dat een buitengewone eer voor de inge-
lljfden en het feit, dat hun nummers, in volg
orde van ouderdom van oprichting tusschen de
nummers der Fransche regimenten werden ge
plaatst, is in zijn schatting een overdreven
vriendelijkheid van de door „fratemité" bene
velde Assemblée Nationale.
Door een woestenij van ministerieele beslui
ten, keizerlijke en koninklijke edicten, wetten,
wetswijzigingen en orders van het ministerie
van oorlog, leefde en kwijnde het legioen tot
1870. Toen was het geslonken tot één regiment,
dat door een decreet van het gouvernement
van de nationale verdediging, van 22 Septem
ber 1870, naar Frankrijk werd geroepen. Door
het afscheiden van alle soldaten van Duitsche
afkomst, het talrijkste en.... beste deel, zoo
als kapitein Sézanne met verbazingwekkende
eerlijkheid mededeelt slaagde men er met
alle moeite slechts in, om twee magere batail-
lons met een effectief van 1490 man naar het
gekwelde moederland te sturen. Het vertrok 8
October 1870 van Oran; vereenigde zich den 19en
d.a.v. met het 5e bataillon, dat inmiddels ter
sterkte van liefst acht compagnieën te Tours
was opgericht en maakte sedert deel uit van
het 15de corps, waarvan het de lotgevallen
deelde. Kapitein Sézanne is over de resultaten
lang niet tevreden. Zeer euphemistisch zegt hij,
dat zjj niet op hun terrein waren, zooals in de
Krim, Mexico en Italië en dat zij tot hun scha
de ondervonden, dat de krijgsraden hier met
onbuigbare strengheid bestraften, wat zij daar
ginds als pekelzonden hadden leeren beschou
wen. Dat geeft een aardig idéé van hun optreden
buiten de grenzen!
Nog minder te spreken is hij over Thiers,
die de stichtingswet van het legioen, welke het
gebruik van deze troepen bij binnenlandsche
onlusten verbiedt, negeerde.
Thiers riep het vreemdelingen-regiment na
afloop van den veldtocht naar het Versaillele-
ger, waar het met het 39e Unieregiment een
brigade vormde. Gemoedsbezwaren tegen het
bevechten van Fransche opstandelingen kende
het niet en zoo kwam het, dat het vaandel
van dit regiment het eerste was, dat op de
Buttes-Chaumont wapperde.
Sedert leefde het legioen in voortdurend be
teren welstand en thans vormt het een geheel
corps onder een eigen inspectie en bestaande
uit vijf regimenten infanterie, één regiment ca
valerie, een afdeeling artillerie, alsmede een
verwarring scheppende reeks van „bataillons
autonomes", „compagnies isolées" en „dètache-
ments spéciaux", geschapen en opgeheven naar
de behoefte van het oogenblik. Totaal effectief
45000 a 50000 man. Misschien was het mogelijk
om deze sterkte regelmatiger te verdeelen. doch
om een regiment te formeeren is een wet noo-
dlg, terwijl bataillons zich soepeler laten be
handelen. Daardoor ontstaan tactische mon
sters als bataillons met 35 compagnieën, regi
menten tijdelijk opgeblazen tot twaalf batail
lons met 15000 man, andere tijdelijk ineenge
schrompeld tot 3 bataillons en totaal slechts
600 man.
Wat nu het legioen in zijn optreden betreft,
alle historieschrijvers zijn het er over eens, dat
het nimmer uitblonk door liefde tot de disci
pline. Integendeel, de officieren worden al heel
spoedig geroutineerde krijgsraadleden en de ja
ren gevangenisstraf worden uitgedeeld met een
mildheid, die nimmer de malaise kende Er wordt
veei kwaad van het légioen verteld, maar men
moet wel acht geven wie het zegt. Als men de
serteurs hoort zou men zich afvragen hoe het
mogelijk is, dat zoo'n corps niet dagelijks
aan het muiten slaat. Let men daarentegen op
het feit, dat bijna de helft der manschappen
uit gereëngageerden bestaat en minstens tien
procent, ofschoon niet tot het reëngagement
toegelaten, met frisschen moed voor den twee
den keer begon, krijgt men wel een ander idée.
Het legioen is dan ook een keurkorps van
beroepssoldaten en de handleiding van de of
ficieren leert onomwonden hoe men dat be
reikt. Het aankweeken van liefde tot het Fran
sche vaderland acht men daar volslagen nut
teloos en vruchteloos. In de plaats daarvan,
voedt men de legionnairs op in 'n feilen corps
geest en leert hen neerzien op de andere corp
sen, die vanzelfsprekend nimmer dat militaire
raffinement bereiken. Verder drilt men de re-
cruten, tot alle militaire handgrepen reflexbe
wegingen zfjn geworden. Door een ingewikkeld
stelsel van herhalingsoefeningen brengt men
het dan tenslotte zoover, dat de manschappen
zich op hun automatische feilloosheid gaan
verhoovaardigen. Door hen dan bovendien te
doordringen van het (althans in militair op
zicht) glorierijk verleden, krijgt men op deze
wijze een troep van de hoogste waarde en
vrijwel ideale homogeniteit. De behandeling is
streng, maar van een duldelooze tyrannie is
geen sprake. Het zijn en blijven wildebrassen,
ze zouden inderdaad aan het muiten slaan.
Wat het legioen op vele slagvelden en in on
eindig vele gevechten en schermutselingen
heeft weten te bereiken is waarlijk grootsch.
De beschrijving daarvan in de archieven van
het legioen vormt dan ook een met bloed ge
schreven epos van doodsverachting en helden
moed, waaruit menige interessante episode het
rustig levende nageslacht zou kunnen leeren,
hoe er geleden en gestreden is voor zij zich
vreedzaam konden vestigen.
Een Fransch kasteel van behoorlijke afme
tingen is coor den heer Ashbel H. Barney van
de plaats, waar het gedurende tweehonderd
jaar heeft gestaan, overgebracht naar de oude
Hollandsche nederzetting Brookville op Long
Island, waar het aan de zijde van een heuvel
is geplaatst.
De heer Bamey heeft het kasteel, een bij
zonder specimen van Fransche architectuur
aangekocht in de stellige overtuiging, dat hij
er in zou slagen het naar Amerika over te
brengen en het precies zoo weer te kunnen op
bouwen in zijn op 25 mijl van New-York ge
legen woonplaats.
Bij het overbrengen is niet één steen of stukje
hout verloren gegaan. Alles werd zorgvuldig
gemerkt met kalk, in kratten verpakt, overge
bracht. Zelfs het mos, waarmede de steenen be
dekt waren, heeft men zorgvuldig bewaard en
vochtig gehouden, opdat het niets van zijn luis
ter zou verliezen. Het kasteel van den heer
Barney is geheel door een terras omgeven
waaromheen het dicht beboscht is. Hierdoor is
een prachtig geheel verkregen.
De heer Barney is er in geslaagd met dit ro
mantische kasteel en zijn bijpassende omgeving
In deze streek een sfeer te scheppen als in de
dagen van omstreeks 1700, toen de eerste Ne
derlandsche kolonisten zich in Brookville ves
tigden.
Een auto met een romantisch verleden is
van Hallfax in Canada naar België verscheept
om da'ar in het museum te Brussel te worden
geplaatst.
De auto in kwestie heeft eens aan koning
Albert behoord, die den wagen tijdens den we
reldoorlog gebruikte om er mee naar de slag
velden te gaan. Later werd de auto het eigen
dom van de „Texas Guinan". Na het overlij
den van deze nachtclub-koningin werd de wa
gen publiek verkocht. Voor veertien pond ster
ling werd een van haar koormeisjes eigenaresse.
Van het vehikel wordt verteld, dat het ook
nog eens gebruikt is door den leider van de
New-Yorksche gangsters. De auto zal thans in
een museum worden geplaatst.
Zooals bekend werd de beruchte Amerikaan-
sche gangster Al Capone voor elf jaar in de
gevangenis opgesloten wegens een vergrijp, dat
gering schijnt te zijn in verhouding tot de
andere misdaden, die hij op zijn geweten heeft
en die hem nooit konden bewezen worden. Naar
men verneemt gedraagt Capone, die als ge
vangene het nummer 40886 draagt, zich onbe
rispelijk. Hij werkt als schoenmaker en ver
dient maandelijks de somma van vijftien gul
den.
Een Japansch uitvinder heeft een nieuw ma
chinegeweer geconstrueerd, waarbij hij zich van
een gewone benzinemotor bedient en met be
hulp van een draaischijf, welke een schiet-
gleuf bevat, het schrikwekkend aantal van 9900
schoten per minuut kan lossen. Intusschen mag
men de waarde van dit wapen niet overschat
ten, waar de draagkracht en de trefzekerheid
niet te vergelijken kan zijn met die der andere
moderne wapens. De Amerikaansche legerauto-
riteiten, welke reeds lang proeven nemen met
een dergelijk apparaat, verklaren, dat de Ja-
pansche uitvinding onvoldoende is. Met de
Amerikaansche vinding kunnen 3300 schoten
per minuut worden afgewerkt. Bij deze wapens
is in den loop een discus aangebracht, welker
centrifugaalkracht de kogels naar buiten werpen
kan.
MIIIIIIIIIIIIIIII
iiiiiiiiiiiinitif
Daag'lijks brengt de onbekende
Aan de huizen een bezoek
Daag'lijks stellen dan de kranten
Die bezoeken weer te boek.
5 Nu eens leegt hij winkelladen,
1 Dan weer kuiert hij op straat
Om daar gratis te genieten
Van een vollen automaat. 1
Boven- en benedenhuizen
Tippelt hij maar in en uit,
Ongezien maakt hij daar handig jjj
Kleine snuisterijen buit
Hij weet steeds den weg te vinden
Naar een andermans buffet,
I Als men listig daar zijn trommel i
Met zijn geld heeft weggezet
i Linnenkasten zijn z'n hobby,
1 Want d'ervaring heeft geleerd,
Dat men daar zijn broches, ringen
i En horloges deponeert
1 En natuurlijk, bij 't vertrekken
Komt het in zijn kraam te pas
En passant den meter lichten
Van d' électra of het gas
Ieder noemt hem d' onbekende,
Maar dat is niet consequent,
Want hij blijkt nog steeds ter plaatse, 1
Als geen ander zóó bekend!
MARTIN BERDEN 1
1 (Nadruk verboden)
5MiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiRi
Een werklooze van Toronto wachtte dezer
dagen een groote verrassing. De oorlogsinvalide
William Mintz leeft met zijn gezin in de groot
ste armoede. Sedert zijn terugkeer uit den
wereldoorlog kon hij slechts bij uitzondering
werk vinden en verkeerde dus^al heel spoedig
in grooten nood. Zoo goed en zoo kwaad het
ging sloeg hij zich door het leven heen, werkte
nu eens in de fabriek, dan weer bij een boer.
dan weer als houtvlotter. Maar de laatste twee
jaar gelukte het hem niet meer werk te krijgen
In den hoogsten nood ontving hij onverwacht
een brief, waarin hem kort en bondig mede
gedeeld werd, dat een rijk Engelsch koopman
hem bij testament ongeveer 390.000 nage
laten had.
William Mintz durfde aanvankelijk niet aan
de waarheid van de gelukkige tijding gelooven
Pas toen de reuzensom hem uitbetaald werd,
zag hij ten slotte, dat het geen vergissing was.
De overledene had hem ook een brief nage
laten, waarin hij hem verzekerde, dat hij hem,
zijn levensredder, nooit vergeten had en hem
zijn vermogen als teeken van dank naliet.
Thans herinnerde William Mintz, die Ca-
nadeesch soldaat was, zich, dat hij in het
voorjaar van 1918 bij Cambrai een zwaarge
wond Engelsch officier in veiligheid gebracht
had, ofschoon hij zelf zwaar gewond was.
In Engeland is dezer dagen de sterkste en
grootste luchtkraan der wereld voltooid en naar
Afrika verladen, waar zij voor rekening der
Zuid-Afrikaansche spoorweg en havendirectie
geplaatst zal worden. De kraan kan 80 tonnen
met een snelheid van 7.75 Meter per minuut
heffen en beweegt zich op 4 stevige rails.
Langs de bank in het park liep een heer
met een lichte overjas, waaronder men
nog juist z'n smoking kon zien. Z'n
vriendelijke oogen keken door z'n goud-om
randen bril naar de sjofele figuur, die in een
hoek van de bank gedoken zat.
..Rickshaw kerel, ben jij het?" vroeg de
heer op een toon van pijnlijke verbazing.
De zoo sjofel gekleede man keek gejaagd.
Hij mompelde iets onverstaanbaars. De heer
keek in 't bleeke gezicht met de roode oogen
en het havelooze haar.
„Allemachtig!" riep hij, ,,'t is Johnny Rick
shaw. Je herkent je ouden vriend toch wel?
Ik ben Dick Hamelyn. Je bent me toch niet
vergeten?"
Weer sloeg de landlooper z'n zware oogen
op. Hij schudde het hoofd, maar onwillig.
„Nu, je gaat met me mee," zei Hamelyn har
telijk en legde z'n hand op den mageren schou
der.
„Arme kerel, ik ben blij dat ik je tegen 't lijf
loop. Je schijnt het niet best te maken. Je moet
bij me soupeeren; hoor je 't Johnny? Kom,
ouwe knaap, wees nu niet trotsch. Je zult
toch niet beweren dat je Dick Hamelyn niet
kent?"
„O neen," kwam het antwoord; „ik herkende
je direct; zie ik ei; naar uit om te weigeren?"
„Mooi," prees Hamelyn, en z'n vriendelijke
oogen klaarden op. „Ik ben nog altijd vrijgezel.
Je zult op 't oogenblik Alec Crawley bij me
thuis vinden,"
„Crawley?" herhaalde de ander. „O ja! Zou
hij me nog kennen?"
„Dat zullen we zien. Ga maar mee. Ik woon
hier vlak bij."
Hij nam zijn haveloozen vriend mee door
een doolhof van straatjes; na 10 minuten stiel,
hij een tuinpoortje open en gingen ze over een
stukje modderigen grond.
„Door dezen zij-ingang ben ik er gauwer,"
legde hij uit, toen hij een sleutel in een deur
stak. „Vooruit maar, en.... welkom."
Aan 't eind van een gang kwamen ze een
kamer binnen en een man stond op uit een
fauteuil.
„Wien breng je me daar nou mee?" riep hij.
„Kalm, Alec'," zei Hamelyn. „Ik trof den
armen kerel op een bank aan in 't park. Her
ken je hem niet?"
Er volgde een stilte. Alec keek en peinsde.
„Ik geloof niet," begon hij, ,,'t is toch niet
toch niet.... Rickshaw? Waarachtig, hij is
het." Hij staarde naar de armzalige, door
weekte figuur tegenover hem.
„Prachtig. Maar vind je 't niet vervelend
dat ik hem meegebracht heb?"
„Vervelend?" Crawley sloeg den gast op den
schouder. „Geen mensch dien ik liever ontmoe
ten zou dan jou, John Rickshaw," verklaarde
hij en z'n stem klonk ontroerd.
Dick Hamelyn bracht spijzen en wijn op
tafel. „M'n bediende heeft z'n vrijen avond,"
legde hij uit. „Maar 't zal je hoop ik even goed
smaken, Johnny."
De roode oogen van den gast volgden onrus
tig de bewegingen der beide heeren en keken
begeerig naar de koude kip, de jam, de brood
jes, de kaas en de flesch met wijn. Hamelyn
maakte water heet en deed er wat brande
wijn bij.
„Drink dat eerst maar eens op, Johnny," riep
hij, „dan word je een beetje warm van bin
nen."
Een minuut later aten ze ijverig. Na een
paar happen toonde de gast sporen van mat
heid. Z'n vork kletterde op den grond, z'n
hoofd daalde, hij viel in een diepen slaap.
Hamelyn stond voorzichtig op t;n keek in 't
bleeke gezicht.
„Hij is weg," sprak hij; ,,'t verdiende loon
Op het geronk van den motor waren de ban
dieten de tent uitgesneld. Ze zwaaiden met de
armen, liepen wild dooreen en holden den twee
dekker na. Geweren werden gericht, ik zag
witte rookwolkjes, maar alle schoten misten.
Van inhalen was geen sprake en langzaam ter-
hief zich de tweedekker van den grond. Hij
scheerde over een heuveltop, raakte bijna een
scherpen rotsrand, maar al spoedig was 't ge
vaar van een botsing geweken. Het zweet pa
relde oom Sidney op het gelaat en met snelle
vaart werd koers gezet naar 't Zuid-Westen,
terug naar Casablanca om de autoriteiten te
waarschuwen. Deze zetten groote oogen op. Ze
waren vol lof over den poets dien wij den ban
dieten gebakken hadden, waarbij oom Sidney
mij aanwees als den ontwerper van het plan,
waardoor ik niet weinig in de achting der au
toriteiten steeg.
Wij moesten nauwkeurig opgeven, waar wij
de bandieten ontmoet hadden, waarna direct
Fransche troepen naar de omgeving van Me-
kines gestuurd werden, om zoo mogelijk de
bandieten te pakken. Het was te laat geworden
om opnieuw op te stijgen, en bovendien waren
we zeer benieuwd naar den afloop, terwijl voorts
het advies van generaal Steeg moest worden
gevraagd over het eigendomsrecht van den twee
dekker. Generaal Steeg kwam zelf naar Casa
blanca. Hij complimenteerde ons en gelastte,
dat naam, nummer, kleur, grootte, enz. van het
vliegtuig zou worden genoteerd voor eventueel
onderzoek naar de herkomst, en verklaarde, dat
wij het voorloopig in bruikleen kregen. Daagde
de eigenaar niet op, dan zou het vliegtuig oom
Sidney tcebehooren, daar deze het met de ban
dieten „geruild" had.
Om de oude tante niet in haar rust te storen,
besloot oom Sidney, dat wij onzen intrek in een
hotel zouden nemen. Vandaar uit konden wij
gemakkelijker met de autoriteiten in verbinding
blijven, die ons beloofden ons van het resultaat
op de hoogte te stellen, en dit was werkelijk
verrassend. Op de door ons aangewezen plaats,
waren de troepen slaags geraakt met de ban
dieten, die achttien man verloren, terwijl twee
gevangen genomen werden. Helaas waren ook
by de Franschen een doode en een licht ge
wonde. De troepen voerden nog een 100-tal
stuks vee mee, waaronder 60 kameelen, voorts
geweren en een groote hoeveelheid munitie. Een
deel der bandieten was in het gebergte ont
komen. De troepen hadden nog moeite gedaan
de graankooplieden te vinden, maar ze waren
er niet in geslaagd, zoodat men zich over hun
lot wel zeer ongerust maakte.
De gevangen bandieten weigerden alle moge
lijke inlichtingen te geven over de grootte van
hun bende, over de herkomst van den tweedek
ker en over de verblijfplaats der kooplieden.
Wij hebben hun vonnis niet afgewacht, maar
stegen weer op om onzen tocht voort te zet
ten. We volgden denzelfden weg, maar vlogen
voor de zekerheid maar wat hooger, zoo hoog,
dat we buiten het bereik van de geweren van
bandieten bleven. Onze eerste tusschenlanding
maakten we te Algiers en vandaar vlogen we
naar het land van Tunis. In het Noorden strek
te zich rimpelloos de baai van Tunis uit, ter
wijl in het Zuiden telkens kameelruggen langs
den horizon deinden. We cirkelden een tijd lang
boven de ruïnes van het oude. Carthago en daal
den dan. Zoo vlogen wij van dag tot dag ver
der, via Tripolis, Salloem, tot wij eindelijk Caïro
bereikten. We hadden het eerste doel van onzen
tocht bereikt.
voor z'n leugen dat hij Johnny Rickshaw is.
die niet eens bestaat."
„Hij zal tenminste de eerste uren niet wak
ker worden," zei Crawley; maar laten we voort
maken."
Hamelyn deed het licht uit en trok het gor
dijn open. Als de gast had kunnen opzien,
zou hij zich misschien verbaasd hebben, dat
het raam uitkeek op het park, recht op de
bank waar hij gezeten had. Hij zou z'n ver
moeden dat hij langs een omweg hierheen was
geleid, bevestigd hebben gezien.
„Geen mensch te zien," zei Hamelyn weer.
Hij sloot het gordijn weer en maakte licht. „Be
waakt wordt het huis zeker, maar we hebben
nu tenminste een voorsprong."
Alec Crawley had een grooten schitterenden
edelsteen in de hand, een prachtige safier. „7
duizend pond,
Hamelyn," zei ■«■■•«"•■•s
hij, „en geen
cent minder."
Nu verrichtte
Hamelyn een
vi'eemd werkje.
Met een schaar
knipte hij een gat in den linker-benedenhoek
"an het groene jasje van den bewusteloozen
gast.
„Zeker een even goede bergplaats als ergens
anders," zei hij. „Er zit vulsel genoeg, om t
niet in de gaten te laten loopen. Geef me nu
den diamant."
Hij stopte dien in 't gat en naaide netjes
de opening dicht.
„Zoo, nu eerst de deuren open. De stakker
is gelukkig niet zwaar."
Samen droegen ze den man, voorzichtig spie
dend of niemand hen zag, terug naar de bank
in 't park.
Tien minuten later zei Alec Crawley, weer
in z'n fauteuil gezeten: ,,'t is toch een waag
stuk."
,,'t Ging niet anders," meende Hamelyn. „t Is
heel kranig dat je den steen bij de Villebois
uit de la hebt gepeuterd, maar je had er niet
mee hier moeten komen, 3 uur later. Jou ver
denkt niemand, 't is je eerste groote slag,
maar op mij wordt streng gelet."
„Ik kon zoo'n prachtgelegenheid niet laten
voorbijgaan," antwoordde Crawley.
,,'t Ging van zelf, maar toen ik thuis kwam,
werd ik bang. Jij kan zulke zaakjes veel beter
behandelen dan ik."
De ander knikte gevleid.
„Ik was de eerste die vertrok, nadat ik den
steen te pakken had, en niemand had natuur
lijk het geringste vermoeden."
„Alles goed en wel," zei Dick Hamelyn weer,
„maar jij kent Traddles niet, en ik wel. Er is
in geheel Scotland-Yard geen feller rakker
dan Traddles. En daarom moet de steen gauw
aan een onpartijdigen derde worden toever
trouwd. Gelukkig, dat ik dien kerel op z'n bank
zag zitten. Je moet hem nu goed in 't oog hou
den. Dat is jou taak."
„Je hebt makkelijk praten," mopperde Craw
ley „Was 't nu noodig, hem dat verhaaltje van
dien denkbeeldigen Johnny Rickshaw wijs te
maken?"
„Man," zei Hamelyn trotsch, „dat is nu juist
een van m'n fijnste knepen. Als ik hem dat
niet had wijs gemaakt, en we hadden hem hier
heen gehaald en bedwelmd en teruggebracht,
dan had hij natuurlijk vermoed, dat er iets
achter zat. Hij moet niets vermoeden. Nu zal
hij wakker worden met een draaierig hoofd, en
een vaag idee, dat iemand hem voor een ouden
vriend heeft aangezien en hem heeft meegeno
men om eens fijn te soupeeren, maar hij zal
ontdekken dat hij nog precies op 't zelfde hoek
je van de bank zit, waar die geheimzinnige
vriend hem vandaan heeft gehaald. Nu vraag
ik je; wat zal dan z'n conclusie zijn?"
„Hij zal denken dat hij gedroomd heeft,"
grinnikte Crawley.
„Precies. Was 't een goede zet of niet? Geef
me maar een fijne sigaar, 't Mag hier wel wat
worden uitgerookt, na die visite. Kerel, wat
moet hij nat geweest zijn! Er is waarachtig
een heele plas uit z'n kleeren gedropen, hier
naast
„Nu vergist u zich toch," zei een kalme, maar
heldere stem. „Dat plasje is een scheutje bran
dewijn met iets er in."
Met één sprong keerde Alec Crawley zich
om, lijkbleek. Dick Hamelyn stond, als verlamd,
met de sigaar voor z'n halfgeopende lippen. In
de deuropening stond hun voormalige gast. Hij
was teruggekomen. Hij wreef bedaard in z'n
handen; z'n staalblauwe oogen keken scherp
en dreigend voor zich uit.
„De heeren zullen het al begrepen hebben. Ik
zat deze woning in 't oog te houden, toen u me
voor 't eerst zag. Precies. En nu heb ik allerlei
bijzonderheden gehoord, die ik er anders niet
zoo makkelijk uit gekregen had. En ik vind het
heel vriendelijk, dat u mij 't steentje van me
vrouw de Villebois ook maar meteen overhan
digd hebt," zei inspecteur Traddles van Scot
land-Yard. En u zult het wel prettig vinden, nu
van mijn gastvrijheid gebruik te maken. Wilt
u me maar volgen?"
In Afrika is midden September een tunnel
door den Bababerg voltooid. De tunnel loopt over
een lengte van 1609 meter door den berg. Het
laten springen werd aan beide einden begon
nen en toen men elkaar in het midden ont
moette, waren de plaatsen, waar men doorge
broken was, slechts 10 centimeter verschoven.
De aanleg moet dus een meesterkunst van
ingenieurskunst genoemd worden.
A 11 op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen f 9/1/1/1 bij levenslangegeheele ongeschiktheid tot werken door f 7C/J bU een ongeval met f O Cfk bij verlies van een hand f 1 OC oij verlies van een f Cfk bij een breuk van f Afk bij verlies van 'n
AllS UUOllllS S ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen vfl/l/l/.-verlies van belde armen, beide beenen. of beide oogen <JX/mm doodelijken afloop f dLOl/»" een voet of een oog f duim of wijsvinger t?l/.~been of arm TTl/»~ anderen vinger
15
Dit laatste woord werd gesproken door het
kamermeisje, dat op den drempel verscheen met
de opgewarmde koffie en een paar kleine
biscuits op een bordje. Toen Scott van de gang
naar zijn kamer wandelde, hoorde hij Ascher's
zenuwachtige stem tegen het meisje zeggen,
dat ze het blad maar moest neerzetten en niet
meer terug mocht komen, voordat hij belde.
De storm duurde bijna den heelen nacht.
Ofschoon de hevige wind tegen den morgen
iets begon te luwen, sloeg de regen nog onop
houdelijk tegen de slecht aangebrachte leien
van het armzalig hotel.
Egerton was erg vroeg wakker en lag er naar
te luisteren. Hij vroeg zich af, hoelang hij nog
zou moeten wachten voordat hij deze boeken te
zien zou krijgen. En alleen de gedachte, dat hij
ze werkelijk zou zien, bezorgde hem een onbe
schrijfelijk gevoel van vreugde. Hij lag op zijn
rug en keek naar het gebarsten plafond, dat
vies was van den rook en' waarop nimfen en
satyrs vergeefs poogden een lustwarande te
enscèneeren.
Na het petit déjeuner besloot hij een eindje
te wandelen, daar de bedorven lucht van de
ontbijtkamer hem ondraaglijk werd, en hij er
toch zeker van was, dat Ascher zich voor
loopig niet zou laten zien. De regen had opge
houden. Een bleeke waterzon scheen in de plas
sen en zond een mat schijnsel over de druip
natte wereld. Buiten stond hij ineens vlak
tegenover een grooten, mageren, eenigszins
voorovergebogen man met een mager, intellec
tueel gezicht, met goud omranden bril.
„Hé, Burgoyne. Dit hotel begint beslist in de
mode te komen. Wat heeft jou hier iicen ge
voerd?"
„Was jij hier gisteravond," antwoordde
Burgoyne met een nieuwe vraag.
„Ja, en ik ben zelfs dankbaar voor het soort
bedden, dat je in de Poisson d'Or kimt
krijgen."
„Ken je Ascher? Hector Ascher?"
„Ik heb eens tegen hem opgeboden."
„Die kerel is een vervloekte schoft. Ik kwam
geheel onverwacht van Phillimore Terrace en
ontdekte ineens, dat een paar van mijn beste
boeken gestolen waren. De eenige die in de
bibliotheek was geweest, is een eenvoudige
naaister."
Nou dat klinkt erg onwaarschijnlijk. Ik heb
nog nooit een naaister ontmoet met 'n voor
liefde voor eerste drukken."
„Deze scheen door Ascher betaald te zijn."
„Kerel, ben je zeker van wat je zegt?"
„Ik heb een detective aan het werk gezet en
hij beweert, dat hij de vrouw heeft gevolgd tot
in Merlin St. Hugh, maar hij weet niet zeker,
of zij in Ascher's huis is geweest. Ik zelf twijfel
er geen oogenblik aanWat is er toch?"
Egerton's gezicht was geheel veranderd. Het
stond nu zeer ernstig.
„Wanneer gebeurde dit?" vroeg hij.
„Maandag. Purves zegt, dat het een verbazend
klein vrouwtje was, zoo'n echte aan lager wal
geraakte dame die zwarte handschoenen
droeg."
„Dat klopt precies. En je detective heeft
volkomen gelijk," knikte Egerton, alsof deze
woorden zijn eigen veronderstelling kwamen
bevestigen. „Zij is inderdaad bij Ascher binnen
geweest. Ik was toevallig dien Maandagmiddag
in de buurt en zag haar wachten aan het hek.
Ik vond het toen wel vreemd. Ben je er zeker
van, dat hij het boek bij zich heeft? Het zal
wel veilig in zijn bibliotheek staan."
„We zullen al den tijd hebben, om dit
laatste te onderzoeken als we maar weten,
dat hij het niet hier heeft, om er zich van te
ontdoen. Ik verwed er alles om, dat hij het
hier heeft. De kerel is niet zoo'n stomme
rik om het in zijn eigen huis te bewaren, daar
hij immers elk oogenblik voor ontdekking heeft
te vreezen. Purves kwam er achter, dat Ascher
naar Parijs zou gaan, maar hij kon het adres
niet vinden."
„Dat valt niet mee, hé, om iemand in Parijs
op te zoeken."
„Voor wat voor gek zie je mij aan? Ben
ik dan een kind? Ik nam onmiddellijk den
zelfden trein, waarmee hij zou vertrekken
en dat is weer niet zoo moeilijk in een dorp
als Chancelbury. Ik had den trein. Ik wist
verder dat de kerel aan boord was, omdat
hij stond te jammeren over zijn koffer, dien
hij met alle geweld in zijn kajuit wilde heb
ben, maar hij kreeg er hem natuurlijk niet
in. Ik ben absoluut overtuigd, dat mijn boek
in dien koffer zit en voordat ik Parijs ver
laat, wensch ik daar zelf een kijkje in te
nemen.
Ik volgde den kerel op het station te Parijs
op den voet en zag hem in een taxi klimmen
die op hem scheen te wachten. Op dat uur had
ik met zoo'n weer, enkele minuten noodig,
voordat ik zelf een andere taxi had. Ik heb nu
eenmaal geen reuze bontjas aan en geen
groote sigaar in mijn mond en ik veronderstel
dus, dat die schooiers van chauffeurs mij de
moeite niet waard vonden. Ik onthield echter
de richting waarin hij was vertrokken. Toen
ik eindelijk op weg ging was de ander natuur
lijk uit het gezicht verdwenen en wjj raakten
het spoor volkomen bijster. We hadden zoo wat
een uur de verkeerde taxi gevolgd. Toen trok
ik de nuchtere conclusie dat de vent die
Ascher naar zijn hotel had gebraent, onder-
tusschen wel weer in de rij zou staan.
Daarom liet ik mijn taxi terugrijden en ver
zon de uitvlucht dat ik in Parijs was gekomen
om er een vriend te ontmoeten een man met
een breeden zwarten hoed en een zwarten
baard en dat ik hem gemist had. Had iemand
van die kerels soms een passagier vervoerd, die
er zoo uitzag.
Gelukkigerwijze herinnerde een van de
chauffeurs zich, dat zijn vriend een dergelijk
vrachtje moest hebben gehad en ik kocht het
adres van dien chauffeur voor enkele honderden
francs per woord. Er was weer een klein for
tuin mee gemoeid, om dien man uit zijn bed
te trommelen en hem te vragen waarheen hij
den schoft had gereden. De „Poisson d'Or"
antwoordde hij. De kerel daar wat voor
duivelsche naam draagt hij?"
„Dubois."
„Die Dubois beweert bij hoog en bij laag
dat jij z'n eenige gast bent. Ik vermoedde
onmiddellijk dat Ascher hem bevolen had dat
te zeggen."
Egerton fronste de wijkbrauWen.
„Net iets voor Ascher. Ik heb vroeger al meer
van dergelijke gevallen over hem hooren ver
tellen. Maar wat denk je nu te doen?"
„O, ik blijf hier rondhangen tot de kerel op
komt dagen."
„O, hij is er beslist," zei Egerton. „Hoor eens
Burgoyne. Jij wenscht natuurlijk geen herrie,
vooral niet in dit land, waar je zes weken
noodig hebt om een politioneele dagvaarding
te krijgen. Verder komen er natuurlijk weer
vragen in het Lagerhuis of een Engelschman
door een vreemdeling mag worden onder
vraagd. Man, je kent de gekken nog niet,
die ze in Westminster herbergen. Maar ik heb
Ascher's belofte dat ik zijn boeken mag zien,
voordat ze verspreid geraken. Indien het jouwe
er bij is beloof ik je, dat het te weten zult
komen, en dan kunnen jij en Ascher elkaar in
het gezicht krabben, tot je bont en blauw ziet.
Maar veronderstel nu, dat het er niet is?
Veronderstel dat het rustig verborgen ligt in
het museum. Hij mocht eens vermoeden dat het
niet erg verstandig is om het zoo vlug te ver-
koopen. Daar moet je ook eens aan denken.
Maar kom binnen en drink ondertusschen een
kop koffie, terwijl we wachten."
„Wel alle duivels wat heb ik daar nou
aan. Dan weet ik immers niet meer wat er
aan de hand is. Ik wil hier buiten de wacht
houden."
„Daar heb je gelijk aan. Weinu, blijf dan
hier wat rond hangen. Hij laat mij zijn boe
ken natuurlijk in de kamer zien en als het
jouwe er bij is kom ik rustig naar het raam,
open het en jij kunt onmiddellijk naar boven
komen."
„Welk is zijn raam?"
„Ik zal het je aanwijzen."
De Poisson d'Or was een hoekhuis en toen
zij den hoek van de straat om gingen keek
Egerton naar boven.
„Wel!" vroeg Burgoyne ongeduldig. „Er zijn
drie vensters, welk is het zijne?"
Egerton zei niets. Hij had zijn .handen diep
in zijn broekzakken gestoken zooals hij steeds
deed wanneer hij erg verbaasd was en de
rimpels stonden dieper dan gewoonlijk in zijn
voorhoofd.
Burgoyne greep hem zenuwachtig bij den
arm.
(Wordt vervolgd)