OVER GODDELIJKE DINGEN
Cyriel Verschaeve
DONDERDAG 3 MEI 1934
1874-1934
De predikatie
Cyriel Verschaeve
Een schimmenspel
En de Vlaamsche soldaten
Een typisch Hollandsch landschap
Met de hand bewogen film
J'WffW!
S^^^^3ê8SSS
De zestigste verjaardag van den Vlaam-
schen dichter, dramaturg en essayist
Cyriel Verschaeve is Maandag 30 April
in stilte gevierd in de rustige pastorie van den
pastor te lande, die geheel schijnt weggedoken
onder de diepe studie, maar toch zulk een
grooten invloed uitoefent op zijn Vlaamsche
volk.
Verschaeve is te Ardooye in West Vlaanderen
geboren, in het dorpje waar Pieter Cauwe, door
Gezelle nagevolgd, in 1696 zijn „Opeelken van
Ardooische Roosenblaadjens" dichtte. Zijn jeugd
verliep stil op college en seminarie, tot hij
als leeraar werd benoemd aan 't Klein-seminarie
te Rousselaere. Toen verschenen er plotseling
opzienbarende bijdragen in het tijdschrift „De
Vlaamsche Vlagge". Wie de schrijver was, wist
niemand. Hij onderteekende: „Zeemeeuw".
Lodewijk Dosfel uit Dendermonde, erkend lei
der der toenmalige Vlaamsche jongeren, en re
dacteur van „Jong Dietschland", vroeg in 1906
in een artikel, dat de aandacht trok: ,,Wie is
toch die Zeemeeuw?" Dit prikkelde de belang
stelling, maar het geheim bleef voorloopig be
waard.
Hij had voor zijn jongens op het Seminarie de
spelen van Vondel behandeld en een heel bij
zondere ontleding gegeven van het tragische
in „Lucifer". Later zou hij op dezelfde wijze
„Adam in Ballingschap" en „Noach" behande
len, vervolgens „Vondel's Drama en het Drama
in het algemeen". Dit werden de eerste zijner
„Uren Bewondering", die duizenden jongeren
hebben ingeleid tot de werken van groote ge
nieën. De reeks werd aangevuld met drie deel
tjes betreffende groote musici: Bach, Beetho
ven, Wagner, Pieter Benoit, betreffende archi
tectuur te Rome, Florence en Keulen, betref
fende de schilders Memlinc, Rembrandt, Ru
bens en Rvysdael. Het stuk over Rubens wordt
vrij algemeen beschouwd als het meesterwerk
van Verschaeve's proza.
Behalve de „Uren Bewondering" leverde de
schrijver nog eenige belangrijke opstellen ter
inleiding van kunstenaars, n.l. Albrecht Roden-
bach, Ruusbroec, Michel Angelo's profeten, De
Schoonheid der Psalmen, voorts over de Vlaam
sche moderne kunstenaars Joe English en Del-
fien van Haute. Voeg daarbij zijn rede, uitge
sproken te Amsterdam op het eeuwfeest van
Guido Gezelle en zijn bijdrage over Willem den
Zwijger aan het herdenkingsboek „Wilhelmus
van Nassauwe" en de reeks van groote man
nen, door Verschaeve bestudeerd, is vrijwel vol
ledig. Men ziet: deze auteur heeft zich tot taak
gesteld, het werk der grooten toe te lichten
en door te dringen tot hun geest.
Men zou deze geschriften onderschatten, wan
neer men ze alleen beschouwde als hulpmiddel
tjes bij de schoonheids-paedagogiek. Ze vra
gen aan het werk der grooten meer dan een
lesje. Verschaeve zoekt steeds „levensopenba
ring door den geest" en zijn werk gaat uit van
diepe, waardevolle grondgedachten. In dit op
zicht zou men hem kunnen vergelijken met
Ernest Hello.
Ook als dramaturg behandelt de schrijver by
Cyriel "Verschaeve
voorkeur groote figuren uit het verleden en
zoekt naar de „levensopenbaring" die him we
zen geeft. Zoo ontleedde hij scheppenderwijze
de gestalten van Judas, Maria Magdalena,
Ferdinand Verbiest, Jacob van Artevelde. Deze
drama's, sterk beeldend, vertoonen te weinig
schakeering om op het tooneel bij een gewone
opvoering te boeien, maar speciaal Judas en
Jacob van Artevelde, dat onlangs nog te Gent
werd vertoond door den troep van Staf Brug
gen, grijpen den toeschouwer aan door de for-
sche karakteristiek en de fel botsende hande
lingen.
Als lyrisch dichter gaf Verschaeve een bun
del „Zeesymphonieën uit, met vaak grootsche
concepties, die echter in de uitwerking niet al
tijd tot hun volle recht komen. Nog bestaat
er van hem een bundel, genaamd ,Nocturnen",
waarvan de eerste druk verschijnt in de ver
zamelde werken. Zijn liederen, tijdens de oor
logsjaren geschreven, hebben diepen indruk ge
maakt op de strijders aan het IJzerfront.
Verschaeve's pastorie lag n.l. vlak bij den
Uzer en werd een vluchtoord voor de intellec-
tueele Vlamingen, die aan het front streden.
'sMans verdiensten voor zijn volk zijn hier in
Nederland niet ten volle bekend, in Vlaanderen
is Verschaeve de leider van duizenden, die hem
erkennen als hun meester en die zich verster
ken aan zijn krachtige geestdrift.
Ofschoon hü zijn zestigsten verjaardag viert,
staat Verschaeve nog volop levenskrachtig te
midden van een volk, dat in hem den priester,
den inwijder, den dichter en den leidsman be
mint. Vlaanderen is trotsch op hem en zal
zeker de gelegenheid zoeken, om dit te doen
blijken. De tijdschriften ,,Gudrun" en „De
Blauwvoet" geven Verschaeve-nummers uit;
ook „Dietsche Warande en Belfort" zal hul
digingsartikelen brengen. In Noord en Zuid
worden redevoeringen gehouden over de betee-
kenis van Cyriel Verschaeve, in wien men den
mensch boven den stylist zal eerbiedigen, zoo
als hij zelf het leerde in uren bewondering
voor groote meesters.
Universiteit van Amsterdam
Bij de viering van het Eeuwfeest der Univer
siteit te Bern, op 13 Juni a.s. zal de Univer
siteit van Amsterdam vertegenwoordigd wor
den door den secretaris van den Senaat, Prof.
Dr. J. H. Scholte, hoogleeraar in de Duitsche
taal- en letterkunde.
Van alle vormen der welsprekendheid
is die van den kansel ontegenzeg
lijk het moeilijkst, al wordt dit over
het algemeen niet geloofd.
Men stelt tegenover de kanselwel
sprekendheid de profane met haar vrije
en betwistbare materie, wier vlottende be
ginselen in hooge mate onderhevig zijn aan
de grilligheid der hartstochten, de uiteen-
loopendheid der belangen en het ingewik
kelde der problemen, terwijl dit soort rhe-
toria overtuigend en logisch tegelijk moet
zijn, schreeuwende contrasten te overbrug
gen heeft en altijd een daverend succes
moet beoogen.
Ook herinnert men eraan, dat de wel
sprekendheid van een advocaat heel
subtiel op het gevoel moet werken, daar
zij de menschelijke zwakheid uit de smet
ten der misdaad te voorschijn moet weten
te halen, om dan zonder aan het recht
te kort te doen handig alle mogelijke
verzachtende omstandigheden voor de ver
antwoordelijkheid naar voren te brengen
met zulk een soepel zeggingsvermogen.
Psychologische scherpzinnigheid, overre
dingskracht en oratorisch vuur, als geen
enkele andere redevoering in dergelijke
mate vordert.
Al deze opmerkingen zijn juist. Men kan
er nog aan toevoegen, dat in den regel
meer van het talent van een advocaat of
volksleider dan van een predikant wordt
verwacht. Profane redenaars komen voor
een welwillend of vijandig, een vooringe
nomen of sympathiseerend gehoor te
staan, dat op emotie uit is en tenslotte van
den redenaar verlangt, dat hij alle nobele
of baatzuchtige hartstochten niet alleen
aanroert, maar tot het uiterste prikkelt.
Het contact tusschen hem en zijn luiste
raars ligt bijna uitsluitend in de donkere,
onbestendige regionen van het gevoel. Wan
neer hij verontwaardiging of medelijden
wil opwekken, de menschen aanzetten om
het vaderland te verdedigen, den nationa-
len trots opzweept, vrees voor of helaas
haat tegen het buitenland verwekt, als hij
een onschuldige wil wreken of een schul
dige redden, altijd bereikt hij slechts harts
tochtelijke reacties, maar nooit nuchtere
instemming van het verstand. Zijn strijd
met de geesten bestaat hierin, dat hij ze
in zekeren zin verblindt, van hun stuk
brengt en ompraat. En voordat hij nog de
harten, of beter gezegd de zenuwen 'n zijn
macht heeft, is hij absoluut meester over
zijn materie. Want hij kneedt haar naar
welgevallen en draagt haar voor met de
bedoeling er nut uit te trekken. Moet zij
immers niet dienen tot een doel, dat hij
zichzelf gesteld heeft? Behalve dat de
leekenredenaar. politicus of advocaat, niet
zichzelf ten koste van zijn zaak opoffert,
kan men eerder zeggen, dat hij deze aan
zichzelf ondergeschikt maakt.
Vandaar zijn groote vrijheid, die alle
risico's compenseert; vrijheid van oratori
sche middelen, omdat immers ieder effect
veroorloofd is; vrijheid van taal, omdat per
slot van rekening deze voordracht meer als
een getuigenis dan als een bewijs geboden
wordt; ja zelfs vrijheid van leer, daar over
het algemeen van den politicus of advocaat
alleen gevraagd wordt, dat hij de feiten en
de moreele principes eerbiedigt.
Hoe heel anders zijn de eischen, die de
preekstoel stelt! Zij zijn. zooals we zullen
zien, oneindig talrijker en vooral van hoo-
ger belang. Maar wat den redenaar zelf
betreft, deze beschikt over veel minder vrij
heid. Ongetwijfeld wordt er van hem min
der verwacht dan van de anderen in dien
zin, dat waar hij slechts de vertolker van
het onveranderlijk dogma is, belast met de
taak dit ingang bij ons te doen vinden, zijn
talent geen essentieel wezen van de preek
uitmaakt. Maar hoeveel grooter is in wer
kelijkheid zijn verantwoordelijkheid en
hoeveel meer ingetogenheid, gematigdheid,
ja, innerlijke zelfonthechting wordt er van
hem geëischt dan van zijn collega's!
Ten eerste wordt hij door zijn materie
beheerscht, die zich van zijn vermogen be
dient en het in betrekkelijk nauwe nanen
leidt. Niet alleen mag hij niets aan de
waarheid te kort doen, maar bovendien
moet hij nauwgezet een juist omschreven,
hoog verheven waarheid voorhouden en
uitleggen. Want zijn voordracht is een on
derrichting en deze onderrichting vormt
één geheel; de redenaar voelt zich gebon
den, hij trekt als het ware een gebouw op,
waarvan men niet zonder gevaar voor het
evenwicht de onderdeelen zou kunnen wij
zigen. En juist door haar verhevenheid en
veelomvattendheid is de kanselwelspre
kendheid een moeilijke kunst. Niets men-
schelijks, maar ook niets bovennatuurlijks
is haar vreemd. Aan het verstand worden
geheimen, aan de harten wetten voorge
legd. In één woord: van den preekstoel af
toont de priester God aan de menschen en
trekt hij de menschen tot God. Ook het ge
wijde woord behoort tot zijn bemiddelende
functie.
Maar juist omdat het een gewijd woord
is, moet men alle hevigheid vermijden
niets er aan te kort doen, het niet dienst
baar maken aan iets anders, noch het te
pas en te onpas gebruiken. Het gewijde
karakter moet gewaarborgd blijven, even
als de rechten van de onschendbare waar
heid, die het bevat.
Bpvendien richt 't gepredikte woord zich
tot een zeer uiteenloopend en veeleischend
gehoor. In welke kerk vindt men gelijkge
zinde toehoorders? Bij een of andere
samenkomst van 'n congregatie misschien;
maar daar gaat het hier niet om. Wij
spreken nu over het christenvolk in zijn
geheel, waarvan de een ontwikkeld is en
de ander niet; met zijn beschaafde, zijn
intellectueele, zijn middelmatige en ook
zijn materialistisch afgestompte elementen.
Waren allen nu nog maar met een op
rechte belangstelling vervuld, gevoelden zij
behoefte aan de waarheid, het verlangen
om goed te zijn. hadden ze dien zuurdeesem
van offervaardigheid, welke de inwerking
van het woord zou vergemakkelijken! Maar
dikwijls is het geloof daarentegen lauw, be
staat er groot wantrouwen ên is de wil
zwak of koppig.
In de predikatie is er geen sprake van
een beroep op de hartstochten te doen, de
eigenliefde te streelen of het verstand te
benevelen om het in de war te brengen.
Hier is ophelderen de boodschap en teneinde
dit beter te kunnen doen, moet eerst het
verstand gezuiverd worden, om daarna de
harten te ontvlammen.
Maar die harten zijn slap en de zielen
willoos, want er wordt een inspanning van
hem gevraagd. Het is zoo moeilijk de aan
dacht van een wispelturigen geest op de
aanschouwing van een mysterie te vestigen
en het is nog veel moeilijker om de harts
tochten te hervormen en ons zelf een beet
je logica bij te brengen! Een dergelijk re
sultaat, dat de priester als afgezant van
God tracht te bereiken, vereischt de ont
wikkeling van een veelzijdigen aanleg en de
vindingrijkheid van een uitgebreide studie.
Of tenminste, zoo behoorde het te zijn.
Men zou willen, dat ieder predikant een
glasheldere verteller, een onweerlegbaar re
denaar, een aantrekkelijk voordrachtkun
stenaar en een indruk makend advocaat
ware en dat hij, wanneer hij zich tot de
menigte richt, of de boeiende episodes van
het verlossingsdrama aanroert, met de over
tuiging van een volksredenaar het woord,
dat hij spreekt in den naam van den Rech
ter zoowel als van den Vader, in den naam
van het Goddelijke slachtoffer zoowel als
van den eeuwigen Priester, tiendubbele
kracht bijzette.
In ieder geval en hiermede is alle ver
schil tusschen de spreekwijze van men
schen aan de balie, volksredenaars en
gewijde sprekers samengevat heeft men
aan den eenen kant zijn hoorders warm te
maken voor de zegepraal van een men-
schelijk belang, dat samenvalt met de
rechtvaardigheid, en aan den anderen kant
zielen van hun eeuwig heil te overtuigen
en met het goddelijke in contact te bren
gen.
Het is duidelijk, dat wat den gewijden
spreker zelf betreft, zijn persoon en diens
kwaliteiten ondergeschikt zijn aan de
kwestie van methode; hoewel dit natuurlijk
niet zeggen wil, dat het er niet op aankomt
of de predikant een goede stem heeft of
b.v. weinig actie, of hij 'n eentonige
voordracht heeft of gemakkelijk spreekt.
Maar hoofdzaak is, dat hij zich weet aan
te passen aan de zielen, die hij geroepen
is te overtuigen en te onderrichten, te be-
keeren en te steunen. Wat wil dat zeggen:
zich aanpassen? Dat beteekent heel een
voudig het middel vinden om te slagen.
Het wil zeggen de onuitgedrukte behoeften
der zielen weten te raden en tegemoet ko
men, het wil zeggen zich begrijpelijk ma
ken, in duidelijke en tegelijk vertrouwde
termen tot de menschen spreken, de eigen
dingen uit het dagelijksch leven van zijn
hoorders weten te benutten, om zich zoo-
ge kapelaanswoning van Cyriel Verschaeve
te Alveringhem bij Veurne
E:n Vlaming, die als militair aan het IJzer
front gestreden heeft, 6chrijft ons:
De naam van Verschaeve heeft vooral
voor de Vlaamsche generatie, die als soldaat
de groote beproeving van den oorlog doorstaan
heeft, een zeer bijzonderen klank.
Bij gelegenheid van zijn zestigsten verjaardag
heb ik weer eens te voorschijn gehaald de kleur-
reproductie naar het door Joe Englisch geschil
derde portret van den dichter der „Zee-sym-
phonieën", die in de jaren 1912, 1913, 1914 op
elk studeerkamertje van de Vlaamsche Knapen-
schap een eereplaats innam.
Ook heb ik ze weer eens herlezen de school
opstellen in de klasse van poësis gemaakt en
waarin Verschaeve geroemd wordt, omdat hij
ons Rodenbach's en Vondel's kunst openbaarde
en deed doorvoelen, omdat hij als Vlaming ons
in zijn „Uren bewondering" door middel van de
eigen taal, in aanraking bracht met hei, werk
der grootste geesten uit heel Europa.
Het was immers toen nog in Vlaanderen een
heerschende gedachte bij de officieele macht
hebbers, dat Vlaanderen door Nederlandsch te
willen zijn, door Nederlandsch te eischen als
voertaal zoowel bij het lager, het miadelbaar
1 als het hooger onderwijs, zich opsloot in een
eng boersch particularisme. Alleen door een
wereldtaal, en dat was noodzakelijk de Fran-
sche taal, kon Vlaanderen deelachtig blijven
aan het Europeesche geestesleven zoowel in
passieven als in actieven zin.
Vele Noord-Nederlanders, de verwende kin
deren van ons volk, begrijpen niet de liefde,
waarmede het zich door eigen arbeid en vol
gehouden strijd opwerkende volksdeel, alles
omringt wat tot het eigen Dietsche volusleven
hoort en dit hooger opvoert.
Verschaeve heeft voor ons die heerschende
gedachte stuk geslagen en heeft daarenboven
doende met dat leven te vereenzelvigen,
dat is „de eeuwige waarheid aan de men
schen van onzen tijd verstaanbaar maken
in de taal van hun tijd" in één woord:
een vader voor allen zijn, wat het voor
recht van het priesterambt is en wat den
gewijden redenaar oneindig veel makkelij
ker ingang tot de zielen verschaft dan alle
menschelijk aanzien en oratorische kunst
grepen samen.
Het is moeilijk en heeft misschien ook
weinig nut hier na te gaan, op welke wijze
dit alles bij ons in practijk wordt gebracht.
Maar aangezien deze overdenkingen mij
werden ingegeven, bij het lezen van een
Hongaarsch boek (De Tien Geboden Gods,
door Mgr. Tihamer Toth te Budapest), in
het fransch vertaald bij den uitgever Sal-
vator te Mulhausen (2 deelen), doe ik zoo
als de schrijver zelf: Ik neem aan, dat het
overal ongeveer eender zal zijn als in de
milieu's, die ik zelf meer van nabij ken.
Uitgaande van de veronderstelling, dat
de huidige preek zuiver van leer en dus
goed voorbereid, doorgewerkt en doordacht
is alvorens te worden uitgesproken, voelt
men meestal gebrek aan een rechtstreek-
schen toon en een zorgvuldige instelling op
zijn gehoor. Wij spreken nu over de metho
de en niet over den inhoud. Anders zou
men hier moeten wijzen op het geweldig
voordeel uit het oogpunt van vorming en
verrijking der zielen dat gelegen is in
het geven van een dogmatische predikatie,
vol leerstellig krachtvoedsel en bezielende
werking, en de moreele toepassing ervan te
doen voortvloeien uit de oorspronkelijke
bron zelf: het Christelijk dogma, gestuwd
door het kanaal der liturgie.
Zijn de preeken in praktijk niet al te
dikwijls een koude, onpersoonlijke weergave
volgens de boeken, ondanks de studie, die
eraan besteed is en de substantieele waar
heid, die zij bevatten? Is men niet dikwijls
stroef en afgemeten, in plaats van vertrou
welijk en levendig van toon te zijn?
Schimmenspel Frans ter Gasthet Turfschip
van Breda.
En hoe meer men zich op nauwkeurigheid
toelegt en den indruk wil wekken van de
gelijkheid, hoe ongenaakbaarder men wordt.
De preek lijkt wel een dissertatie doorspekt
met bewijzen enis doodvermoeiend.
Onvermijdelijk doet zich dan een onver
wacht resultaat voor, dat wel is waar te
voorzien ware geweest. Deze dissertatie,
die, overladen met bijbeltexten en om zoo
te zeggen bestaande uit eerbiedwaardige
formules en verouderde vergelijkingen,
komt van den preekstoel neer en wordt
onwillekeurig met 'n bezwaard hart door de
toehoorders ontvangen. Zij sluiten zich af
of ontglippen bij haar naderinguit
angst te worden verpletterd.
Toch wilde de spreker niet langdradig of
al te theoretisch zijn. Hij was alleen maar
diep doordrongen van de waardigheid van
zijn rol en de heiligheid van een missie, die
in zekeren zin huiveringwekkend is. Maar
hoe juist deze overtuiging ook moge zijn,
is zij een reden om niet eenvoudig en, in
gepaste mate, vertrouwelijk van toon te
zijn? De gewijde spreker zal bij het zien
van zijn fiasco want als men zich onder
een preek verveelt, moet daar een reden
voor zijn en als een preek niet voorlicht,
is het niet altijd de luisteraar, wien schuld
treft wellicht tegenwerpen, dat hij het
onderricht der Kerk niet door platheden
naar beneden wil halen, of het bloot stel
len aan de risico's van een voorstelling, die
met aanstoot gevende nieuwigheden is op
gesmukt.
Hier kan men hem onomwonden op ant
woorden, dat eenvoud en platheid twee
verschillende dingen zijn; dat het eerste
heel goed kan samengaan met werkelijke
waardigheid en een groote mate van fijn
gevoeligheid; dat ook het Evangelie de een
voud zelf is en dat de methode der Kerk
vaders zonder twijfel uitschittert door haar
ongedwongen en vertrouwelijken toon, die
echter nooit de verhevenheid van hun ge
dachte in den weg heeft gestaan. Verder
kan men hem ook nog zeggen, dat lang
niet iedere nieuwigheid aanstoot behoeft
te geven. Een nieuwe voorstelling van oude,
onveranderlijke dingen heeft stellig tot re
sultaat dat de aandacht erop gevestigd
wordt.
Alvorens te eindigen komen we nu nog
even op Mgr. Tihamer Toth terug. De
preeken, die hij door de radio gaf, zijn een
schitterend voorbeeld van dit genre. Hij
aanzelde niet zijn vergelijkingen uit het
dagelijksch leven te grijpen en zich van de
moderne wetenschap met al haar verbete
ringen te bedienen om de verheven waar
heid, die door een abstracte uiteenzetting
onmogelijk ingang bij het middelmatig be
gripsvermogen van dezen tijd zou hebben
gevonden, beter te doen doordringen.
Zijn predikaties zijn één met zijn priester
leven en hierin volgt hij een princiep van
eenheid, dat echt liturgisch is. Van zijn
luisteraars verlangt hij de beleving van een
leer, die hij met heel hun dagelijksch le
ven in verband weet te brengen. En hierin
ligt het succes van hem en zijn navolgers.
J. DE V.
Feitelijk is het schimmenspel een van de
voorloopers der film geweest en als in zoovele
gevallen, schijnt ook hier de ontwikkeling van
zijn moderne opvolgster in goeden zin terug te
werken op het schimmenspel zelf. Aan dien
indruk ontkwamen wij althans niet, toen dezer
dagen Frans ter Gast in Den Haag zijn historie
spel in zwart en wit vertoonde: een volle zaal
hield hü er een goed uur lang mee geboeid. Nu
waren er blijkbaar in de apparatuur nog ge
breken en zeker zal ook de maker zelf toegeven,
dat zijn experiment nog voor verbetering en
vooral voor verrijking van het materiaal vat
baar is! Maar niettegenstaande deze bezwaren
heeft hij tenminste iets goeds bereikt. De een
voudige beelden uit 's Lands geschiedenis, die
bij menigeen een verrast gevoel van nieuwheid
en frischheid opriepen, verrieden daarenboven
de kunstzinnige hand en de fijne geestigheid
van den ontwerper. Het boekje met tekst en
illustraties, dat uitgegeven werd door D. J.
Roeters van Lennep te 's Gravenhage beves
tigde, wat de vertooning aan kwaliteiten reeds
suggereerde, volkomen. Alleen had men daarbij
iets meer moeite moeten en kunnen doen, om
den berijmden tekst in overeenstemming te
brengen met de artistieke beelden. Vooral wan
neer het eenige uitbreiding verkrijgt en over
prima projectie-materiaal loopt, lijkt ons dit
schimmenspel een geduchte mededinger te kun
nen worden voor de zgn. historische films,
waarmee wij den laatsten tijd bedeeld zijn. Het
wekt, in zijn bescheiden mate, het zuiver ge
voel voor humor en primitieve ironie, waarvoor
het publiek hier nog zoo gevoelig is, met eerlijk
succes op. Zelfs menig filmliefhebber zal volop
genieten van de goede rhythmische en artis
tieke hoedanigheden der beelden. Zulke als
bijv. van 't turfschip van Breda, de aankomst
van Houtman voor Bantam en der Noorsche
drakenschepen, zijn meesterstukjes van deze
oude, zich blijkbaar vernieuwende kunst.
v. O.
Nederland doen kennen in zijn hoogste glorie
Vondel, Rembrandt, Ruysdael.
Maar wat meer is, bij ons worden de werken
der schrijvers niet alleen gelezen om hei esthe
tische genot, niet alleen gelezen om de kennis
te vermeerderen, maar om het eigen »even te
vervolmaken, en zóó is het dat Verschaeve ons
door zijn Jacob en Philip van Arteveiae voor
bereid heeft tot de offerdaad, die juist van ons,
die in de oorlogsjaren als soldaat in de loop
graven zouden staan, te midden van ons dub
bel diepbedroefde volk, gevergd zou worden.
Ja, hij is het die door zijn Ferdinand Ver
biest ons bezield heeft om naar het voorbeeld
van den Christus, opgevolgd door dezen Vlaam-
schen Zendeling in China, ook dan ons leven
ten beste te geven, wanneer alles naar men
schelijke berekening nutteloos schijnt en zon
der hoop.
Immers door deze bezielende gedachten van
Verschaeve gevoed, kwamen wij als onervaren
jongelingen in onmiddellijk contact met de
jongens van ons verarmde en miskende volk,
zooals een Stracke dit beschreven had in een
rede te Borgerhout in 1913, en onder den titel
„Arm Vlaanderen" daarna uitgegeven.
Deze ontmoeting greep plaats in de ure der
geschiedenis, dat van ons beiden het offer van
ons leven gevergd is geworden onaer een
groeiend besef van de tragische werkelijkheid,
dat zelfs dit offer tegen het leven van ons volk
in misbruikt zou worden.
De bezielende gedachten, in Verschaeve's
werken opgedaan, zijn mede de oorzaak ge
weest, dat voor de Vlaamsche studenten-gene
ratie, de oorlogsjaren met al den gruwel, eigen
aan het oorlogsleven, spijts dit dubbel leed
der oorlogsellende en de miskenning van ons
eigenste wezen bij het volbrengen van dit offer,
tot de schoonste gemaakt heeft van ons leven,
van het leven van ons volk.
Een Firmin Deprez, een Renaat de Rudder,
de Gebroeders v. Raemdonck, een Joe Englisch
en zooveel anderen, die ipet hun dood de spreuk
bezegeld hebben „alles voor Vlaanderen en
Vlaanderen voor Christus", waren door de ge
dachten van Verschaeve gevoed.
Het is voor ons, die van elke verbindings
mogelijkheid met onze familieleden waren af
gezonderd, een geluk geweest, dat Verschaeve
als kapelaan te Alveringhem met ons en
veel dieper dan wij zelf heel den tragischen
worstelstrijd aan den IJzer gevoerd om de er
kenning van ons yolk, heeft medegemaakt.
Ik weet nog heel goed, dat toen ik in Mei
1915 voor den tweeden keer naar het leger trok
en aan den IJzer als kantonnement Hoogstade
aangewezen kreeg, ik onmiddelijk er aan dacht
zoo gauw mogelijk naar Alveringhem te gaan,
om eindelijk Verschaeve te zien. Zoo gebeurde
het dan ook, dat den eersten avond dien ik vrij
had, ik na het uitdeelen van het avondeten
naar Alveringhem gegaan ben, om daar het
Lof bij te wonen in de kerk, in de hoop Ver
schaeve te zien.
Toen heb ik hem gezien en ook ben ik bij
hem aan huis geweest en kreeg toen van hem
mede zijn gedrukte rede over „De Kunst in het
evangelie"; het woordje kunst had hij door
geschrapt en schoonheid geschreven.
Verschaeve's huisje, even buiten het dorp,
naast de school, die toen in een ziekenhuis
omvormd was, is heel den oorlog door een toe
vluchtsoord geweest voor de Vlaamsche sol
daten, en toen de gendarmes, of zooals wij in
onze soldatentaal de rijkswachters noemden „de
fiottenjakkers", zijn voordeur moesten bewaken
om na te gaan welke Vlaamsche soldaten bij
hem kwamen, dan wisten zij een omweg door
de velden te vinden, een opening in de haag
van zijn achtertuin en langs daar ongemerkt
zijn kamer te bereiken.
Samen met Prof. Daels heeft Verschaeve o.a.
het werk ondernomen van Heldenhulde, om op
de graven der Vlaamsche soldaten, die gesneu
veld waren, een passend Katholiek en Vlaamsch
gedenkteeken te plaatsen, later bekend onder
den naam van Heldenzerkjes. Het was een
steenen kruis, naar Iersch model, met de kruis-
spreuk
A
WC
V
Alles voor Vlaanderen, Vlaanderen voor Cris-
tus en met den Blauwvoet door Joe Eng
lisch ontworpen. Uit dit werk is na den oorlog
het werk ontstaan van de bedevaart naar den
IJzer, dat erin is geslaagd om het groote IJzer-
kruis op te trekken daar te Diksmuiden, waar
heen nu jaarlijks duizenden heen gaan om naar
oud Vlaamsch en Christen gebruik de dooden
met een H. Misoffer te gedenken.
Verschaeve is de wachter geweest bij Je doo
den, hij die dichtte:
„Hier liggen hun lijken als zaden in 't zand,
Hoop op den oogst, o Vlaanderland."
Zoo is hü het dan ook geweest, die den eer
sten steen gelegd heeft voor het IJzermonu
ment.
Om zijn leven met de Vlaamsche jeugd in de
loopgraven, om zijn trouw aan Vlaanderens
talrijke dooden, zal Verschaeve evenals voor
zijn talrijke werken, in 't hart van 't Vlaamsche
volk blijven leven.
God beware hem ons nog lange jaren. Hij de
oriester tot denwelken wij nu herhalen wat Ro-
denbach eens aan Verbiest heeft geschreven:
Gij hebt ons leven gevormd bedankt voor
alles wat dit inhoudt en wij zullen u nooit ver
geten.
H. N. V.
Eerste steenlegging van het Yzermonument
door Cyriel Verschaeve op 7 Juli 1928