OVER GODDELIJKE DINGEN Cyriel Verschaeve DONDERDAG 3 MEI 1934 1874-1934 De predikatie Cyriel Verschaeve Een schimmenspel En de Vlaamsche soldaten Een typisch Hollandsch landschap Met de hand bewogen film J'WffW! S^^^^3ê8SSS De zestigste verjaardag van den Vlaam- schen dichter, dramaturg en essayist Cyriel Verschaeve is Maandag 30 April in stilte gevierd in de rustige pastorie van den pastor te lande, die geheel schijnt weggedoken onder de diepe studie, maar toch zulk een grooten invloed uitoefent op zijn Vlaamsche volk. Verschaeve is te Ardooye in West Vlaanderen geboren, in het dorpje waar Pieter Cauwe, door Gezelle nagevolgd, in 1696 zijn „Opeelken van Ardooische Roosenblaadjens" dichtte. Zijn jeugd verliep stil op college en seminarie, tot hij als leeraar werd benoemd aan 't Klein-seminarie te Rousselaere. Toen verschenen er plotseling opzienbarende bijdragen in het tijdschrift „De Vlaamsche Vlagge". Wie de schrijver was, wist niemand. Hij onderteekende: „Zeemeeuw". Lodewijk Dosfel uit Dendermonde, erkend lei der der toenmalige Vlaamsche jongeren, en re dacteur van „Jong Dietschland", vroeg in 1906 in een artikel, dat de aandacht trok: ,,Wie is toch die Zeemeeuw?" Dit prikkelde de belang stelling, maar het geheim bleef voorloopig be waard. Hij had voor zijn jongens op het Seminarie de spelen van Vondel behandeld en een heel bij zondere ontleding gegeven van het tragische in „Lucifer". Later zou hij op dezelfde wijze „Adam in Ballingschap" en „Noach" behande len, vervolgens „Vondel's Drama en het Drama in het algemeen". Dit werden de eerste zijner „Uren Bewondering", die duizenden jongeren hebben ingeleid tot de werken van groote ge nieën. De reeks werd aangevuld met drie deel tjes betreffende groote musici: Bach, Beetho ven, Wagner, Pieter Benoit, betreffende archi tectuur te Rome, Florence en Keulen, betref fende de schilders Memlinc, Rembrandt, Ru bens en Rvysdael. Het stuk over Rubens wordt vrij algemeen beschouwd als het meesterwerk van Verschaeve's proza. Behalve de „Uren Bewondering" leverde de schrijver nog eenige belangrijke opstellen ter inleiding van kunstenaars, n.l. Albrecht Roden- bach, Ruusbroec, Michel Angelo's profeten, De Schoonheid der Psalmen, voorts over de Vlaam sche moderne kunstenaars Joe English en Del- fien van Haute. Voeg daarbij zijn rede, uitge sproken te Amsterdam op het eeuwfeest van Guido Gezelle en zijn bijdrage over Willem den Zwijger aan het herdenkingsboek „Wilhelmus van Nassauwe" en de reeks van groote man nen, door Verschaeve bestudeerd, is vrijwel vol ledig. Men ziet: deze auteur heeft zich tot taak gesteld, het werk der grooten toe te lichten en door te dringen tot hun geest. Men zou deze geschriften onderschatten, wan neer men ze alleen beschouwde als hulpmiddel tjes bij de schoonheids-paedagogiek. Ze vra gen aan het werk der grooten meer dan een lesje. Verschaeve zoekt steeds „levensopenba ring door den geest" en zijn werk gaat uit van diepe, waardevolle grondgedachten. In dit op zicht zou men hem kunnen vergelijken met Ernest Hello. Ook als dramaturg behandelt de schrijver by Cyriel "Verschaeve voorkeur groote figuren uit het verleden en zoekt naar de „levensopenbaring" die him we zen geeft. Zoo ontleedde hij scheppenderwijze de gestalten van Judas, Maria Magdalena, Ferdinand Verbiest, Jacob van Artevelde. Deze drama's, sterk beeldend, vertoonen te weinig schakeering om op het tooneel bij een gewone opvoering te boeien, maar speciaal Judas en Jacob van Artevelde, dat onlangs nog te Gent werd vertoond door den troep van Staf Brug gen, grijpen den toeschouwer aan door de for- sche karakteristiek en de fel botsende hande lingen. Als lyrisch dichter gaf Verschaeve een bun del „Zeesymphonieën uit, met vaak grootsche concepties, die echter in de uitwerking niet al tijd tot hun volle recht komen. Nog bestaat er van hem een bundel, genaamd ,Nocturnen", waarvan de eerste druk verschijnt in de ver zamelde werken. Zijn liederen, tijdens de oor logsjaren geschreven, hebben diepen indruk ge maakt op de strijders aan het IJzerfront. Verschaeve's pastorie lag n.l. vlak bij den Uzer en werd een vluchtoord voor de intellec- tueele Vlamingen, die aan het front streden. 'sMans verdiensten voor zijn volk zijn hier in Nederland niet ten volle bekend, in Vlaanderen is Verschaeve de leider van duizenden, die hem erkennen als hun meester en die zich verster ken aan zijn krachtige geestdrift. Ofschoon hü zijn zestigsten verjaardag viert, staat Verschaeve nog volop levenskrachtig te midden van een volk, dat in hem den priester, den inwijder, den dichter en den leidsman be mint. Vlaanderen is trotsch op hem en zal zeker de gelegenheid zoeken, om dit te doen blijken. De tijdschriften ,,Gudrun" en „De Blauwvoet" geven Verschaeve-nummers uit; ook „Dietsche Warande en Belfort" zal hul digingsartikelen brengen. In Noord en Zuid worden redevoeringen gehouden over de betee- kenis van Cyriel Verschaeve, in wien men den mensch boven den stylist zal eerbiedigen, zoo als hij zelf het leerde in uren bewondering voor groote meesters. Universiteit van Amsterdam Bij de viering van het Eeuwfeest der Univer siteit te Bern, op 13 Juni a.s. zal de Univer siteit van Amsterdam vertegenwoordigd wor den door den secretaris van den Senaat, Prof. Dr. J. H. Scholte, hoogleeraar in de Duitsche taal- en letterkunde. Van alle vormen der welsprekendheid is die van den kansel ontegenzeg lijk het moeilijkst, al wordt dit over het algemeen niet geloofd. Men stelt tegenover de kanselwel sprekendheid de profane met haar vrije en betwistbare materie, wier vlottende be ginselen in hooge mate onderhevig zijn aan de grilligheid der hartstochten, de uiteen- loopendheid der belangen en het ingewik kelde der problemen, terwijl dit soort rhe- toria overtuigend en logisch tegelijk moet zijn, schreeuwende contrasten te overbrug gen heeft en altijd een daverend succes moet beoogen. Ook herinnert men eraan, dat de wel sprekendheid van een advocaat heel subtiel op het gevoel moet werken, daar zij de menschelijke zwakheid uit de smet ten der misdaad te voorschijn moet weten te halen, om dan zonder aan het recht te kort te doen handig alle mogelijke verzachtende omstandigheden voor de ver antwoordelijkheid naar voren te brengen met zulk een soepel zeggingsvermogen. Psychologische scherpzinnigheid, overre dingskracht en oratorisch vuur, als geen enkele andere redevoering in dergelijke mate vordert. Al deze opmerkingen zijn juist. Men kan er nog aan toevoegen, dat in den regel meer van het talent van een advocaat of volksleider dan van een predikant wordt verwacht. Profane redenaars komen voor een welwillend of vijandig, een vooringe nomen of sympathiseerend gehoor te staan, dat op emotie uit is en tenslotte van den redenaar verlangt, dat hij alle nobele of baatzuchtige hartstochten niet alleen aanroert, maar tot het uiterste prikkelt. Het contact tusschen hem en zijn luiste raars ligt bijna uitsluitend in de donkere, onbestendige regionen van het gevoel. Wan neer hij verontwaardiging of medelijden wil opwekken, de menschen aanzetten om het vaderland te verdedigen, den nationa- len trots opzweept, vrees voor of helaas haat tegen het buitenland verwekt, als hij een onschuldige wil wreken of een schul dige redden, altijd bereikt hij slechts harts tochtelijke reacties, maar nooit nuchtere instemming van het verstand. Zijn strijd met de geesten bestaat hierin, dat hij ze in zekeren zin verblindt, van hun stuk brengt en ompraat. En voordat hij nog de harten, of beter gezegd de zenuwen 'n zijn macht heeft, is hij absoluut meester over zijn materie. Want hij kneedt haar naar welgevallen en draagt haar voor met de bedoeling er nut uit te trekken. Moet zij immers niet dienen tot een doel, dat hij zichzelf gesteld heeft? Behalve dat de leekenredenaar. politicus of advocaat, niet zichzelf ten koste van zijn zaak opoffert, kan men eerder zeggen, dat hij deze aan zichzelf ondergeschikt maakt. Vandaar zijn groote vrijheid, die alle risico's compenseert; vrijheid van oratori sche middelen, omdat immers ieder effect veroorloofd is; vrijheid van taal, omdat per slot van rekening deze voordracht meer als een getuigenis dan als een bewijs geboden wordt; ja zelfs vrijheid van leer, daar over het algemeen van den politicus of advocaat alleen gevraagd wordt, dat hij de feiten en de moreele principes eerbiedigt. Hoe heel anders zijn de eischen, die de preekstoel stelt! Zij zijn. zooals we zullen zien, oneindig talrijker en vooral van hoo- ger belang. Maar wat den redenaar zelf betreft, deze beschikt over veel minder vrij heid. Ongetwijfeld wordt er van hem min der verwacht dan van de anderen in dien zin, dat waar hij slechts de vertolker van het onveranderlijk dogma is, belast met de taak dit ingang bij ons te doen vinden, zijn talent geen essentieel wezen van de preek uitmaakt. Maar hoeveel grooter is in wer kelijkheid zijn verantwoordelijkheid en hoeveel meer ingetogenheid, gematigdheid, ja, innerlijke zelfonthechting wordt er van hem geëischt dan van zijn collega's! Ten eerste wordt hij door zijn materie beheerscht, die zich van zijn vermogen be dient en het in betrekkelijk nauwe nanen leidt. Niet alleen mag hij niets aan de waarheid te kort doen, maar bovendien moet hij nauwgezet een juist omschreven, hoog verheven waarheid voorhouden en uitleggen. Want zijn voordracht is een on derrichting en deze onderrichting vormt één geheel; de redenaar voelt zich gebon den, hij trekt als het ware een gebouw op, waarvan men niet zonder gevaar voor het evenwicht de onderdeelen zou kunnen wij zigen. En juist door haar verhevenheid en veelomvattendheid is de kanselwelspre kendheid een moeilijke kunst. Niets men- schelijks, maar ook niets bovennatuurlijks is haar vreemd. Aan het verstand worden geheimen, aan de harten wetten voorge legd. In één woord: van den preekstoel af toont de priester God aan de menschen en trekt hij de menschen tot God. Ook het ge wijde woord behoort tot zijn bemiddelende functie. Maar juist omdat het een gewijd woord is, moet men alle hevigheid vermijden niets er aan te kort doen, het niet dienst baar maken aan iets anders, noch het te pas en te onpas gebruiken. Het gewijde karakter moet gewaarborgd blijven, even als de rechten van de onschendbare waar heid, die het bevat. Bpvendien richt 't gepredikte woord zich tot een zeer uiteenloopend en veeleischend gehoor. In welke kerk vindt men gelijkge zinde toehoorders? Bij een of andere samenkomst van 'n congregatie misschien; maar daar gaat het hier niet om. Wij spreken nu over het christenvolk in zijn geheel, waarvan de een ontwikkeld is en de ander niet; met zijn beschaafde, zijn intellectueele, zijn middelmatige en ook zijn materialistisch afgestompte elementen. Waren allen nu nog maar met een op rechte belangstelling vervuld, gevoelden zij behoefte aan de waarheid, het verlangen om goed te zijn. hadden ze dien zuurdeesem van offervaardigheid, welke de inwerking van het woord zou vergemakkelijken! Maar dikwijls is het geloof daarentegen lauw, be staat er groot wantrouwen ên is de wil zwak of koppig. In de predikatie is er geen sprake van een beroep op de hartstochten te doen, de eigenliefde te streelen of het verstand te benevelen om het in de war te brengen. Hier is ophelderen de boodschap en teneinde dit beter te kunnen doen, moet eerst het verstand gezuiverd worden, om daarna de harten te ontvlammen. Maar die harten zijn slap en de zielen willoos, want er wordt een inspanning van hem gevraagd. Het is zoo moeilijk de aan dacht van een wispelturigen geest op de aanschouwing van een mysterie te vestigen en het is nog veel moeilijker om de harts tochten te hervormen en ons zelf een beet je logica bij te brengen! Een dergelijk re sultaat, dat de priester als afgezant van God tracht te bereiken, vereischt de ont wikkeling van een veelzijdigen aanleg en de vindingrijkheid van een uitgebreide studie. Of tenminste, zoo behoorde het te zijn. Men zou willen, dat ieder predikant een glasheldere verteller, een onweerlegbaar re denaar, een aantrekkelijk voordrachtkun stenaar en een indruk makend advocaat ware en dat hij, wanneer hij zich tot de menigte richt, of de boeiende episodes van het verlossingsdrama aanroert, met de over tuiging van een volksredenaar het woord, dat hij spreekt in den naam van den Rech ter zoowel als van den Vader, in den naam van het Goddelijke slachtoffer zoowel als van den eeuwigen Priester, tiendubbele kracht bijzette. In ieder geval en hiermede is alle ver schil tusschen de spreekwijze van men schen aan de balie, volksredenaars en gewijde sprekers samengevat heeft men aan den eenen kant zijn hoorders warm te maken voor de zegepraal van een men- schelijk belang, dat samenvalt met de rechtvaardigheid, en aan den anderen kant zielen van hun eeuwig heil te overtuigen en met het goddelijke in contact te bren gen. Het is duidelijk, dat wat den gewijden spreker zelf betreft, zijn persoon en diens kwaliteiten ondergeschikt zijn aan de kwestie van methode; hoewel dit natuurlijk niet zeggen wil, dat het er niet op aankomt of de predikant een goede stem heeft of b.v. weinig actie, of hij 'n eentonige voordracht heeft of gemakkelijk spreekt. Maar hoofdzaak is, dat hij zich weet aan te passen aan de zielen, die hij geroepen is te overtuigen en te onderrichten, te be- keeren en te steunen. Wat wil dat zeggen: zich aanpassen? Dat beteekent heel een voudig het middel vinden om te slagen. Het wil zeggen de onuitgedrukte behoeften der zielen weten te raden en tegemoet ko men, het wil zeggen zich begrijpelijk ma ken, in duidelijke en tegelijk vertrouwde termen tot de menschen spreken, de eigen dingen uit het dagelijksch leven van zijn hoorders weten te benutten, om zich zoo- ge kapelaanswoning van Cyriel Verschaeve te Alveringhem bij Veurne E:n Vlaming, die als militair aan het IJzer front gestreden heeft, 6chrijft ons: De naam van Verschaeve heeft vooral voor de Vlaamsche generatie, die als soldaat de groote beproeving van den oorlog doorstaan heeft, een zeer bijzonderen klank. Bij gelegenheid van zijn zestigsten verjaardag heb ik weer eens te voorschijn gehaald de kleur- reproductie naar het door Joe Englisch geschil derde portret van den dichter der „Zee-sym- phonieën", die in de jaren 1912, 1913, 1914 op elk studeerkamertje van de Vlaamsche Knapen- schap een eereplaats innam. Ook heb ik ze weer eens herlezen de school opstellen in de klasse van poësis gemaakt en waarin Verschaeve geroemd wordt, omdat hij ons Rodenbach's en Vondel's kunst openbaarde en deed doorvoelen, omdat hij als Vlaming ons in zijn „Uren bewondering" door middel van de eigen taal, in aanraking bracht met hei, werk der grootste geesten uit heel Europa. Het was immers toen nog in Vlaanderen een heerschende gedachte bij de officieele macht hebbers, dat Vlaanderen door Nederlandsch te willen zijn, door Nederlandsch te eischen als voertaal zoowel bij het lager, het miadelbaar 1 als het hooger onderwijs, zich opsloot in een eng boersch particularisme. Alleen door een wereldtaal, en dat was noodzakelijk de Fran- sche taal, kon Vlaanderen deelachtig blijven aan het Europeesche geestesleven zoowel in passieven als in actieven zin. Vele Noord-Nederlanders, de verwende kin deren van ons volk, begrijpen niet de liefde, waarmede het zich door eigen arbeid en vol gehouden strijd opwerkende volksdeel, alles omringt wat tot het eigen Dietsche volusleven hoort en dit hooger opvoert. Verschaeve heeft voor ons die heerschende gedachte stuk geslagen en heeft daarenboven doende met dat leven te vereenzelvigen, dat is „de eeuwige waarheid aan de men schen van onzen tijd verstaanbaar maken in de taal van hun tijd" in één woord: een vader voor allen zijn, wat het voor recht van het priesterambt is en wat den gewijden redenaar oneindig veel makkelij ker ingang tot de zielen verschaft dan alle menschelijk aanzien en oratorische kunst grepen samen. Het is moeilijk en heeft misschien ook weinig nut hier na te gaan, op welke wijze dit alles bij ons in practijk wordt gebracht. Maar aangezien deze overdenkingen mij werden ingegeven, bij het lezen van een Hongaarsch boek (De Tien Geboden Gods, door Mgr. Tihamer Toth te Budapest), in het fransch vertaald bij den uitgever Sal- vator te Mulhausen (2 deelen), doe ik zoo als de schrijver zelf: Ik neem aan, dat het overal ongeveer eender zal zijn als in de milieu's, die ik zelf meer van nabij ken. Uitgaande van de veronderstelling, dat de huidige preek zuiver van leer en dus goed voorbereid, doorgewerkt en doordacht is alvorens te worden uitgesproken, voelt men meestal gebrek aan een rechtstreek- schen toon en een zorgvuldige instelling op zijn gehoor. Wij spreken nu over de metho de en niet over den inhoud. Anders zou men hier moeten wijzen op het geweldig voordeel uit het oogpunt van vorming en verrijking der zielen dat gelegen is in het geven van een dogmatische predikatie, vol leerstellig krachtvoedsel en bezielende werking, en de moreele toepassing ervan te doen voortvloeien uit de oorspronkelijke bron zelf: het Christelijk dogma, gestuwd door het kanaal der liturgie. Zijn de preeken in praktijk niet al te dikwijls een koude, onpersoonlijke weergave volgens de boeken, ondanks de studie, die eraan besteed is en de substantieele waar heid, die zij bevatten? Is men niet dikwijls stroef en afgemeten, in plaats van vertrou welijk en levendig van toon te zijn? Schimmenspel Frans ter Gasthet Turfschip van Breda. En hoe meer men zich op nauwkeurigheid toelegt en den indruk wil wekken van de gelijkheid, hoe ongenaakbaarder men wordt. De preek lijkt wel een dissertatie doorspekt met bewijzen enis doodvermoeiend. Onvermijdelijk doet zich dan een onver wacht resultaat voor, dat wel is waar te voorzien ware geweest. Deze dissertatie, die, overladen met bijbeltexten en om zoo te zeggen bestaande uit eerbiedwaardige formules en verouderde vergelijkingen, komt van den preekstoel neer en wordt onwillekeurig met 'n bezwaard hart door de toehoorders ontvangen. Zij sluiten zich af of ontglippen bij haar naderinguit angst te worden verpletterd. Toch wilde de spreker niet langdradig of al te theoretisch zijn. Hij was alleen maar diep doordrongen van de waardigheid van zijn rol en de heiligheid van een missie, die in zekeren zin huiveringwekkend is. Maar hoe juist deze overtuiging ook moge zijn, is zij een reden om niet eenvoudig en, in gepaste mate, vertrouwelijk van toon te zijn? De gewijde spreker zal bij het zien van zijn fiasco want als men zich onder een preek verveelt, moet daar een reden voor zijn en als een preek niet voorlicht, is het niet altijd de luisteraar, wien schuld treft wellicht tegenwerpen, dat hij het onderricht der Kerk niet door platheden naar beneden wil halen, of het bloot stel len aan de risico's van een voorstelling, die met aanstoot gevende nieuwigheden is op gesmukt. Hier kan men hem onomwonden op ant woorden, dat eenvoud en platheid twee verschillende dingen zijn; dat het eerste heel goed kan samengaan met werkelijke waardigheid en een groote mate van fijn gevoeligheid; dat ook het Evangelie de een voud zelf is en dat de methode der Kerk vaders zonder twijfel uitschittert door haar ongedwongen en vertrouwelijken toon, die echter nooit de verhevenheid van hun ge dachte in den weg heeft gestaan. Verder kan men hem ook nog zeggen, dat lang niet iedere nieuwigheid aanstoot behoeft te geven. Een nieuwe voorstelling van oude, onveranderlijke dingen heeft stellig tot re sultaat dat de aandacht erop gevestigd wordt. Alvorens te eindigen komen we nu nog even op Mgr. Tihamer Toth terug. De preeken, die hij door de radio gaf, zijn een schitterend voorbeeld van dit genre. Hij aanzelde niet zijn vergelijkingen uit het dagelijksch leven te grijpen en zich van de moderne wetenschap met al haar verbete ringen te bedienen om de verheven waar heid, die door een abstracte uiteenzetting onmogelijk ingang bij het middelmatig be gripsvermogen van dezen tijd zou hebben gevonden, beter te doen doordringen. Zijn predikaties zijn één met zijn priester leven en hierin volgt hij een princiep van eenheid, dat echt liturgisch is. Van zijn luisteraars verlangt hij de beleving van een leer, die hij met heel hun dagelijksch le ven in verband weet te brengen. En hierin ligt het succes van hem en zijn navolgers. J. DE V. Feitelijk is het schimmenspel een van de voorloopers der film geweest en als in zoovele gevallen, schijnt ook hier de ontwikkeling van zijn moderne opvolgster in goeden zin terug te werken op het schimmenspel zelf. Aan dien indruk ontkwamen wij althans niet, toen dezer dagen Frans ter Gast in Den Haag zijn historie spel in zwart en wit vertoonde: een volle zaal hield hü er een goed uur lang mee geboeid. Nu waren er blijkbaar in de apparatuur nog ge breken en zeker zal ook de maker zelf toegeven, dat zijn experiment nog voor verbetering en vooral voor verrijking van het materiaal vat baar is! Maar niettegenstaande deze bezwaren heeft hij tenminste iets goeds bereikt. De een voudige beelden uit 's Lands geschiedenis, die bij menigeen een verrast gevoel van nieuwheid en frischheid opriepen, verrieden daarenboven de kunstzinnige hand en de fijne geestigheid van den ontwerper. Het boekje met tekst en illustraties, dat uitgegeven werd door D. J. Roeters van Lennep te 's Gravenhage beves tigde, wat de vertooning aan kwaliteiten reeds suggereerde, volkomen. Alleen had men daarbij iets meer moeite moeten en kunnen doen, om den berijmden tekst in overeenstemming te brengen met de artistieke beelden. Vooral wan neer het eenige uitbreiding verkrijgt en over prima projectie-materiaal loopt, lijkt ons dit schimmenspel een geduchte mededinger te kun nen worden voor de zgn. historische films, waarmee wij den laatsten tijd bedeeld zijn. Het wekt, in zijn bescheiden mate, het zuiver ge voel voor humor en primitieve ironie, waarvoor het publiek hier nog zoo gevoelig is, met eerlijk succes op. Zelfs menig filmliefhebber zal volop genieten van de goede rhythmische en artis tieke hoedanigheden der beelden. Zulke als bijv. van 't turfschip van Breda, de aankomst van Houtman voor Bantam en der Noorsche drakenschepen, zijn meesterstukjes van deze oude, zich blijkbaar vernieuwende kunst. v. O. Nederland doen kennen in zijn hoogste glorie Vondel, Rembrandt, Ruysdael. Maar wat meer is, bij ons worden de werken der schrijvers niet alleen gelezen om hei esthe tische genot, niet alleen gelezen om de kennis te vermeerderen, maar om het eigen »even te vervolmaken, en zóó is het dat Verschaeve ons door zijn Jacob en Philip van Arteveiae voor bereid heeft tot de offerdaad, die juist van ons, die in de oorlogsjaren als soldaat in de loop graven zouden staan, te midden van ons dub bel diepbedroefde volk, gevergd zou worden. Ja, hij is het die door zijn Ferdinand Ver biest ons bezield heeft om naar het voorbeeld van den Christus, opgevolgd door dezen Vlaam- schen Zendeling in China, ook dan ons leven ten beste te geven, wanneer alles naar men schelijke berekening nutteloos schijnt en zon der hoop. Immers door deze bezielende gedachten van Verschaeve gevoed, kwamen wij als onervaren jongelingen in onmiddellijk contact met de jongens van ons verarmde en miskende volk, zooals een Stracke dit beschreven had in een rede te Borgerhout in 1913, en onder den titel „Arm Vlaanderen" daarna uitgegeven. Deze ontmoeting greep plaats in de ure der geschiedenis, dat van ons beiden het offer van ons leven gevergd is geworden onaer een groeiend besef van de tragische werkelijkheid, dat zelfs dit offer tegen het leven van ons volk in misbruikt zou worden. De bezielende gedachten, in Verschaeve's werken opgedaan, zijn mede de oorzaak ge weest, dat voor de Vlaamsche studenten-gene ratie, de oorlogsjaren met al den gruwel, eigen aan het oorlogsleven, spijts dit dubbel leed der oorlogsellende en de miskenning van ons eigenste wezen bij het volbrengen van dit offer, tot de schoonste gemaakt heeft van ons leven, van het leven van ons volk. Een Firmin Deprez, een Renaat de Rudder, de Gebroeders v. Raemdonck, een Joe Englisch en zooveel anderen, die ipet hun dood de spreuk bezegeld hebben „alles voor Vlaanderen en Vlaanderen voor Christus", waren door de ge dachten van Verschaeve gevoed. Het is voor ons, die van elke verbindings mogelijkheid met onze familieleden waren af gezonderd, een geluk geweest, dat Verschaeve als kapelaan te Alveringhem met ons en veel dieper dan wij zelf heel den tragischen worstelstrijd aan den IJzer gevoerd om de er kenning van ons yolk, heeft medegemaakt. Ik weet nog heel goed, dat toen ik in Mei 1915 voor den tweeden keer naar het leger trok en aan den IJzer als kantonnement Hoogstade aangewezen kreeg, ik onmiddelijk er aan dacht zoo gauw mogelijk naar Alveringhem te gaan, om eindelijk Verschaeve te zien. Zoo gebeurde het dan ook, dat den eersten avond dien ik vrij had, ik na het uitdeelen van het avondeten naar Alveringhem gegaan ben, om daar het Lof bij te wonen in de kerk, in de hoop Ver schaeve te zien. Toen heb ik hem gezien en ook ben ik bij hem aan huis geweest en kreeg toen van hem mede zijn gedrukte rede over „De Kunst in het evangelie"; het woordje kunst had hij door geschrapt en schoonheid geschreven. Verschaeve's huisje, even buiten het dorp, naast de school, die toen in een ziekenhuis omvormd was, is heel den oorlog door een toe vluchtsoord geweest voor de Vlaamsche sol daten, en toen de gendarmes, of zooals wij in onze soldatentaal de rijkswachters noemden „de fiottenjakkers", zijn voordeur moesten bewaken om na te gaan welke Vlaamsche soldaten bij hem kwamen, dan wisten zij een omweg door de velden te vinden, een opening in de haag van zijn achtertuin en langs daar ongemerkt zijn kamer te bereiken. Samen met Prof. Daels heeft Verschaeve o.a. het werk ondernomen van Heldenhulde, om op de graven der Vlaamsche soldaten, die gesneu veld waren, een passend Katholiek en Vlaamsch gedenkteeken te plaatsen, later bekend onder den naam van Heldenzerkjes. Het was een steenen kruis, naar Iersch model, met de kruis- spreuk A WC V Alles voor Vlaanderen, Vlaanderen voor Cris- tus en met den Blauwvoet door Joe Eng lisch ontworpen. Uit dit werk is na den oorlog het werk ontstaan van de bedevaart naar den IJzer, dat erin is geslaagd om het groote IJzer- kruis op te trekken daar te Diksmuiden, waar heen nu jaarlijks duizenden heen gaan om naar oud Vlaamsch en Christen gebruik de dooden met een H. Misoffer te gedenken. Verschaeve is de wachter geweest bij Je doo den, hij die dichtte: „Hier liggen hun lijken als zaden in 't zand, Hoop op den oogst, o Vlaanderland." Zoo is hü het dan ook geweest, die den eer sten steen gelegd heeft voor het IJzermonu ment. Om zijn leven met de Vlaamsche jeugd in de loopgraven, om zijn trouw aan Vlaanderens talrijke dooden, zal Verschaeve evenals voor zijn talrijke werken, in 't hart van 't Vlaamsche volk blijven leven. God beware hem ons nog lange jaren. Hij de oriester tot denwelken wij nu herhalen wat Ro- denbach eens aan Verbiest heeft geschreven: Gij hebt ons leven gevormd bedankt voor alles wat dit inhoudt en wij zullen u nooit ver geten. H. N. V. Eerste steenlegging van het Yzermonument door Cyriel Verschaeve op 7 Juli 1928

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1934 | | pagina 13