Met octdaal van den daq
HILLE'S
PER VLIEGMACHINE DE WERELD ROND
De Weensche zangertjes in België
fè&cMut-
f.
BIJ AARTSHERTOG OTTO
WEEK-END
jll II
Het Geheim van
het open Raam
ZATERDAG 5 MEI 1934
>,Het was een prachtige dag voor
ons, de schoonste wellicht
na de ontvangst bij
den H. Vader"
Een wondermooie mid
dag maar vol weemoed
Kunst in de gevangenis
Merkwaardige gramo-
foonplaat
Avonturen van twee
fossielen
Een nieuw model slaap-
rijtuig
Met bovenverdieping
Luchtrecord verbeterd
Een veiling te Nice
'Q Qy
in orde." mijnhccv Doodle
Barthou wordt beboet
!p-_
Hoe een hond hulp
bracht!
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
Detective-verhaal door
ANTHONIE GILBERT
De Weensche „Sangerknaben" zijn na
hun kunstreis door ons land, waar zij
stormenderstem de harten van allen
die hen mochten hooren, veroverden, thans op
tournée in België. Uit Brussel vroeg hun men
tor dr. Gruber te Steenockerzeel, het paleis
waar ex-keizerin Zita, haar oudste zoon, de
pretendent-keizer en koning en de overige kin
deren verblijven, aan, of hij, de leider, directeur
Luis en de jongens misschien door de „Majes
teiten" zoo drukken de Weensche bladen zich
zwierig uit zouden kunnen worden ontvan
gen. Nog op denzelfden dag het was Zondag
kregen zij bericht, dat zij welkom waren,
vooral op Zondag, omdat dan ook de jongere
keizerskinderen in de gelegenheid zouden zijn
de „Sangerknaben" uit hun heimat en vader
stad te zien en te hooren. Over het verloop
van dit bezoek hebben de Weensche bladen
aardige bijzonderheden gebracht uit eigen mond
Van deelnemers:
Het was een prachtige dag voor ons, de
schoonste wellicht na de ontvangst bij den H.
Vader ten Vaticane. Wij reden 's middags in
drie taxi's en een ter beschhikking gestelden
particulieren auto in tamelijk opgewonden
stemming naar het kleine kasteel. Aan de poort
wachtten ons eenige heeren en dames op, waar
onder graaf Degenfeld, de particuliere secre
taris der keizerin, die ons leidde naar een klei
nen, eenvoudigen salon, waar wij hartelijk
Werden begroet.
De majesteiten traden binnen en wij zongen
de oude, heilige hymne: „Gott erhalte Franz
den Kaiser, unsern guten Kaiser Franz". Wij
waren zeer ontroerd.
Na eenige woorden van hulde boden de kna
pen aan de keizerin en aan den troonopvolger
Otto bloemen aan. Otto dankte met hartelijke
woorden. De keizerin vroeg, of wij nog eenige
koren wilden zingen. Wij brachten daarop een
paar motetten en eenige volksliederen ten ge.
hoore. Dan spraken de majesteiten met alle
knapen afzonderlijk en noodigden hen uit, om
ververschingen te gebruiken. In den tusschen-
tijd onderhielden de keizerin en Otto zich met
Dr. Gruber en Directeur Luis en vroegen hon
derd en één ding over Weenen en het insti
tuut der „Sangerknaben".Dan namen ze af
scheid en wij zochten onze jongens weer op,
om naar Brussel terug te keeren.
Plotseling verscheen weer graaf Degenfeld
en verzocht de „Kaiserlich-Königliche Hofsan-
gerknaben" de keizerlijke avondgodsdienstoefe
ning met muziek te willen opluisteren. Dat
deden wij met grote vreugde. In de kleine
huiskapel kwamen allen tezamen: twee aarts-
hertogjes ministreerden den priester als koor-
In het verbeterhuis voor meisjes te Framing-
ton in Massachusetts past men een geheel nieu
we methode toe. Voor de gevangenen zijn cur
sussen ingesteld om zich op het gebied van de
kunst te bekwamen. De resultaten die dit heeft
opgeleverd heeft men inmiddels reeds kunnen
zien in de „public gallery" te New-York. Aan
het gevangenispersoneel is een speciale onder
wijzeres toegevoegd, die haar leerlingen mede-
neemt buiten het gevangenisterrein, voor het
schetsen van landschappen en bijwijlen in
groepjes van acht, naar het museum in Boston.
De methode blijkt een groot succes te zijn.
Bij de meisjes wordt nieuwe belangstelling ge
wekt, en elk van haar werkt naarstig teneinde
voor het volgen der cursussen in aanmerking
te komen.
De beste leerlinge verricht arbeid in een ju
welierszaak.
Vele van de gemaakte schetsen en teekeningen
betreffen het gevangenisleven. Alle afgebeelde
figuren zijn echter gezichtloos, daar men is
overeengekomen, dat men geen gezichten van
gevangenen aan de wereld zal toonen.
knapen. De litanie van Maria en Tantum Ergo
zongen wij in het Latein. daarna nog een paar
geestelijke koren. Het was buitengewoon vol
stemming en wijding. Het was een klein stuk
hofmuziekkapel in Belg'ë, in de verbanning.
Nogmaals dankte de keizerin onze jongens,
die nooit zoo aangedaan waren geweest sedert
de audiëntie bij den H. Vader. Otto gaf ons een
groot portret van hem met onderschrift ter
plaatsing in het instituut en den jongens kleine
portretjes. Wij schreven onze namen in het
gastenboek en wilden weggaan. Daar zagen wij
op de trap weer Otto staan, die ons met
groote, treurige oogen nakeek. Wij lieten de
jongens nog eens front maken en zongen de
eerste strofe van het oude volkslied. De deur
van den salon ging open en ook de keizerin ver
scheen stil met alle kinderen en luisterde zicht
baar aangedaan.
Het was een wondermooie middag, maar vol
weemoed.
De beroemdste en best sprekende papegaai is
ongetwijfeld Ara Rington. Ter gelegenheid van
de ambtsaanvaarding van president Roosevelt
liet men hem een gelukwensch leeren, dien hij
zeer vlot voor de microfoon kon uitspreken.
Men waardeerde in Amerika deze daad zoozeer,
dat men deze gebeurtenis ook voor het nage
slacht' wilde bewaren.
Daarom werd deze rede herhaald en op een
gramofoonplaat vastgelegd. De plaat werd door
het museum te Philadelphia aangekocht, waar
zij in de curiositeiten-afdeeling een waardige
plaats inneemt.
In het jaar 1913 groef de Duitsche geoloog
Professor Hans Reck in Oldoeval (Oost-Afrika)
de resten van een geraamte van een dier op.
Het waren versteende deelen van een zebra uit
het midden van het diluvium.
Achttien jaar later bezocht dr. A. Hop.wood
van het Nat. Hist. Museum te Londen dezelfde
Oost-Afrikaansche streek. Hij groef in den zelf
den heuvel, waar prof. Reek den zeebra gevon
den had, beenderen uit, die eveneens resten
van een diluviaanschen zebra bleken te zijn.
Hij stuurde deze beenderen naar Engeland,
waar zij in de betreffende afdeeling van het
museum in London-South-Kensington werden
ondergebracht.
Toevallig stuurde professor Reek voor studie
doeleinden zijn vondsten uit Afrika naar Ken
sington, waar dr. Hopwood ze in handen kreeg.
Een van de fossiele resten kwam hem bekend
voor. Het waren beenderen van een zebra. Hij
vergeleek deze met die van zijn exemplaar.
Maar hij deed nog meer: hij combineerde de
beenderen. Tot zijn groote verbazing bemerkte
hij, dat de twee fragmenten elkaar aanvulden.
Zij waren deelen van een en dezelfde zebra.
Professor Reek heeft nu zijn vondst ter be
schikking van het museum gesteld. Uit twee
halve zebra's, aie twee onderzoekers twintig
jaar na elkaar hebben gevonden, is nu één
geheel geworden.
De Zwitsersche Wagon- en Liftenfabriek N V.
te Schlieren bij Ziirich heeft een nieuw type
slaapwagen geconstrueerd, welke uit een geljjk-
vloersch gedeelte en een bovenverdieping be
staat. Hierdoor is men er eindelijk in geslaagd
een oplossing te vinden voor het probleem, el-
ken reiziger een afzonderlijke slaapruimte ter
beschikking te stellen en aldus een maximum
van comfort te verkrijgen.
Het ongerief, verbonden aan het tot dusver
in gebruik zijnde slaapwagensysteem, waarbij
men gedwongen was zijn compartiment met an
deren te deelen en langs een smal laddertje
r.aar boven te klauteren en omgekeerd, is thans
opgeheven.
De nieuwe slaapwagen-coupé's zijn langs twee
gangen bereikbaar, welke ieder met een trapje
in verbinding staan met de ingangen van den
wagon. De noodige ruimte voor de „boven-
étage" heeft men op vernuftige wijze verkregen
door het gelijkvloersche gedeelte tusschen de
draaistellen te laten zakken, zoodat men bij
het binnenkomen een paar treden omlaag moet.
Zoodoende is er geen verschil in hoogte met
de oude slaapwagons.
De gangen en compartimenten van beide
deelen zijn diagonaal tegenover elkaar gelegen.
De bedden zijn, evenals tot dusver, in de dwars-
richting geplaatst.
Elke coupé bevat voor overdag een gemakke
lijke chaise longue met rugzitting, arm- en
hoofdsteun. Eronder is voldoende ruimte voor
platte koffers. Voorts bevinden zich in het
compartiment een groot bagagenet, waschgele-
genheid met tafelblad, toiletspiegel en een klein
kastje, klaptafel voor het venster en voeten
steun, waardoor men als in een ligstoel voor
het raam kan zitten.
Door de rugzitting horizontaal om te klap
pen, kan de zitplaats in een bed worden ver
anderd. Voor de vensters in den zijwand kun
nen zware verticale gordijnen worden neergela
ten, welke licht noch tocht doorlaten. Boven
de ramen is de ventilatie aangebracht, welke
men naar believen kan regelen. Groepen van
twee naast elkaar gelegen coupé's kunnen door
middel van eenvoudige, draaibare deuren on
derling worden verbonden.
Op de bovenverdieping bevindt zich een com
partiment voor den controleur, die door een
luik het oog kan houden op de benedengang.
De gangen en compartimenten zijn 1.90 M.
hoog, wat ook voor lange personen voldoende is.
Door desbetreffende opschriften wordt in de
gangen een soort éénrichtingsverkeer ingesteld.
Dit nieuwe slaaprijtuig kan overdag als ge
makkelijke reiswagon worden gebruikt, welke
vooral voor lange afstanden uiterst geriefelijk is.
Het nieuwe model is in alle landen gepaten
teerd.
E'iimiMiiiimiiiiin
iiiiiiiiiiiiniiiiiiiië
Als de vogels heerlijk fluiten,
i En de zon magnetisch schijnt,
Als het zomerweer je toeroept,
Dat je binnenshuis verkwijnt,
Dan smeert moeder de cadetjes
En het heele huisgezin
Stemt in koor en op de fietsen
In een vroolijk week-end in!
Buiten kan je robbedoezen,
Buiten zing je blij je lied
En je stoort je naaste buren
Met je keelgeluiden niet.
Buiten mag je heerlijk morsen,
Zonder reden tot verwijt,
Want het gras, ofschoon het zacht is,
Is geen Deventer tapijt!
Buiten spring je als je lust hebt
En fatsoenlijk uit den band,
Want je zit niet in een kamer
Van drie meter in 't vierkant!
Buiten kan je vroolijk zwaaien
Met je armen in 't kwadraat,
Zonder dat je de pendule
Van den houten schoorsteen slaat!
I Week-end, week-end, zalig week-end
Aan de zee of op de hei,
Als wij vrij zijn, zijn wij buiten
In de vrijheid vroolijk vrij!
MARTIN BERDEN.
Nadruk verboden).
illllllllllllMlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllilllllllllllli;
Twee jonge Engelsche piloten, Bernard Ru
bin en Kenneth Waller, waarvan de eerste pas
verleden jaar Augustus heeft leeren vliegen,
hebben den tocht AustraliëEngeland afgelegd
in &/2 dag, waarmede zij het sedert 1931 ten
name van James Mollison staande record met
10 uur hebben verbeterd. Rubin heeft nu een
speciaal vliegtuig besteld voor de race Engeland
—Melbourne, welke in de maand October a.s.
zal worden gehouden, ter gelegenheid van het
eeuwfeest van Victoria.
De volgende week wordt te Nice een collectie
schilderijen geveild van oude beroemde Rus
sische meesters uit de 18e en 19e eeuw, die
hebben toebehoord aan Aartshertog Michael
van Rusland. De veiling geschiedt op last van
de drie kinderen van den Aartshertog.
Wat is er? Wat krijgen we nu?" riep mijn
heer Doodle, toen hij op een avond
thuis kwam en mevrouw Doodle met
een zeer mistroostig gezicht op den divan zag
liggen.
„De dokter zegt dat het griep is, een tweede
aanval," vertelde ze. „Ik had vanmiddag wat
kou en hoofdpijn en
„Griep? Tweede aanval? Allemaal onzin,
vrouw," schreeuwde mijnheer Doodle meer dan
hij sprak. „Geen mensch krijgt tweemaal ach
ter elkaar griep."
„Maar de dokter zegt 't."
„Dan is de dokter een idioot en dat zal ik
hem in z'n gezicht zeggen. Ik weet wel wat je
mankeert. Je hebt zeker weer op je kousen
over 't plaatsje geloopen of een andere stom
miteit uitgehaald. Maar ik heb 't wel aan zien
kernen. Een vrouw is niet gelukkig als ze niet
haar halve leven wat mankeert, 'tis me een
raadsel hoe jullie 't nog boven de twintig bren
gen. De doorsneê-vrouw heeft net zooveel her
sens als een luierkind."
„Ik ben nooit onvoorzichtig geweest," ver
weerde zich mevrouw Doodle."
„Dat ben je natuurlijk wel! Moet je mij ver
tellen. Anders had je nu niet zoo gelegen.
Griep? Klets! Enfin, 'tis niet meer dan bil
lijk dat je 't bezuren moet. Je moogt 't van
mij noemen zooals je wilt, als ik er maar geen
medelijden mee hoef te hebben. Ik neem alle
voorzorgen om gezond te blijven, en jij loopt
maar op je kousen of je bloote voeten rond.
of je gaat op een ijsschots een roman zitten
lezen, of weet ik hoe jij je in den put werkt.
Ik kan je onmogelijk beklagen, vrouw, ik wei
ger absoluut je met één woord te beklagen."
Van deze overtuigende philippica had me
vrouw Doodle niet terug.
Mijnheer Doodle dineerde alleen, maakte van
de gelegenheid gebruik om met veel lawaai
een paar spijkers in den muur te slaan, waar
aan hij een paar op een verkooping gekochte
schilderijen ophing, ging naar de soos en bleef
tot middernacht weg.
Den volgenden morgen voelde mevrouw
Doodle zich een beetje beter en deed heldhaf
tig haar best op te blijven, totdat d'r heer en
meester naar 't kantoor ging.
Het eenige wat mijnheer Doodle nog over
haar ziekte zei. was dit:
„Als je driehonderd jaar wordt, zal je mis
schien iets leeren van de voornaamste gezond-
heidsregels en een dag of drie per week uit
je bed kunnen komen."
Mevrouw Doodle was in een dag of drie, vier,
weer in orde en er werd niet meer over ge
praat. Toen kwam er op een middag om een
uur of drie een auto voor, en een onbekende
hielp mijnheer Doodle z'n huis in. Hij zag er
bleek en ontdaan uit, z'n kin trilde en z'n
knieën wankelden.
„Wat scheelt eraan, man," riep mevrouw,
Dat is beschuit!
Aan den zuiveren smaak .herkent U dadelijk HILtE's
Kw.alifeit: Zóó croquant. zóó smakelijk, zoö voedzaam
en zóó lichtverteerbaar is er géén!
toen ze hem bij de deur tegemoet kwam.
„Beddokterdood!" kreunde mijn
heer Doodle.
Mevrouw Doodle bracht hem naar bed en
ging op zoek naar kogelgaten of messteken. Er
waren er geen. Hij had ook geen gebroken
ledematen: hij was niet van een paard geval
len of voor driekwart verdronken.
Toen ze zich omtrent deze punten had ge
rustgesteld, vroeg ze- „Wat heb je?"
„K.... kkou!" stotterde hij. ,,K.kou
en ppijn in m'n rug!"
„Dat dacht ik al. Je hebt de griep, man, een
tweede aanval. Ik heb nog medicijnen over,
dus we behoeven
den dokter niet
te laten kernen. p g p
Ik heb je m een -G
paar dagen weer j,
„Haal direct
den dokter!" be-
val mijnheer Doodle. „Wie weet wat t is! Zoo'n
pijn in m'n rug! En ik heb 't zoo koud! Vrouw,
als ik sterf, dan
De aandoening overmeesterde mijnheer
Doodle en hij kon niets meer zeggen.
De dokter kwam en zei dat 't een tweede
aanval van griep was, maar een heel goedaar
dige. Toen hij weg was, verweet mevrouw
Doodle haar man niet dat hij z'n zomerflanel
een maand te vroeg had aangetrokken; dat hij
z n parapluie had vergeten en doornat was ge
worden: dat hij z'n overschoenen thuis had
gelaten en den heelen dag met natte voeten
had geloopen. Zü toonde zich niet verbaasd
dat hij niet al jaren geleden gestorven was en
merkte niet op dat hij zoo oud moest worden
als Methusalem, om op te leeren houden met
zich in de sneeuw te rollen of in modderpoelen
te staan. Ze struikelde niet over stoelen, gooi
de niet met deuren en liet hem niet alleen.
De tranen, die mijnheer Doodle schreide, wisch-
te zü weg. Als hij kreunde hield ze z'n hand
vast. Als hij zei dat hij het griezelige spook
zag naderen en afscheid wou nemen van de
kinderen, vroolijkte ze hem op met de voor
spelling dat hij den volgenden dag een heel
stuk beter zou zijn.
Mijnheer Doodle stond den volgenden dag
niet op, ofschoon de dokter zei dat het mocht.
Hij bleef in bed liggen, zuchtte en trok om de
5 minuten een pijnlijk gezicht. Hij wilde ge
roosterd brood en ingemaakte vruchten heb
ben: hij had hulp noodig, om zich om te kee
ren. Hij tobde er over of hij niet weer zou in
storten. Hij moest een natten doek op z'n
voorhoofd hebben. Hü vroeg om een consult
en las het afschrift van z'n testament drie
maal over.
Den volgenden ochtend echter was mijnheer
Doodle kiplekker.. Toen z'n vrouw vroeg hoe
hij zich voelde, antwoordde hij:
„Hoe ik me voel?" vraag je? Nou, zoo gezond
als een visch in 't water, natuurlijk. Als een
mensch zoo op zich zelf past als ik, als hij
zooveel fut en wilskracht heeft als ik, dan komt
hU overal door heen. J ij zou er in gebleven zijn,
maar mij deed 't niets. 'tWas maar even zoo'n
vleugje. Ik zou wel eens echt ziek willen zijn
om eens te zien hoe dat aanvoelt. Ik denk dat
't cholera geweest is. Maar 't heeft me niets
gedaan: alleen een beetje moe gevoel."
Mevrouw Doodle keek hem aan en slikte al
les, om z'n gevoelens niet te kwetsen en mijn
heer Doodle keek mevrouw Doodle aan met
een gezicht als een zegevierend imperator.
TOMUTAÉ
pala (X
«u'ti
Vertel toch van wie die brief is en wat
er in staat, riep ik ongeduldig, 'k Zal hem
voorlezen, luister maar: Waarde makker Dit
schrijven ontvang je van iemand, die door
jouw voorbeeld geprikkeld, aan boord van de
„Graf Zeppelin" is geslopen, om de reis per
luchtschip over den Atlantischen Oceaan mee
te maken. Je ziet: Goed voorbeeld doet goed
volgen. Hulde voor je initiatief. Ik heb een
schitterende reis gehad, en mijn toekomst is
verzekerd. Ik zal wel stapelrijk worden. Veel
pleizier verder op je reis. Je makker Clarence
Terhune. Ik trok mijn neus op. Vind je dat
niet fijn, Bok? vroeg oom Sidney. Nee oom,
antwoordde ik. U weet toch wel, dat deze jon
gen door een groot persagentschap aan boord
gesmokkeld is. Er zit geen spiertje eigen initia
tief in. En bovendien schijnt het hem er om te
doen te zijn stapelrijk te worden, 't Is bij hem
pure geldzucht, en dat vind ik misselijk.
Zoo heb ik er nog niet over gedacht, zei Oom,
maar je hebt gelijk. We zullen hem maar geen
telegram sturen, wat ik eerst van plan was. Hij
verdient 't niet. Van zulke bluffers zijn er in
de wereld veel te veel. Als protest tegen zijn
handelwijze gaan we den brief verscheuren,
goed? Wat mij betreft, graag oom. En op 't
zelfde oogenblik woei een aantal snippers de
lucht in. We gingen thans een wandeling door
de stad maken. Allah mocht hier nog zoo groot
zijn, maar de dollar was zijn profeet, dat zag
ik direct. Wat een weelde, wat een luxe Moest
je die hotels zien, heel wat anders dan die in
Amsterdam, 'k Vind dit niets geen Oostersche
stad, oom, zei ik. 'k Had me 't heel anders
voorgesteld. Daarvoor hoef je toch niet van
Amsterdam naar hier te komen. Oom Sidney
keek mij verbaasd aan. Hij verwonderde zich
er blijkbaar over, dat ik mij zoo gauw aan
mijn nieuwe beroep van wereldreiziger had
aangepast. En dat scheen hem goed te be
vallen.
Wacht maar kereltje, ik zal je oud-
Caïro eens laten zien, en dan zul je je oordeel
wel wijzigen. Door de drukke Mousky voerde
hij mij langs de universiteit Al Azhar, een
echte moskee, waar ik niet binnenmocht. Ik
was een heiden. Toch wilde ik een kijkje ne
men. 'k Liet oom Sidney in den steek, sprong
de stoep op en stak mijn hoofd door de deur
opening. Wat een consternatie veroorzaakte ik
onder de leeraren en leerlingen, die daar als
bijen in een mand zaten te gonzen. Een dei
wachters kwam op mij afstuiven en op zijn ge
zicht was te lezen, dat ik in zijn oogen een
grootè misdaad had begaan. Hij strekte zijn
hand naar mij uit, maar ik wist zijn greep nog
juist te ontkomen. Ik deed een sprong van de
stoep, maar kwam daarbij te vallen. De man
sprong ook en liet zich op mij vallen en begon
mij met zijn knuisten te bewerken. Eindelijk
kreeg hij er genoeg van. Hij stond op, liet mij
los, waarna ik overeind vloog en de beenen
nam. Ik kreeg nog een trap achterna. Maar
ik vermoed, dat de man daar spijt van had,
want hij schopte met zijn bloote voet tegen de
hak van mijn schoen, wat wel flink pijn ge
daan zal hebben.
Oom Sidney, die van het heele geval niets
had bemerkt en was doorgeloopen, had mij
eindelijk bij den hoek van de straat gemist en
stond daar op me 'te wachten. Wat zie je er
uit, wat heb je uitgevoerd? vroeg hü, terwijl
ik het stof van mün kleeren klopte. Ik vertelde
hem de historie. Maar jongen, je had ook zoo
de moskee niet mogen binnengaan. Je moet eerst
in een apart lokaaltje gezicht, handen en voe
ten wasschen en dan mag je op sandalen bin
nen. Dat wist ik niet oom, en bovendien ik
ben er niet in geweest, alleen mijn hoofd. Ons
gesprek werd hier afgebroken door een voor
val, dat plaats greep op de kruising van den
weg. Daar stond een ruiter te paard, die het
verkeer regelde. HU had het verkeer in de
Mousky stopgezet, maar een omnibusbestuurder
lette er niet op en dreef zün paarden verder.
In een oogenblik stond de ruiter naast de wa
gen, hief den arm op, en één, twee, drie, striem
de zün stok over rug en hals van den overtre
der, die een schreeuw van pün gaf.
De Fransche minister van Buitenlandsche
Zaken heeft op zün reis door Europa een be-
zoeK gebracht aan Warschau. Daar wandelae
hü op zeker moment in de richting van een
kiosk om de nieuwste Parüsche bladen aan te
schaffen. Niets vermoedend stak hü de Elek-
toralana over, toen een agent hem aanhield en
een blocnote met bübehoorend potlood voor
den dag haalde. Twee zlóty boete moest hü den
politieman afdragen, want het is in Warschau
de gewoonte dat dergehjke zaakjes niet eerst
voor den echter komen.
De minister begreep echter 'smans bedoe
ling niet (hü spreekt geen Poolsch) en stond
op het punt naar den politiepost te worden ge
bracht, toen een Fransch sprekende voorbü-
ganger hem uit de moeilükheid redde.
Een vrouw, die met haar twee kleine kin
deren en een hond een boerderij bewoont na-
bü het plaatsje New Liskeard, aldus meldt men
uit Toronto, werd tü'dens de afwezigheid van
haar man plotseling ziek. Haar toestand ver
ergerde ieder oogenblik. De vrouw beduidde
het oudste van haar beide kleinen dat zü pa
pier en potlood wilde hebben en hierop schreef
zü alleen „dokter". Zü bevestigde het papier
vervolgens met een bandje aan den halsband
van den hend, wees hem de richting aan van
de naastbügelegen boerderü op ongeveer een
mijl afstand en joeg den hond weg. Deze, een
kleine bastaard, had blükbaar goed begrepen
wat de vrouw van hem verlangde, want hü
leverde zün boodschap prompt af. Uit New
Liskeard is een wagen gekomen om de vrouw
mee te nemen, opdat haar geneeskundige hulp
kon worden geboden.
1 II F '9 op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen f Ofïfïfï bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werkendoor f 7C/1 bij een ongeval met f OCH m bij verlies van een hand Of oU verlies van een Ctl bij een breuk van AQ m Toneer
/\ll@ Q, DOMIC S ongevallen verzekerd voor een der volgende ultkeeringen verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen T Dï/»" doodelijken afloop Teen voet of een oog duim of wijsvinger f 19\I» been of arm I Tanderen vinger
17
Maar toen de jonge man hem voorzichtig
aanraakte zooals beschaafde menschen dooden
behandelen, viel de jas niet opzü, zooals ge
beurt als men een lichaam beweegt. De jas
kon dit evenmin doen als Ascher uit het raam
had kunnen klimmen, want ze was vastgemaakt
aan de zijde van den dooden man met een
klein, scherp en blinkend voorwerp. r
Egerton liet het lichaam weer in zün vorige
positie terugvallen en stond op.
„Ik geloof, dat u beter een dokter kon halen,"
merkte hü nijdig op „en eveneens den sergeant
de ville, waar u het daar straks over had!
Dubois haastte zich de kamer Uit en dacht
reeds aan de enorme verdiensten en de gratis
reclame welke hem deze affaire zou Dezorgen.
Want was deze heer geen persoon van ge
wicht in zün eigen land? Een Engelsche lord?
Woog deze verdienste niet op tegen den tegen
spoed dien elk huis moet ondervinden waai
ooit een moord gebeurd is?
Terwül zü stonden te wachten sprak geen
van beiden een woord. Eenmaal keek Burgoyne
Egerton vragend aan, maar de jongeman
schudde zün hoofd. HU scheen elk eeiail van
deze kamer in zijn geheugen vast te willen leg
gen. Eenmaal draaide hü zich om, ais wilde
hü den afstand meten tusschen het lichaam
en het open venster en toen kwam zün blik
naar den dooden man, en hü fronste opnieuw
de wenkbrauwen alsof hü werkelük geen raad
wist met dit vraagstuk.
Dubois kwam terug met een gendarme en
een dokter. De laatste was een groote ncrsche
kerel, die blükbaar zóó uit het bed was ge
haald en zich nog niet had geschoren. HU
knielde bü den dooden man neer en behan
delde het lijk met een vrümoedigheid die
Burgoyne deed rillen. HU stelde geen enkele
vraag maar wendde zich ineens tot den waard.
,,Ben je gewend om een lük zoolang te
laten liggen, zonder medische hulp in te roe
pen?" vroeg hü ruw.
Dubois was heelemaal niet zenuwachtig en
antwoordde met zün gewone spraakzaamheid:
„Zoolang, meneer? Ik kan u de verzekering
geven, dat wü, zoodra de deur geopend werd
om een dokter hebben gezonden."
„Laat je dan je klanten den heelen dag
slapen, zonder ze wakker te maken."
„Meneer had gezegd, dat hü niet gestoord
wenschte te worden, voordat hü zelf zou bel
len."
„Zoo, dus hij had hier net zoo goed een week
kunnen liggen?"
Maar Dubois kwam hier onmiddellük tegen
in verzet.
„Maar meneer weet toch wel dat het wel
meer gebeurt dat iemand, die lang gereisd
heeft en, mon Dieu wat een reis moet die
man gehad hebben in den storm en dan op
zoo'n ellendige boot weieens wenscht uit
te slapen. Hü zei dat hü vandaag nog zou
vertrekken."
„Wanneer is hü aangekomen?"
„Gisterenavond over elven."
De dokter keek ongeloovig, raakte het
lichaam even aan en begon te schelden.
„Dan werd hü onmiddellük gedood, als dat-
waar is."
„O, ik kan u zweren dat het waar is. Vraag
u het verder maar aan Marie en aan Jules,
die zullen precies hetzelfde zeggen. Roept u ze
maar."
De gendarme had assistentie gekregen van
een officieelen vertegenwoordiger van het ge
recht, den heer Lestrange die men in adcr-
haast van het naastbü gelegen ploitiebureau
had opgeroepen. De agent kroop in zün Schulp
toen zijn meerdere vragen begon te stellen.
Jules werd het eerst aan een voorloopig
verhoor onderworpen. HU zei dat meneer
zoowat om elf uur was aangekomen: hij
had een reuzen koffer medegebracht, de
koffer stond nog waar hü hem had neer
gezet met dien anderen meneer, die hem
geholpen had bü het naar boven sjouwen.
Ja, hü was erg zwaar geweest, nog nooit
had hü zoo'n zwaren koffer in de handen
gehad en daardoor kwam het, dat hü het
blükbaar niet naar meneer zün zin had
gedaan, en toen was meneer de Engelschman
er bü gekomen en die had het andere handvat
aangepakt. HU had het hotel dien nacht zelf
gesloten en was naar bed gegaan. Vanmorgen
had hü niets gehoord.
Daarmede beëindigde hü zün verklaring.
Marie wierp meer licht op de zaak Zü
had, zei ze, van Jules bevel gekregen, om in
deze kamer een bed in orde te brengen vuur
te maken en meneer wat koffie te brengen.
„Heb je ze hem zelf gebracht?"
„Ja meneer!"
„En heeft hü tegen je gesproken?"
„Ja, ja. Hij zei, dat ik het blad op tafel
moest- zetten, maar het was heelemaal geen
aardige man; hü was zoo norsch tegen me
en ik had me nogal zoo uitgesloofd om ver-
sche koffie voor hem te zetten. Hü wou
niet eens dat ik een praatje bleef maken, hü
zag er zoo gek uit, met 'n grooten donkeren
hoed en jas Ik dacht ineens aan de spoken
van ons laatste feuilleton, die ook 's nachts
naar een arm meisje toe komen."
Lestrange had lak aan feuilletons en spoken
en hü vroeg:
„Heeft hü niets tegen je gezegd?"
„Alleen wat ik u verteld heb, meneer!"
„Heeft hü dan niet eens gezegd dat jU
zoo'n aardig snuitje had?"
„O, non monsieur. Het was een Engelsch
man, ziet u. En die zün niet erg vriendelük
tegen vrouwen. HU zei dat hü erg moe was
en koud, en dat hü vlug naar bed wilde."
„HU hoopte dat de lakens warm waren en
toen ik gezegd had dat dat in orde was, moest
ik zorgen dat ik weg kwam."
Weer keek Lestrange naar die verschrikkelüke
ineengedoken gestalte.
„Ik zie, dat hü kamerpantoffels draagt?"
merkte hü op.
„Oui, monsieur. Gisterenavond vroeg hü me,
of ik zün schoenen mee wilde nemen en ze
wilde drogen en poetsen, want ze waren vuil
en zaten onder de modder. Zoo hiein hü ze
vast," en ze stak haar hand uit en liep met een
koddige uitdrukking op haar gezicht door de
kamer, alsof ze iets erg vies in haai handen
hield; „hü deed alsof het een vaatdoek was.
Ik geloof dat hü bang was. dat zijn mooie
handschoenen bedorven zouden worden...."
„Waarom had hü die dan niet uitgetrok
ken?"
„Dat kan ik u niet zeggen, meneer."
„Ben je er zeker van dat hü ze aan had?"
„Ah, oui, monsieur. Daar heb ik -speciaal op
gelet."
„HU bleef dus alleen achter, toen je ver
trok?"
„Mais oui, monsieur. En ik hoorde hem de
deur met den sleutel op slot doen, toen ik in
de gang kwam."
„Vond je dat dan zoo vreemd?"
„Non. Hü zei nog tegen me, dat hü achter
volgd was door een man met blond haar, die
erg groot was en een beetje gebukt liep en
een bril droeg met gouden randen.
Lestrange's oogen zagen instinctmatig naar
Burgoyne, die onmiddellük een pas naar voren
deed en zeide:
„Hü had gelUk. Ik heb hem heel den dag
gevolgd dat wil zeggen vanaf het moment
dat hij Londen heeft verlaten."
„En waarom dan?"
„Ik ben ook een boekenverzamelaar. Ik zal
u mijn kaartje geven. Ik had alle reden om te
vermoeden dat er uit mün bibliotheek een zeer
kostbaar werk is gestolen door een persoon
die onder een valsch voorwendsel in mijn huis
is gedrongen en het waarschünlük aan Sir
Ascher heeft verkocht. Ik kwam het heel toe
vallig door een van mün vrienden te weten
die een kükje in mijn bibliotheek had geworpen.
Zoodra ik het hoorde heb ik er een detective
mee belast en diens inlichtingen zonden mü
onmiddellük naar Sir Hector te Merlin St.
Hugh."
Lestrange viel hem even in de rede.
„Kent u dien heer dan?"
„Ongelukkig genoeg wel," antwoordde Bur
goyne zoo koel mogelük. „HU heet Ascher, Sir
Hector Ascher. Ja, ik weet wel dat hü incognito
reisde, maar toch is hij het. Deze heer zal mün
woorden wel willen bevestigen."
Egerton knikte.
„Zeer goed bekend in de letterkundige
wereld," voegde hü er aan toe, „en niet alleen
in Europa."
„Eh bien." De toon waarop Lestrange dit
zeide. drukte duidelük uit. dat hü niet tot de
letterkundige wereld behoorde en ook weinig
achting voor die afdeeling der maatschappü be
zat. „En toen, meneer?"
(Wordt vervolgd)