Een knuppel in den aether V Medische kroniek ZONDAG 20 MEI 1934 Vier temperamenten IDEEËN Academische examens Wanneer wy over de erfzonde spreken, denken wij altijd aan de vele booze lusten, die wij in ons verdorven vleesch en in onzen verzwakten wil van onzen gemeen- schappelijken stamvader geërfd hebben. Een even hinderlijke en iedere minuut van den dag te constateeren gevolg van diezelfde Adams- scnde, waarop wij nooit genoeg letten, is, dat ons verstand deerlijk verduisterd werd. Wan neer men de menschen in openbare vergade- tingen en in gemoedelijke onder-onsjes, in def tige colleges als Volkenbond en Parlement bij een ziet, wanneer men geleerden, economen en Politici met elkaar in dag- en vakbladen ziet disputeeren en de misverstanden bergen hcog ziet oprijzen, dan zijn dit even zoovele bewijzen v°or den val van den mensch, wiens oorspron kelijke klare rede door de zonde vertroebeld ^erd. Dit mossten ook wij de laatste weken Weer eens ondervinden. Daar hebt ge nu een zoo doodeenvoudige zaak zls wy op deze plaats eenige weken geleden aanroerden: het karakter van de radio. Heeft de draadlooze een karskter? Natuurlyk; hiemand zal het ontkennen, wy deden een Poging om dat karakter te omschrijven en ga- Ven een voorbeeld uit Amerika, om aan te too- ®en, hce dat karakter van de radio prachtig zijn recht kan komen. En wat gebeurt er Pu? Er komt critiek los. Prachtig! Door wry- ving ontstaat gloed en wanneer dan het vuur Uitspat is er kans op helderheid, op verlichting! Ja wel, mits ik de goede voorwerpen neem! Wanneer ik met den lepel in de pap roer of twee feilen papier langs elkaar wrijf, zal er weinig gebeuren. Wy hadden het over het karak ter van de radio in het algemeen en onze opponenten beginnen over de programma's van den Nederlandschen Katholieken Omroep te Praten, aldus een wolk van misverstanden op stuivend. Na den redacteur van den K.R.O.-gids en Prof. D. Bont kcmt nu weer de verzorgster van het kinderuurtje met esn ingezonden stuk. Zal deze ons nu eens vertellen, dat wy het karakter van de radio verkeerd hebben aangegeven? Neen; zij praat over de draadlooze als een op zichzelf staand communicatiemiddel zelfs in het geheel Piet, maar pakt meteen de luisteraars aan: die zijn de schuldigen! Ziehier, eerlykheidshalve, het volledige betoog: Naar aanleiding van de polemiek, die ontstaan 18 over „Het karakter der draadlooze", zij het PiÜ vergund enkele opmerkingen te maken. Door den Redacteur van den K.R.O.-gids en door Professor Bont is reeds geantwoord op het eerste schryven van Libra, waarin deze meen de een vinger te mceten opheffen tegen de Nederlandsche Omroepvereenigingen. Hetgeen de beide opponenten antwoordden, onderschryf ik volkomen. In zijn tweede betoog zet Libra nog eens uit een, dat Jiet zyne bedoeling was een juist ge bruik van de draadlooze aan te geven en zyn opmerkingen gelden steeds de programma leiding. Maar m.i. ware het beter, in dien hy een juiste gebruiksaanwyzing voor den luisteraar had gegeven, mogelyk zou er dan geen Nederlandsch zakenman geweest zyn, die zich ergerde, indien hij 's morgens om 9 uur aan het knopje draaiende van het radiotoestel in zijn eigen auto, daaruit toevallig iets te voorschyn hcorde komen, wat hem op dat oogen- b 1 i k, om welke reden dan ook, niet paste. Misschien was de morgenwijding al gehouden °P een tijdstip, waarop deze heer nog te bed Izg, of mosst die mogelyk nog komen om een Uur of tien, wanneer hy alweer met zaken-doen bezig was. („Das haben die Madchen so gern" klonk al te half negen door de lucht. Libra). Gelooft Libra heusch, dat er in Amerika geen Pienschen zullen zyn, die de stem van den radio-father Ccughlin „den nek omdraaien" zoo Sauw zij haar maar hooren, en zullen er in Nederland geen ernstige menscnen genoeg te Vinden zyn, die graag een vroolyk wysje op den vroegen ochtend zullen meeneuriën, indien het tenminste niet zoo aftandsch is als het Aangehaalde voorbeeld? Maar het meerendeel der vittende luisteraars ergert zich alleen maar aan het feit, dat op het tijdstip, hetwelk hij zich willekeurig kiest, nu juist niet datgene uit den luidspreker komt. wat hem persconlyk op dat moment het beste zou bevallen. Indien men zelf bij den Omroep is betrokken «n vanzelfsprekend zyn ooren spitst wanneer er critiek wordt uitgeoefend op dat instituut, dan Schaamt men zich voor de meer dan egoïsti sche redeneeringen, die de doorsnee-luisteraar ten beste geeft. Wie weet met welk een tcegewyden yver en kennis van zaken aan de Omroepen wordt ge- Werkt om de radio-programma's samen te stel len, zóó, dat redelijkerwys aan verlangens en noodzakelijkheden kan worden voldaan, mag zich Wel even te weer stellen tegen een oppervlakkige critiek. Zooals Libra terecht opmerkt zyn de Ne derlandsche Omrcepen geen dilettanten en zij kunnen gerust tegen een stootje. Zy zullen graag hun voordeel doen met de klappen, die anderen uieenen te moeten uitdeelen. Maar laten de klappen dan ook komen van de zijde, die ge rechtigd is ze te geven en niet van den door snee-luisteraar, die over het algemeen zyn ra dio-toestel niet weet te gebruiken. Er is voor een Omrcep-Vereeniging niets op tegen om van 's morgens 8 tot 's nachts 12 uur haar stem door den aether te laten weerklinken, zooals Libra meent te moeten betwyfelen. (Prac- tisch komt dat toch neer op een halve week Voor iederen Omrcep). Maar er is voor den luisteraar alles op tegen om den geheelen be zetten tyd te willen luisteren. Dat moet inder daad tot vervlakking leiden. Wie zulks doet (en dat zyn er helaas velen) maakt een ver keerd gebruik van de radio en werkt er toe tnede om deze moderne vinding te maken tot een vlcek inplaats van tot een zsgen. Maar dit verwyt treft niet den Omroep, maar den luis teraar. Door dit verkeerd gebruik ontstaat het gevaar, dat het radio-kastje in de huiskamer een speeldoos wordt en de radio-in huis ontaardt in een sleur, waaraan niemand meer iets heeft. Er zijn, naar myn bescheiden meening, 3 ca tegorieën van luisteraars. Ie. Zy, die den ganschen dag het toestel laten werken en dan onmiddellyk den knop omdraaien, zoodra er niets anders te hooren Valt dan muziek. 2e. zy, die alleen wanneer zy behoefte heb ben aan afleiding, hun toestel inschakelen en dan meestal hoogelyk ontstemd zyn, wanneer het programma niet strookt met hun verlangens Van dat oogenblik. Voor deze beide eategorieën is de radio een Instelling waar zy onverschillig tegenover staan of waarop zy naar hartelust kunnen vitten. En ten 3e zy, die van het gebodene op de juiste wyze weten te genieten. Dat zyn zy, die zich de moeite get roostert om hun programma blad tydig in te zien. Die aan de hand van den hun beschikbaren tyd even een teekentje plaat sen bij die gedeelten van het programma, die vcor hen persoonlyk van belang kunnen zijn. Geloof my, dan vindt ieder wat van zyn gading. Voor den een zal dat zijn de negende sym- phonie van Beethoven, voor den ander een praatje over tuinverzorging; een derde dweept met opera-muziek, terwijl een vierde een naai cursus prefereert. Maar laten we in '«hemels naam niet verwachten, dat we allen tegelijk kunnen genieten en laten we tevens bedenken, dat we op een tijdstip, waarop wij niets voelen vcor lichte vroolijke muziek een ander daarvan juist wel geniet. Laten wy den ander dat genot gunnen; dat is christenplicht. Onze beurt komt ook. De doorsnee-luisteraar redeneert alleen vanuit zyn eigen gezichtspunt en is dus zelf zuchtig. Dat niet alleen de Nederlandsche luisteraar aan dit kwaad laboreert mocht ik onlangs aan- toonen in etn artikel „Juist als by ons", waar in ik eene vertaling gaf van een geestig praatje van den Berner Omroeper, Vitali. Hij schreef o.a. als vclgt: „De hoorders vormen het bontste publiek der wereld. Zy kennen geen eenheidssmaak. Wat den een recht is, is den ander slecht". En dan volgen ten bewyze daarvan enkele zinsne den uit brieven, die een klein begrip geven van de wenschen en verlangens der luisteraars. Het zyn brieven van Zwitsersche aangeslotenen, maar iedere Omroep in ons land (en waar niet?) heeft zulke in het archief. Hetzelfde programma wordt op verschillende wyzen be oordeeld. Heel natuurlyk, indien men de sma ken in aanmerking neemt. ,Ja," gaat Vitali verder voort, „ik begrijp al deze menschen heel goed. Men zit thuis, is in de rechte stemming om iets vroolijks te hooren, schakelt de radio in en moet twee uur lang luisteren naar een symphonie of een kerkcon- cert. Op een anderen dag heeft men behoefte aan iets ernstigs en moet twee uur Yodler- of hoempa-muzi-ek aanhooren, enz. enz." „Halt dat klopt niet. Niemand moet. Dat is de groote fout van een luisteraar als hy gelooft, dat zün radio-station alleen maar voor hem uitzendt. Maar de meeste luisteraars willen maar niet begrypen, dat deze redeneering niet opgaat. En de reactie der ontevredenen is merk waardig veel sterker dan die der tevredenen. Om te reclameeren grypen zelfs zy naar de pen, die anders alleen maar by groote familie feesten of begrafenissen zulks plegen te doen. „Zoo ergens, dan geldt in den Omroep: Men kan geen twee heeren dienen. En zoo dient ons station (Bern) nu eens de eene dan de andere richting. Natuurlyk houden wy rekening met de wenschen van onze luisteraars, doch niet in die mate, dat wy den zakelyken stelregel ,de klant heeft altijd gelyk" tot grondgedachte van onze werkzaamheden willen verheffen. Wil een Omroep zich over de geheele lijn instellen op den smaak van den doorsnee-luisteraar (en die luistert alleen maar naar meppen en jo denmuziek), zoo is deze Omroep naar myn meening een slecht station. .Evenals voor theater-directeuren en kran tendirecties is het onze taak het publiek iets beters voor te zetten dan het eigenlyk wenscht. Deze grondgedachte is 't die my met het bewust- zyn vervult een klein deel by te dragen in de kultureele roeping der radio". Tot zoover Vitali, de Berner Omroeper. Van gezaghebbende Katholieke zyde werd meermalen met groote waardeering gesproken over het kultureel werk van onzen Katholieken Radio Omroep. Van ontelbaar velen bereikten dien Omroep in den loop der jaren brieven, waaruit blykt, dat hy voor velen een zegen is. Met instemming worden de programma's ook in het buitenland beluisterd en in de buitenlandsche vakbladen geroemd. Wie onbevooroordeeld een juisten kijk wil krygen op het werk van den K. R. O. hy ga niet af op een enkel of zelfs meerdere gezeg den van een vittenden luisteraar, maar hy be- studeere ernstig den Katholieken Radio Gids en toetse gedurende een behoorlyk tydsverloop de programma's. Dan kan het ook niet voor komen, dat men niet weet, dat deze of die belangryke gebeurtenis of een serie wetenschap pelijke voordrachten werden uitgezonden en dat men er w e 1 van op de hoogte is, als een toe vallig minder gelukkig onderdeel ons oor heeft bereikt. S. NUWENHTJISv. d. RIJST. Is het niet om tureluursch te worden? Nu zyn er drie, laten we zeggen radiodeskundigen aan het woord geweest en nog is geen van hen op de gedachte gekomen om met ons het karakter van de radio te ontleden en na te gaan. of er in de toepassing, in de aanwending van dit machtig middel van geesteiyk verkeer ook iets verkeerds kan schuilen. Met één antwoord wa ren wy tevreden geweest b.v. met dit: „zeker, het wezen van de radio is om door middel van geluid het gehoor van honderdduizenden tege- lyk te bereiken. Daarom doen de omroepveree- nigingen hun uiterste best om voor de microfoon stemmen te scholen, die in den aether be schaafd, duidelyk en aangenaam klinken; daar om worden sprekers uitgezocht, die de macht hebben om zonder te zien en gezien te worden toch te overtuigen; daarom wordt onverbid- delyk van de microfoon geweerd, wat onze mooie moedertaal zou kunnen schaden en bederven." En zoo zouden wy dan verder zyn gegaan Zoo als drukpers, tooneel en film, zoo heeft ook de radio een eigen karakter. Waarom kunnen wy hierover niet praten? Natuurlyk komen wy dan ook tot de program ma's, maar wy willen ze enkel uit een oogpunt van draadlooze uitzending beschou wen en niet als ontwikkeling en ontspanning zonder meer. Nu wy twee opponenten het woord hebben ge- gegeven helaas zonder succes wilien wy zelf toch ook nog twee citaten geven. Het eer ste is nog een mededeeling over pater Cough- lin. Direct nadat wy de beschrijving van den Franschen journalist gelezen hadden, hebben wy ons tot een onzer vrienden in Amerika ge wend en deze zond ons een lang rapport over den radiopriester van Michigan. Wy nemen daaruit een klein gedeelte over. Na de levensgeschiedenis van den Ierschen priester verteld te hebben, schryft onze rap porteur: Voor ik verder over father Coughlin ga spre ken, dien ik u eerst in te lichten over de wyze, waarop de radio in Amerika geëxploiteerd wordt. De radio-stations in het land van Uncle Sam zyn zuivere finantieele ondernemingen een eigenaardigheid is dat de luisteraars geen cent contributie betalen. De programma's worden voor het meerendeel verzorgd door adverteer ders, een toestand welke soms tot belachelyke contrasten aanleiding geeft. Het is heusch geen bijzonderheid, dat een programma met klassie ke muziek plotseling onderbroken wordt om aan te kondigen, dat Tandarts „Zoo-en-zoo" je voor drie dollar van een pynlijke kies verlost of dat het warenhuis „We-hebben-alles-tusschen-een- speld-en-een-olifant" een uitverkoop houdt, waarby in het byzonder de aandacht van het publiek gevestigd wordt op 10.000 kinderhemdjes en 5000 prima emmers. Stel u voor, dat de K. 99 99 R. O. een tooneelspel uitzendt en dat de omroe per tusschen de eerste en tweede acte doodnuch- ter aankondigt „Als de natuur haar plicht ver geet, gebruik Haarlemmerolie" en by de vol gende entr'acte „Verlovingsringen verkrygbaar tegen gemakkelyke betalingsvoorwaarden by ju welier Goldstein." De gevallen die ik hier op noem zyn geen zeldzaamheden en van overdry- ven is geen sprake. Voor deze korte annonces worden dikwyls ongeloofelyke bedragen be taald, bedragen die tot in de duizenden dollars loopen. Father Coughlin hield zyn eerste toespraak over een onbekend station in den staat Michi gan in 1926 en zyn spreektyd kostte hem circa 60 dollars. Deze rede werd door zyn beperkte gehoor niet onsympathiek ontvangen en vyf of zes luistervinken schreven hem een brief, waar in ze hem verzochten regelmatig aan de radio te spreken. Sindsdien heeft father Coughlin iederen Zondagmiddag 4 uur vanuit zyn kerkje te Royal Oaks, Detroit (State Michigan) uitgezon den; nu en dan met korte onderbrekingen, wanneer hy geen geld genoeg had om zyn uit zendingen te betalen. Zyn publiek is van eenige duizenden personen aangegroeid tot 35.000.000 luisteraars, bestaande uit joden, protestanten, katholieken en millioenen ongeloovigen. De uit zendingen worden tegenwoordig gefinancierd uit vrywillige bydragen, welke father Coughlin on gevraagd door zyn enthousiasten worden toe gezonden. Hy heeft meer dan 100 secretarissen in vasten dienst, die hem assisteeren in zyn ochtendpost. Gemiddeld ontvangt hy per week 100.000 brieven, doch er zijn weken geweest, dat er meer dan 300.000 poststukken aan zyn pasto rie werden afgeleverd. Ik heb uit father Cough- lin's eigen mond via de radio vernomen, dat zyn wekelijksche ontvangsten ca. 20.000 25.000 dollars bedragen. Daarvan betaalt hy 14.000 dollars aan de 40 of 50 radio-stations over geheel Amerika, voor welke som hy een uur per week mag spreken. Aan postzegels, drukwerken en salarissen voor zyn personeel besteedt hy pl.m. 6000 dollars. Het overschot gebruikt hy voor het bouwen van zyn nieuwe 1.000.000 kerk, welke zyn houten kapel zal vervangen. Father Coughlin is ontzettend geliefd en gehaat!! De „radio-priest" of „the shepherd of the air" zooals ze hem in Amerika noemen, be schikt over een geweldig redenaarstalent; zijn stem is byzonder geeigend voor de radio. HÜ spreekt met een dialectisch accent, waarnaar ik altyd met plezier kan luisteren. Z'n Iersche tong val komt sterk naar voren in zyn gebruikeiy- ken groet: „Good afterrrnoon, my frrriends!" De onderwerpen welke hy wekelyks behan delt zyn van uiteenloopenden aard. Sociologie, geldwezen, politiek, godsdienst etc. etc. Hy be- strydt de Wallstreet-magnaten, de gangsters en corrupte politici op een manier welke nog niemand aangedurfd heeft. Hy ontziet niemand en heeft zich daardoor bittere vyanden gemaakt. Vorig jaar omstreeks Mei onthulde hy over de radio de practyken van eenige bankiers in Detroit den volgenden dag ontplofte er een bom voor zijn pastorie, welke aanmerkeiyke schade aanbracht. Gelukkig was hy op dat mo ment niet thuis. Toen in de Amerikaansche couranten het ge rucht verspreid werd, dat Father Coughlin's toe spraken door zyn oversten verboden zouden worden (vanwege hun scherpte en openhartig heid) werd er door 350.000 luisteraars vurig ge protesteerd. Waarom we dit relaas adfrukken? Om nog maals te doen uitkomen, dat ons voorbeeld van father Coughlin als radiospreker goed was. Wij praten niet over de Amerikaansche omroepen en willen die zeker niet tot voorbeeld stellen. In tegendeel; uit het bovenstaande blykt, dat het land van den dollar kans heeft gezien om niet enkel de dagbladpers en de film, maar ook de radio te denatureeren en mee te sleepen in den dans om het gouden kalf. En juist te midden van dat verderf komt de lichtende figuur van den radiopriester te sterker naar voren. In dat contrast zien wy precies hoe het moet en hoe het niet moet. En laten wij op de uitwassen van de Amerikanen niet al te hooghartig neer zien. Het is ons bekend, dat in onzen Nederland schen Radioraad in vollen ernst de vraag aan de orde is gesteld en nog aan de orde is, of by onze omroepen ook betaalde reclame zal worden toegelaten. Al zyn wy nog ver van de Amerikaansche excessen en al slaat Nederland in den aether internationaal een goed figuur, dat neemt toch niet weg, dat openbare critiek op een zoo mach tig cultuurmiddel als de radio, vooral omdat het nog in een ontwikkelingsstadium, dus nog niet bedorven is, nuttig kan zyn. Met onze critiek hadden wfij geen ander doel, dan de belangstelling voor de draadlooze als bescha vingsinstituut op te wekken. Het vruchtbaarst zal die critiek werken, wanneer zy de radio naar eigen karakter beoordeelt en op behoud van een eigen karakter blyft aandringen. En wil men dan per se alleen over de pro gramma's spreken en den indruk wekken, dat die toch nog maar weinig of niets te wenschen over laten, dan willen wy met de stem van een ander toch nog wel laten hooren, dat ook hierover de meeningen niet eenstemmig zyn. Een vriendeiyke hand zond ons een vyftal nummers toe van het katholieke maandblad „Bouwen", waarin, naar ons nu eerst bleek, een belangryke polemiek over de opvoedende waar de van de radio geloopen heeft. In het laatste nummer (April 1934) komt van de hand van den bekenden letterkundige Bernard Verhoeven een artikel voor, dat aldus besluit: Het hart draait om, als men zoo de succes sieve publieke uitzendavonden der verschillende Omroepen beluistert en het onverminderd fre netieke applaus hoort, waarmee de meest uit- eenloopende nummers der kakelbonte program ma's worden besloten. Natuurlyk zit hierin een geweldige dosis bluf, luidruchtig chauvinisme, radio-parade, maar het biyft met al een veeg teeken voor de resultaten der radio-opvoeding. Ook reclame behoort halt te houden voor de grens, waar de goede smaak begint. Hoe w<erkt ook de radio de gemakzucht in de hand! Bin nen twintig minuten behoort men een diepzin nig probleem onder de knie te hebben. En op muzikaal gebied! De werken van hun onmeteiyke toewijding zien de genieën der mu ziek geriefeiykheidshalve in mootjes gehakt. Waar het aas is, verzamelen zich de gieren. En sinds de radio is doorgewerkt, zyn de potpour ri-gieren niet van de lucht. Potpourri's of fan tasieën zooals men het eleganter noemt, nemen het leeuwendeel van het dagelyksch menu-in- blikjes. Een paar in het gehoor liggende melodieën met een verbindingssausje, een blikje Wagner of Verdi, en dan wel een beetje jazz, om de hartigheid weg te werken. Maar de ergste ongelukken gebeuren, als de gemakzucht een handje helpt. Er is byv. een zekere heer Ketelbey, de schepper van „in a monatery garden" en andere plakplaatjes, een kruidenier, die muziek schrijft, en die zich de „muzikale grap" heeft veroorloofd, allerlei mo tieven van hemzelf en andere genieën als Wag ner, Mozart, enz. op een beestachtige wijze door elkaar te klutsen. Hy noemt dat humor, en de Omroep, die zoo iets draait, noemt dat lichte muziek, maar het is natuurlyk lyken- schennis. En er scharrelt nog zoo'n humoristische hyena door den aether rond. Even onmensche- ïyk is het bloedbad, dat Willy Derby met zyn muzikale parodieën aanricht. Parodie is dikwyls even erg als laster. Men denke aan den prachtigen treurmarsch van Cho pin, die voor ons Nederlanders practisch on genietbaar en onbruikbaar is geworden door den „humor" van de woorden: „Zoo gaat Jantje naar den bliksem toe". En aan het Marialied „Lieve Moeder van den Heer". Parodie is een kwetsbaar wapen, en wat doet zoo'n fijn rapier in de handen van een Hol- landschen humorist, die beter een slagersby! kan hanteeren. De wyze w*aarop Willy Derby, met zijn „Moe- dèrr-ik-heb-je-lief"-stem, een der onsterfelijke Hongaarsche rhapsodieën van Liszt en een brillante Figaro-aria van Rossini met zyn hu mor aanrandt, is in staat om voor den muziek gevoelige voor altyd deze geniale muziek met Jantje naar den bliksem te helpen. Den man komt een minister-inkomen na tuurlyk toe, maar laat hy het alsjeblieft ver dienen met „Hoe komt dat blikkie aan die hond z'n staart" en dergeiyke, en niet met ïyken- schennis. De radio wil dat soort dingen ook graag brengen. Er is zelfs behoefte aan. Dat dergeiyke smakeloosheden even vroolijk worden gedraaid, behoort voor de radio tot de afdeeling Volksopvoeding. Dus, van programma's gesproken, ook daar aan hapert nog wel iets! Het laatste woord is over de macht van de radio als middel tot volksopvoeding zeker niet gesproken. In volle openbaarheid, in den breede, zóó dat heel het land luistert, moest zelfs het eerste woord van ernstige critiek nog gesproken worden. Moge het onderwerp in het belang van ons volk nu op het program der publieke discussie büjven! LIBRA LEIDEN. Bevorderd tot doctor in de Lette ren en Wijsbegeerte, op proefschrift getiteld „De patriotten in Gouda", mej. M. A. C. M. van Hattum, geboren te Noordwyk aan Zee. Idem tot doctor in de Wis- en Natuurkunde op proefschrift getiteld: „The orbitotemporal region of the skull of the Mammalia", mej. J. Muller, geboren te 's-Gravenhage. Geslaagd: doet. ex. Rechtsgeleerdheid, de hee ren: Dr. J. D. L. de Vries, Th. W. F. H. Smits; doet. ex. Wis- en Natuurkunde, hoofdvak schei kunde, de heer J. J. Hermans. an oudsher onderscheidt men vier tem peramenten, het sanguinisch, het chole risch, het phlegmatisch en het melancho lisch temperament. De menschen met een sanguinisch tempera ment zijn middelmatig van grootte, behoorlijk gespierd, met eenige vetaanzetting, een rond en blozend gelaat; waarbij nogal eens de neus en wangen flink ontwikkeld zijn. Zij gelden als vroolyk van natuur, wisselend van stemming, steeds op iets nieuws, op verandering bedacht, naar den schijn onveranderbaar, vlug van be grip; men vindt onder hen redenaars, organi sators, vlotte zakenlieden, beweeglyke dokters, ondernemers. Voor al zulk werk zijn zij ge schikt, maar wanneer men hun de verandering ontneemt, wanneer zy m. a. w. gedwongen worden tot eentonigheid, dan gebeurt het vaak genoeg, dat dergelijke menschen zicht baar achteruitgaan en vervallen. Geheel anders is de phlegmaticus; men spreekt over dep flegmatieken Engelschman. Vooreerst is hij anders gebouwd; gelijk de sanguinicus is hy van middelbare grootte of kleiner, en eveneens een weinig in de breedte gegroeid. Maar terwijl bij den sanguinicus de borst breed is, en de buik smaller, is bij den flegmaticus het gedeelte van den buik iuist sterk ontwikkeld, terwijl borst en schouders minder ontwikkeld zijn; de hals is kort, terwijl de onderkaak sterk ontwikkeld is; op lateren leeftijd krijgt dit type een mooien „kalen knik ker" en heeft kans op een beroerte. Deze men schen is het in hun jeugd nog niet altyd aan te zien, dat zij zoo zullen worden, maar na de veertig jaren wordt het type duidelijker. Deze soort menschen gelden in het algemeen voor langzaam, gemoedelijk, niet snel van geest, maar juist wel in staat om met kalmte toch heel wat werk af te doen. Merkwaardig is, dat deze forsch gebouwde menschen vooral een sterk ontwikkilden romp hebben; de armen en beenen zyn in verhouding niet lang en ook niet dik, en zij hebben vaak kleine en fyn gevormde handen en voeten, waarmede een zekere handvaardigheid samengaat. Men vindt onder hen verschillende knappe hand werkslieden. Wanneer ze zitten scldjnen ze groot, vanwege hun langen romp; het zijn, was de Duitscher noemt „Sitzriesen", maar wan neer ze staan, biyken ze Ineens veel kleiner. Dit soort menschen geldt als onveranderlyk, trouw, traag; zij houden van een zittend le ven, en om in een muziektuin een glaasje bier te drinken, onder het uitwisselen van kwinkslagen met hun tafelgenooten; en wan neer men niet te veeleischend is, zou men hen voor de steunpilaren der maatschappy kunnen houden. Precies het tegenovergestelde wordt gevon den in de menschen met een cholerisch tempe rament; men zou geneigd zijn, in hen da candidaten voor heldhaftigheid te zien. Voor eerst zijn ze in lichaamsbouw anders; choleri sche en melancholische menschen zyn meer in de lengte gegroeid, in tegenstelling tot de twee eerstgenoemde temperamenten, die in da breedte groeien. De cholerische menschen zijn in het algemeen groot en forsch gebouwd, don ker van uiterlijk, krachtig gespierd, niet vet, gebruind en droog van huid; het gelaat is regelmatig, en krachtig gebouwd, nogal eens aan den groven kant; dit type levert in het algemeen de athleten op. Zij zyn vlug, driftig van natuur, maar ondervinden tegelijkertijd de noodzakelijkheid tot zelfbeheersching; zyn breed van verstand en de aangewezen personen om groote ondernemingen op touw te zetten en door te voeren. Ook zijn zy sportief, wat met hun krachtig ontwikkelde musculatuur over eenkomt. Zij zijn meer de menschen van de daad dan van de overpeinzing en hebben be hoefte om zich aan groote werken te wijden. De vierde soort is de z.g. melancholische soort. Dezen zyn eveneens in de lengte gegroeid, maar dit wil nog niet zeggen, dat zij lang, doch alleen dat zy slank zijn, en tenger. Zij zijn wel de zwakste menschensoort, maar op hen is het spreekwoord van toepassing: „kra kende wagens loopen het langst." Men moet zich niet voorstellen, dat al deze menschen melancholiek zijn, en het is zelfs heel moeilijk, om iets over hen gemoedstoestand te zeggen; want over geen enkele soort loopen de opinies zoo uiteen als over hen. Mogen zy uiterlijk rus tig, traag en onbewogen schynen: daar staat tegenover dat zy inwendig vaak onrustig zyn. In sommige opzichten is elk der vier be schreven typen de beste en voortreffelijkste mensch en heel eigenaardig is het te bemerken, hoe in de laatste duizend jaren de waardeering voor de verschillende soorten is veranderd. In de middeleeuwen was de sanguinicus het meest gewaardeerde type; in de Renaissance, toen de menschheid allerlei groote en geweldige wer ken uitvoerde, werd de cholericus het meest gewaard; in den tijd van de Romantiek, om streeks 1800 was de melancholicus zeer gezien, en in het begin van de 19de eeuw was de phleg maticus meer in trek. Tegenwoordig, nu de menschen zoo zenuwachtig en gedeprimeerd zyn, wordt „van den weeromstuit" de vroolijke en gemakkelyk levende sanguinicus op prys gesteld en benyd. Maar zooals we zeiden, ook de melancholi cus heeft zyn tyd gehad: hij is van nature diep nadenkend, houdt hardnekkig vast aan zyn overtuigingen, yvert op de lange baan. en heeft jaren van te voren berekend, hoe hij iets moet aanpakken; en omdat een zekere"sluwheid daarin goed te pas komt, gold hy in de middel eeuwen voor valsch en tfouweloos. Dit is ech ter in 't algemeen zeker niet waar: echter wel dat deze typen uitermate geschikt zyn voor de wysbegeerte, over de „langzame" we tenschappen. en voor de bestuurskunst. omdat besturen immers vooruitzien is, en als het ge oorloofd is, om in deze medische kroniek ook de politiek te betrekken, zou men kunnen zeg gen, dat een groot gedeelte van de politieke misère daaruit voortkomt, dat de staatslieden te veel gerecruteerd worden uit de sanguinici; redenaars, rusteloozen, verleiders, maar niet uit de melancholici, die van langer hand alles voorbereiden en met onbuigzaamheid aan hun weldoordachte plannen vasthouden. De lezer zal opgemerkt hebben, dat dez» temperamenten met moraal niets en met ka rakter weinig te maken hebben. Onder de cho lerici vindt men heiligen en misdadigers; onder de melancholice vindt men trouwelocze ver raders, en men vindt er ook Thomas a Kern- pis. Franciscus van Assisië. is een echte sangui nicus, de H Paulus geldt als een cholericus. Elk type. heeft zijn eigen functie en zijn eigen be- teekenis in de maatschappy. St. Petrus, de ech te sanguinicus, wordt tot Hoofd van de Kerk aangesteld: een veranderiyke, echte gewona natuurlyke man; Chesterton heeft opgemerkt, dat dit wel zeer merkwaardig is, omdat de groote, geweldige, heldhaftige St. Paulus „slechts" uitgekozen wordt, om het groote werk te doen. Hieruit zou men zelfs algemeene con clusies kunnen trekken: een gewone, vroolyke, veranderiyke. blijmoedige vader is het beste, maar een heldhaftige vader is voor de kinde ren niet altyd even pleizierig. en de lezer die een heldhaftig en geweldig soort vader gehad heeft, zal mij daarin gelyk moeten geven. De sanguinicus heeft meer dan zestien honderd Jaar lang onder de dokters en de psychologen voor den besten mensch gegolden. Toch moet niemand probeeren „uit ziin huid" te gaan wij hebben ieder van ons onze Constitutie en ons femperament te aanvaarden, maar in dezen tiid van psvchoiogie. gewurm. zelfbeschouwing en zelfpijniging wordt met veel recht de sanguini cus weer zeer gewaardeerd. TH. H. SCHLICHTING.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1934 | | pagina 5