Een knuppel in den aether
V
Medische kroniek
ZONDAG 20 MEI 1934
Vier temperamenten
IDEEËN
Academische examens
Wanneer wy over de erfzonde spreken,
denken wij altijd aan de vele booze
lusten, die wij in ons verdorven vleesch
en in onzen verzwakten wil van onzen gemeen-
schappelijken stamvader geërfd hebben. Een
even hinderlijke en iedere minuut van den dag
te constateeren gevolg van diezelfde Adams-
scnde, waarop wij nooit genoeg letten, is, dat
ons verstand deerlijk verduisterd werd. Wan
neer men de menschen in openbare vergade-
tingen en in gemoedelijke onder-onsjes, in def
tige colleges als Volkenbond en Parlement bij
een ziet, wanneer men geleerden, economen en
Politici met elkaar in dag- en vakbladen ziet
disputeeren en de misverstanden bergen hcog
ziet oprijzen, dan zijn dit even zoovele bewijzen
v°or den val van den mensch, wiens oorspron
kelijke klare rede door de zonde vertroebeld
^erd. Dit mossten ook wij de laatste weken
Weer eens ondervinden.
Daar hebt ge nu een zoo doodeenvoudige zaak
zls wy op deze plaats eenige weken geleden
aanroerden: het karakter van de radio.
Heeft de draadlooze een karskter? Natuurlyk;
hiemand zal het ontkennen, wy deden een
Poging om dat karakter te omschrijven en ga-
Ven een voorbeeld uit Amerika, om aan te too-
®en, hce dat karakter van de radio prachtig
zijn recht kan komen. En wat gebeurt er
Pu? Er komt critiek los. Prachtig! Door wry-
ving ontstaat gloed en wanneer dan het vuur
Uitspat is er kans op helderheid, op verlichting!
Ja wel, mits ik de goede voorwerpen neem!
Wanneer ik met den lepel in de pap roer of twee
feilen papier langs elkaar wrijf, zal er weinig
gebeuren. Wy hadden het over het karak
ter van de radio in het algemeen en onze
opponenten beginnen over de programma's van
den Nederlandschen Katholieken Omroep te
Praten, aldus een wolk van misverstanden op
stuivend.
Na den redacteur van den K.R.O.-gids en
Prof. D. Bont kcmt nu weer de verzorgster van
het kinderuurtje met esn ingezonden stuk. Zal
deze ons nu eens vertellen, dat wy het karakter
van de radio verkeerd hebben aangegeven? Neen;
zij praat over de draadlooze als een op zichzelf
staand communicatiemiddel zelfs in het geheel
Piet, maar pakt meteen de luisteraars aan: die
zijn de schuldigen! Ziehier, eerlykheidshalve,
het volledige betoog:
Naar aanleiding van de polemiek, die ontstaan
18 over „Het karakter der draadlooze", zij het
PiÜ vergund enkele opmerkingen te maken.
Door den Redacteur van den K.R.O.-gids en
door Professor Bont is reeds geantwoord op het
eerste schryven van Libra, waarin deze meen
de een vinger te mceten opheffen tegen de
Nederlandsche Omroepvereenigingen. Hetgeen
de beide opponenten antwoordden, onderschryf
ik volkomen.
In zijn tweede betoog zet Libra nog eens uit
een, dat Jiet zyne bedoeling was een juist ge
bruik van de draadlooze aan te geven en zyn
opmerkingen gelden steeds de programma
leiding. Maar m.i. ware het beter, in
dien hy een juiste gebruiksaanwyzing voor den
luisteraar had gegeven, mogelyk zou er dan geen
Nederlandsch zakenman geweest zyn, die zich
ergerde, indien hij 's morgens om 9 uur aan
het knopje draaiende van het radiotoestel in zijn
eigen auto, daaruit toevallig iets te voorschyn
hcorde komen, wat hem op dat oogen-
b 1 i k, om welke reden dan ook, niet paste.
Misschien was de morgenwijding al gehouden
°P een tijdstip, waarop deze heer nog te bed
Izg, of mosst die mogelyk nog komen om een
Uur of tien, wanneer hy alweer met zaken-doen
bezig was. („Das haben die Madchen so gern"
klonk al te half negen door de lucht. Libra).
Gelooft Libra heusch, dat er in Amerika geen
Pienschen zullen zyn, die de stem van den
radio-father Ccughlin „den nek omdraaien" zoo
Sauw zij haar maar hooren, en zullen er in
Nederland geen ernstige menscnen genoeg te
Vinden zyn, die graag een vroolyk wysje op
den vroegen ochtend zullen meeneuriën, indien
het tenminste niet zoo aftandsch is als het
Aangehaalde voorbeeld?
Maar het meerendeel der vittende luisteraars
ergert zich alleen maar aan het feit, dat op het
tijdstip, hetwelk hij zich willekeurig
kiest, nu juist niet datgene uit den luidspreker
komt. wat hem persconlyk op dat moment
het beste zou bevallen.
Indien men zelf bij den Omroep is betrokken
«n vanzelfsprekend zyn ooren spitst wanneer er
critiek wordt uitgeoefend op dat instituut, dan
Schaamt men zich voor de meer dan egoïsti
sche redeneeringen, die de doorsnee-luisteraar
ten beste geeft.
Wie weet met welk een tcegewyden yver en
kennis van zaken aan de Omroepen wordt ge-
Werkt om de radio-programma's samen te stel
len, zóó, dat redelijkerwys aan verlangens en
noodzakelijkheden kan worden voldaan, mag zich
Wel even te weer stellen tegen een oppervlakkige
critiek. Zooals Libra terecht opmerkt zyn de Ne
derlandsche Omrcepen geen dilettanten en zij
kunnen gerust tegen een stootje. Zy zullen graag
hun voordeel doen met de klappen, die anderen
uieenen te moeten uitdeelen. Maar laten de
klappen dan ook komen van de zijde, die ge
rechtigd is ze te geven en niet van den door
snee-luisteraar, die over het algemeen zyn ra
dio-toestel niet weet te gebruiken.
Er is voor een Omrcep-Vereeniging niets op
tegen om van 's morgens 8 tot 's nachts 12 uur
haar stem door den aether te laten weerklinken,
zooals Libra meent te moeten betwyfelen. (Prac-
tisch komt dat toch neer op een halve week
Voor iederen Omrcep). Maar er is voor den
luisteraar alles op tegen om den geheelen be
zetten tyd te willen luisteren. Dat moet inder
daad tot vervlakking leiden. Wie zulks doet
(en dat zyn er helaas velen) maakt een ver
keerd gebruik van de radio en werkt er toe
tnede om deze moderne vinding te maken tot
een vlcek inplaats van tot een zsgen. Maar dit
verwyt treft niet den Omroep, maar den luis
teraar. Door dit verkeerd gebruik
ontstaat het gevaar, dat het radio-kastje in de
huiskamer een speeldoos wordt en de radio-in
huis ontaardt in een sleur, waaraan niemand
meer iets heeft.
Er zijn, naar myn bescheiden meening, 3 ca
tegorieën van luisteraars.
Ie. Zy, die den ganschen dag het toestel
laten werken en dan onmiddellyk den knop
omdraaien, zoodra er niets anders te hooren
Valt dan muziek.
2e. zy, die alleen wanneer zy behoefte heb
ben aan afleiding, hun toestel inschakelen en
dan meestal hoogelyk ontstemd zyn, wanneer
het programma niet strookt met hun verlangens
Van dat oogenblik.
Voor deze beide eategorieën is de radio een
Instelling waar zy onverschillig tegenover staan
of waarop zy naar hartelust kunnen vitten.
En ten 3e zy, die van het gebodene op de
juiste wyze weten te genieten. Dat zyn zy, die
zich de moeite get roostert om hun programma
blad tydig in te zien. Die aan de hand van den
hun beschikbaren tyd even een teekentje plaat
sen bij die gedeelten van het programma, die
vcor hen persoonlyk van belang kunnen zijn.
Geloof my, dan vindt ieder wat van zyn gading.
Voor den een zal dat zijn de negende sym-
phonie van Beethoven, voor den ander een
praatje over tuinverzorging; een derde dweept
met opera-muziek, terwijl een vierde een naai
cursus prefereert. Maar laten we in '«hemels
naam niet verwachten, dat we allen tegelijk
kunnen genieten en laten we tevens bedenken,
dat we op een tijdstip, waarop wij niets voelen
vcor lichte vroolijke muziek een ander daarvan
juist wel geniet. Laten wy den ander dat genot
gunnen; dat is christenplicht. Onze beurt komt
ook. De doorsnee-luisteraar redeneert alleen
vanuit zyn eigen gezichtspunt en is dus zelf
zuchtig.
Dat niet alleen de Nederlandsche luisteraar
aan dit kwaad laboreert mocht ik onlangs aan-
toonen in etn artikel „Juist als by ons", waar
in ik eene vertaling gaf van een geestig praatje
van den Berner Omroeper, Vitali.
Hij schreef o.a. als vclgt:
„De hoorders vormen het bontste publiek der
wereld. Zy kennen geen eenheidssmaak. Wat
den een recht is, is den ander slecht". En
dan volgen ten bewyze daarvan enkele zinsne
den uit brieven, die een klein begrip geven van
de wenschen en verlangens der luisteraars. Het
zyn brieven van Zwitsersche aangeslotenen,
maar iedere Omroep in ons land (en waar
niet?) heeft zulke in het archief. Hetzelfde
programma wordt op verschillende wyzen be
oordeeld. Heel natuurlyk, indien men de sma
ken in aanmerking neemt.
,Ja," gaat Vitali verder voort, „ik begrijp al
deze menschen heel goed. Men zit thuis, is in
de rechte stemming om iets vroolijks te hooren,
schakelt de radio in en moet twee uur lang
luisteren naar een symphonie of een kerkcon-
cert. Op een anderen dag heeft men behoefte
aan iets ernstigs en moet twee uur Yodler- of
hoempa-muzi-ek aanhooren, enz. enz."
„Halt dat klopt niet. Niemand moet. Dat is
de groote fout van een luisteraar als hy gelooft,
dat zün radio-station alleen maar voor hem
uitzendt. Maar de meeste luisteraars willen
maar niet begrypen, dat deze redeneering niet
opgaat. En de reactie der ontevredenen is merk
waardig veel sterker dan die der tevredenen.
Om te reclameeren grypen zelfs zy naar de
pen, die anders alleen maar by groote familie
feesten of begrafenissen zulks plegen te doen.
„Zoo ergens, dan geldt in den Omroep: Men
kan geen twee heeren dienen. En zoo dient
ons station (Bern) nu eens de eene dan de
andere richting. Natuurlyk houden wy rekening
met de wenschen van onze luisteraars, doch niet
in die mate, dat wy den zakelyken stelregel
,de klant heeft altijd gelyk" tot grondgedachte
van onze werkzaamheden willen verheffen. Wil
een Omroep zich over de geheele lijn instellen
op den smaak van den doorsnee-luisteraar (en
die luistert alleen maar naar meppen en jo
denmuziek), zoo is deze Omroep naar myn
meening een slecht station.
.Evenals voor theater-directeuren en kran
tendirecties is het onze taak het publiek iets
beters voor te zetten dan het eigenlyk wenscht.
Deze grondgedachte is 't die my met het bewust-
zyn vervult een klein deel by te dragen in de
kultureele roeping der radio".
Tot zoover Vitali, de Berner Omroeper.
Van gezaghebbende Katholieke zyde werd
meermalen met groote waardeering gesproken
over het kultureel werk van onzen Katholieken
Radio Omroep. Van ontelbaar velen bereikten
dien Omroep in den loop der jaren brieven,
waaruit blykt, dat hy voor velen een zegen is. Met
instemming worden de programma's ook in het
buitenland beluisterd en in de buitenlandsche
vakbladen geroemd.
Wie onbevooroordeeld een juisten kijk wil
krygen op het werk van den K. R. O. hy ga
niet af op een enkel of zelfs meerdere gezeg
den van een vittenden luisteraar, maar hy be-
studeere ernstig den Katholieken Radio Gids
en toetse gedurende een behoorlyk tydsverloop
de programma's. Dan kan het ook niet voor
komen, dat men niet weet, dat deze of die
belangryke gebeurtenis of een serie wetenschap
pelijke voordrachten werden uitgezonden en dat
men er w e 1 van op de hoogte is, als een toe
vallig minder gelukkig onderdeel ons oor heeft
bereikt.
S. NUWENHTJISv. d. RIJST.
Is het niet om tureluursch te worden? Nu zyn
er drie, laten we zeggen radiodeskundigen aan
het woord geweest en nog is geen van hen op
de gedachte gekomen om met ons het karakter
van de radio te ontleden en na te gaan. of er
in de toepassing, in de aanwending van dit
machtig middel van geesteiyk verkeer ook iets
verkeerds kan schuilen. Met één antwoord wa
ren wy tevreden geweest b.v. met dit: „zeker,
het wezen van de radio is om door middel van
geluid het gehoor van honderdduizenden tege-
lyk te bereiken. Daarom doen de omroepveree-
nigingen hun uiterste best om voor de microfoon
stemmen te scholen, die in den aether be
schaafd, duidelyk en aangenaam klinken; daar
om worden sprekers uitgezocht, die de macht
hebben om zonder te zien en gezien te worden
toch te overtuigen; daarom wordt onverbid-
delyk van de microfoon geweerd, wat onze mooie
moedertaal zou kunnen schaden en bederven."
En zoo zouden wy dan verder zyn gegaan Zoo
als drukpers, tooneel en film, zoo heeft ook de
radio een eigen karakter. Waarom kunnen wy
hierover niet praten?
Natuurlyk komen wy dan ook tot de program
ma's, maar wy willen ze enkel uit een oogpunt
van draadlooze uitzending beschou
wen en niet als ontwikkeling en ontspanning
zonder meer.
Nu wy twee opponenten het woord hebben ge-
gegeven helaas zonder succes wilien wy
zelf toch ook nog twee citaten geven. Het eer
ste is nog een mededeeling over pater Cough-
lin. Direct nadat wy de beschrijving van den
Franschen journalist gelezen hadden, hebben
wy ons tot een onzer vrienden in Amerika ge
wend en deze zond ons een lang rapport over
den radiopriester van Michigan.
Wy nemen daaruit een klein gedeelte over.
Na de levensgeschiedenis van den Ierschen
priester verteld te hebben, schryft onze rap
porteur:
Voor ik verder over father Coughlin ga spre
ken, dien ik u eerst in te lichten over de wyze,
waarop de radio in Amerika geëxploiteerd wordt.
De radio-stations in het land van Uncle Sam
zyn zuivere finantieele ondernemingen een
eigenaardigheid is dat de luisteraars geen cent
contributie betalen. De programma's worden
voor het meerendeel verzorgd door adverteer
ders, een toestand welke soms tot belachelyke
contrasten aanleiding geeft. Het is heusch geen
bijzonderheid, dat een programma met klassie
ke muziek plotseling onderbroken wordt om aan
te kondigen, dat Tandarts „Zoo-en-zoo" je voor
drie dollar van een pynlijke kies verlost of dat
het warenhuis „We-hebben-alles-tusschen-een-
speld-en-een-olifant" een uitverkoop houdt,
waarby in het byzonder de aandacht van het
publiek gevestigd wordt op 10.000 kinderhemdjes
en 5000 prima emmers. Stel u voor, dat de K.
99
99
R. O. een tooneelspel uitzendt en dat de omroe
per tusschen de eerste en tweede acte doodnuch-
ter aankondigt „Als de natuur haar plicht ver
geet, gebruik Haarlemmerolie" en by de vol
gende entr'acte „Verlovingsringen verkrygbaar
tegen gemakkelyke betalingsvoorwaarden by ju
welier Goldstein." De gevallen die ik hier op
noem zyn geen zeldzaamheden en van overdry-
ven is geen sprake. Voor deze korte annonces
worden dikwyls ongeloofelyke bedragen be
taald, bedragen die tot in de duizenden dollars
loopen.
Father Coughlin hield zyn eerste toespraak
over een onbekend station in den staat Michi
gan in 1926 en zyn spreektyd kostte hem circa
60 dollars. Deze rede werd door zyn beperkte
gehoor niet onsympathiek ontvangen en vyf of
zes luistervinken schreven hem een brief, waar
in ze hem verzochten regelmatig aan de radio
te spreken. Sindsdien heeft father Coughlin
iederen Zondagmiddag 4 uur vanuit zyn kerkje te
Royal Oaks, Detroit (State Michigan) uitgezon
den; nu en dan met korte onderbrekingen,
wanneer hy geen geld genoeg had om zyn uit
zendingen te betalen. Zyn publiek is van eenige
duizenden personen aangegroeid tot 35.000.000
luisteraars, bestaande uit joden, protestanten,
katholieken en millioenen ongeloovigen. De uit
zendingen worden tegenwoordig gefinancierd uit
vrywillige bydragen, welke father Coughlin on
gevraagd door zyn enthousiasten worden toe
gezonden. Hy heeft meer dan 100 secretarissen
in vasten dienst, die hem assisteeren in zyn
ochtendpost. Gemiddeld ontvangt hy per week
100.000 brieven, doch er zijn weken geweest, dat
er meer dan 300.000 poststukken aan zyn pasto
rie werden afgeleverd. Ik heb uit father Cough-
lin's eigen mond via de radio vernomen,
dat zyn wekelijksche ontvangsten ca. 20.000
25.000 dollars bedragen. Daarvan betaalt hy
14.000 dollars aan de 40 of 50 radio-stations over
geheel Amerika, voor welke som hy een uur per
week mag spreken. Aan postzegels, drukwerken
en salarissen voor zyn personeel besteedt hy
pl.m. 6000 dollars. Het overschot gebruikt hy
voor het bouwen van zyn nieuwe 1.000.000 kerk,
welke zyn houten kapel zal vervangen.
Father Coughlin is ontzettend geliefd en
gehaat!! De „radio-priest" of „the shepherd of
the air" zooals ze hem in Amerika noemen, be
schikt over een geweldig redenaarstalent; zijn
stem is byzonder geeigend voor de radio. HÜ
spreekt met een dialectisch accent, waarnaar ik
altyd met plezier kan luisteren. Z'n Iersche tong
val komt sterk naar voren in zyn gebruikeiy-
ken groet: „Good afterrrnoon, my frrriends!"
De onderwerpen welke hy wekelyks behan
delt zyn van uiteenloopenden aard. Sociologie,
geldwezen, politiek, godsdienst etc. etc. Hy be-
strydt de Wallstreet-magnaten, de gangsters
en corrupte politici op een manier welke nog
niemand aangedurfd heeft. Hy ontziet niemand
en heeft zich daardoor bittere vyanden gemaakt.
Vorig jaar omstreeks Mei onthulde hy over
de radio de practyken van eenige bankiers in
Detroit den volgenden dag ontplofte er een
bom voor zijn pastorie, welke aanmerkeiyke
schade aanbracht. Gelukkig was hy op dat mo
ment niet thuis.
Toen in de Amerikaansche couranten het ge
rucht verspreid werd, dat Father Coughlin's toe
spraken door zyn oversten verboden zouden
worden (vanwege hun scherpte en openhartig
heid) werd er door 350.000 luisteraars vurig ge
protesteerd.
Waarom we dit relaas adfrukken? Om nog
maals te doen uitkomen, dat ons voorbeeld van
father Coughlin als radiospreker goed was. Wij
praten niet over de Amerikaansche omroepen en
willen die zeker niet tot voorbeeld stellen. In
tegendeel; uit het bovenstaande blykt, dat het
land van den dollar kans heeft gezien om niet
enkel de dagbladpers en de film, maar ook de
radio te denatureeren en mee te sleepen in den
dans om het gouden kalf. En juist te midden
van dat verderf komt de lichtende figuur van
den radiopriester te sterker naar voren. In dat
contrast zien wy precies hoe het moet en hoe
het niet moet. En laten wij op de uitwassen
van de Amerikanen niet al te hooghartig neer
zien. Het is ons bekend, dat in onzen Nederland
schen Radioraad in vollen ernst de vraag aan de
orde is gesteld en nog aan de orde is, of by
onze omroepen ook betaalde reclame zal worden
toegelaten.
Al zyn wy nog ver van de Amerikaansche
excessen en al slaat Nederland in den aether
internationaal een goed figuur, dat neemt toch
niet weg, dat openbare critiek op een zoo mach
tig cultuurmiddel als de radio, vooral omdat
het nog in een ontwikkelingsstadium, dus nog
niet bedorven is, nuttig kan zyn. Met onze
critiek hadden wfij geen ander doel, dan de
belangstelling voor de draadlooze als bescha
vingsinstituut op te wekken. Het vruchtbaarst
zal die critiek werken, wanneer zy de radio
naar eigen karakter beoordeelt en op behoud
van een eigen karakter blyft aandringen.
En wil men dan per se alleen over de pro
gramma's spreken en den indruk wekken, dat
die toch nog maar weinig of niets te wenschen
over laten, dan willen wy met de stem van
een ander toch nog wel laten hooren, dat ook
hierover de meeningen niet eenstemmig zyn.
Een vriendeiyke hand zond ons een vyftal
nummers toe van het katholieke maandblad
„Bouwen", waarin, naar ons nu eerst bleek, een
belangryke polemiek over de opvoedende waar
de van de radio geloopen heeft.
In het laatste nummer (April 1934) komt
van de hand van den bekenden letterkundige
Bernard Verhoeven een artikel voor, dat aldus
besluit:
Het hart draait om, als men zoo de succes
sieve publieke uitzendavonden der verschillende
Omroepen beluistert en het onverminderd fre
netieke applaus hoort, waarmee de meest uit-
eenloopende nummers der kakelbonte program
ma's worden besloten. Natuurlyk zit hierin een
geweldige dosis bluf, luidruchtig chauvinisme,
radio-parade, maar het biyft met al een veeg
teeken voor de resultaten der radio-opvoeding.
Ook reclame behoort halt te houden voor de
grens, waar de goede smaak begint. Hoe w<erkt
ook de radio de gemakzucht in de hand! Bin
nen twintig minuten behoort men een diepzin
nig probleem onder de knie te hebben.
En op muzikaal gebied! De werken van hun
onmeteiyke toewijding zien de genieën der mu
ziek geriefeiykheidshalve in mootjes gehakt.
Waar het aas is, verzamelen zich de gieren. En
sinds de radio is doorgewerkt, zyn de potpour
ri-gieren niet van de lucht. Potpourri's of fan
tasieën zooals men het eleganter noemt, nemen
het leeuwendeel van het dagelyksch menu-in-
blikjes.
Een paar in het gehoor liggende melodieën
met een verbindingssausje, een blikje Wagner
of Verdi, en dan wel een beetje jazz, om de
hartigheid weg te werken.
Maar de ergste ongelukken gebeuren, als de
gemakzucht een handje helpt. Er is byv. een
zekere heer Ketelbey, de schepper van „in a
monatery garden" en andere plakplaatjes, een
kruidenier, die muziek schrijft, en die zich de
„muzikale grap" heeft veroorloofd, allerlei mo
tieven van hemzelf en andere genieën als Wag
ner, Mozart, enz. op een beestachtige wijze
door elkaar te klutsen. Hy noemt dat humor,
en de Omroep, die zoo iets draait, noemt dat
lichte muziek, maar het is natuurlyk lyken-
schennis.
En er scharrelt nog zoo'n humoristische
hyena door den aether rond. Even onmensche-
ïyk is het bloedbad, dat Willy Derby met zyn
muzikale parodieën aanricht.
Parodie is dikwyls even erg als laster. Men
denke aan den prachtigen treurmarsch van Cho
pin, die voor ons Nederlanders practisch on
genietbaar en onbruikbaar is geworden door den
„humor" van de woorden: „Zoo gaat Jantje
naar den bliksem toe". En aan het Marialied
„Lieve Moeder van den Heer".
Parodie is een kwetsbaar wapen, en wat doet
zoo'n fijn rapier in de handen van een Hol-
landschen humorist, die beter een slagersby!
kan hanteeren.
De wyze w*aarop Willy Derby, met zijn „Moe-
dèrr-ik-heb-je-lief"-stem, een der onsterfelijke
Hongaarsche rhapsodieën van Liszt en een
brillante Figaro-aria van Rossini met zyn hu
mor aanrandt, is in staat om voor den muziek
gevoelige voor altyd deze geniale muziek met
Jantje naar den bliksem te helpen.
Den man komt een minister-inkomen na
tuurlyk toe, maar laat hy het alsjeblieft ver
dienen met „Hoe komt dat blikkie aan die hond
z'n staart" en dergeiyke, en niet met ïyken-
schennis.
De radio wil dat soort dingen ook graag
brengen. Er is zelfs behoefte aan.
Dat dergeiyke smakeloosheden even vroolijk
worden gedraaid, behoort voor de radio tot de
afdeeling Volksopvoeding.
Dus, van programma's gesproken, ook daar
aan hapert nog wel iets! Het laatste woord is
over de macht van de radio als middel tot
volksopvoeding zeker niet gesproken. In volle
openbaarheid, in den breede, zóó dat heel het
land luistert, moest zelfs het eerste woord van
ernstige critiek nog gesproken worden. Moge
het onderwerp in het belang van ons volk nu
op het program der publieke discussie büjven!
LIBRA
LEIDEN. Bevorderd tot doctor in de Lette
ren en Wijsbegeerte, op proefschrift getiteld
„De patriotten in Gouda", mej. M. A. C. M.
van Hattum, geboren te Noordwyk aan Zee.
Idem tot doctor in de Wis- en Natuurkunde
op proefschrift getiteld: „The orbitotemporal
region of the skull of the Mammalia", mej. J.
Muller, geboren te 's-Gravenhage.
Geslaagd: doet. ex. Rechtsgeleerdheid, de hee
ren: Dr. J. D. L. de Vries, Th. W. F. H. Smits;
doet. ex. Wis- en Natuurkunde, hoofdvak schei
kunde, de heer J. J. Hermans.
an oudsher onderscheidt men vier tem
peramenten, het sanguinisch, het chole
risch, het phlegmatisch en het melancho
lisch temperament.
De menschen met een sanguinisch tempera
ment zijn middelmatig van grootte, behoorlijk
gespierd, met eenige vetaanzetting, een rond en
blozend gelaat; waarbij nogal eens de neus en
wangen flink ontwikkeld zijn. Zij gelden als
vroolyk van natuur, wisselend van stemming,
steeds op iets nieuws, op verandering bedacht,
naar den schijn onveranderbaar, vlug van be
grip; men vindt onder hen redenaars, organi
sators, vlotte zakenlieden, beweeglyke dokters,
ondernemers. Voor al zulk werk zijn zij ge
schikt, maar wanneer men hun de verandering
ontneemt, wanneer zy m. a. w. gedwongen
worden tot eentonigheid, dan gebeurt het
vaak genoeg, dat dergelijke menschen zicht
baar achteruitgaan en vervallen.
Geheel anders is de phlegmaticus; men
spreekt over dep flegmatieken Engelschman.
Vooreerst is hij anders gebouwd; gelijk de
sanguinicus is hy van middelbare grootte of
kleiner, en eveneens een weinig in de breedte
gegroeid. Maar terwijl bij den sanguinicus de
borst breed is, en de buik smaller, is bij den
flegmaticus het gedeelte van den buik iuist
sterk ontwikkeld, terwijl borst en schouders
minder ontwikkeld zijn; de hals is kort, terwijl
de onderkaak sterk ontwikkeld is; op lateren
leeftijd krijgt dit type een mooien „kalen knik
ker" en heeft kans op een beroerte. Deze men
schen is het in hun jeugd nog niet altyd aan
te zien, dat zij zoo zullen worden, maar na
de veertig jaren wordt het type duidelijker.
Deze soort menschen gelden in het algemeen
voor langzaam, gemoedelijk, niet snel van
geest, maar juist wel in staat om met kalmte
toch heel wat werk af te doen. Merkwaardig
is, dat deze forsch gebouwde menschen vooral
een sterk ontwikkilden romp hebben; de
armen en beenen zyn in verhouding niet lang
en ook niet dik, en zij hebben vaak kleine
en fyn gevormde handen en voeten, waarmede
een zekere handvaardigheid samengaat. Men
vindt onder hen verschillende knappe hand
werkslieden. Wanneer ze zitten scldjnen ze
groot, vanwege hun langen romp; het zijn, was
de Duitscher noemt „Sitzriesen", maar wan
neer ze staan, biyken ze Ineens veel kleiner.
Dit soort menschen geldt als onveranderlyk,
trouw, traag; zij houden van een zittend le
ven, en om in een muziektuin een glaasje bier
te drinken, onder het uitwisselen van
kwinkslagen met hun tafelgenooten; en wan
neer men niet te veeleischend is, zou men hen
voor de steunpilaren der maatschappy kunnen
houden.
Precies het tegenovergestelde wordt gevon
den in de menschen met een cholerisch tempe
rament; men zou geneigd zijn, in hen da
candidaten voor heldhaftigheid te zien. Voor
eerst zijn ze in lichaamsbouw anders; choleri
sche en melancholische menschen zyn meer in
de lengte gegroeid, in tegenstelling tot de twee
eerstgenoemde temperamenten, die in da
breedte groeien. De cholerische menschen zijn
in het algemeen groot en forsch gebouwd, don
ker van uiterlijk, krachtig gespierd, niet vet,
gebruind en droog van huid; het gelaat is
regelmatig, en krachtig gebouwd, nogal eens
aan den groven kant; dit type levert in het
algemeen de athleten op. Zij zyn vlug, driftig
van natuur, maar ondervinden tegelijkertijd de
noodzakelijkheid tot zelfbeheersching; zyn
breed van verstand en de aangewezen personen
om groote ondernemingen op touw te zetten
en door te voeren. Ook zijn zy sportief, wat met
hun krachtig ontwikkelde musculatuur over
eenkomt. Zij zijn meer de menschen van de
daad dan van de overpeinzing en hebben be
hoefte om zich aan groote werken te wijden.
De vierde soort is de z.g. melancholische
soort. Dezen zyn eveneens in de lengte gegroeid,
maar dit wil nog niet zeggen, dat zij lang,
doch alleen dat zy slank zijn, en tenger. Zij
zijn wel de zwakste menschensoort, maar op
hen is het spreekwoord van toepassing: „kra
kende wagens loopen het langst." Men moet
zich niet voorstellen, dat al deze menschen
melancholiek zijn, en het is zelfs heel moeilijk,
om iets over hen gemoedstoestand te zeggen;
want over geen enkele soort loopen de opinies
zoo uiteen als over hen. Mogen zy uiterlijk rus
tig, traag en onbewogen schynen: daar staat
tegenover dat zy inwendig vaak onrustig zyn.
In sommige opzichten is elk der vier be
schreven typen de beste en voortreffelijkste
mensch en heel eigenaardig is het te bemerken,
hoe in de laatste duizend jaren de waardeering
voor de verschillende soorten is veranderd. In
de middeleeuwen was de sanguinicus het meest
gewaardeerde type; in de Renaissance, toen de
menschheid allerlei groote en geweldige wer
ken uitvoerde, werd de cholericus het meest
gewaard; in den tijd van de Romantiek, om
streeks 1800 was de melancholicus zeer gezien,
en in het begin van de 19de eeuw was de phleg
maticus meer in trek. Tegenwoordig, nu de
menschen zoo zenuwachtig en gedeprimeerd
zyn, wordt „van den weeromstuit" de vroolijke
en gemakkelyk levende sanguinicus op prys
gesteld en benyd.
Maar zooals we zeiden, ook de melancholi
cus heeft zyn tyd gehad: hij is van nature
diep nadenkend, houdt hardnekkig vast aan
zyn overtuigingen, yvert op de lange baan. en
heeft jaren van te voren berekend, hoe hij iets
moet aanpakken; en omdat een zekere"sluwheid
daarin goed te pas komt, gold hy in de middel
eeuwen voor valsch en tfouweloos. Dit is ech
ter in 't algemeen zeker niet waar: echter
wel dat deze typen uitermate geschikt zyn
voor de wysbegeerte, over de „langzame" we
tenschappen. en voor de bestuurskunst. omdat
besturen immers vooruitzien is, en als het ge
oorloofd is, om in deze medische kroniek ook
de politiek te betrekken, zou men kunnen zeg
gen, dat een groot gedeelte van de politieke
misère daaruit voortkomt, dat de staatslieden
te veel gerecruteerd worden uit de sanguinici;
redenaars, rusteloozen, verleiders, maar niet
uit de melancholici, die van langer hand alles
voorbereiden en met onbuigzaamheid aan hun
weldoordachte plannen vasthouden.
De lezer zal opgemerkt hebben, dat dez»
temperamenten met moraal niets en met ka
rakter weinig te maken hebben. Onder de cho
lerici vindt men heiligen en misdadigers; onder
de melancholice vindt men trouwelocze ver
raders, en men vindt er ook Thomas a Kern-
pis. Franciscus van Assisië. is een echte sangui
nicus, de H Paulus geldt als een cholericus. Elk
type. heeft zijn eigen functie en zijn eigen be-
teekenis in de maatschappy. St. Petrus, de ech
te sanguinicus, wordt tot Hoofd van de Kerk
aangesteld: een veranderiyke, echte gewona
natuurlyke man; Chesterton heeft opgemerkt,
dat dit wel zeer merkwaardig is, omdat de
groote, geweldige, heldhaftige St. Paulus
„slechts" uitgekozen wordt, om het groote werk
te doen. Hieruit zou men zelfs algemeene con
clusies kunnen trekken: een gewone, vroolyke,
veranderiyke. blijmoedige vader is het beste,
maar een heldhaftige vader is voor de kinde
ren niet altyd even pleizierig. en de lezer die
een heldhaftig en geweldig soort vader gehad
heeft, zal mij daarin gelyk moeten geven. De
sanguinicus heeft meer dan zestien honderd
Jaar lang onder de dokters en de psychologen
voor den besten mensch gegolden. Toch moet
niemand probeeren „uit ziin huid" te gaan wij
hebben ieder van ons onze Constitutie en ons
femperament te aanvaarden, maar in dezen tiid
van psvchoiogie. gewurm. zelfbeschouwing en
zelfpijniging wordt met veel recht de sanguini
cus weer zeer gewaardeerd.
TH. H. SCHLICHTING.