De Groote Markt te Delft
Voorjaar op de Schelde
De slag aan de Marne
Een lang verbeid plan
fliS Illlll
aBBB
I
Eigenaardige vischvangst
IIP:
Een Proefschrift
In een der zalen van de afd. Bouwkun
de der T. H. te Delft, Oude Delft 39A,
opende het comité „De Delftsche
Markt" waarvan secretaris is prof. dr. M.
J. Granpré Molière een expositie van de
Plannen tot verbetering van het Markt-
beeld en -bodemprofiel. Het comité zocht
haar een oplossing van het vraagstuk dat
deze historisch en nationaal zoo belangrijke
plek allang biedt, sedert er meer en meer
het karakter van voorheen aan verloren
gaat. De begrafenis van H. M de Koningin-
Moeder heeft de aandacht van heel het
volk weder betrokken op de beteekenis van
het grootste monument, dat het Mauso
leum der Oranjes, de St. Ursulakerk te Delft
vormt. En daarbij viel zeker niet op de
laatste plaats veler oog met belangstelling
op het mooie plein voor deze kerk, de bijna
Unieke groote Markt. Nog, in zijn voort
schrijdend verval, is deze markt schoon
van contouren en ruimtewerking. Maar, het
streven der comité-leden biedt een moge
lijkheid om niet alleen het verval tot staan
te brengen, doch zelfs het eigen karakter,
haar een eigen nieuwe bouworde gericht,
Van dit schitterend plein te herstellen.
Volgens het ontwerp, de teekeningen en
een uiterst scherpe maquette, welke men
cp de expositie vindt, wil men trachten de
Markt als verkeers-centrum uit te schake
len. Vooral het West-Oost-verkeer is op de
Markt als plaats van passage aangewezen,
zonder dat deze er feit elijk voor bestemd
is, en dit behoeft te zijn. De oplossing
denkt men zich, door een verbreeding van
de Peperstraat te bewerkstelligen, waarbij
de huizen aan de Zuid-zijde zouden moeten
borden opgeofferd.
Een brug over het water van de Koom-
hiarkt, recht over de Peperstraat geprojec
teerd, zou de verbinding vormen naar de
Kromstraatsteeg, die dan eveneens verbreed
dient te worden.
Daartoe stelt men zich de slooping van
het Westelijk gedeelte aan de Noordzijde
van die steeg en een doorgang achter het
Oostelijk gedeelte aan de Zuidzijde ervan,
voor. Daardoor wordt het verkeer geleid
naar den Burgwal en verder langs de be
staande straten oostwaarts. Doch niet al
leen om de Markt zoodoende te ontheffen
van noodeloos verkeer ijvert het comité.
Ook het profiel van den bodem wil het
voor wijziging in aanmerking doen komen.
Den bestaanden „rug" in het midden van
West naar Oost loopend wil men verwijde
ren en inplaats daarvan een hol profiel
toepassen, waardoor de kerktoren van een
dubbel-tredigen portaalvoet kan worden
voorzien, wat zoowel de ruimtewerking van
het plein, als de architectonische waarde
Van het bouwwerk bijzonder zal vergroo-
teïi. Daarbij aansluitend overwoog men den
optrek van eenige kleine bouwsels noorde
lijk en zuidelijk naast den toren, teneinde
een gesloten figuur van het plein te ver
krijgen. In den „dooden hoek", waar tijdens
de begrafenis van H.M. de Koningin-Moe
der de muziek van de Mariniers stond op
gesteld, wil men wat meer perspectief en
menschelijke „circulatie" brengen, door de
verbouwing der panden gelegen tusschen
Oude Manhuissteeg en Kerkstraat tot een
Winkelgalerij. Een minder belangrijke wij
ziging in het Marktbeeld vormt daar
naast de slooping van het pand Westelijk
van de Bijbelbrug, ter verruiming van den
Zuidelijken doorgang naar de Jacob-Ger-
ritstraat. Van meer beteekenis is de ver
betering die men beoogt voor het gedeelte,
naast de kerk liggend, het z.g.n. kerkhof.
Daar denkt men naast het café „de Stompe
Toren" de gracht langs den Ouden Langen-
dijk weder door te trekken, zoodat dit
kerkhof weder vrij komt te liggen, leder
die den mistroostigen toestand daar ter
plaatse van nabij kent, zal gewonnen zijn
voor deze inderdaad loffelijke gedachte.
Een brug naast „De Stompe Toren" zai de
verbinding tusschen Markt en Oude Lan-
gendijk blijven handhaven, terwijl het kerk
hof een specialen uitgang krijgt met een
tweede brug, tegenover de huidige Var-
kensmarkt, die men wil verplaatsen naar
een vrij te maken complex aan de Mols-
laan.
Een zeer eigenaardige oplossing meent
men te kunnen projecteeren als afsluiting
der bebouwing van de Markt aan die zijde.
Naast „de Stompe Toren" zou daartoe een
„poorthuis" opgericht worden, door welks
toegangen fietsers en passanten de Markt
bereiken en verlaten kunnen. Boombeplan
ting levert dan een verdere aanvulling van
het terreinbeeld.
Een heel wat ingrijpender wijziging van
den bestaanden toestand is men echte:
van zins op het midden van de Markt,
waar zich het standbeeld van Hugo de
Groot bevindt. Dit op deze plek met alle
verhoudingen spottende monument zou
een andere plaats moeten krijgen, waar
voor echter nog geen besliste keuze ge
daan kon worden. De rond het beeld in
het plaveisel aangebrachte spreuk „Elck
wandel in Gods weghen", die nog afkomstig
is uit den tijd toen op diezelfde plek de
galg stond, wil men behouden en in den
cirkel nog eenige versiering aanbrengen.
Mogelijk dat dan ook de kelder nog voor
den dag komt, die daaronder moet üggen
en waarin in het „galg"-tijdperk de ge
vangenen bewaard werden ter executie.
Deze kelder, die in verbinding met de kel
ders onder het Raadhuis heeft gestaan,
is sedert in 't vergeetboek geraakt en ook
niet in het plan van 't comité opgenomen.
Het zal overigens wel eenigen tijd duren
eer deze plannen nadere uitvoering kunnen
verkrijgen. Zoo stelt het comité zich dan
ook niet voor, de verbetering der bestaande
gevels in aangesloten tempo te kunnen
verkrijgen. Veeleer zal daartoe een bouw
voorschrift ingesteld moeten worden, dat
aan elke woning bij verbouwing vaste
eischen stelt. Een kleine stap in de ge-
wenschte richting mag echter reeds ver
wacht worden, wanneer het gemeente-
Maarschalk Joffre
Vroegere toestand van het Kerkhofplein naast de St. Ursula te Delft
bestuur zou kunnen besluiten de typische
steenen paaltjes, die vroeger rondom langs
de Markt stonden, er weder te doen
plaatsen.
Het comité zette zich inmiddels om in
een „Stichting De Groote Markt te Delft",
welker statuten de volgende omschrijving
van haar streven geven:
Art. 1. De stichting draagt den naam:
„De Groote Markt te Delft". Zij is gevestigd
te Delft.
Art. 2. Het doel der stichting is de schoon
heid van de Delftsche Markt met de om
geving van de Nieuwe Kerk en van het
Stadhuis te bevorderen.
Art. 3. De geldmiddelen der stichting
bestaan, behalve uit haar stichtingskapi
taal, uit bijdragen van begunstigers der
stichting en uit schenkingen, erfstellingen
en legaten, welke aan de stichting mochten
ten deel vallen.
Art. 6. Begunstigers der stichting zijn zij,
die een jaarlijksche bijdrage van tenminste
2.50 aan de stichting geven en zij, die
een schenking van tenminste 100.in
eens doen.
Uiteraard dragen deze plannen nog
slechts het karakter van suggesta en
ideeën. De autoriteiten hebben in deze
't voornaamste woord nog!
WERELDKAMPIOEN
SCHAPPEN VOETBAL
In 1937 te Parijs
De wereldkampioenschappen voetbal in Italië
moeten nog aanvangen of er wordt reeds ge
sproken over de organisatie van de volgende
wereldkampioenschappen welke volgens het
reglement moeten plaats vinden in 1933.
Het reglement, dat thans bestaat, is zeer
streng voor het land, dat deze wereldkampioen
schappen organiseert en het is daarom zeer
moeilijk, vooral vanwege de financieele obsta
kels, een land te vinden, dat bereid is zich
met de organisatie hiervan te belasten.. In ver
band hiermee heeft de heer Rimet, voorzitter
van den Franschen Voetbalbond medegedeeld,
dat hij van plan is een voorstel te doen aan
den F.I.F.A. om de wereldkampioenschappen
voetbal, die in 1938 zouden plaats vinden, te
organiseeren in 1937 tegelijk met de wereldten
toonstelling 1937 in Parijs. Het is niet onmoge
lijk, dat de organisatoren van deze tentoon
stelling wel de garantie aan de F.I.F.A. willen
geven, die noodig is voor de wereldkampioen
schappen.
De imposante toren der Groote Kerk te
Pelft, vooraanzicht met het standbeeld van
Hugo de Groot
Voor zoover de woeste gronden nog niet in
cultuur zijn gebracht, wordt een groot
gedeelte van het hoogteland van West-
Brabant ingenomen door uitgestrekte heide
velden, afgewisseld door reusachtige dennen-
aanplantingen. Voor het Zuidelijk gedeelte van
Noord-Brabant, vanaf de Schelde tot de Maas,
zijn dennen en heide dan ook kenmerkend;
karakteristiek voor het landschapsbeeld. En
toch zijn die dennenwouden allerminst in-
heemsch, alhoewel ze in den loop der eeuwen
zooveel terrein gewonnen hebben, dat er van
de oorspronkelijke plantenwereld maar een
heel klein beetje is overgebleven.
Toen in den loop der zestiende eeuw de eer
ste dennenzaden in den grond werden gestopt,
had het huidige Brabantsche landschap een
geheel ander aspect en waren het voornamelijk
eiken en berken die deze landstreek be-
heerschten.
Deze boomsoorten domineeren in de nog en
kele loofbosschen, die uit den ouden tijd zijn
overgebleven, maar zijn vooral terug te vinden
in de schaarhoutkanten, die de landerijen af
bakenen en die al de eeuwen door intact zijn
gebleven. Elders, waar deze houtgewassen zijn
gerooid of door andere zijn vervangen, Kunnen
we uit den ondergroei vrij zeker vastste'.ien, dat
er eertijds de struische eiken en tooverachtige
berken hun bladeren hebben ontplooid.
Het zijn deze houtgewassen, die altijd van
groote beteekenis zijn geweest voor de eigen
aardige manier van vischvangen, die de vis-
schers van de Brabantsche kust gebruiken bij
hun tochten op de Schelde-wateren en zijn
ongetwijfeld een mede-oorzaak dat de weer-
visscherijen in het Oostelijk deel van de Ooster-
Schelde het talrijkst en het oudst zijn.
Het visschen met de weeren is een seizoen-
bedrijf.
Vroeg in 'tjaar. in 't begin van Februari, als
het op het water nog alles behalve aangenaam
is en het voorjaar nog op zich laat wachten,
trekt de visscher naar z'n gepachte visscherij,
om het eerste hout in de slikken te steken.
Vanaf dien tijd minderen de houtstapels, die
den geheelen winter aan den oever hebben ge
legen, zienderoogen, totdat, naargelang de
weersgesteldheid, op het eind van Maart of
begin April het laatste hout verdwenen is en
alle weeren gestoken zijn. Rondom dezen tijd
kan het visschen pas goed beginnen, omdat
dan de haringscholen den Scheldemonn hebben
bereikt en den breeden getijstroom opzwemmen.
Het groote verschil tusschen ebbe en vloed
en de talrijke zandbanken zijn twee belangrijke
factoren voor het met goed gevolg uitoefenen
van de weervisscherij. Doordat bij ebbe het wa
ter zich geheel terug trekt in de diepere vaar
geulen. blijven de slikken lang droog en hebben
de visschers een behoorlijken tijd om de takken
in den grond te steken. Het weerhout dat men
voor het afzetten van de vangruimte ecDruikt,
zijn 2J4 a 3 meter lange stammetjes, waaraan
men de zijtakken heeft laten zitten. De takken
worden nu zoo in de slikken gestoken, dat er
een groote hoek ontstaat, die dusdanig is ge
legen, dat bij afgaand tij de punt met den
stroom mee-ligt. Bij het hoekpunt is het hout
aeer dicht gestoken en vormt een ondoordring
bare haag, waar zelfs de kleinere visschen vrij
wel niet door kunnen. Meer naar de uiteinden
van de beenen van den hoek staat het hout
ijler.
In de punt nu is een soort schuif aange
bracht, waarvoor de visscher zijn fuik plaatst,
terwijl de grond bij dit z.g. fuikgat, uit een ge
lijke harde kleibank bestaat. Soms gebeurt het
wel dat men een dubbele weer plaatst met twee
fuikgaten, over 't algemeen is dit toch betrek
kelijk zeldzaam.
Het spreekt vanzelf, dat de visschers Dij het
plaatsen van de weeren zoo vroeg in het jaar,
dikwijls met allerlei moeilijkheden te kampen
hebben. Het is koud en guur, het zonnerje erg
wispelturig, kortom de weersgesteldheid is nog
allerminst bestendig: storm en vorst zijn in
't geheel niet denkbeeldig omtrent dezen tijd,
ja, sommige jaren zelfs schering en inslag.
Vooral het drijfijs is een geduchte vijand,
doordat het opkruiende ijs in ontzaglijke
massa's tegen de houten weringen strandt en
over groote afstanden het hout uit de slikken
rukt of de stammetjes finaal afknaot. Niet
zelden komt het voor dat de weeren op die ma
nier totaal worden geruïneerd, hetgeen natuur
lijk voor de visschers een belangrijken schade
post beteekent, want niet alleen moeten ze op
nieuw worden opgebouwd, ook een nieuwe voor
raad hout moet aangevoerd worden, omdat een
groot gedeelte van het oude door den stroom
is meegesleurd en verloren is gegaan.
Van groot belang voor dit soort var. vis-
scherij is buiten kijf een ruime kalme visch-
hoek, zooals we die vinden in het gedeelte
van de Ooster-Schelde vlak voor den Brabant-
schen wal. Op andere plaatsen, in de districten
Zierikzee, Bruinisse en in de Wester-Schelde
wordt ook wel met weeren gevischt, evenwel
met veel minder succes en omdat men ze wel
laat overwinteren met oneindig meer schade.
Nu de visschers er weer regelmatig op uit
trekken bestaat er volop gelegenheid een tocht
je met hen mee te maken. Zoo'n visch-vaar-
tocht wordt tot een pleziertocht, als de winter
voorgoed is heengegaan en het voorjaar met
z'n koesterend-warme dagen zijn plaats heeft
ingenomen. Niet dat het warm is op het water,
integendeel, déér heerscht bijkans altijd koelte.
Alleen op het eind van den zomer, met snik-
heete windstille dagen, hangt de warmte ook
over onzen ziltigen getijstroom. Maar tenslotte
is de temperatuur van minder belang, droog,
zonnig weer is meer dan voldoende om een
prettigen tocht te hebben.
Vandaag is het zoo'n uitgezochte dag.
Uit het Zuiden waait een lichte warme bries,
die het wateroppervlak beroert en kleine pret
tige golfjes vormt, waarvan het zonnelicht op-
sprankelt in millioenen schitteringen, die op en
neer gaan en zich verplaatsen in speelsche be
weginkjes. Zachtjes klotst het water met hel
dere breekgeluiden tegen de houten be-
schoeiingspalen van het havenhoofd; tegen de
ranke boeg van onze visschersschuit, welke sta
tig het Bergsche-diep inkoerst. In de verte,
haast een stip nog, nadert een zwaar-geladen
oesterkorder snel den oever.
Hier in het vrije sop, onder de lichtbewolkte
zonnige voorjaarslucht, genieten we van de va-
rieerende vergezichten achter de breede dijk-
kruinen of van de wazige contouren van de
Zeeuwsche eilanden in het verre verschiet. Hoe
vredig ligt hier de Schelde-stroom aan den voet
van het Brabantsche hoogteland! Duidelijk ste
ken de kerketorens en molenhuizen van de op
de hoogte liggende dorpen boven het groenen
de hout van de hovenierstuinen, die tegen den
zacht glooienden zoom zijn gelegen. Helder rood
kleuren de daken van de boerderijen: wit, een
enkele gekalkte gevel. Meeuwen spelen aan den
waterkant.
Er zit weldaad en vriendelijkheid in de lucht.
Met het hooge water hoeven we de vaar
geulen niet zoo nauwkeurig te volgen en varen
we dwars over de banken, vrijwel recht op
onze visscherij aan. Toch duurt het nog een
heele poos eer we de meerpaal bij het fuikgat
hebben bereikt en het schip vastligt. Het water
is pas. aan het vallen. We hebben nog even
tijd. Onze gastheer en z'n knecht trekken de
waterdichte pakken aan en wachten tot het
water voldoende geëbt is om met het opjagen
van de visch te beginnen. Langzamerhand ko
men de toppen van het weerhout uit het water
te voorschijn. Vol spanning wachten we tot het
water zoo ver is gezakt dat de fuik voor het
fuikgat kan worden gezet en er kan worden
nagegaan wat de vloed in het weer heeft ach
tergelaten.
Zoo betrekkelijk vroeg in het voorjaar heeft
het visschen nu wel niet zoo heel veel te be-
teekenen, maar de visschers mogen ei toch
niet voor thuis blijven. Men kan nooit weten,
het eene jaar is de visch vroeger dan het
andere.
Nu het water zoo ver geëbt is dat een ge
deelte van het weerhout boven de oppervlakte
uitsteekt, kan de visch, die bij hoog water in
de wijd geopende armen van de visscnerij is
geraakt en met den stroom meezwemt, niet
meer weg en verzamelt zich in de punt, waar
de fuik op haar wacht. Ter bespoediging van
het proces wordt de visch binnen de omhei
ning nog wat opgedreven en zoeken de drijvers
een flink gedeelte van de vleuken af, omdat
de grootere visschen, zooals b.v. de roggen, zel
den in de fuik zwemmen, maar meestal aan
den voet van het hout op den grond liggen
of tusschen de stammetjes zitten gekneld.
De haring zal nog wel op zich laten wach
ten, bromde onze gastheer. We zullen de fuik
niet dikwijls hoeven op te halen.
Inderdaad, z'n voorspelling kwam uit. Be
halve een rog maakten we een 30-tal haringen
buit en wat ondermaatsche visch, die netjes
overboord werden geworpen.
De groote haringscholen moesten nog ko
men, en dan strakjes de ansjovis! Om dien tijd
moest meneer nog eens meegaan. Dan was 't
de moeite waard om de tallooze donkere visch-
ruggen in de fuik te zien loopen. Maar nu het
eenmaal ebbe was, konden we beter in de ka
juit een versch gebakken haring eten.
Als we ons te goed hebben gedaan aan de
haringen en een flinken speurtocht hebben on
dernomen over de slikken, die weinig ople
verden, begint het water zoo zoetjes aan weer
op te komen en maken we ons gereed om zoo
dra het vaartuig vlot is den terugtocht te aan
vaarden.
Bij onze buren begint er ook leven in de
brouwerij te komen en geleidelijk aan zien we
de eene schuit voor de andere hun weer ver
laten en langzaam huis-toe gaan.
Zoo maakten we voor den eersten keer ken
nis met de eigenaardige en zeldzame manier
van vischvangen op onze Ooster-Schelde. Jaren
zijn voorbij gegaan, maar ieder voorjaar op
nieuw trekken we een paar keer met de vis
schers er op uit.
Ieder voorjaar opnieuw, als de berk in blad
schiet en later als de eik bloeit. Maar dan zijn
we al diep in Mei.
COVADEWA
(Nadruk verboden).
Vrijdagmiddag 11 Mei promoveerde te
Amsterdam aan de Gemeentelijke
Universiteit cum laude de heer
August A. M. Cuypers, de oudste zoon van
den bekenden katholieken musicus Huberc
Cuypers, tot doctor in de faculteit van let
teren en wijsbegeerte op een dissertatie be
treffende het voorspel van den slag aan de
Marne, geleverd in September 1914. Dit
proefschrift verscheen in druk bij H. J. Pa
ris te Amsterdam. Het zal nog worden aan
gevuld met een publicatie over het verloop
van den beroemden veldslag, die het lot
der volkeren in den jongsten wereldoorlog
besliste.
De dissertatie, getiteld: „Voorspel en
verloop van den slag aan de Marne; Deel I,
Voorspel" vertoont op de allereerste plaats
een eigenschap, die men te vaak in dit
soort publicaties mist, n.l. een sterk per
soonlijk en toch sterk wetenschappelijk ka
rakter. Hier spreekt niet alleen een man.
met grondige kennis, maar iemand met een
stellige overtuiging, die echter niet schaadt
aan de objectiviteit. Zelfs wanneer men
weigeren zou, zijn sympathieën te plaatsen
aan dezelfde zijde als de auteur, zal men
rekening hebben te houden met diens bree
de onderlegdheid, zijn karaktervaste over
redingskracht, en groote onpartijdigheid.
De heer Cuypers was altijd een merkwaar
dig publicist. Hij vereenigde een zekere vin
nigheid met een grooten eerbied voor an
dermans meening, en ofschoon hij gaarne
een loopje neemt met de zwaarwichtigheid
van Germaniseerende tegenstanders, moet
men de bescheidenheid prijzen waarmede
hij het eigen oordeel nauwgezet documen
teert, zoozeer zelfs, dat de aanhalingen en
verwijzingen wel eens dreigen te schaden
aan den voortgang van het altijd Gallisch-
klare betoog.
De auteur volgt in een bijna dramatische
verhandeling den gang der voorbereidingen
van den beslissenden slag, en concludeert,
dat het plan tot den slag aan de Marne
geen „schijnplan" was en dat weliswaar
aan beide zijden van het strijdfront te
kortkomingen vielen waar te nemen, maar
dat het overwicht der Fransche legerscha
ren tenslotte verklaarbaar is uit de supe
rioriteit van het Fransche optreden, minder
dan uit de vreeswaardigheid der Fransche
conceptie:
„Opzettelijk, zoo bekent de schrijver, drukken
wfj ons uit in termen, die meer het Duitsche
debet dan het Fransche credit op den voor
grond stellen. Want niet omdat van huis uit
de Fransche legerleiding in haar concepties de
Duitsche overtrof werd de verrassing aan de
Marne mogelijk, maar omdat de Duitsche lei
ding fouten maakte en de Fransche daarvan
doortastend profiteerde. Misschien moeten wij
nog verder gaan en zeggen: omdat de Duitsche
leiding, toen de slagen aan de grens geen be
slissende overwinningen hadden opgeleverd,
voor een vrijwel onoplosbaar probleem kwam te
staan.
De Duitsche rechtervleugel was toen te zwak
om op alle mogelijkheden het antwoord te kun
nen vinden: dat moet men telkens weer con-
stateeren. En bij het verder oprukken in het
vijandelijke land moest die zwakte zich door al
lerlei onvermijdelijke verliezen van dag tot dag
pijnlijker doen gevoelen. Daartegenover had
Joffre twee ijzers in het vuur. Het eerste, de
omvatting in het Westen volgens het schema
van 25 Augustus, kon alleen gebroken worden
door de veruithalende beweging van Kluck's le
ger. Dat gebeurde door den slag aan de Som-
me. Maar die uitbreiding van het leger naar
het Westen gaf Joffre zijn tweede mogelijkheid:
de doorbraak door het Duitsche centrum vol
gens de memorie van kolonel Pont. Kluck ver
andert vervolgens van directie en daarmede
verschijnt de eerste kans weer binnen den kring
van het bereikbare, mede door de gelukkige
omstandigheid, dat Joffre op aandrang van
Gallieni het 6de Leger ter wille van de verde
diging der hoofdstad versterkt. Die kans wordt
3 September gezien en zij kan worden aange
grepen dank zij het feit, dat op de beslissende
plaatsen mannen van meer dan gemiddeld for
maat de leiding bezitten of nemen. Kitchener's
interventie van 1 September, de energie van
Gallieni, het stoute zelfvertrouwen van Fran-
chet d'Espèrey en Joffre's geloof in zijn solda
ten maakten den slag mogelijk.
Maar daarvoor was ook noodig geweest de on
voorzichtigheid van Kluck, de gebrekkige verbin
ding tusschen de Duitsche legers en hun opper
bevel, en vooral de bedenkelijke verdeeling van
Moltke's krachten. Ware de Duitsche rechter
vleugel niet verzwakt, sterker geweest of tij
dens den opmarsch versterkt met corpsen uit
het Lotharingsche front (die, zooals uit de la-
-fiW
Dr. August Cuypers tijdens het verdedigen
zijner stellingen.
te verplaatsing van het zevende leger blijkt,
daar gemist konden worden), dan zou hij zoo
wel de buitenflank tegen Parijs hebben kun
nen dekken als de achtervolging van de Fran
sche hoofdmacht op zich nemen. Maar de
Duitsche bewegende vleugel was nu eenmaal
niet sterk genoeg voor die dubbele taak en
daarom moest de opperste leiding wel besluiten
den eisch van veiligheid te laten domineeren,
zoodra men goede gronden had om aan te ne
men, dat uit Parijs gevaar dreigde. Zoo ont
stonden de laatste Anweisungen vóór den groo
ten slag, die dus juist op het goede moment
door de Franschen werd ingezet.
Diep doorgedrongen in het vijandelijk land en
met het visioen van een triomfantelijken in
tocht in Parijs voor oogen, zullen de Duitschers
zich moeten verweren tegen den Franschen
aanval. Een geweldige worsteling, zooals de ge
schiedenis geen tweede kent, zal beslissen over
leven en dood van duizenden."
Daar staan in dit boeiende werk zeer
schoone bladzijden, o. a. de karakteristiek
der veldheeren, waaronder die van Joffre en
van Helmuth von Moltke uitblinken.
Moltke was een veelzijdig begaafd man van
harmonische ontwikkeling: noch in zijn intel-
lectueele belangstelling, noch in zijn gemoeds
leven vertoonde hij die typische eenzijdigheid,
die hypertrophie van bepaalde vermogens bij
atrophie van andere, waardoor de specialist zich
gemeenlijk karakteriseert. Schlieffen kon een
landschap niet anders zien dan met militairen
blik: als een te verdedigen of te veroveren ter
rein. Moltke echter, als echt Germaansch ge-
voelsmensch, ondervond tegenover de natuur
geheel andere emoties. Zijn brieven doen hem
kennen als een vlot en onderhoudend schrijver
met zeer wijde belangstelling, niet alleen voor
de problemen van den dag en van zijn werk
kring, maar ook voor de wijsbegeerte en voor
al godsdienstige vraagstukken. Het is van vele
veldheeren bekend, dat zij zich geregeld eeni
gen tijd daags verdiepten in lectuur, die zoo
ver mogelijk verwijderd bleef van hun gewone
militaire studie: een bewuste geestelijke hygië
ne om in goede conditie te blijven. Bij Moltke
krijgt men echter veeleer den indruk, dat hij
uit diepe innerlijke behoefte moest kennis ne
men van hetgeen buiten zijn terrein werd ge
dacht en geschreven. Houston Stewart Cham
berlain, Carlyle, Bebel en zelfs Maeterlinck
(wiens Pelléas hij in zijn jonge jaren wilde ver
talen) zijn de namen, die wij in zijne corres
pondentie ontmoeten; maar de meerderheid
wordt gevormd door auteui's van godsdienstig-
Generaloberst von Moltke
philosophische werken, onder wie Steiner bij
hem de eerste plaats inneemt: geen wijsgeer
beantwoordde zoo onmiddellijk aan Moltke's
zielsbehoeften als de denker van Dornach, met
wien hij een hechte vriendschap sloot.
Een geheel ander type is Joffre, door den
auteur uitstekend gekarakteriseerd.
Van weinig prominente figuren uit den we
reldoorlog valt het bij een eerste bestudeering
moeilijker zich eenigszins een denkbeeld te vor
men omtrent hun wezenlijke militaire en per
soonlijke waarde dan van Joffre: men voelt zich
tegenover hem staan als voor een muur, die al
les en die niets kan verbergen. Eén ding slechts
staat onmiddellijk vast: zijn kalmte, zijn on
verstoorbare koelbloedigheid, die aan ieder met
wien hij in aanraking komt een gevoel van vei
ligheid en vertrouwen inspireert. Daarvan getui
gen de populaire en litteraire bijnamen die hij
kreeg: grand-père bij wien is men veiliger
le taciturne de man die niet praat, maar
handelt het orakel van Delphi; de beer
symbool van latente kracht.
Hij had uiterlijk iets van een beer; hij was
zwaar en plomp van voorkomen, langzaam van
woord en gebaar, zonder zwier of panache. Moei
zaam zat hij te paard.
Hij had inderdaad iets van een buitenman,
van een boer, de qualiteiten van den landman,
die zijn grond bewerkt, die hagel, onweer, droog
te en ziekte aanvaardt als onvermijdelijke ca
lamiteiten, zonder opwinding en morgen zijn
werk hervat. De geringe plooibaarheid in den
omgang met anderen, de geslotenheid, de mas
sieve onaantastbaarheid en koppigheid, het
nuchtere verstand, die zekere natuurlijke slim
heid en instinctieve menschenkennis van den
boer had hij ook. Maar karakteristieke woorden
of gebaren vindt men nauwelijks bij hem.
Wij konden slechts enkele grepen doen
uit het merkwaardige proefschrift, dat ze
ker de volle aandacht verdient van ieder,
die zich voor de nieuwere geschiedenis in
teresseert.
De verdiensten van deze studie werden
dan ook geprezen door den promotor, Prof.
Brugmans, die den jongen doctor ongeveer
aldus toesprak: „Uwe promotie cum 1 a u -
d e zegt reeds voldoende, welke de waarde
is, die de Senaat der Universiteit aan uw
proefschrift toekent. Te prijzen valt in de
eerste plaats uwe groote historische objecti
viteit, die het den lezer niet mogelijk
maakt, uwe persoonlijke sympathie te on
derkennen. Maar vooral de boeiende uit
eenzetting, zulk een belangrijke factor in
een werk van geschiedkundigen aard, is een
bijzondere verdienste, immers de uiteen
zetting is tenslotte het doel van ieder histo
risch onderzoek en hierin zijt gij volkomen
geslaagd." Onder de stellingen, door den
promoveerende verdedigd, verdient vooral
de eerste de aandacht der geschiedkundi
gen: „Op het slagveld wordt het lot der
volkeren voor vele decenniën bepaald; de
krijgsgeschiedenis mag daarom in het histo
risch onderricht niet verwaarloosd wor
den."