De Groote Markt te Delft Voorjaar op de Schelde De slag aan de Marne Een lang verbeid plan fliS Illlll aBBB I Eigenaardige vischvangst IIP: Een Proefschrift In een der zalen van de afd. Bouwkun de der T. H. te Delft, Oude Delft 39A, opende het comité „De Delftsche Markt" waarvan secretaris is prof. dr. M. J. Granpré Molière een expositie van de Plannen tot verbetering van het Markt- beeld en -bodemprofiel. Het comité zocht haar een oplossing van het vraagstuk dat deze historisch en nationaal zoo belangrijke plek allang biedt, sedert er meer en meer het karakter van voorheen aan verloren gaat. De begrafenis van H. M de Koningin- Moeder heeft de aandacht van heel het volk weder betrokken op de beteekenis van het grootste monument, dat het Mauso leum der Oranjes, de St. Ursulakerk te Delft vormt. En daarbij viel zeker niet op de laatste plaats veler oog met belangstelling op het mooie plein voor deze kerk, de bijna Unieke groote Markt. Nog, in zijn voort schrijdend verval, is deze markt schoon van contouren en ruimtewerking. Maar, het streven der comité-leden biedt een moge lijkheid om niet alleen het verval tot staan te brengen, doch zelfs het eigen karakter, haar een eigen nieuwe bouworde gericht, Van dit schitterend plein te herstellen. Volgens het ontwerp, de teekeningen en een uiterst scherpe maquette, welke men cp de expositie vindt, wil men trachten de Markt als verkeers-centrum uit te schake len. Vooral het West-Oost-verkeer is op de Markt als plaats van passage aangewezen, zonder dat deze er feit elijk voor bestemd is, en dit behoeft te zijn. De oplossing denkt men zich, door een verbreeding van de Peperstraat te bewerkstelligen, waarbij de huizen aan de Zuid-zijde zouden moeten borden opgeofferd. Een brug over het water van de Koom- hiarkt, recht over de Peperstraat geprojec teerd, zou de verbinding vormen naar de Kromstraatsteeg, die dan eveneens verbreed dient te worden. Daartoe stelt men zich de slooping van het Westelijk gedeelte aan de Noordzijde van die steeg en een doorgang achter het Oostelijk gedeelte aan de Zuidzijde ervan, voor. Daardoor wordt het verkeer geleid naar den Burgwal en verder langs de be staande straten oostwaarts. Doch niet al leen om de Markt zoodoende te ontheffen van noodeloos verkeer ijvert het comité. Ook het profiel van den bodem wil het voor wijziging in aanmerking doen komen. Den bestaanden „rug" in het midden van West naar Oost loopend wil men verwijde ren en inplaats daarvan een hol profiel toepassen, waardoor de kerktoren van een dubbel-tredigen portaalvoet kan worden voorzien, wat zoowel de ruimtewerking van het plein, als de architectonische waarde Van het bouwwerk bijzonder zal vergroo- teïi. Daarbij aansluitend overwoog men den optrek van eenige kleine bouwsels noorde lijk en zuidelijk naast den toren, teneinde een gesloten figuur van het plein te ver krijgen. In den „dooden hoek", waar tijdens de begrafenis van H.M. de Koningin-Moe der de muziek van de Mariniers stond op gesteld, wil men wat meer perspectief en menschelijke „circulatie" brengen, door de verbouwing der panden gelegen tusschen Oude Manhuissteeg en Kerkstraat tot een Winkelgalerij. Een minder belangrijke wij ziging in het Marktbeeld vormt daar naast de slooping van het pand Westelijk van de Bijbelbrug, ter verruiming van den Zuidelijken doorgang naar de Jacob-Ger- ritstraat. Van meer beteekenis is de ver betering die men beoogt voor het gedeelte, naast de kerk liggend, het z.g.n. kerkhof. Daar denkt men naast het café „de Stompe Toren" de gracht langs den Ouden Langen- dijk weder door te trekken, zoodat dit kerkhof weder vrij komt te liggen, leder die den mistroostigen toestand daar ter plaatse van nabij kent, zal gewonnen zijn voor deze inderdaad loffelijke gedachte. Een brug naast „De Stompe Toren" zai de verbinding tusschen Markt en Oude Lan- gendijk blijven handhaven, terwijl het kerk hof een specialen uitgang krijgt met een tweede brug, tegenover de huidige Var- kensmarkt, die men wil verplaatsen naar een vrij te maken complex aan de Mols- laan. Een zeer eigenaardige oplossing meent men te kunnen projecteeren als afsluiting der bebouwing van de Markt aan die zijde. Naast „de Stompe Toren" zou daartoe een „poorthuis" opgericht worden, door welks toegangen fietsers en passanten de Markt bereiken en verlaten kunnen. Boombeplan ting levert dan een verdere aanvulling van het terreinbeeld. Een heel wat ingrijpender wijziging van den bestaanden toestand is men echte: van zins op het midden van de Markt, waar zich het standbeeld van Hugo de Groot bevindt. Dit op deze plek met alle verhoudingen spottende monument zou een andere plaats moeten krijgen, waar voor echter nog geen besliste keuze ge daan kon worden. De rond het beeld in het plaveisel aangebrachte spreuk „Elck wandel in Gods weghen", die nog afkomstig is uit den tijd toen op diezelfde plek de galg stond, wil men behouden en in den cirkel nog eenige versiering aanbrengen. Mogelijk dat dan ook de kelder nog voor den dag komt, die daaronder moet üggen en waarin in het „galg"-tijdperk de ge vangenen bewaard werden ter executie. Deze kelder, die in verbinding met de kel ders onder het Raadhuis heeft gestaan, is sedert in 't vergeetboek geraakt en ook niet in het plan van 't comité opgenomen. Het zal overigens wel eenigen tijd duren eer deze plannen nadere uitvoering kunnen verkrijgen. Zoo stelt het comité zich dan ook niet voor, de verbetering der bestaande gevels in aangesloten tempo te kunnen verkrijgen. Veeleer zal daartoe een bouw voorschrift ingesteld moeten worden, dat aan elke woning bij verbouwing vaste eischen stelt. Een kleine stap in de ge- wenschte richting mag echter reeds ver wacht worden, wanneer het gemeente- Maarschalk Joffre Vroegere toestand van het Kerkhofplein naast de St. Ursula te Delft bestuur zou kunnen besluiten de typische steenen paaltjes, die vroeger rondom langs de Markt stonden, er weder te doen plaatsen. Het comité zette zich inmiddels om in een „Stichting De Groote Markt te Delft", welker statuten de volgende omschrijving van haar streven geven: Art. 1. De stichting draagt den naam: „De Groote Markt te Delft". Zij is gevestigd te Delft. Art. 2. Het doel der stichting is de schoon heid van de Delftsche Markt met de om geving van de Nieuwe Kerk en van het Stadhuis te bevorderen. Art. 3. De geldmiddelen der stichting bestaan, behalve uit haar stichtingskapi taal, uit bijdragen van begunstigers der stichting en uit schenkingen, erfstellingen en legaten, welke aan de stichting mochten ten deel vallen. Art. 6. Begunstigers der stichting zijn zij, die een jaarlijksche bijdrage van tenminste 2.50 aan de stichting geven en zij, die een schenking van tenminste 100.in eens doen. Uiteraard dragen deze plannen nog slechts het karakter van suggesta en ideeën. De autoriteiten hebben in deze 't voornaamste woord nog! WERELDKAMPIOEN SCHAPPEN VOETBAL In 1937 te Parijs De wereldkampioenschappen voetbal in Italië moeten nog aanvangen of er wordt reeds ge sproken over de organisatie van de volgende wereldkampioenschappen welke volgens het reglement moeten plaats vinden in 1933. Het reglement, dat thans bestaat, is zeer streng voor het land, dat deze wereldkampioen schappen organiseert en het is daarom zeer moeilijk, vooral vanwege de financieele obsta kels, een land te vinden, dat bereid is zich met de organisatie hiervan te belasten.. In ver band hiermee heeft de heer Rimet, voorzitter van den Franschen Voetbalbond medegedeeld, dat hij van plan is een voorstel te doen aan den F.I.F.A. om de wereldkampioenschappen voetbal, die in 1938 zouden plaats vinden, te organiseeren in 1937 tegelijk met de wereldten toonstelling 1937 in Parijs. Het is niet onmoge lijk, dat de organisatoren van deze tentoon stelling wel de garantie aan de F.I.F.A. willen geven, die noodig is voor de wereldkampioen schappen. De imposante toren der Groote Kerk te Pelft, vooraanzicht met het standbeeld van Hugo de Groot Voor zoover de woeste gronden nog niet in cultuur zijn gebracht, wordt een groot gedeelte van het hoogteland van West- Brabant ingenomen door uitgestrekte heide velden, afgewisseld door reusachtige dennen- aanplantingen. Voor het Zuidelijk gedeelte van Noord-Brabant, vanaf de Schelde tot de Maas, zijn dennen en heide dan ook kenmerkend; karakteristiek voor het landschapsbeeld. En toch zijn die dennenwouden allerminst in- heemsch, alhoewel ze in den loop der eeuwen zooveel terrein gewonnen hebben, dat er van de oorspronkelijke plantenwereld maar een heel klein beetje is overgebleven. Toen in den loop der zestiende eeuw de eer ste dennenzaden in den grond werden gestopt, had het huidige Brabantsche landschap een geheel ander aspect en waren het voornamelijk eiken en berken die deze landstreek be- heerschten. Deze boomsoorten domineeren in de nog en kele loofbosschen, die uit den ouden tijd zijn overgebleven, maar zijn vooral terug te vinden in de schaarhoutkanten, die de landerijen af bakenen en die al de eeuwen door intact zijn gebleven. Elders, waar deze houtgewassen zijn gerooid of door andere zijn vervangen, Kunnen we uit den ondergroei vrij zeker vastste'.ien, dat er eertijds de struische eiken en tooverachtige berken hun bladeren hebben ontplooid. Het zijn deze houtgewassen, die altijd van groote beteekenis zijn geweest voor de eigen aardige manier van vischvangen, die de vis- schers van de Brabantsche kust gebruiken bij hun tochten op de Schelde-wateren en zijn ongetwijfeld een mede-oorzaak dat de weer- visscherijen in het Oostelijk deel van de Ooster- Schelde het talrijkst en het oudst zijn. Het visschen met de weeren is een seizoen- bedrijf. Vroeg in 'tjaar. in 't begin van Februari, als het op het water nog alles behalve aangenaam is en het voorjaar nog op zich laat wachten, trekt de visscher naar z'n gepachte visscherij, om het eerste hout in de slikken te steken. Vanaf dien tijd minderen de houtstapels, die den geheelen winter aan den oever hebben ge legen, zienderoogen, totdat, naargelang de weersgesteldheid, op het eind van Maart of begin April het laatste hout verdwenen is en alle weeren gestoken zijn. Rondom dezen tijd kan het visschen pas goed beginnen, omdat dan de haringscholen den Scheldemonn hebben bereikt en den breeden getijstroom opzwemmen. Het groote verschil tusschen ebbe en vloed en de talrijke zandbanken zijn twee belangrijke factoren voor het met goed gevolg uitoefenen van de weervisscherij. Doordat bij ebbe het wa ter zich geheel terug trekt in de diepere vaar geulen. blijven de slikken lang droog en hebben de visschers een behoorlijken tijd om de takken in den grond te steken. Het weerhout dat men voor het afzetten van de vangruimte ecDruikt, zijn 2J4 a 3 meter lange stammetjes, waaraan men de zijtakken heeft laten zitten. De takken worden nu zoo in de slikken gestoken, dat er een groote hoek ontstaat, die dusdanig is ge legen, dat bij afgaand tij de punt met den stroom mee-ligt. Bij het hoekpunt is het hout aeer dicht gestoken en vormt een ondoordring bare haag, waar zelfs de kleinere visschen vrij wel niet door kunnen. Meer naar de uiteinden van de beenen van den hoek staat het hout ijler. In de punt nu is een soort schuif aange bracht, waarvoor de visscher zijn fuik plaatst, terwijl de grond bij dit z.g. fuikgat, uit een ge lijke harde kleibank bestaat. Soms gebeurt het wel dat men een dubbele weer plaatst met twee fuikgaten, over 't algemeen is dit toch betrek kelijk zeldzaam. Het spreekt vanzelf, dat de visschers Dij het plaatsen van de weeren zoo vroeg in het jaar, dikwijls met allerlei moeilijkheden te kampen hebben. Het is koud en guur, het zonnerje erg wispelturig, kortom de weersgesteldheid is nog allerminst bestendig: storm en vorst zijn in 't geheel niet denkbeeldig omtrent dezen tijd, ja, sommige jaren zelfs schering en inslag. Vooral het drijfijs is een geduchte vijand, doordat het opkruiende ijs in ontzaglijke massa's tegen de houten weringen strandt en over groote afstanden het hout uit de slikken rukt of de stammetjes finaal afknaot. Niet zelden komt het voor dat de weeren op die ma nier totaal worden geruïneerd, hetgeen natuur lijk voor de visschers een belangrijken schade post beteekent, want niet alleen moeten ze op nieuw worden opgebouwd, ook een nieuwe voor raad hout moet aangevoerd worden, omdat een groot gedeelte van het oude door den stroom is meegesleurd en verloren is gegaan. Van groot belang voor dit soort var. vis- scherij is buiten kijf een ruime kalme visch- hoek, zooals we die vinden in het gedeelte van de Ooster-Schelde vlak voor den Brabant- schen wal. Op andere plaatsen, in de districten Zierikzee, Bruinisse en in de Wester-Schelde wordt ook wel met weeren gevischt, evenwel met veel minder succes en omdat men ze wel laat overwinteren met oneindig meer schade. Nu de visschers er weer regelmatig op uit trekken bestaat er volop gelegenheid een tocht je met hen mee te maken. Zoo'n visch-vaar- tocht wordt tot een pleziertocht, als de winter voorgoed is heengegaan en het voorjaar met z'n koesterend-warme dagen zijn plaats heeft ingenomen. Niet dat het warm is op het water, integendeel, déér heerscht bijkans altijd koelte. Alleen op het eind van den zomer, met snik- heete windstille dagen, hangt de warmte ook over onzen ziltigen getijstroom. Maar tenslotte is de temperatuur van minder belang, droog, zonnig weer is meer dan voldoende om een prettigen tocht te hebben. Vandaag is het zoo'n uitgezochte dag. Uit het Zuiden waait een lichte warme bries, die het wateroppervlak beroert en kleine pret tige golfjes vormt, waarvan het zonnelicht op- sprankelt in millioenen schitteringen, die op en neer gaan en zich verplaatsen in speelsche be weginkjes. Zachtjes klotst het water met hel dere breekgeluiden tegen de houten be- schoeiingspalen van het havenhoofd; tegen de ranke boeg van onze visschersschuit, welke sta tig het Bergsche-diep inkoerst. In de verte, haast een stip nog, nadert een zwaar-geladen oesterkorder snel den oever. Hier in het vrije sop, onder de lichtbewolkte zonnige voorjaarslucht, genieten we van de va- rieerende vergezichten achter de breede dijk- kruinen of van de wazige contouren van de Zeeuwsche eilanden in het verre verschiet. Hoe vredig ligt hier de Schelde-stroom aan den voet van het Brabantsche hoogteland! Duidelijk ste ken de kerketorens en molenhuizen van de op de hoogte liggende dorpen boven het groenen de hout van de hovenierstuinen, die tegen den zacht glooienden zoom zijn gelegen. Helder rood kleuren de daken van de boerderijen: wit, een enkele gekalkte gevel. Meeuwen spelen aan den waterkant. Er zit weldaad en vriendelijkheid in de lucht. Met het hooge water hoeven we de vaar geulen niet zoo nauwkeurig te volgen en varen we dwars over de banken, vrijwel recht op onze visscherij aan. Toch duurt het nog een heele poos eer we de meerpaal bij het fuikgat hebben bereikt en het schip vastligt. Het water is pas. aan het vallen. We hebben nog even tijd. Onze gastheer en z'n knecht trekken de waterdichte pakken aan en wachten tot het water voldoende geëbt is om met het opjagen van de visch te beginnen. Langzamerhand ko men de toppen van het weerhout uit het water te voorschijn. Vol spanning wachten we tot het water zoo ver is gezakt dat de fuik voor het fuikgat kan worden gezet en er kan worden nagegaan wat de vloed in het weer heeft ach tergelaten. Zoo betrekkelijk vroeg in het voorjaar heeft het visschen nu wel niet zoo heel veel te be- teekenen, maar de visschers mogen ei toch niet voor thuis blijven. Men kan nooit weten, het eene jaar is de visch vroeger dan het andere. Nu het water zoo ver geëbt is dat een ge deelte van het weerhout boven de oppervlakte uitsteekt, kan de visch, die bij hoog water in de wijd geopende armen van de visscnerij is geraakt en met den stroom meezwemt, niet meer weg en verzamelt zich in de punt, waar de fuik op haar wacht. Ter bespoediging van het proces wordt de visch binnen de omhei ning nog wat opgedreven en zoeken de drijvers een flink gedeelte van de vleuken af, omdat de grootere visschen, zooals b.v. de roggen, zel den in de fuik zwemmen, maar meestal aan den voet van het hout op den grond liggen of tusschen de stammetjes zitten gekneld. De haring zal nog wel op zich laten wach ten, bromde onze gastheer. We zullen de fuik niet dikwijls hoeven op te halen. Inderdaad, z'n voorspelling kwam uit. Be halve een rog maakten we een 30-tal haringen buit en wat ondermaatsche visch, die netjes overboord werden geworpen. De groote haringscholen moesten nog ko men, en dan strakjes de ansjovis! Om dien tijd moest meneer nog eens meegaan. Dan was 't de moeite waard om de tallooze donkere visch- ruggen in de fuik te zien loopen. Maar nu het eenmaal ebbe was, konden we beter in de ka juit een versch gebakken haring eten. Als we ons te goed hebben gedaan aan de haringen en een flinken speurtocht hebben on dernomen over de slikken, die weinig ople verden, begint het water zoo zoetjes aan weer op te komen en maken we ons gereed om zoo dra het vaartuig vlot is den terugtocht te aan vaarden. Bij onze buren begint er ook leven in de brouwerij te komen en geleidelijk aan zien we de eene schuit voor de andere hun weer ver laten en langzaam huis-toe gaan. Zoo maakten we voor den eersten keer ken nis met de eigenaardige en zeldzame manier van vischvangen op onze Ooster-Schelde. Jaren zijn voorbij gegaan, maar ieder voorjaar op nieuw trekken we een paar keer met de vis schers er op uit. Ieder voorjaar opnieuw, als de berk in blad schiet en later als de eik bloeit. Maar dan zijn we al diep in Mei. COVADEWA (Nadruk verboden). Vrijdagmiddag 11 Mei promoveerde te Amsterdam aan de Gemeentelijke Universiteit cum laude de heer August A. M. Cuypers, de oudste zoon van den bekenden katholieken musicus Huberc Cuypers, tot doctor in de faculteit van let teren en wijsbegeerte op een dissertatie be treffende het voorspel van den slag aan de Marne, geleverd in September 1914. Dit proefschrift verscheen in druk bij H. J. Pa ris te Amsterdam. Het zal nog worden aan gevuld met een publicatie over het verloop van den beroemden veldslag, die het lot der volkeren in den jongsten wereldoorlog besliste. De dissertatie, getiteld: „Voorspel en verloop van den slag aan de Marne; Deel I, Voorspel" vertoont op de allereerste plaats een eigenschap, die men te vaak in dit soort publicaties mist, n.l. een sterk per soonlijk en toch sterk wetenschappelijk ka rakter. Hier spreekt niet alleen een man. met grondige kennis, maar iemand met een stellige overtuiging, die echter niet schaadt aan de objectiviteit. Zelfs wanneer men weigeren zou, zijn sympathieën te plaatsen aan dezelfde zijde als de auteur, zal men rekening hebben te houden met diens bree de onderlegdheid, zijn karaktervaste over redingskracht, en groote onpartijdigheid. De heer Cuypers was altijd een merkwaar dig publicist. Hij vereenigde een zekere vin nigheid met een grooten eerbied voor an dermans meening, en ofschoon hij gaarne een loopje neemt met de zwaarwichtigheid van Germaniseerende tegenstanders, moet men de bescheidenheid prijzen waarmede hij het eigen oordeel nauwgezet documen teert, zoozeer zelfs, dat de aanhalingen en verwijzingen wel eens dreigen te schaden aan den voortgang van het altijd Gallisch- klare betoog. De auteur volgt in een bijna dramatische verhandeling den gang der voorbereidingen van den beslissenden slag, en concludeert, dat het plan tot den slag aan de Marne geen „schijnplan" was en dat weliswaar aan beide zijden van het strijdfront te kortkomingen vielen waar te nemen, maar dat het overwicht der Fransche legerscha ren tenslotte verklaarbaar is uit de supe rioriteit van het Fransche optreden, minder dan uit de vreeswaardigheid der Fransche conceptie: „Opzettelijk, zoo bekent de schrijver, drukken wfj ons uit in termen, die meer het Duitsche debet dan het Fransche credit op den voor grond stellen. Want niet omdat van huis uit de Fransche legerleiding in haar concepties de Duitsche overtrof werd de verrassing aan de Marne mogelijk, maar omdat de Duitsche lei ding fouten maakte en de Fransche daarvan doortastend profiteerde. Misschien moeten wij nog verder gaan en zeggen: omdat de Duitsche leiding, toen de slagen aan de grens geen be slissende overwinningen hadden opgeleverd, voor een vrijwel onoplosbaar probleem kwam te staan. De Duitsche rechtervleugel was toen te zwak om op alle mogelijkheden het antwoord te kun nen vinden: dat moet men telkens weer con- stateeren. En bij het verder oprukken in het vijandelijke land moest die zwakte zich door al lerlei onvermijdelijke verliezen van dag tot dag pijnlijker doen gevoelen. Daartegenover had Joffre twee ijzers in het vuur. Het eerste, de omvatting in het Westen volgens het schema van 25 Augustus, kon alleen gebroken worden door de veruithalende beweging van Kluck's le ger. Dat gebeurde door den slag aan de Som- me. Maar die uitbreiding van het leger naar het Westen gaf Joffre zijn tweede mogelijkheid: de doorbraak door het Duitsche centrum vol gens de memorie van kolonel Pont. Kluck ver andert vervolgens van directie en daarmede verschijnt de eerste kans weer binnen den kring van het bereikbare, mede door de gelukkige omstandigheid, dat Joffre op aandrang van Gallieni het 6de Leger ter wille van de verde diging der hoofdstad versterkt. Die kans wordt 3 September gezien en zij kan worden aange grepen dank zij het feit, dat op de beslissende plaatsen mannen van meer dan gemiddeld for maat de leiding bezitten of nemen. Kitchener's interventie van 1 September, de energie van Gallieni, het stoute zelfvertrouwen van Fran- chet d'Espèrey en Joffre's geloof in zijn solda ten maakten den slag mogelijk. Maar daarvoor was ook noodig geweest de on voorzichtigheid van Kluck, de gebrekkige verbin ding tusschen de Duitsche legers en hun opper bevel, en vooral de bedenkelijke verdeeling van Moltke's krachten. Ware de Duitsche rechter vleugel niet verzwakt, sterker geweest of tij dens den opmarsch versterkt met corpsen uit het Lotharingsche front (die, zooals uit de la- -fiW Dr. August Cuypers tijdens het verdedigen zijner stellingen. te verplaatsing van het zevende leger blijkt, daar gemist konden worden), dan zou hij zoo wel de buitenflank tegen Parijs hebben kun nen dekken als de achtervolging van de Fran sche hoofdmacht op zich nemen. Maar de Duitsche bewegende vleugel was nu eenmaal niet sterk genoeg voor die dubbele taak en daarom moest de opperste leiding wel besluiten den eisch van veiligheid te laten domineeren, zoodra men goede gronden had om aan te ne men, dat uit Parijs gevaar dreigde. Zoo ont stonden de laatste Anweisungen vóór den groo ten slag, die dus juist op het goede moment door de Franschen werd ingezet. Diep doorgedrongen in het vijandelijk land en met het visioen van een triomfantelijken in tocht in Parijs voor oogen, zullen de Duitschers zich moeten verweren tegen den Franschen aanval. Een geweldige worsteling, zooals de ge schiedenis geen tweede kent, zal beslissen over leven en dood van duizenden." Daar staan in dit boeiende werk zeer schoone bladzijden, o. a. de karakteristiek der veldheeren, waaronder die van Joffre en van Helmuth von Moltke uitblinken. Moltke was een veelzijdig begaafd man van harmonische ontwikkeling: noch in zijn intel- lectueele belangstelling, noch in zijn gemoeds leven vertoonde hij die typische eenzijdigheid, die hypertrophie van bepaalde vermogens bij atrophie van andere, waardoor de specialist zich gemeenlijk karakteriseert. Schlieffen kon een landschap niet anders zien dan met militairen blik: als een te verdedigen of te veroveren ter rein. Moltke echter, als echt Germaansch ge- voelsmensch, ondervond tegenover de natuur geheel andere emoties. Zijn brieven doen hem kennen als een vlot en onderhoudend schrijver met zeer wijde belangstelling, niet alleen voor de problemen van den dag en van zijn werk kring, maar ook voor de wijsbegeerte en voor al godsdienstige vraagstukken. Het is van vele veldheeren bekend, dat zij zich geregeld eeni gen tijd daags verdiepten in lectuur, die zoo ver mogelijk verwijderd bleef van hun gewone militaire studie: een bewuste geestelijke hygië ne om in goede conditie te blijven. Bij Moltke krijgt men echter veeleer den indruk, dat hij uit diepe innerlijke behoefte moest kennis ne men van hetgeen buiten zijn terrein werd ge dacht en geschreven. Houston Stewart Cham berlain, Carlyle, Bebel en zelfs Maeterlinck (wiens Pelléas hij in zijn jonge jaren wilde ver talen) zijn de namen, die wij in zijne corres pondentie ontmoeten; maar de meerderheid wordt gevormd door auteui's van godsdienstig- Generaloberst von Moltke philosophische werken, onder wie Steiner bij hem de eerste plaats inneemt: geen wijsgeer beantwoordde zoo onmiddellijk aan Moltke's zielsbehoeften als de denker van Dornach, met wien hij een hechte vriendschap sloot. Een geheel ander type is Joffre, door den auteur uitstekend gekarakteriseerd. Van weinig prominente figuren uit den we reldoorlog valt het bij een eerste bestudeering moeilijker zich eenigszins een denkbeeld te vor men omtrent hun wezenlijke militaire en per soonlijke waarde dan van Joffre: men voelt zich tegenover hem staan als voor een muur, die al les en die niets kan verbergen. Eén ding slechts staat onmiddellijk vast: zijn kalmte, zijn on verstoorbare koelbloedigheid, die aan ieder met wien hij in aanraking komt een gevoel van vei ligheid en vertrouwen inspireert. Daarvan getui gen de populaire en litteraire bijnamen die hij kreeg: grand-père bij wien is men veiliger le taciturne de man die niet praat, maar handelt het orakel van Delphi; de beer symbool van latente kracht. Hij had uiterlijk iets van een beer; hij was zwaar en plomp van voorkomen, langzaam van woord en gebaar, zonder zwier of panache. Moei zaam zat hij te paard. Hij had inderdaad iets van een buitenman, van een boer, de qualiteiten van den landman, die zijn grond bewerkt, die hagel, onweer, droog te en ziekte aanvaardt als onvermijdelijke ca lamiteiten, zonder opwinding en morgen zijn werk hervat. De geringe plooibaarheid in den omgang met anderen, de geslotenheid, de mas sieve onaantastbaarheid en koppigheid, het nuchtere verstand, die zekere natuurlijke slim heid en instinctieve menschenkennis van den boer had hij ook. Maar karakteristieke woorden of gebaren vindt men nauwelijks bij hem. Wij konden slechts enkele grepen doen uit het merkwaardige proefschrift, dat ze ker de volle aandacht verdient van ieder, die zich voor de nieuwere geschiedenis in teresseert. De verdiensten van deze studie werden dan ook geprezen door den promotor, Prof. Brugmans, die den jongen doctor ongeveer aldus toesprak: „Uwe promotie cum 1 a u - d e zegt reeds voldoende, welke de waarde is, die de Senaat der Universiteit aan uw proefschrift toekent. Te prijzen valt in de eerste plaats uwe groote historische objecti viteit, die het den lezer niet mogelijk maakt, uwe persoonlijke sympathie te on derkennen. Maar vooral de boeiende uit eenzetting, zulk een belangrijke factor in een werk van geschiedkundigen aard, is een bijzondere verdienste, immers de uiteen zetting is tenslotte het doel van ieder histo risch onderzoek en hierin zijt gij volkomen geslaagd." Onder de stellingen, door den promoveerende verdedigd, verdient vooral de eerste de aandacht der geschiedkundi gen: „Op het slagveld wordt het lot der volkeren voor vele decenniën bepaald; de krijgsgeschiedenis mag daarom in het histo risch onderricht niet verwaarloosd wor den."

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1934 | | pagina 13