In dienst van vijf Pausen
PER VLIEGMACHINE DE WERELD ROND
'i
HERINNERINGEN VAN
RINALDO JACCHINI
LAWAAI
Het Geheim van
het open Raam
ZATERDAG 26 MEI 1934
Als hij over Pius X spreekt, kan de
lijfkoetsier van den H. Vader
zijn ontroering niet meer
meester blijven
Een leven vol trouw en
plichtsvervulling
Hoeveel huisdieren
zijn er?
Op aardappelonderzoek
Egyptische pyramiden
zijn geverfd
Nieuwe tunnel onder de
Hudson
De goedkoopste zender
ter wereld
Verkeersongevallen in
Engeland
Gratis spoorkaartjes
met worst
renkool en maak- j Boe?'e?lkool
te me gereed een j
Groote spinnen in Siam
Alle abonné's SwÏÏÏ vK£^ f3000.-f 750.- f250.- cLNöet vsfn eee£M«SS f 125.-Z™*w» f50.-llLT bcT^Z™f40.-
AANG1FTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
Detective-verhaal dooi
ANTHONIE GILBERT
In het jaar 1929 verdwenen uit de Vaticaan-
Eche stallen de donkerbruine paarden, wier
ras-élégance in de Pauselijke tuinen voor het
rijtuig der Pausen en bij het uitrijden van den
Kardinaal-Staatssecretaris en andere hooge
dignitarissen van het Pauselijk hof in de stra
ten van Rome te bewonderen viel, om plaats te
maken voor den wereld ook die van Vaticaan
stad veroverenden automobiel. Natuurlijk was
het gevolg, dat het personeel van het stalde
partement werd ingekrompen, maar bij bijzon
dere beschikking van Z. H. den Paus bleef de
eerste lijfkoetsier, een oud man met witte haren,
in zijn ambt en waardigheid bevestigd. Nog
heden draagt hij zijn livrei en ontvangt zijn
volle salaris. Dit is de bedoelde merkwaardige
figuur uit Vaticaanstad, de lijfkoetsier van vijf
Pausen. Zijn naam is Rinaldo Jacchini. Zeven
tig jaren lang is hij in dienst der zich opvol
gende opperpriesters geweest. De Romeinsche
bladen weten te berichten dat de frischheid des
geestes en het buitengewoon goede geheugen
van Rinaldo verrassend zijn bij een man van
negentig jaar. Zijn oogen zijn niet al te goed
meer en zijn beenen willen niet altijd meer
mêe. Maar geen nood! Hij vergelijkt zelf zijn
onderdanen met paarden van edel ras, die oud
zijn geworden: „De eerste paar honderd meter
sukkelen ze langzaam door, om dan pas weer
hun volle snelheid te kunnen halen."
Het leven van den ouden heer is vol van
rijke herinneringen, al is hij dan ook zelf nooit
veel verder gekomen dan buiten de muren van
het vaticaan. Reeds van zijn jongenstijd af,
toen hij in Pauselijken dienst trad, was hij bur
ger van den Pauselijken Staat. In 1915 stierf
zijn vrouw en sedert dien woont hij in het ge
zin van zijn kleindochter. Naar de voorschriften
der wet kon echter alleen hij en niet zijn fa
milie het burgerrecht van den Kerkelijken
Staat behouden en alleen, om zijn familie niet
te behoeven te verlaten, verwisselde de oude
Pauselijke lijfkoetsier, hoewel zeer ongaarne,
van „nationaliteit", door aan de andere zijde
van den Tiber te gaan wonen.
Nog alsof het gisteren was gebeurd, herin
nert Rinaldo Jacchini zich den nacht van
12 Juli 1881, toen de lijkkist van Pius IX zoo
stil mogelijk overgebracht zou worden naar
San Lorenzo. „Ik zat zelf," zoo vertelt hij, „op
den bok van de lijkkoets, die door vier donker
bruine paarden werd getrokken. Tot aan de
brug van San Angelo ging alles goed, maar hier
probeerde een hoop mannen en half opge
schoten jongens de leden der katholieke ver-
eenigingen, die voor de lijkkoets liepen en
de Litanie voor de Geloovige Zielen baden,
uiteen te drijven. Zij probeerden dicht Dij mij
te komen en schreeuwden: „Laat den koetsier
loopen, maar de lijkkoets moet het water in!"
Aan dit gevaar ontsnapten wij nog gelukkig,
maar hoe verder wij kwamen, des te ergei werd
het, en er was werkelijk koelbloedigheid voor
noodig, om een ongeluk te voorkomen. Bij het
Piazza Venezia gaf mij het lid van den ge
meenteraad, Manfroni, het bevel, om de paar
den in galop te zetten, maar ik gehoorzaamde
alleen de anderen, die sterk genoeg waren, om
het stoffelijk overschot van den grooten Paus
te verdedigen. Voor San Lorenzo stond een
groot cordon van politieagenten. Voor hen was
het een lichte taak, om de lijkkist veilig in de
kerk te dragen, ofschoon de menschenmenigte
voortdurend lust toonde, om aanvallend op te
treden. Na nog wat schril gefluit verdwenen
ook de stoutmoedigsten in de schaduwen van
den nacht."
Op aanbeveling van Kardinaal Antonelli was
Rinaldo als opvolger van zijn vader opgenomen
onder het stalpersoneel van het Vaticaan. Hij
klom de geheele moeilijke ladder op van stal
jongen tot eersten Pauselijken lijfkoetsier, wel
ke waardigheid hij onder Leo XIII bereikte.
Sedert dien tijd was het zijn groote trots, den
H. Vader dagelijks in een koets met vier paar
den door de tuineiTte rijden. Bij bijzondere
gebeurtenissen werden de vier, door de zes ver
vangen, welke hij eveneens meesterlijk in de
hand had. Gaarne herinnert hij zich ook nog
den tijd van Castel-Gandolfo, waar 60 paarden
de stallen vulden. Hij weet nog den dag, toen
hij voor de laatste maal de Pauselijke koets
over de grenzen van het Vaticaan koetsierde.
Dit was op 19 September 1870, toen Pius IX
zich naar de Scala Santa begaf. Hij herdenkt
met liefde al zijn Pauselijke heeren, maar als
hij over Pius X komt te spreken, overmeestert
hem de ontroering en brengt hij zijn zakdoek
naar zijn half verblinde oogen.
Graag spreekt hij ook over Pius X, die altijd
na een langzamen tocht door de tuinen tot hem
zeide: „Tot weerziens, ik dank je, Rinaldo." Nog
heden begrijpt de oude niet, dat een Paus zoo
eenvoudig zijn koetsier kon aanspreken en hem
zelfs eens in zijn studeervertrek een gouden
horloge met wapen en inscriptie schonk als be
looning voor trouwen dienst. Medailles van
Pius X en Benedictus XV en een diploma van
Pius XI maken de trots uit van dezen eenvou-
digen lijfkoetsier. Een olieportret, het werk van
een schilder, die een tijdlang bij de Zwit-
sersche garde diende, laat Rinaldo Jacchini
zien in zwarte koetsierslivrei, waarop de Pause
lijke decoraties schitteren. „Op het goede, oude
gezicht," schrijft een Romeinsch blad, „straalt
de waardigheid en vrede, wier stempel een leven
vol trouw en plichtsvervulling den eenvoudigen
mensch opdrukt."
Het is haast een legende koetsier van vijf
Pausen.
Als men alle huisdieren der wereld tezamen
zou kunnen brengen, zou er een kudde van
enorme uitgestrektheid ontstaan. De schapen
zouden hieraan het grootste aandeel hebben,
er loopen niet minder dan 500 millioen vier
voetige schapen op aarde rond. Verder leven er
400 millioen koeien, 100 millioen paarden, 100
millioen geiten. 15 millioen ezels en muilezels,
21 millioen ossen, 2 millioen kameelen en
300.000 rendieren. In totaal zijn er, aldus lezen
wij in het „Maandblad voor daadwerkelijke die
renbescherming", ongeveer 1500 millioen huis
dieren, dus bijna evenveel als menschen.
Carl Hammarlund, hoogleeraar van het
Zweedsche Instituut voor landbouwonderzoek,
die verscheidene jaren reeds zoekt naar een
aardappelsoort welke de vorst kan verdragen,
is teruggekeerd van een reis naar Zuid-Amerika,
waar hij in het wild groeiende aardappelen
heeft verzameld. Hij brengt ongeveer 600 soor
ten mee naar Zweden.
Hammarlund heeft verscheidene expedities
ondernomen op het Andes-plateau in Bolivia,
welke groote moeilijkheden meebrachten.
Na een en veertig eeuwen is men tot de
simpele ontdekking gekomen, dat de Egyptische
pyramiden met een dikke laag verf beschil
derd zijn.
Reeds lang had de merkwaardige roodbruine
kleur dezer geweldige bouwwerken de onder
zoekers gefrappeerd, maar een afdoende ver
klaring had men er nooit voor kunnen vinden
Jomard en Maspéro, twee bekende vorschers
schreven de abnormale tint aan de inwerking
van regen en zand toe; voorts meenden ze, dat
het licht en de tijd er het hunne toe hadden
bijgedragen. Nu de waarschijnlijk ware toe
stand geconstateerd is, verwondert men zich
er over, dat men daaraan nooit eerder heeft
gedacht. Ruim een en veertig eeuwen zijn
noodig geweest om vast te stellen, dat c'e
pyramiden en waarschijnlijk ook de sphinx
oorspronkelijk in mooi antiek rood geverfd
waren.
De vondst is gedaan door een eenvoudig
leeraar, den heer Pochan, verbonden aan het
Fransche lyceum te Kaïro. De heer Pochan,
die zich voor meteorologie interesseert, wijdde
een deel van zijn vrijen tijd aan de vergelij
king van de tegenwoordige hoogten der pyra
miden met de door oude schrijvers opgegeven
maten. Doordat hij zelf metingen verrichtte,
ontdekte hij, dat alle afgebroken stukken aan
den gebogen kant bruinrood waren. Dit
maakte een zoodanigen indruk op hem, dat
hij scheikundige proeven ging nemen, waar
door hij tot de conclusie kwam, dat de Egypte-
naren ijzeroxyde hadden gebruikt om den
pyramiden kleur te verleenen.
Onlangs hield de heer Pochan over zijn be
vindingen roor het „Institut d'Egypte" een
uitgebreid referaat.
Dezer dagen is op feestelijke wijze een begin
gemaakt met het graven van den nieuwen
dubbelen tunnel voor het autoverkeer onder de
Hudson. De plechtigheid van het graven van
de eerste spade werd bijgewoond zoowel door
federale regeeringsautoriteiten als door verte
genwoordigers van den staat New-Jersey en
van de stad en staat New York.
De tunnel verbindt de 38ste Straat van Man
hattan met Weehawken in New Jersey. De
kosten van den bouw worden op 75 millioen
dollar geraamd, waarvan de helft verstrekt zal
worden uit de voor werkverschaffing bestemde
middelen. Ongeveer acht duizend arbeiders zul
len bij den tunnelbouw ongeveer vier jaar te
werk gesteld kunnen worden. Later hoopt men
een parallel-tunnel te kunnen aanleggen, zoo
dat men dan in beide tunnels met één-rich-
tingverkeer zal kunnen volstaan.
iUlllllllllllllllllllllllllll
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIU
Wij leven nu niet in een tijd
Die stil is, droog en saai,
Maar wel in een, die uitmunt in
Geweldig veel lawaai!
De auto's, fietsen en de trams,
Dit hoeft hier geen betoog,
Zijn, wat de ooren dan betreft,
1 De dorens in het oog!
1 Zij produceeren het lawaai I
En bovendien engros.
Wij geven het, zelfs tweeërlei,
Een iedereen cadeau!
En daarom, dat de motorwet
I De matigheid gebiedt.
En dusoch neen, want met dit ai
Wij zijn er lang nog niet!
Er is nog veel en meer lawaai,
Daarbij nog meer intens,
I Waarbij men zelfs, bij wet of dwang
i Geen einde ziet of grens.
De politiek, de moordrubriek,
De overval, de sport,
De radio.... waar rondomheen
't Lawaai besproken wordt!
I Wie hier de kat de bel aanbindt?
Neen, dit lawaai duurt voort,
Omdat, bepaald, dit soort lawaai
I Bij 't hedendaagschehóórt!
MARTIN BERDEN
(Nadruk verboden)
öiHiiiiHiiiiiMiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimr;
Uit een Engelsche statistiek blijkt, dat de
meeste ongelukken op Zaterdag en de Bank-
holidays plaats vinden; de minste op Zondag.
Kenmerkend is ook, dat meer mannen ver
ongelukken dan vrouwen en kinderen. De on
gevallen op kruispunten zijn betrekkelijk klein,
wanneer de politie of verkeersseinen het ver
keer regelen. Bijna de helft van de ongelukken
ontstonden door botsingen tusschen voertuigen
van voetgangers, waarbij het aantal dooden liet
getal der ongelukken overtreft. Een buitenge
woon groot aantal ongelukken wordt door
motorrijders veroorzaakt, die nog niet lang in
het bezit van hun rijbewijs zijn. Van de 1342
gedoode wielrijders in Engeland, hadden slechts
15 geen achterlicht. Eigenaardig is ook, dat de
voetgangers in Londen het meeste gevaar loo
pen, wanneer het verkeer kalm is en de auto's
met groote snelheid kunnen rijden.
Md würfml wut den daa
Het Britsche Museum heeft een curiositeit
op radiogebied aangekocht, n.l. den goedkoop
sten zender ter wereld. Hij werd in 1927 voor 't
Amerikaansche station Poynette geconstrueerd
en heeft nog kort geleden een beperkten kring
van luisteraars beziggehouden. De exploitatie
kosten waren vrijwel nihil, aangezien de stroom
werd geleverd door windmeters-generatoren.
De passagiers, die zich op een station van
de Metro in de Avenue George V te Parijs be
vonden, waren buitengewoon verwonderd toen
een vrouwelijke loket-beambte hen met luide
stem uitnoodigde tot het maken van een gratis
reis en hiervoor „zoolang de voorraad strekte"
de gratis bewijzen uitdeelde. Velen hunner
maakten van de gunstige gelegenheid gebruik,
doch anderen verkeerden in verlegenheid met
de plotselinge vrijgevigheid op dit deel van den
„ondergrond" en wonnen advies in bij een in
specteur over het feit dat de kaartjes werden
weggegeven. Deze superieur haastte zich, hevig
ontsteld naar het loket waar hem door de be
ambte, die buitengewoon vroolijk deed, even
eens gratis kaartjes werden verstrekt. Zij werd
onmiddellijk door een collega vervangen en
naar het kantoor van den stationschef ge
bracht waar bleek, dat zij lijdende was aan een
plotselinge hevige hersenstoornis. De vrouw is
ter observatie naar het ziekenhuis overgebracht.
M'n vader had fortuin gemaakt. Hoe, dat
doet er niet toe. Maar om m'n lezers
niet in den waan te brengen dat hij tot
de multi-millioneirs behoorde: 't was even on
der 't millioen. Moeder en de meisjes schikten
zich gemakkelijk in de veranderde omstandig
heden. Ze brachten de dagen door met win
kelen en besteedden haar avonden om te be
denken wat ze den volgenden dag zouden koo-
pen. Toen begonnen ze te deiibereeren waar
ze zouden gaan wonen. Vader hakte ten slotte
dien knoop door.
„We wonen hier al heel wat jaartjes in Here
ford," zei hij. „Hereford was goed genoeg voor
ons, toen we arm waren; nu zijn we rijk en
behoeven ons niet te goed te vinden voor He
reford."
Die zaak was dus afgedaan. Het huis dat
we gebouwd hadden, behoorde tot alle stijlen
tegelijk en kon toch tot geen enkelen bouw
stijl gerekend worden. De meubelen pasten bij
't huis. 'tWas een samenraapsel van dingen,
die gekocht waren van Japan af tot Regent-
straat in Londen toe. Maar wij vonden ze leuk
en daar kwam *t toch maar op aan. We namen
natuurlijk een butler, een man met een uit
gestreken, plechtig gezicht. De keukenmeid was
een Iersche, maar ze kookte Fransch. Moeder
en de meisjes deden net of ze den poespas, dien
ze kookte, lekker vonden, en vader at altijd
maar op wat hem werd voorgezet, of hij het
lekker vond of niet. Maar vóór we een maand
verder waren, haatte ik al die Fransche lif-
lafjes en vroeg waarom we geen gewonen
ouderwetschen „gestampten" pot meer aten.
Ik wou dat u de gezichten van moeder en
de meisjes had gezien, toen ik dat vroeg.
„Wat?" riep m'n zuster Alice, „hutspot of
kool of knolraap in onze eetkamer?"
En ze griezelde.
„We hebben boerenkool gegeten," erkende
moeder, „maar niet omdat we 't zoo lekker
vonden, maar omdat 't goedkoop was."
Ik kon dat niet tegenspreken. Onze boere-
kool was meer dan goedkoop geweest; ze kostte
ons niets, want ze groeide in ons achtertuintje.
We hadden liever een aspergebed of wat to
matenplanten gehad, maar ons achtertuintje
was buitengewoon geschikt voor boerenkool en
we waren toen zóó arm, dat we zelfs het on
kruid in onzen achtertuin niet konden ver-
waarloozen.
M'n zuster Edith trok haar neus op. ,,'t Is
jammer," zei ze, „dat Hugo z'n plebejische nei
gingen niet kan laten varen."
„En wat zou Amy Foster Wel denken," vroeg
Alice, „als ze hier kwam en boerenkool op ta-
fle zag staan?"
De Fosters waren een nieuwe aanwinst in
Hereford en ze waren even „echt" als wij na
maak waren. Van tijd tot tijd was het vermoe
den in me opgekomen, dat we allerlei dingen
deden die we niet moesten doen en een heele-
boel dingen nalieten, die we hadden moeten
doen, maar eerst, nadat ik Amy had ieeren
kennen, besefte ik hoe ontzettend onze tekort
komingen waren.
Amy was klein en lief en zoo fijn als een
herderinnetje van Saksisch porcelein. Bij haar
vergeleken, zagen alle andere meisjes er zwaar
en grof uit Edith en Alice maakten onbe
schaamd haar hoeden en japonnen na en imi
teerden haar maniertjes, die haar echter niet
goed afgingen. Ze waren er vreeselijk op ge
steld dat ik Amy zou trouwen en ik ook. Maar
ik was niet verwaand genoeg om me te ver
beelden dat Amy er ook maar een oogenblik
aan zou denken me te nemen. Ze was erg
vriendelijk tegen m'n heele familie en ook te
gen mfj scheen ze niets te hebben.. We zagen
alleen tegen haar op. Toen Alice er dus op
zinspeelde, dat Amy zich zou ergeren aan boe
renkool, kwam ik tot het inzicht, dat er iets
niet in orde was met die onschuldige groente
In Abdis Abeba konden we niet landen, daar
er geen vliegveld was. Wij moesten dus zelf een
landingsterrein kiezen en daalden wij in een
der weinige Abessinische graanvelden. Het
gebrom van den motor en de reusachtige
vogel in de lucht, hadden de Abessiniërs hevig
verschrikt. En een tweetal, dat op het land
werkte, dicht bij ons landingsterrein, nam
onder hevig geschreeuw de beenen en ver
dween in het woud van eucalyptusboomen.
Wat dat moet worden, Bok, weet ik niet. 't
Lijkt me niet gunstig. Als ze maar niet met
een troep terugkomen om ons mores te leeren.
Weet U wat U doet, oom? U laat den motor
brommen, en als dat niet helpt taxiën we
ijskoud op de kerels in. 'k Denk zeker, dat ze
de beenen zullen nemen.
Even later doken uit het woud tal van fi
guren op. Maar heel merkwaardig', ze kwamen
niet verder en waren ongewapend. Een merk
waardig slag wilden, Bok, 'k had vast een
omsingeling verwacht, of een stelletje vergif
tige pijlen. Maar oom, de Abessiniërs zijn geen
wilden. Zij vormen een christelijken volksstam,
zooals zij zelf zeggen, temidden van een hei-
densche omgeving. Hun koningen zeggen af
te stammen in rechtstreeksche lijn van koning
Salomon en de koningin van Scheba. Daar zal
wel wat fantasie bij zijn, maar zeker is, dat
het volk christelijke zeden en gewoonten kent.
'k Geloof, dat ik mijn schoolgeld maar eens
moet terughalen, Bok. Dus we hebben niet te
doen met een volkje, dat naar bloed dorst!
Weer even later naderden een aantal man
nen in wit uniform, met hooge fez op en lee
ren beenkappen, 't Waren leden van de lijf
wacht van het Italiaansche gezantschap, om
informaties in te winnen. Toen ze bij ons
kwamen, bogen ze heel beleefd en gaven oom
Sidney een in het Italiaansch gesteld stuk,
waarin ons werd verzocht onze nationaliteit
mee te deelen en de bedoeling van onze komst.
Oom Sidney schreef een antwoord, waarna de
lijfwacht verdween, vol bewondering voor ons
toestel. Ik heb bewaking gevraagd voor net
toestel en mij bereid verklaard de schade te
vergoeden voor het platgereden koren, zei Oom
me.
Weer bleven we afwachten. Aan den rand
van het woud vermenigvuldigden zich de ge
stalten, die nieuwsgierig waren naar den grooten
vogel en naar ons, maar toch niet den moed
hadden verder te komen. Plots weerklonken
kreten. Er kwam beweging aan den boschrand.
En weinige oogenblikken later trad uit het
bosch een achttal mannen te voorschijn, ge
kleed in een witte toga, met heel wijde broek,
die aan de enkels was samengebonden. Over
den schouder droegen zij een riem met ge
weer. Achter dit achttal kwamen nu de men
schen, die zich straks verscholen hadden,
mannen, vrouwen en kinderen, grootendeels
naakt, met bijna gladgeschoren hoofden, een
klein pruikje haar over het voorhoofd. Al
spoedig bleek, dat een viertal politieambtenaren
bestemd was voor de bewaking van het toe
stel, terwijl de andere vier ons naar Abdis
Abeba zouden moeten geleiden.
en drong er niet meer op aan dat ze op de
familietafel zou verschijnen.
Maar ik bleef hunkeren naar boerenkool en
er kwam een dag, dat ik aan de verleiding om
ze te eten, niet langer weerstand kon bieden
Moeder en de meisjes gaven het vrouwelijk
personeel een vrijen dag en gingen winkelen.
Ik bleef dus alleen met den butler, die zich
niet met me bemoeide. Ik ging uit, kocht een
groote worst en
flink portie boe- j
maaltijd te be-
reiden, die m'n j
zusters met af-
grijzen zou heb
ben vervuld.
Ik had den boel heel aardig op streek, het
vuur lekker aan 't branden en de kool met
de worst aan 't pruttelen in een pan, toen
de bel ging. Ik deed open en zagAmy. Ik
ver®at de heele boerenkool en nam Amy direct
mee naar 't salon. Ik was bang dat ze direct
weg zou gaan, als ze zag dat Edith en Alice
niet thuis waren, maar ze maakte haar man
tel los en trok de handschoenen uit en zei dat
ze niet wegging, voor ze zich goed gewarmd
had. Ik verkeerde in den zevenden hemel, zoo
als een verheid man dat soms doet en sprak
met haar over allerlei dingen, tot een eigen
aardige geur, zwak, maar onmiskenbaar, het
vertrek begon te doorwasemen. Ik deed of ik
niets merkte en hoopte dat Amy ook niets mer
ken zou. Maar opeens snoof ze den geur op
en riep: „Boerenkool!"
„Dede menschen hiernaaststot
terde ik en vergat dat ons nieuwe huis alleen
stond en er geen menschen hier naast waren
„O ja?" mompelde Amy beleefd, ,,'t Ruikt an
ders net alsof 't jouw boerenkool is.'
„Wel neen," loog ik onbeschaamd, „hoe kom
je er bijwe hebben hier geen kool!"
„Is jullie keukenmeid thuis?" vroeg ze en
er zweefde een ondeugend lachje om haar
mond.
„Neen," zei ik, „ze is uit vandaag en de
meisjes ook."
„Dan is 't maar een geluk," meende Amy,
„dat ik gekomen ben. Ze heeft vast en zeker
boerenkool op 't fornuis laten staan. Ik zal
even gauw gaan kijken."
Nauwelijks had ze dit gezegd, of ze was de
kamer uit; ik volgde haar naar de keuken. Ze
liep naar 't fornuis en lichtte het deksel op
van de pan, waarin m'n kostbare boerenkool lag
te koken. Ik zou niets liever dan in een naad
van den keukenvloer zijn gekropen, maar dit
kon natuurlijk niet en ik wilde al de vlucht
nemen, toen Amy's stem me tegen hield.
„Kijk," zei ze, „de keukenmeid zal dat klaar
gezet hebben voor je lunch. Dat treft! Ik ben
dol op boerenkool. Wij krijgen 't nooit, omdat
ma 't zoo'n onaangename lucht vindt als het
kookt. Ik vind je een verschrikkelijken egoïst,
om dat heerlijke kostje voor je alleen te wil
len houden. Als je me niet direct uitnoodigt
om te blijven lunchen, dan inviteer ik me zelf."
Binnen een paar minuten had Amy haar
mantel en hoed afgelegd en zich in een schort
van de keukenmeid gestoken
„En denk er om," lachte ze, „dat je de keu
kendeur dicht doet, want als je moeder thuis
komt en 't heele huis naar boerenkool ruikt,
dan heb je de poppen aan 't dansen."
Toen dekte ik, op verlangen van Amy, de
keukentafel voor twee personen, want ze be
weerde dat boerenkool in een keuken en niet
in een eetkamer moest gegeten worden.
Ik was zóó verrukt te zamen met Amy te
lunchen, dat ik de boerenkool met worst, die
overheerlijk was, bijna niet door de keel kon
krijgen.
Maar Amy wees me terecht. „Ik heb trek.
zei ze, „al schijn jij er anders over te denken."
Toen werd ik kalmer en begon geducht te
eten.
„Ik vind het heerlijk," hernam ze, „in een
keuken te scharrelen. Ik geloof dat ik voor eer.
armen man bestemd ben."
„Zou je dat denken?" vroeg ik, „ik ben van
meening dat je voor m bestemd bent."
Amy's oogen zochten haar bord en een diepe
blos tooide haar wangen.
„Twee menschen die zoo dol zijn op boeren
kool als wijpleitte ik.
„Hooren de heele rest van hun leven boeren
kool te eten," vulde Amy aan.
En dat besloten we te doen.
Dat er op aarde nog steeds streken bestaan,
waarin nieuwe dieren zijn te ontdekken, blijkt
uit het verslag van den Amerikaanschen on
derzoeker dr. Hugh M. Smith, die onlangs een
reis heeft gemaakt door nog weinig bekende
deelen van Siam. Zoo vond hij, aldus meldt het
.Maandblad voor daadwerkelijke dierenbescher
ming", in het door menschen verlaten bergland
van Noord-Siam in de nabijheid van een rivier
den bodem bedekt met een dik tapijt van groote
spinnen, hooiwagens, welker pooten bijna ze
ventien centimeter lang waren. De geheele
grond scheen zich in een merkwaardig krabbe
lende beweging te bevinden. Toen de dieren te
gen den avond over een groote hoeveelheid
droge bladeren kropen, was de lucht vervuld
van een geluid als van een sterken regenval.
bij verlies van 'n
anderen vinger
33.
(Korte inhoud van het voorafgaande:
Sir Hector Asscher gaat door voor een ver
woed verzamelaar van kostbare boeken.
In Merlin St. Hugh, waar hij op zijn bui
ten woont, leeft hij zeer afgezonderd met
zijn nichtje Paula Parkston. die in het
geheim verloofd was met den secretaris
van sir Hector. Arthur Newnham. Doer
een handlangster komt Asscher in het be
zit van een kostbaar werk, dat uit de bi
bliotheek van Burgoyne is gestolen. As
scher reist naar Frankrijk om een aantal
boeken te verkoopen. nagereisd door Bur
goyne en den letterkundige Eggerton. In
een luguber hotelletje te Parijs wordt As
scher dan vermoord. Omtrent den dader
tast men in het duister. Waarschijnlijk
is Asscher reeds in den trein vermoord
en in zijn boekenkoffer, door iemand die
zich voor hem uitgaf, naar het hotel ver
voerd. Het justitieel onderzoek wordt ge
leid door den detective Lestrange).
„Hij droeg zelf den sleutel van de brieven
bus en zag eiken morgen eigenhandig de post
door. De meeste, die aan hem geadresseerd
waren, gaf hij aan mr. Newnham, die ze dan
voor hem moest beantwoorden. Enkele per
soonlijke brieven hield hij voor zich zelf."
„Hebt u nooit dergelijke brieven in handen
gekregen?"
„O, zelden, maar dat was louter een kwestie
van toeval. Dat waren brieven, waarin men hem
vroeg om peter over iemand uit het dorn te
zijn."
„Juist. Zou Mr. Newnham niets van die andere
brieven afweten?"
Haar heldere en nadenkende oogen drukten
plotseling verrassing uit
„Dat zou ik u niet kunnen zeggen, dat moet
u hem zelf maar vragen!"
„Hebt u zijn adres?"
„Neen, ik weet alleen, dat Sir Hector tegen
hem zei. toen hij hem het telegram overreikte
Ik hoop dat je dien „Christie" zult bevallen.'
Davidson keek haar scherp aan.
„Kwam u dat niet vreemd voor?"
„Vreemd?"
„Ja, kreeg u toen niet het vermoeden, dat
hij wellicht zelf niet over mr. Newnham tevre
den was?"
„Sir Hector sprak nooit met mij over mr.
Newnham," antwoordde Ruth tamelijk kort.
„Heeft hij u dan bijvoorbeeld niets gezegd,
over dit plotselinge vertrek?"
„Geen woord!"
„Was u daarover niet verbaasd?"
„Niet zoo erg. Men kon hem nu niet bepaald
een goed secretaris noemen."
„Was dat dan een beweegreden voor dien
geheimzinnigen mr. Christie om hem nog een
beter baantje aan te bieden dan hij al had?"
„Ik ken mr. Christie niet."
„Nou, ik vermoed wel, dat niemand hem
kent. Miss Marlowe weest u eens eerliik. Hebt
u geen oogenblik vermoed dat dit telegram een
truc zou zijn?"
Ruth aarzelde. Die Davidson zag er ver
bazend onnoozel uit maar zij wist, dat juist dom
heid het laatste was, waarvan men hem zou
kunnen beschuldigen. Zij zou de feiten niet
halsstarrig kunnen ontkennen, of hij zou toch
wel achter de waarheid weten te komen; een
eenvoudig onderzoek op het postkantoor van
Ohancelbury zou reeds voldoende zijn, want
Ruth maakte zich niet veel illusies over den
werkelijken afzender van het telegram. Indien
ze nu reeds valsch begon te spelen zou zij haar
kansen om Newnham later te helpen slechts
verminderen. Zij verwachtte dat hij vroeg of
laat veel hulp zou noodig hebben, waarschijn
lijk spoedig zou Davidson ook het voorval te
Thornton weten op te delven en dan was er
slechts een eenvoudig rekensommetje voor
noodig om heel wat bewijsmateriaal tegen den
jongen Newnham te kunnen aanvoeren.
Terwijl alle mogelijke hulp die zii hem zou
kunnen geven tot nul gereduceerd zou worden
door thans onwaarheid te spreken. Daarom
antwoordde ze eerlijk:
„Ik zal u dit in vertrouwen mededeelen:
Sinds enkele dagen ben ik er bijna zeker van
dat mr. Newnham's gevoelens voor Miss
Parkton verder gaan dan voor een secretaris
tegenover de pleegdochter van zijn patroon
past. Wel beseffende dat Sir Hector hier vroe
ger of later op zou reageeren, nam hij de eenige
methode te baat om zich uit deze situatie te
redden, die immers spoedig onmogelijk zou
worden."
„Ik ben u zeer verplicht, Miss Marlowe," zei
Davidson terwijl hij een zekeren eerbied voor
haar aan den dag legde, die tot heden aan al
zijn manieren had ontbroken. „U zoudt me
werkelijk van dienst kunnen zijn, door zoo
openhartig te blijven. Ik geloof, dat we nu
mr. Newnham een oogenblik met rust kunnen
laten, om naar Sir Hector terug te keeren.
Wist u waar hij heen zou gaan?"
„Naar het hotel Poison d'Or in Parijs. Mr.
Newnham had daar een kamer voor hem be
sproken en ik zond den man een briefje, om
hem te vragen een taxi naar het station te
zenden om Sir Hector af te halen. Mr.
Newnham," voegde ze er droog aan toe, „dacht
nooit aan dergelijke kleinigheden en had
natuurlijk weer vergeten dat het op een derge
lijk laat uur verbazend lastig kan zijn om een
taxi te vinden."
„Waarom zocht Sir Hector juist dit hotel
uit?"
„Omdat hij vermoedde, dat niemand hem
daar zou zoeken of vinden!"
„Was hij dan bang dat men hem achter
volgen zou?"
Ze knikte nadrukkelijk. „Ja, ofschoon ik u
niet kan vertellen of hij vermoedde dat mr
Burgoyne hem op het spoor was gekomen dan
wel een ander. Er is zeker," voegde ze er aan
toe, „geen enkele der waardevolle manuscrip
ten na zijn dood gevonden?"
„Wij hebben nog geen kans gezien, het oor
deel van een expert in te winnen over de boeken
die in den koffer zijn gevonden," antwoordde
Davidson en Ruth bloosde even.
„Weet u ook, wien hij zou ontmoeten?" ging
de detective verder.
„Neen, hij noemde geen namen."
„Vermoedt u dat het een verzamelaar was?"
Of diens vertegenwoordiger?"
„Ik zou haast zeggen beslist een van de
twee. U weet dat hij een bibliotheek had en
soms met een paar van zijn boeken vertrok
Maar hij hield dergelijke transacties altijd
stil."
„Hij moet verbazend veel geluk gehad hebben
om zooveel waardevolle boeken te kunnen be
zitten," voegde Davidson hier aan toe. „Menige
verzamelaar wil voor geen goud ter wereld af
stand doen van zijn bezitting."
„Ik heb hem eens hooren zeggen, dat voor
geld alles te koop is. En zou dit hier niet het
geval geweest zijn? Iedereen wist. dat hii
onkwetsbaar was, maar er waren toch gelegen
heden, waarbij het geld een Dijzonder sterke
bekoring op hem uitoefende."
„Ik vrees, dat het niet zoo erg eenvoudig
is," antwoorde Davidson, terwijl hij weer zün
meer superieure houding aannam, die haar m
het begin van hun onderhoud zoo beduusd had
gemaakt. „Kent u ook de namen van enkele
boeken, die hij meenam?"
„Ik had ze voor hem gecatalogiseerd."
„Hebt u daar ook een afschrift van?"
„Neen, het spijt me. Sir Hector wilde dit-
onder geen voorwaarde hebben."
„M&ar u zult zich de titels toch ln ieder ge
val wel herinneren?"
„De meeste wel, vermoed ik."
„Was er ook een boek, getiteld....?"
„Ja."
„Weet u ook, waar Sir Hector dat van daan
had?"
„Neen. Het spijt me. Dergelijke dingen ver
telde hij me nooit."
„Had hij het allang? Hebt u ooit geweten,
wat voor boeken hij op zijn planken had?"
„Hij zou niet erg veel aan me gehad hebben
als ik dat niet wist," gaf het meisje tamelijk
vinnig terug. „Het spreekt vanzelf, dat dit
boek werd ingeschreven in den catalogus,
dien wij met inkt bij hielden. Hij toonde het
mij voor het eerst op den dag, dat hii ver
trok. Ik veronderstel, dat hij het pas ontvangen
had."
„Was hij nog kort tevoren naar de stad ge
weest?"
„In geen weken."
„Of had hij een pak boeken ontvangen? Of
is 't mogelijk, dat u hiervan onkundig bleef?"
„Terwijl ik 'hier was, is er nooit iets binnen
gekomen en ik heb er mr. Newnham ook niet
over hooren spreken."
„Juist. Weet u ook of er hier een dame is
geweest, twee dagen voordat Sir Hector naar
Frankrijk ging dat moet Maandag geweest
zijn een bejaarde dame, in 't zwart?"
Ruth leunde een beetje naar voren, terwijl
in haar tamelijk donker en strak getrokken
gezicht iets begon te lichten.
(Wordt vervolgd)