In dienst van vijf Pausen PER VLIEGMACHINE DE WERELD ROND 'i HERINNERINGEN VAN RINALDO JACCHINI LAWAAI Het Geheim van het open Raam ZATERDAG 26 MEI 1934 Als hij over Pius X spreekt, kan de lijfkoetsier van den H. Vader zijn ontroering niet meer meester blijven Een leven vol trouw en plichtsvervulling Hoeveel huisdieren zijn er? Op aardappelonderzoek Egyptische pyramiden zijn geverfd Nieuwe tunnel onder de Hudson De goedkoopste zender ter wereld Verkeersongevallen in Engeland Gratis spoorkaartjes met worst renkool en maak- j Boe?'e?lkool te me gereed een j Groote spinnen in Siam Alle abonné's SwÏÏÏ vK£^ f3000.-f 750.- f250.- cLNöet vsfn eee£M«SS f 125.-Z™*w» f50.-llLT bcT^Z™f40.- AANG1FTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL Detective-verhaal dooi ANTHONIE GILBERT In het jaar 1929 verdwenen uit de Vaticaan- Eche stallen de donkerbruine paarden, wier ras-élégance in de Pauselijke tuinen voor het rijtuig der Pausen en bij het uitrijden van den Kardinaal-Staatssecretaris en andere hooge dignitarissen van het Pauselijk hof in de stra ten van Rome te bewonderen viel, om plaats te maken voor den wereld ook die van Vaticaan stad veroverenden automobiel. Natuurlijk was het gevolg, dat het personeel van het stalde partement werd ingekrompen, maar bij bijzon dere beschikking van Z. H. den Paus bleef de eerste lijfkoetsier, een oud man met witte haren, in zijn ambt en waardigheid bevestigd. Nog heden draagt hij zijn livrei en ontvangt zijn volle salaris. Dit is de bedoelde merkwaardige figuur uit Vaticaanstad, de lijfkoetsier van vijf Pausen. Zijn naam is Rinaldo Jacchini. Zeven tig jaren lang is hij in dienst der zich opvol gende opperpriesters geweest. De Romeinsche bladen weten te berichten dat de frischheid des geestes en het buitengewoon goede geheugen van Rinaldo verrassend zijn bij een man van negentig jaar. Zijn oogen zijn niet al te goed meer en zijn beenen willen niet altijd meer mêe. Maar geen nood! Hij vergelijkt zelf zijn onderdanen met paarden van edel ras, die oud zijn geworden: „De eerste paar honderd meter sukkelen ze langzaam door, om dan pas weer hun volle snelheid te kunnen halen." Het leven van den ouden heer is vol van rijke herinneringen, al is hij dan ook zelf nooit veel verder gekomen dan buiten de muren van het vaticaan. Reeds van zijn jongenstijd af, toen hij in Pauselijken dienst trad, was hij bur ger van den Pauselijken Staat. In 1915 stierf zijn vrouw en sedert dien woont hij in het ge zin van zijn kleindochter. Naar de voorschriften der wet kon echter alleen hij en niet zijn fa milie het burgerrecht van den Kerkelijken Staat behouden en alleen, om zijn familie niet te behoeven te verlaten, verwisselde de oude Pauselijke lijfkoetsier, hoewel zeer ongaarne, van „nationaliteit", door aan de andere zijde van den Tiber te gaan wonen. Nog alsof het gisteren was gebeurd, herin nert Rinaldo Jacchini zich den nacht van 12 Juli 1881, toen de lijkkist van Pius IX zoo stil mogelijk overgebracht zou worden naar San Lorenzo. „Ik zat zelf," zoo vertelt hij, „op den bok van de lijkkoets, die door vier donker bruine paarden werd getrokken. Tot aan de brug van San Angelo ging alles goed, maar hier probeerde een hoop mannen en half opge schoten jongens de leden der katholieke ver- eenigingen, die voor de lijkkoets liepen en de Litanie voor de Geloovige Zielen baden, uiteen te drijven. Zij probeerden dicht Dij mij te komen en schreeuwden: „Laat den koetsier loopen, maar de lijkkoets moet het water in!" Aan dit gevaar ontsnapten wij nog gelukkig, maar hoe verder wij kwamen, des te ergei werd het, en er was werkelijk koelbloedigheid voor noodig, om een ongeluk te voorkomen. Bij het Piazza Venezia gaf mij het lid van den ge meenteraad, Manfroni, het bevel, om de paar den in galop te zetten, maar ik gehoorzaamde alleen de anderen, die sterk genoeg waren, om het stoffelijk overschot van den grooten Paus te verdedigen. Voor San Lorenzo stond een groot cordon van politieagenten. Voor hen was het een lichte taak, om de lijkkist veilig in de kerk te dragen, ofschoon de menschenmenigte voortdurend lust toonde, om aanvallend op te treden. Na nog wat schril gefluit verdwenen ook de stoutmoedigsten in de schaduwen van den nacht." Op aanbeveling van Kardinaal Antonelli was Rinaldo als opvolger van zijn vader opgenomen onder het stalpersoneel van het Vaticaan. Hij klom de geheele moeilijke ladder op van stal jongen tot eersten Pauselijken lijfkoetsier, wel ke waardigheid hij onder Leo XIII bereikte. Sedert dien tijd was het zijn groote trots, den H. Vader dagelijks in een koets met vier paar den door de tuineiTte rijden. Bij bijzondere gebeurtenissen werden de vier, door de zes ver vangen, welke hij eveneens meesterlijk in de hand had. Gaarne herinnert hij zich ook nog den tijd van Castel-Gandolfo, waar 60 paarden de stallen vulden. Hij weet nog den dag, toen hij voor de laatste maal de Pauselijke koets over de grenzen van het Vaticaan koetsierde. Dit was op 19 September 1870, toen Pius IX zich naar de Scala Santa begaf. Hij herdenkt met liefde al zijn Pauselijke heeren, maar als hij over Pius X komt te spreken, overmeestert hem de ontroering en brengt hij zijn zakdoek naar zijn half verblinde oogen. Graag spreekt hij ook over Pius X, die altijd na een langzamen tocht door de tuinen tot hem zeide: „Tot weerziens, ik dank je, Rinaldo." Nog heden begrijpt de oude niet, dat een Paus zoo eenvoudig zijn koetsier kon aanspreken en hem zelfs eens in zijn studeervertrek een gouden horloge met wapen en inscriptie schonk als be looning voor trouwen dienst. Medailles van Pius X en Benedictus XV en een diploma van Pius XI maken de trots uit van dezen eenvou- digen lijfkoetsier. Een olieportret, het werk van een schilder, die een tijdlang bij de Zwit- sersche garde diende, laat Rinaldo Jacchini zien in zwarte koetsierslivrei, waarop de Pause lijke decoraties schitteren. „Op het goede, oude gezicht," schrijft een Romeinsch blad, „straalt de waardigheid en vrede, wier stempel een leven vol trouw en plichtsvervulling den eenvoudigen mensch opdrukt." Het is haast een legende koetsier van vijf Pausen. Als men alle huisdieren der wereld tezamen zou kunnen brengen, zou er een kudde van enorme uitgestrektheid ontstaan. De schapen zouden hieraan het grootste aandeel hebben, er loopen niet minder dan 500 millioen vier voetige schapen op aarde rond. Verder leven er 400 millioen koeien, 100 millioen paarden, 100 millioen geiten. 15 millioen ezels en muilezels, 21 millioen ossen, 2 millioen kameelen en 300.000 rendieren. In totaal zijn er, aldus lezen wij in het „Maandblad voor daadwerkelijke die renbescherming", ongeveer 1500 millioen huis dieren, dus bijna evenveel als menschen. Carl Hammarlund, hoogleeraar van het Zweedsche Instituut voor landbouwonderzoek, die verscheidene jaren reeds zoekt naar een aardappelsoort welke de vorst kan verdragen, is teruggekeerd van een reis naar Zuid-Amerika, waar hij in het wild groeiende aardappelen heeft verzameld. Hij brengt ongeveer 600 soor ten mee naar Zweden. Hammarlund heeft verscheidene expedities ondernomen op het Andes-plateau in Bolivia, welke groote moeilijkheden meebrachten. Na een en veertig eeuwen is men tot de simpele ontdekking gekomen, dat de Egyptische pyramiden met een dikke laag verf beschil derd zijn. Reeds lang had de merkwaardige roodbruine kleur dezer geweldige bouwwerken de onder zoekers gefrappeerd, maar een afdoende ver klaring had men er nooit voor kunnen vinden Jomard en Maspéro, twee bekende vorschers schreven de abnormale tint aan de inwerking van regen en zand toe; voorts meenden ze, dat het licht en de tijd er het hunne toe hadden bijgedragen. Nu de waarschijnlijk ware toe stand geconstateerd is, verwondert men zich er over, dat men daaraan nooit eerder heeft gedacht. Ruim een en veertig eeuwen zijn noodig geweest om vast te stellen, dat c'e pyramiden en waarschijnlijk ook de sphinx oorspronkelijk in mooi antiek rood geverfd waren. De vondst is gedaan door een eenvoudig leeraar, den heer Pochan, verbonden aan het Fransche lyceum te Kaïro. De heer Pochan, die zich voor meteorologie interesseert, wijdde een deel van zijn vrijen tijd aan de vergelij king van de tegenwoordige hoogten der pyra miden met de door oude schrijvers opgegeven maten. Doordat hij zelf metingen verrichtte, ontdekte hij, dat alle afgebroken stukken aan den gebogen kant bruinrood waren. Dit maakte een zoodanigen indruk op hem, dat hij scheikundige proeven ging nemen, waar door hij tot de conclusie kwam, dat de Egypte- naren ijzeroxyde hadden gebruikt om den pyramiden kleur te verleenen. Onlangs hield de heer Pochan over zijn be vindingen roor het „Institut d'Egypte" een uitgebreid referaat. Dezer dagen is op feestelijke wijze een begin gemaakt met het graven van den nieuwen dubbelen tunnel voor het autoverkeer onder de Hudson. De plechtigheid van het graven van de eerste spade werd bijgewoond zoowel door federale regeeringsautoriteiten als door verte genwoordigers van den staat New-Jersey en van de stad en staat New York. De tunnel verbindt de 38ste Straat van Man hattan met Weehawken in New Jersey. De kosten van den bouw worden op 75 millioen dollar geraamd, waarvan de helft verstrekt zal worden uit de voor werkverschaffing bestemde middelen. Ongeveer acht duizend arbeiders zul len bij den tunnelbouw ongeveer vier jaar te werk gesteld kunnen worden. Later hoopt men een parallel-tunnel te kunnen aanleggen, zoo dat men dan in beide tunnels met één-rich- tingverkeer zal kunnen volstaan. iUlllllllllllllllllllllllllll IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIU Wij leven nu niet in een tijd Die stil is, droog en saai, Maar wel in een, die uitmunt in Geweldig veel lawaai! De auto's, fietsen en de trams, Dit hoeft hier geen betoog, Zijn, wat de ooren dan betreft, 1 De dorens in het oog! 1 Zij produceeren het lawaai I En bovendien engros. Wij geven het, zelfs tweeërlei, Een iedereen cadeau! En daarom, dat de motorwet I De matigheid gebiedt. En dusoch neen, want met dit ai Wij zijn er lang nog niet! Er is nog veel en meer lawaai, Daarbij nog meer intens, I Waarbij men zelfs, bij wet of dwang i Geen einde ziet of grens. De politiek, de moordrubriek, De overval, de sport, De radio.... waar rondomheen 't Lawaai besproken wordt! I Wie hier de kat de bel aanbindt? Neen, dit lawaai duurt voort, Omdat, bepaald, dit soort lawaai I Bij 't hedendaagschehóórt! MARTIN BERDEN (Nadruk verboden) öiHiiiiHiiiiiMiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimr; Uit een Engelsche statistiek blijkt, dat de meeste ongelukken op Zaterdag en de Bank- holidays plaats vinden; de minste op Zondag. Kenmerkend is ook, dat meer mannen ver ongelukken dan vrouwen en kinderen. De on gevallen op kruispunten zijn betrekkelijk klein, wanneer de politie of verkeersseinen het ver keer regelen. Bijna de helft van de ongelukken ontstonden door botsingen tusschen voertuigen van voetgangers, waarbij het aantal dooden liet getal der ongelukken overtreft. Een buitenge woon groot aantal ongelukken wordt door motorrijders veroorzaakt, die nog niet lang in het bezit van hun rijbewijs zijn. Van de 1342 gedoode wielrijders in Engeland, hadden slechts 15 geen achterlicht. Eigenaardig is ook, dat de voetgangers in Londen het meeste gevaar loo pen, wanneer het verkeer kalm is en de auto's met groote snelheid kunnen rijden. Md würfml wut den daa Het Britsche Museum heeft een curiositeit op radiogebied aangekocht, n.l. den goedkoop sten zender ter wereld. Hij werd in 1927 voor 't Amerikaansche station Poynette geconstrueerd en heeft nog kort geleden een beperkten kring van luisteraars beziggehouden. De exploitatie kosten waren vrijwel nihil, aangezien de stroom werd geleverd door windmeters-generatoren. De passagiers, die zich op een station van de Metro in de Avenue George V te Parijs be vonden, waren buitengewoon verwonderd toen een vrouwelijke loket-beambte hen met luide stem uitnoodigde tot het maken van een gratis reis en hiervoor „zoolang de voorraad strekte" de gratis bewijzen uitdeelde. Velen hunner maakten van de gunstige gelegenheid gebruik, doch anderen verkeerden in verlegenheid met de plotselinge vrijgevigheid op dit deel van den „ondergrond" en wonnen advies in bij een in specteur over het feit dat de kaartjes werden weggegeven. Deze superieur haastte zich, hevig ontsteld naar het loket waar hem door de be ambte, die buitengewoon vroolijk deed, even eens gratis kaartjes werden verstrekt. Zij werd onmiddellijk door een collega vervangen en naar het kantoor van den stationschef ge bracht waar bleek, dat zij lijdende was aan een plotselinge hevige hersenstoornis. De vrouw is ter observatie naar het ziekenhuis overgebracht. M'n vader had fortuin gemaakt. Hoe, dat doet er niet toe. Maar om m'n lezers niet in den waan te brengen dat hij tot de multi-millioneirs behoorde: 't was even on der 't millioen. Moeder en de meisjes schikten zich gemakkelijk in de veranderde omstandig heden. Ze brachten de dagen door met win kelen en besteedden haar avonden om te be denken wat ze den volgenden dag zouden koo- pen. Toen begonnen ze te deiibereeren waar ze zouden gaan wonen. Vader hakte ten slotte dien knoop door. „We wonen hier al heel wat jaartjes in Here ford," zei hij. „Hereford was goed genoeg voor ons, toen we arm waren; nu zijn we rijk en behoeven ons niet te goed te vinden voor He reford." Die zaak was dus afgedaan. Het huis dat we gebouwd hadden, behoorde tot alle stijlen tegelijk en kon toch tot geen enkelen bouw stijl gerekend worden. De meubelen pasten bij 't huis. 'tWas een samenraapsel van dingen, die gekocht waren van Japan af tot Regent- straat in Londen toe. Maar wij vonden ze leuk en daar kwam *t toch maar op aan. We namen natuurlijk een butler, een man met een uit gestreken, plechtig gezicht. De keukenmeid was een Iersche, maar ze kookte Fransch. Moeder en de meisjes deden net of ze den poespas, dien ze kookte, lekker vonden, en vader at altijd maar op wat hem werd voorgezet, of hij het lekker vond of niet. Maar vóór we een maand verder waren, haatte ik al die Fransche lif- lafjes en vroeg waarom we geen gewonen ouderwetschen „gestampten" pot meer aten. Ik wou dat u de gezichten van moeder en de meisjes had gezien, toen ik dat vroeg. „Wat?" riep m'n zuster Alice, „hutspot of kool of knolraap in onze eetkamer?" En ze griezelde. „We hebben boerenkool gegeten," erkende moeder, „maar niet omdat we 't zoo lekker vonden, maar omdat 't goedkoop was." Ik kon dat niet tegenspreken. Onze boere- kool was meer dan goedkoop geweest; ze kostte ons niets, want ze groeide in ons achtertuintje. We hadden liever een aspergebed of wat to matenplanten gehad, maar ons achtertuintje was buitengewoon geschikt voor boerenkool en we waren toen zóó arm, dat we zelfs het on kruid in onzen achtertuin niet konden ver- waarloozen. M'n zuster Edith trok haar neus op. ,,'t Is jammer," zei ze, „dat Hugo z'n plebejische nei gingen niet kan laten varen." „En wat zou Amy Foster Wel denken," vroeg Alice, „als ze hier kwam en boerenkool op ta- fle zag staan?" De Fosters waren een nieuwe aanwinst in Hereford en ze waren even „echt" als wij na maak waren. Van tijd tot tijd was het vermoe den in me opgekomen, dat we allerlei dingen deden die we niet moesten doen en een heele- boel dingen nalieten, die we hadden moeten doen, maar eerst, nadat ik Amy had ieeren kennen, besefte ik hoe ontzettend onze tekort komingen waren. Amy was klein en lief en zoo fijn als een herderinnetje van Saksisch porcelein. Bij haar vergeleken, zagen alle andere meisjes er zwaar en grof uit Edith en Alice maakten onbe schaamd haar hoeden en japonnen na en imi teerden haar maniertjes, die haar echter niet goed afgingen. Ze waren er vreeselijk op ge steld dat ik Amy zou trouwen en ik ook. Maar ik was niet verwaand genoeg om me te ver beelden dat Amy er ook maar een oogenblik aan zou denken me te nemen. Ze was erg vriendelijk tegen m'n heele familie en ook te gen mfj scheen ze niets te hebben.. We zagen alleen tegen haar op. Toen Alice er dus op zinspeelde, dat Amy zich zou ergeren aan boe renkool, kwam ik tot het inzicht, dat er iets niet in orde was met die onschuldige groente In Abdis Abeba konden we niet landen, daar er geen vliegveld was. Wij moesten dus zelf een landingsterrein kiezen en daalden wij in een der weinige Abessinische graanvelden. Het gebrom van den motor en de reusachtige vogel in de lucht, hadden de Abessiniërs hevig verschrikt. En een tweetal, dat op het land werkte, dicht bij ons landingsterrein, nam onder hevig geschreeuw de beenen en ver dween in het woud van eucalyptusboomen. Wat dat moet worden, Bok, weet ik niet. 't Lijkt me niet gunstig. Als ze maar niet met een troep terugkomen om ons mores te leeren. Weet U wat U doet, oom? U laat den motor brommen, en als dat niet helpt taxiën we ijskoud op de kerels in. 'k Denk zeker, dat ze de beenen zullen nemen. Even later doken uit het woud tal van fi guren op. Maar heel merkwaardig', ze kwamen niet verder en waren ongewapend. Een merk waardig slag wilden, Bok, 'k had vast een omsingeling verwacht, of een stelletje vergif tige pijlen. Maar oom, de Abessiniërs zijn geen wilden. Zij vormen een christelijken volksstam, zooals zij zelf zeggen, temidden van een hei- densche omgeving. Hun koningen zeggen af te stammen in rechtstreeksche lijn van koning Salomon en de koningin van Scheba. Daar zal wel wat fantasie bij zijn, maar zeker is, dat het volk christelijke zeden en gewoonten kent. 'k Geloof, dat ik mijn schoolgeld maar eens moet terughalen, Bok. Dus we hebben niet te doen met een volkje, dat naar bloed dorst! Weer even later naderden een aantal man nen in wit uniform, met hooge fez op en lee ren beenkappen, 't Waren leden van de lijf wacht van het Italiaansche gezantschap, om informaties in te winnen. Toen ze bij ons kwamen, bogen ze heel beleefd en gaven oom Sidney een in het Italiaansch gesteld stuk, waarin ons werd verzocht onze nationaliteit mee te deelen en de bedoeling van onze komst. Oom Sidney schreef een antwoord, waarna de lijfwacht verdween, vol bewondering voor ons toestel. Ik heb bewaking gevraagd voor net toestel en mij bereid verklaard de schade te vergoeden voor het platgereden koren, zei Oom me. Weer bleven we afwachten. Aan den rand van het woud vermenigvuldigden zich de ge stalten, die nieuwsgierig waren naar den grooten vogel en naar ons, maar toch niet den moed hadden verder te komen. Plots weerklonken kreten. Er kwam beweging aan den boschrand. En weinige oogenblikken later trad uit het bosch een achttal mannen te voorschijn, ge kleed in een witte toga, met heel wijde broek, die aan de enkels was samengebonden. Over den schouder droegen zij een riem met ge weer. Achter dit achttal kwamen nu de men schen, die zich straks verscholen hadden, mannen, vrouwen en kinderen, grootendeels naakt, met bijna gladgeschoren hoofden, een klein pruikje haar over het voorhoofd. Al spoedig bleek, dat een viertal politieambtenaren bestemd was voor de bewaking van het toe stel, terwijl de andere vier ons naar Abdis Abeba zouden moeten geleiden. en drong er niet meer op aan dat ze op de familietafel zou verschijnen. Maar ik bleef hunkeren naar boerenkool en er kwam een dag, dat ik aan de verleiding om ze te eten, niet langer weerstand kon bieden Moeder en de meisjes gaven het vrouwelijk personeel een vrijen dag en gingen winkelen. Ik bleef dus alleen met den butler, die zich niet met me bemoeide. Ik ging uit, kocht een groote worst en flink portie boe- j maaltijd te be- reiden, die m'n j zusters met af- grijzen zou heb ben vervuld. Ik had den boel heel aardig op streek, het vuur lekker aan 't branden en de kool met de worst aan 't pruttelen in een pan, toen de bel ging. Ik deed open en zagAmy. Ik ver®at de heele boerenkool en nam Amy direct mee naar 't salon. Ik was bang dat ze direct weg zou gaan, als ze zag dat Edith en Alice niet thuis waren, maar ze maakte haar man tel los en trok de handschoenen uit en zei dat ze niet wegging, voor ze zich goed gewarmd had. Ik verkeerde in den zevenden hemel, zoo als een verheid man dat soms doet en sprak met haar over allerlei dingen, tot een eigen aardige geur, zwak, maar onmiskenbaar, het vertrek begon te doorwasemen. Ik deed of ik niets merkte en hoopte dat Amy ook niets mer ken zou. Maar opeens snoof ze den geur op en riep: „Boerenkool!" „Dede menschen hiernaaststot terde ik en vergat dat ons nieuwe huis alleen stond en er geen menschen hier naast waren „O ja?" mompelde Amy beleefd, ,,'t Ruikt an ders net alsof 't jouw boerenkool is.' „Wel neen," loog ik onbeschaamd, „hoe kom je er bijwe hebben hier geen kool!" „Is jullie keukenmeid thuis?" vroeg ze en er zweefde een ondeugend lachje om haar mond. „Neen," zei ik, „ze is uit vandaag en de meisjes ook." „Dan is 't maar een geluk," meende Amy, „dat ik gekomen ben. Ze heeft vast en zeker boerenkool op 't fornuis laten staan. Ik zal even gauw gaan kijken." Nauwelijks had ze dit gezegd, of ze was de kamer uit; ik volgde haar naar de keuken. Ze liep naar 't fornuis en lichtte het deksel op van de pan, waarin m'n kostbare boerenkool lag te koken. Ik zou niets liever dan in een naad van den keukenvloer zijn gekropen, maar dit kon natuurlijk niet en ik wilde al de vlucht nemen, toen Amy's stem me tegen hield. „Kijk," zei ze, „de keukenmeid zal dat klaar gezet hebben voor je lunch. Dat treft! Ik ben dol op boerenkool. Wij krijgen 't nooit, omdat ma 't zoo'n onaangename lucht vindt als het kookt. Ik vind je een verschrikkelijken egoïst, om dat heerlijke kostje voor je alleen te wil len houden. Als je me niet direct uitnoodigt om te blijven lunchen, dan inviteer ik me zelf." Binnen een paar minuten had Amy haar mantel en hoed afgelegd en zich in een schort van de keukenmeid gestoken „En denk er om," lachte ze, „dat je de keu kendeur dicht doet, want als je moeder thuis komt en 't heele huis naar boerenkool ruikt, dan heb je de poppen aan 't dansen." Toen dekte ik, op verlangen van Amy, de keukentafel voor twee personen, want ze be weerde dat boerenkool in een keuken en niet in een eetkamer moest gegeten worden. Ik was zóó verrukt te zamen met Amy te lunchen, dat ik de boerenkool met worst, die overheerlijk was, bijna niet door de keel kon krijgen. Maar Amy wees me terecht. „Ik heb trek. zei ze, „al schijn jij er anders over te denken." Toen werd ik kalmer en begon geducht te eten. „Ik vind het heerlijk," hernam ze, „in een keuken te scharrelen. Ik geloof dat ik voor eer. armen man bestemd ben." „Zou je dat denken?" vroeg ik, „ik ben van meening dat je voor m bestemd bent." Amy's oogen zochten haar bord en een diepe blos tooide haar wangen. „Twee menschen die zoo dol zijn op boeren kool als wijpleitte ik. „Hooren de heele rest van hun leven boeren kool te eten," vulde Amy aan. En dat besloten we te doen. Dat er op aarde nog steeds streken bestaan, waarin nieuwe dieren zijn te ontdekken, blijkt uit het verslag van den Amerikaanschen on derzoeker dr. Hugh M. Smith, die onlangs een reis heeft gemaakt door nog weinig bekende deelen van Siam. Zoo vond hij, aldus meldt het .Maandblad voor daadwerkelijke dierenbescher ming", in het door menschen verlaten bergland van Noord-Siam in de nabijheid van een rivier den bodem bedekt met een dik tapijt van groote spinnen, hooiwagens, welker pooten bijna ze ventien centimeter lang waren. De geheele grond scheen zich in een merkwaardig krabbe lende beweging te bevinden. Toen de dieren te gen den avond over een groote hoeveelheid droge bladeren kropen, was de lucht vervuld van een geluid als van een sterken regenval. bij verlies van 'n anderen vinger 33. (Korte inhoud van het voorafgaande: Sir Hector Asscher gaat door voor een ver woed verzamelaar van kostbare boeken. In Merlin St. Hugh, waar hij op zijn bui ten woont, leeft hij zeer afgezonderd met zijn nichtje Paula Parkston. die in het geheim verloofd was met den secretaris van sir Hector. Arthur Newnham. Doer een handlangster komt Asscher in het be zit van een kostbaar werk, dat uit de bi bliotheek van Burgoyne is gestolen. As scher reist naar Frankrijk om een aantal boeken te verkoopen. nagereisd door Bur goyne en den letterkundige Eggerton. In een luguber hotelletje te Parijs wordt As scher dan vermoord. Omtrent den dader tast men in het duister. Waarschijnlijk is Asscher reeds in den trein vermoord en in zijn boekenkoffer, door iemand die zich voor hem uitgaf, naar het hotel ver voerd. Het justitieel onderzoek wordt ge leid door den detective Lestrange). „Hij droeg zelf den sleutel van de brieven bus en zag eiken morgen eigenhandig de post door. De meeste, die aan hem geadresseerd waren, gaf hij aan mr. Newnham, die ze dan voor hem moest beantwoorden. Enkele per soonlijke brieven hield hij voor zich zelf." „Hebt u nooit dergelijke brieven in handen gekregen?" „O, zelden, maar dat was louter een kwestie van toeval. Dat waren brieven, waarin men hem vroeg om peter over iemand uit het dorn te zijn." „Juist. Zou Mr. Newnham niets van die andere brieven afweten?" Haar heldere en nadenkende oogen drukten plotseling verrassing uit „Dat zou ik u niet kunnen zeggen, dat moet u hem zelf maar vragen!" „Hebt u zijn adres?" „Neen, ik weet alleen, dat Sir Hector tegen hem zei. toen hij hem het telegram overreikte Ik hoop dat je dien „Christie" zult bevallen.' Davidson keek haar scherp aan. „Kwam u dat niet vreemd voor?" „Vreemd?" „Ja, kreeg u toen niet het vermoeden, dat hij wellicht zelf niet over mr. Newnham tevre den was?" „Sir Hector sprak nooit met mij over mr. Newnham," antwoordde Ruth tamelijk kort. „Heeft hij u dan bijvoorbeeld niets gezegd, over dit plotselinge vertrek?" „Geen woord!" „Was u daarover niet verbaasd?" „Niet zoo erg. Men kon hem nu niet bepaald een goed secretaris noemen." „Was dat dan een beweegreden voor dien geheimzinnigen mr. Christie om hem nog een beter baantje aan te bieden dan hij al had?" „Ik ken mr. Christie niet." „Nou, ik vermoed wel, dat niemand hem kent. Miss Marlowe weest u eens eerliik. Hebt u geen oogenblik vermoed dat dit telegram een truc zou zijn?" Ruth aarzelde. Die Davidson zag er ver bazend onnoozel uit maar zij wist, dat juist dom heid het laatste was, waarvan men hem zou kunnen beschuldigen. Zij zou de feiten niet halsstarrig kunnen ontkennen, of hij zou toch wel achter de waarheid weten te komen; een eenvoudig onderzoek op het postkantoor van Ohancelbury zou reeds voldoende zijn, want Ruth maakte zich niet veel illusies over den werkelijken afzender van het telegram. Indien ze nu reeds valsch begon te spelen zou zij haar kansen om Newnham later te helpen slechts verminderen. Zij verwachtte dat hij vroeg of laat veel hulp zou noodig hebben, waarschijn lijk spoedig zou Davidson ook het voorval te Thornton weten op te delven en dan was er slechts een eenvoudig rekensommetje voor noodig om heel wat bewijsmateriaal tegen den jongen Newnham te kunnen aanvoeren. Terwijl alle mogelijke hulp die zii hem zou kunnen geven tot nul gereduceerd zou worden door thans onwaarheid te spreken. Daarom antwoordde ze eerlijk: „Ik zal u dit in vertrouwen mededeelen: Sinds enkele dagen ben ik er bijna zeker van dat mr. Newnham's gevoelens voor Miss Parkton verder gaan dan voor een secretaris tegenover de pleegdochter van zijn patroon past. Wel beseffende dat Sir Hector hier vroe ger of later op zou reageeren, nam hij de eenige methode te baat om zich uit deze situatie te redden, die immers spoedig onmogelijk zou worden." „Ik ben u zeer verplicht, Miss Marlowe," zei Davidson terwijl hij een zekeren eerbied voor haar aan den dag legde, die tot heden aan al zijn manieren had ontbroken. „U zoudt me werkelijk van dienst kunnen zijn, door zoo openhartig te blijven. Ik geloof, dat we nu mr. Newnham een oogenblik met rust kunnen laten, om naar Sir Hector terug te keeren. Wist u waar hij heen zou gaan?" „Naar het hotel Poison d'Or in Parijs. Mr. Newnham had daar een kamer voor hem be sproken en ik zond den man een briefje, om hem te vragen een taxi naar het station te zenden om Sir Hector af te halen. Mr. Newnham," voegde ze er droog aan toe, „dacht nooit aan dergelijke kleinigheden en had natuurlijk weer vergeten dat het op een derge lijk laat uur verbazend lastig kan zijn om een taxi te vinden." „Waarom zocht Sir Hector juist dit hotel uit?" „Omdat hij vermoedde, dat niemand hem daar zou zoeken of vinden!" „Was hij dan bang dat men hem achter volgen zou?" Ze knikte nadrukkelijk. „Ja, ofschoon ik u niet kan vertellen of hij vermoedde dat mr Burgoyne hem op het spoor was gekomen dan wel een ander. Er is zeker," voegde ze er aan toe, „geen enkele der waardevolle manuscrip ten na zijn dood gevonden?" „Wij hebben nog geen kans gezien, het oor deel van een expert in te winnen over de boeken die in den koffer zijn gevonden," antwoordde Davidson en Ruth bloosde even. „Weet u ook, wien hij zou ontmoeten?" ging de detective verder. „Neen, hij noemde geen namen." „Vermoedt u dat het een verzamelaar was?" Of diens vertegenwoordiger?" „Ik zou haast zeggen beslist een van de twee. U weet dat hij een bibliotheek had en soms met een paar van zijn boeken vertrok Maar hij hield dergelijke transacties altijd stil." „Hij moet verbazend veel geluk gehad hebben om zooveel waardevolle boeken te kunnen be zitten," voegde Davidson hier aan toe. „Menige verzamelaar wil voor geen goud ter wereld af stand doen van zijn bezitting." „Ik heb hem eens hooren zeggen, dat voor geld alles te koop is. En zou dit hier niet het geval geweest zijn? Iedereen wist. dat hii onkwetsbaar was, maar er waren toch gelegen heden, waarbij het geld een Dijzonder sterke bekoring op hem uitoefende." „Ik vrees, dat het niet zoo erg eenvoudig is," antwoorde Davidson, terwijl hij weer zün meer superieure houding aannam, die haar m het begin van hun onderhoud zoo beduusd had gemaakt. „Kent u ook de namen van enkele boeken, die hij meenam?" „Ik had ze voor hem gecatalogiseerd." „Hebt u daar ook een afschrift van?" „Neen, het spijt me. Sir Hector wilde dit- onder geen voorwaarde hebben." „M&ar u zult zich de titels toch ln ieder ge val wel herinneren?" „De meeste wel, vermoed ik." „Was er ook een boek, getiteld....?" „Ja." „Weet u ook, waar Sir Hector dat van daan had?" „Neen. Het spijt me. Dergelijke dingen ver telde hij me nooit." „Had hij het allang? Hebt u ooit geweten, wat voor boeken hij op zijn planken had?" „Hij zou niet erg veel aan me gehad hebben als ik dat niet wist," gaf het meisje tamelijk vinnig terug. „Het spreekt vanzelf, dat dit boek werd ingeschreven in den catalogus, dien wij met inkt bij hielden. Hij toonde het mij voor het eerst op den dag, dat hii ver trok. Ik veronderstel, dat hij het pas ontvangen had." „Was hij nog kort tevoren naar de stad ge weest?" „In geen weken." „Of had hij een pak boeken ontvangen? Of is 't mogelijk, dat u hiervan onkundig bleef?" „Terwijl ik 'hier was, is er nooit iets binnen gekomen en ik heb er mr. Newnham ook niet over hooren spreken." „Juist. Weet u ook of er hier een dame is geweest, twee dagen voordat Sir Hector naar Frankrijk ging dat moet Maandag geweest zijn een bejaarde dame, in 't zwart?" Ruth leunde een beetje naar voren, terwijl in haar tamelijk donker en strak getrokken gezicht iets begon te lichten. (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1934 | | pagina 15