IN EN OM HAARLEM j
fj
Tuberculose-bestrijding
Peter Sellemond
De crisis en de groote
gemeenten
Sr
EEN SPORTFEEST MET
HISTORIE
In Haarlem en Omstreken
Religieuze beeldende werken
DONDERDAG 31 MEI 1934
Detail van het crucifix van Peter Sellemond
Zilveren krans voor H. M.
Koningin-Moeder
de
Gezellen Haarlem III
Personalia
Besmettelijke ziekten
Dit jaar bestaat de Santpoortsche
Ringrijderij 175 jaar
De harddraverij
Het oprichtingsdocument
Consultatiebureau Beverwijk
Consultatiebureau Velsen
Consultatiebureau Zandvoort
SCHAKEN
Haarl. Schaakgezelschap
NATUURWIJSHEID
Huizinga over Lorentz
ZANDVOORT
t
uiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiniiiiiiiiiii:
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiii:
Met de grootste moeite zijn de besturen der
groote gemeenten er in geslaagd om de be
grootingen voor 1934 sluitend te maken en
waar dat niet lukte heeft men er last om ge
had met Gedeputeerde Staten der betrokken
provincie en met de Regeering.
In onze omgeving zijn het Zaandam en Am-
Sterdam, die nog al rumoer veroorzaakt hebben.
In Zaandam ontbrak het den socialisten en
communisten aan moed om de verantwoorde
lijkheid te aanvaarden voor de door de tijds
omstandigheden vereischte versoberingen in de
gemeentelijke huishouding en vonden deze
heeren het prettiger zich de bezuinigingen te
laten opdringen door de hoogere instanties.
In Amsterdam schijnt mede de machtskwes
tie van invloed te zijn op den langen duur van
de schermutselingen tusschen de heeren uit Den
Haag en Haarlem eenerzij ds en die van Am
sterdam anderzijds: de strijd van Amsterdam
om geheel zelfstandig zijn eigen huishoudelijke
zaken te regelen, zonder inmenging van andere
instanties.
Scherper dan in de laatste jaren veelal het
geval is geweest, hebben Gedeputeerde Staten
van Noord-Holland in de afgeloopen maanden
de begrooting van de hoofdstad des lands cri-
tisch bekeken. En er was reden voor, want haar
financieele toestand begon er bedenkelijk uit
te zien. Er werden door Gedeputeerde Staten
aanmerkingen op de Begrooting gemaakt,
eischen gesteld aan Amsterdams bestuur, maar
niet anders dan de wet werd toegepast de
voor alle gemeenten van ons land, dus ook voor
Amsterdam, geldende Wet.
Dat nu schijnen de Amsterdammers maar
kwalijk te verdragen. Het Amsterdamsch ge
meentebestuur sputterde en sputtert nog tegen
en wij kunnen ons zoo indenken, dat het in dien
prestige-strijd een groot deel van de Amster-
damsche burgerij op zijn hand heeft.
De raad en het college van Amsterdam mee-
nen blijkbaar, dat een andere, soepeler, toe
passing van de Wet, of liever een geheel an
dere Wet dan die voor iedere Nederlandsche
gemeente geldt voor de oude, deftige, ervaring
rijke koopmansstad verdedigbaar zou zijn. Am
sterdam immers zoo schijnt men daar te
redeneeren neemt in ons land een uitzon
derlijke plaats in; het heeft zijn zeer speciale
belangen en eigenaardigheden, een zóó inge
wikkelde structuur, dat géén lid van Gede
puteerde Staten, géén lid der Regeering zich
moet inbeelden daarover een oordeel te kun
nen hebben of de Regenten van Amsterdam
onder controle te kunnen houden.
Was deze historie van Amsterdamsch verzet
tegen het Centraal landsgezag al niet eeuwen
oud, wij zouden ons om den huidigen strijd on
gerust kunnen maken en er een veeg teeken in
zien van gezagsondermijning. Nu maakt hij
weinig indruk. Integendeel tot op zekere hoog
te kunnen wij het apprecieeren, dat ook de
huidige bewindvoerders van Amsterdam het
oude Regentenbloed niet verloochenen, maar de
dierbare traditie, die gewaagt van vechtlust,
moedig voortzetten.
Intusschen: men hoede er zich in Amsterdam
voor, dat bij dien strijd de waardigheid niet
verloren ga. Het streven naar een zoo sterk
mogelijke zelfstandigheid, naar autonomie,
moet niet ontaarden in zóó kleinzielige kibbel
partijen, dat zij de historie van Amsterdam
onwaardig worden.
Sommige handelingen der huidige Amster-
damsche bewindslieden maken, wat dat be
treft, een weinig verheffenden indruk.
Zoo spraken B. en W. van Amsterdam in den
raad en in mededeelingen aan de pers,
kleineerend, van een „missive" van Gedepu
teerde Staten, toen het den brief betrof, waar
bij Gedeputeerde Staten mededeeling deden van
hun „besluit" om de Amsterdamsche Begroo
ting niet goed te keuren. Een „missive", dit ter
verduidelijking, is het als Gedeputeerde Staten
een besluit van den Minister aan een gemeente
bestuur overbrengen. Wie nu weet, dat Amster
dam in Den Haag heel wat moeite heeft ge
daan om de Begrooting goedgekeurd te krijgen,
begrijpt, dat B. en W. van Amsterdam met te
spreken van een „missive", Gedeputeerde Sta
ten van Noord-Holland wenschten aan te dui
den als de „overbrengers" van de beslissing van
een of ander Haagsch Ambtenaar. Waardig was
dit optreden van het Amsterdamsch college
niet, wijl men dergelijke dingen liever binnens
kamers houdt.
Nog een ander geval van weinig verheffen
den aard. Gedeputeerde Staten hebben ver
klaard, dat zü bij de goedkeuring van de Be
grooting 1934 de onlangs goedgekeurde sup-
pletoire begrooting niet in aanmerking wen-
schen te nemen. Hierop hebben B. en W. van
Amsterdam publiek verzekerd, dat zij Gede
puteerde Staten daartoe wel zouden dwingen
door de suppletoire begrooting in de Begrooting
zelf te doen verwerken. De ruchtbaarheid,
welke aan deze en dergelijke dingen wordt ge
geven doet afbreuk aan de fiere historie van
Amsterdam, omdat deze beuzelarijen-strijd de
vergelijking met de groote tijden van Amster
dam niet verdragen kan.
En wat denkt men in Amsterdam met dit
verzet te bereiken? Wij weten het niet, maar
vast staat, dat Gedeputeerde Staten niet zullen
wijken alvorens aan hun verlangen is tegemoet
gekomen, en Amsterdam zal niet vroeger
een goedgekeurde Begrooting hebben, al zal
natuurlijk rekening moeten worden gehouden
met de omstandigheid, dat het jaar 1934, waar
voor de goed te keuren Begrooting geldt, reeds
voor de helft verstreken is.
Amsterdam wenscht anders bejegend te wor
den dan andere steden.
Wij zien met den besten wil voor die
uitzondering geen enkele plausibele reden,
want de moeilijkheden, waarmede Amsterdam
te kampen heeft, zijn geen andere dan die
waaraan ook alle andere gemeentebesturen het
hoofd moeten bieden. De crisis heeft nu een
maal aangetoond dat wij in vele steden, ook
in Amsterdam, op te grooten voet hebben ge
leefd. Nu de omstandigheden daartoe dwingen,
is het verstandig de uitgroeisels radicaal af
te snijden, al doet dat pijn. Amsterdam behoeft
daarop geen uitzondering te maken.
Veel wordt gesproken in deze dagen over aan
tasting van de autonomie, van de zelfstandig
heid der gemeenten, door hoogere autoriteiten.
We begrijpen, eerlijk gezegd, die klacht niet,
want om haar te beamen zouden wij het aller
eerst eens moeten zijn betreffende het begrip
autonomie, zelfstandigheid eener Nederland
sche gemeente.
Er was een tijd dat steden als Amsterdam en
Haarlem zelfstandig oorlog verklaarden aan
andere steden.
Dat was autonomie, maar „onzelfstandig" kan
men een gemeente, die in volle vrijheid zorgt
voor het onderhoud van haar pleinen en plant
soenen, de handhaving van rust en orde bin
nen haar grenzen, voor alles wat tot de huis
houding behoort, toch ook niet noemen. Tus
schen deze twee begrippen van zelfstandigheid
ligt een lange afstand en is er plaats voor vele
nuances in de mate van zelfstandigheid eener
gemeente. Het is nu maar de vraag hoeveel
zelfstandigheid we voor een gemeente op-
eischen.
Laten wij ons niets wijs maken; laten wij
toegeven, dat de gemeenten in den loop der
jaren, ook nog sinds Thorbecke, veel van haar
zelfstandigheid hebben ingeboet.
De geweldige ontwikkeling van het verkeers
wezen en de groei der wereldhuishouding heb
ben het bestuursraderwerk zoo ingewikkeld ge
maakt, dat de gemeenten nog maar weinig be
langen van strikt plaatselijken aard hebben
overgehouden. Overal moet het landelijk gezag
regelend optreden. Van autonomie blijft in
deze omstandigheden weinig over. Dat heeft
ook tot gevolg, dat de gemeenten krachtens de
wettelijke voorschriften genoopt zijn tot het
doen van zeer belangrijke uitgaven, tot behar
tiging van algemeene belangen, welke niet als
belangen van zuiver plaatselijken aard kunnen
worden aangemerkt. De zorg voor veiligheid,
voor bestrating, verlichting, gezondheid, zie
kenverpleging e.d. zijn in onzen tijd niet meer
als belangen van localen aard te beschouwen.
En wie zal kunnen volhouden, dat de zorg voor
werkloozen, voor behoeftigen, de zorg voor vol
doende arbeiderswoningen nog uitsluitend één
gemeente aanbelangt, nu arbeidskrachten zich
even gemakkelijk en snel verplaatsen van Lim
burg naar Friesland als vroeger van de eene
wijk van Amsterdam naar de andere?
De daarvoor gedane uitgaven zijn eerder van
landelijken dan van plaatselijken aard.
Aan deze soort uitgaven, waartoe de gemeen
ten verplicht worden, is voor een goed deel de
financieele déconfiture toe te schrijven. De
crisis heeft de wanverhouding tusschen Rijk en
gemeenten, wat betreft de financieele verdee
ling van lasten, slechts sterk geaccentueerd.
Ware de crisis niet gekomen, dan zou deze
wanverhouding waarschijnlijk nog jaren ver
borgen zijn gebleven maar ook dan zou zü
aan den dag zijn getreden.
Het schünt dan ook wel, dat, willens of niet,
de gemeenten zich langzamerhand meer en
meer zullen moeten gaan beschouwen als de
locale organisatie van het Rijk. Zoover zijn wij
nu nog niet, maar zoover zal het volgens de
ontwikkeling der dingen komen.
Maar dan in dezen overgangstijd geweldig
hard te weeklagen over beleedigde gemeente-
lüke autonomie doet zachtjes denken aan een
beetje Don Quichotterie.
Vanwege den voormalig chef van den Gene-
ralen Staf den generaal b. d. Seijffard is aan
al de personen van de Land- en Zeemacht, die
hebben bügedragen in de kosten voor een zil
veren krans voor H. M. de Koningin-Moeder,
een afbeelding van dezen krans uitgereikt.
Woensdagavond namen de Gezellen Haarlem
III officieel afscheid van hun senior F. Blaas,
die ongeveer 2 jaar als zoodanig is opgetreden.
Als nieuwe senior zal aan de groote bestuurs
vergadering worden voorgesteld S. Masaro.
Bevorderd tot arts aan de Universiteit te
Amsterdam de heer J. J. Schutter, Heemstede.
In de afgeloopen week zijn te Haarlem ge
constateerd 3 gevallen van roodvonk en 1 geval
van diphterie.
Een kruisbeeld van Peter Sellemond, den
Tiroolschen beeldhouwer. Het corpus is
4.20 M. hoog.
De „actualiteit van de week" in heel Velsen
is wel de harddraverij van a.s. Zondag op de
Harddraverslaan te Santpoort.
Toen verleden jaar de vereeniging „Sant-
poort's Ringrijden" een harddraverij organi
seerde, hebben velen zich afgevraagd of dit
wel op het terrein van deze vereeniging lag en
hoe of men opeens aan die nieuwigheid kwam.
Hierop antwoorden wij, dat deze harddraverij
eerstens in het geheel geen nieuwigheid in
Santpoort is, maar reeds even oud, als het
ringryden zelf en bovendien reeds van den be
ginne af aan door de Ringrüderü georgani
seerd is.
Vroeger droegen de draverijen zelfs een zeer
officieel karakter en bemoeiden Schout en
Schepenen der Ambachtsheerlijkheid Velsen
zich ermee, en maakten een officieel proces
verbaal van het verloop, dat zorgvuldig in het
archief werd opgeborgen en bewaard.
Aan deze nauwkeurigheid der toenmalige be-
stuurderen hebben wij thans nog allerlei pi
kante wetenswaardigheden te danken.
„De Weyman" te Santpoort was van ouds
reeds het middelpunt van de festiviteiten.
Het initiatief tot de oprichting is dan ook
genomen door een eigenares van „de Weyman"
en wel in 1759, door een zilveren zweep be
schikbaar te stellen voor den winnaar van de
harddiavery.
Jammer dat men in dien tijd nog niet aan
wereldrecords dacht, anders waren we uit het
nauwkeurige archief ongetwijfeld nog veri meer
aardige bijzonderheden te weten gekomen, als
„fabelachtige" snelheden van 25 K.M. per uur.
Zeer opvallend is, dat het oprichtings
verbaal van 1759, nog in het geheel niet over
het ringrijden spreekt, zoodat het zeer goed
mogelijk is, dat de draverijen nog ouder zijn
dan het beroemde ringrijden.
Als bijzonderheid laten we het bewuste do
cument van 1759 hieronder volgen.
Op den lsten Augusty 1759 soo presenteert
Maria Schouts, weduwe van Dirk van Schuy-
lenburg, hospita in de Weyman te Santpoort,
ten overstaan van Schout en Schepenen der
Ambachtsheerlijkheid Velsen en de Santpoort
als decidens, de liefhebbers van de harddra
verij te laten draven om een fraaie silveren
sweep, voor degeene, wiens paard het hardste
draaft, en dat onder de volgende conditiën:
1. Eerstelük, dat de Rijders geen sweep, kar-
was of iets dergelüks onder het rüden in de
hand zullen vermogen hebben, veel minder een
voor den anderen zün paard iets te werpen,
op poene van verstoken te zün om te rijden.
2. Dat de paarden sullen moeten draven van
voorby het begin van 'trit, op 't woord „Voort"
van die van 't Geregt, aldaar staande, tot het
gestelde park; en wiens paard niet draaft,
sal niet gerekent werden, al ware het de eerste
geweest; maar van dat Rit.... (hier is het do
cument beschadigd).
3. E enieder sal gehouden zijn, te rijden op
die zijde of midde van den weg, daar hij bij
't lot valt, zonder voor dengeenen overhalen,
die met hem rüdt; sullen dengeenen, die sulks
doet en het eerste verbij het gestelde park is,
wederom met zijne partü moeten verrijden, en
dat soo menigmaal sulks zal bevonden werden.
4. Degeene, die de sweep wint, sal voor de
liefhebbers, die gereden hebben, te deze huyse
geven een half anker wün.
5. Sullende de uitspraak van alle question in
dese te vallen, aanstonds bij die van den ge-
regten, alhier present, uitgesproken werden,
waarna sig de verschillende partey sullen moe
ten regulieren, zonder in eenige chrilatiën ge
houden te zün."
Het eerste Rit:
No. 1 Tjeert Hendriksz, is een winder.
No. 2.Ulekens Heerens, is een verliser.
Het tweede Rit:
No. 1. Tjeert Hendriksz, is een winder.
No. 2. Hendrik v. d. Mooie, is een verliser.
Het derde Rit:
No. 1. Pieter IJssendijk, is een verliser.
No. 2. Hendrik v. Lennep, is een winder.
Het vierde Rit:
No. 1. P. IJssendijk, voor Tjeert Hendriksz,
is een verliser-.
In het distrct Haarlem (stad) was de sterfte
aan tuberculose in het verslagjaar ongekend
laag. Te Haarlem overleden n.l. 63 (86) perso
nen aan tuberculose, van welke 15 (17) elders
woonachtig waren. Het sterftecüfer van de te
Haarlem overleden inwoners dezer gemeente
bedroeg 3,8 voor alle vormen van tuberculose
tegen 5,6 in 1932.
In 1933 werden 2656 (2609) personen onder
zocht, terwijl het bureau nog bemoeienis had
met 225 (214) personen, die door een verblijf
in een ziekeninrichting of om andere redenen
het consultatie-bureau niet konden bezoeken.
Totaal dus 2881 (2823) personen, 230 (228) per
10.000 der gemiddelde bevolking, aan wie 4914
(4664) consulten werden verstrekt.
Voor de eerste maal werden ingeschreven 660
(685) personen, n.l. 174 (158) mannen, 219 (237)
vrouwen cn 267 (290) kinderen. Hiervan waren
niet hjdende aan tuberculose 64 (59) mannen,
88 (82) vrouwen en 169 (201) kinderen, totaal
321 (342) personen, terwijl de diagnose „tuber
culose" twijfelachtig bleef bü 56 (34) mannen,
71 (80) vrouwen en 59 (59) kinderen, totaal dus
bü 186 (173) personen.
Van de nieuw-ingeschreven personen bleken
dus hjdende aan tuberculose 54 (65) mannen,
60 (75) vrouwen en 39 (30) kinderen, totaal
153 (170) patiënten, van wie de ziekte bü 5
mannen, 7 vrouwen en 12 kinderen waarschün-
lük inactief was.
Op 1 Januari 1934 waren in totaal als tuber-
culoselüder ingeschreven 337 (334) mannen, 554
(567) vrouwen en 147 (146) kinderen, totaal
1038 (1047) tuberculose-hjders; 83 (85) per
10.00 der gemiddelde bevolking; 363 (333) de
zer patiënten hadden een open longtubercu-
lose.
In 293 (271) van de gezinnen, welke op 1
Januari 1934 huisbezoek hadden, kwamen in
totaal 363 lüders aan open longtuberculose voor
Aantal afgelegde bezoeken 15787 (15960).
Van de nieuw onderzochte personen waren
gezonden door hun huisarts 416 (417) perso
nen, van wie 90 (101) leden aan tuberculose.
(40 (36) aan open longtuberculose).
Opgeroepen werden door het consultatie
bureau 174 (185) personen, van wie 10 (13)
aan tuberculose bleken te lijden (0 (4) aan
open long-t. b. c.)
Door anderen werden 70 (84) personen ge
zonden, van wie 53 (56) lijdende bleken aan
tuberculose (14 (20) aan open longtuberculose)
Totaal dus 660 (685) personen, van wie leden
aan tuberculose 153 (170) personen en aan open
longtuberculose 54 (60) personen.
545 (358) Röntgenfoto's werden vervaardigd
De gemiddelde prijs bedroeg 6.77 (ƒ7.40) per
foto.
Van de tuberculose-lijders, die aan het bu
reau werden onderzocht, zün opgenomen: 61
(77) in een ziekenhuis, 102 (103) in een sana
torium of nachtverbbjf, 18 (17) in een dagver
blijf.
Van de onderzochte patiënten deden 3 (2)
een kuur thuis in een ligtent.
Van de „bedreigde" kinderen werden gezon
den: 123 (103) naar een gezondheidskolonie;
69 (93) naar een buitenschool; 7 (20) in ge
zinsverpleging.
Opname in het nachtverblüf „Brederodeduin"
werd gewenscht voor 62 (64) patiënten, n.l. voor
36 (43) nieuw-ingeschrevenen en voor 26 (21)
reeds ingeschrevenen. Respectievelijk 31 (39)
en 26 (20) werden opgenomen, totaal dus 57
(59) patiënten.
Voor opname in het dagverblüf „Brederode
duin" werden opgegeven 9 (9) nieuw-ingeschre
ven en 12 (8) reeds ingeschreven patiënten. Op
genomen werden 7 (9) en 11 (8) patiënten.
Voor uitzending naar een kinderherstellings
oord werden 146 (141) kinderen opgegeven, n.l.
32 (44) nieuw-ingeschrevenen en 114 (97) reeds
ingeschrevenen. Hiervan gingen 61 (53), 12 en
49 (7 en 46) naar een vacantiekolonie, 7 (20),
0 en 7 (16 en 14) in gezinsverpleging en 62 (50),
10 en 52 (14 en 36) naar het kinderdagverblüf
„Brederodeduin".
De woningtoestand van de gezinnen, waarin
huisbezoek werd gedaan, was op 1 Januari 1934
goed in 858 (793) gezinnen, voldoende in 391
(444) gezinnen, onvoldoende in 100 (114) gezin
nen en slecht in 9 (12) gezinnen.
In het Roode Kruis Ziekenhuis, Vondellaan,
Beverwük, werden in 1933 506 (451) personen
onderzocht.
Aan hen werden verstrekt 879 (842) consul
ten. Voor de eerste maal werden onderzocht
38 (41) mannelüke, 64 (53) vrouwelüke perso
nen en 82 (64) kinderen.
Van de nieuw onderzochte personen bleken
7 (6) lijdende aan een open longtuberculose,
29 (19) aan een gesloten longtuberculose en 8
(8) aan een anderen vorm van tuberculose. In
een ziekenhuis werden verpleegd 4 patiënten,
terwül 11 naar een sanatorium werden gezon
den, waarvan 3 voor rekening van een Raad
van Arbeid.
Er werden 58 Röntgenphoto's vervaardigden
wel 39 van de nieuw-ingeschrevenen, 1 van de
reeds-ingeschrevenen en 18 als controle van
reeds vroeger gemaakte photo's.
In het Wükgebonw van het Witte Kruis te
Hoofddorp werden in 1933 541 (553) personen
onderzocht.
Aan hen werden 784 (862) consulten ver
strekt. Voor de eerste maal werden onderzocht
31 (27) mannelijke, 47 (70) vrouwelüke perso
nen en 80 (98) kinderen.
Van de nieuw-onderzochte personen bleken
6 (12) lüdende aan een open long-tuberculose,
24 (28) aan een gesloten longtuberculose en 1
(4) aan een anderen vorm van tuberculose.
In een ziekenhuis werden verpleegd 4 pa
tiënten, terwül 10 naar een sanatorium werden
gezonden, waarvan 3 voor rekening van een
Raad van Arbeid. Er werden 58 Röntgenphoto's
vervaardigd en wel 38 van de nieuw-ingeschre
venen, 2 van de reeds ingeschrevenen en 18 als
controle van reeds vroeger gemaakte photo's
In het Consultatie-Bureau, Briniostraat 7,
IJmuiden (Oost) werden in 1933 1026 (938)
personen onderzocht.
Aan hen werden verstrekt 1667 (1778) con-
sultaten. Voor de eerste maal werden onder
zocht 60 (59) mannelijke, 124 (84) vrouwelüke
personen en 97 (138) kinderen.
Van de nieuw-onderzochte personen bleken
20 (14) lijdende aan een open longtuberculose,
42 (61) aan een gesloten longtuberculose en 9
(11) aan een anderen vorm van tuberculose.
In een ziekenhuis werden verpleegd 7 pa
tiënten, waarvan 2 voor rekening van een Raad
van Arbeid, terwül 21 naar een sanatorium
werden gezonden, waarvan 2 voor rekening van
een Raad van Arbeid.
Er werden 153 Röntgenphoto's gemaakt en
wel 98 van de nieuw-ingeschrevenen en 4 van
de reeds-ingeschrevenen en 51 als contróle van
reeds gemaakte photo's.
In het Consultatie-Bureau, Poststraat 7,
werden in 1933 onderzocht 119 (129) personen,
waarop de personen ook naar geslacht en leef-
tüd zijn ingedeeld.
Aan hen werden 220 (231) consulten ver
strekt. Voor de eerste maal werden onderzocht
9 (7) mannelüke, 11 (11) vrouwelüke personen
en 14 (18) kinderen.
Van de nieuw-onderzochte personen bleken
2 (2) lüdende aan een open longtuberculose, 4
(8) aan een gesloten langtuberculose en 0 (3)
aan een anderen vorm van tuberculose.
In een ziekenhuis werd verpleegd 1 patiënt,
terwül 2 naar een sanatorium werden gezon
den, waarvan 1 voor rekening van een Raad
van Arbeid.
Er werden 14 Röntgenphoto's vervaardigd en
wek 6 van de nieuw-ingeschrevenen, 2 van
reeds-ingeschrenen en 6 als controle van reeds
vroeger gemaakte photo's.
Lorentz
No. 3. Hendrik v. Lennep, is een winder.
Het vijfde Rit:
No. 1. Hendrik v. Lennep, is een verliser.
No. 2. Tjeert Hendriksz, is een winder.
Alsoo heeft Tjeert Hendriksz met een bles-
paard van den heer mr. Jan Frederik Bere-
wont de Silveren Sweep gewinnende gehaald.
Aldus gedaan ten dage en plaatse in 't hoofd
dezes breder gemeld.
(get.) ABRAHAM VAN KALKER.
BARENDT KROMHOUDT.
HERMANUS BAKELS.
JAN CROMWEL.
My present Secretari,
(get.) J. v. KALKER.
Hieruit blijkt wel dat men ook toen reeds
rekening diennde te houden met allerlei trucjes
als elkanders paarden hinderen enz., maar te
vens dat men daartegen afdoende wist op te
treden.
Jammer dat het zuiver sportieve en ook het
historische element, bij de tegenwoordige dra
verijen minder sterk naar voren komt, maar de
traditie op zich is gelukkig toch gehandhaafd.
Tot het einde der vorige eeuw was de groot-
sche Harddraverslaan Jaarlijks getuige van de
draverijen, maar daarna geraakten ze in ver
getelheid.
In 1913 werden ze weer met grooten luister
in eere hersteld, ter gelegenheid van de onaf-
hankelükheidsfeesten, doch toen kwam de mo
bilisatie weer tusschenbeide.
Met niet minder luister werden ze daarna
verleden jaar weer voor het eerst sinds 1913
gehouden en wel met zoo'n succes, dat de ac
tieve vereeniging „Santpoort's Ringrijden" zon
der twijfel een lang voortbestaan dezer traditie
zal waarborgen.
H.S.G. 1 speelde te Rotterdam haar eerste
wedstrijd in de competitie om het tweede klas
kampioenschap van Nederland.
De volledige uitslag luidde:
Het Westen 1, R'dam H.S.G. 1, Haarlem
1. A. Neef—R. A. G. Davidson -y}
2. F. C. DelhaasG. Bollebakker 01
3. Drs. O. OpreiA. S. Katan 01
4. J. W. Stigter—F. Puts y2
5. G. AllmendingenJ. K. Meurman 01
6. S. HerschbergJ. H. Lichtenveldt y
7. J. R. KokP. Appelboom y,
8. J. R. Kok—D. Wielenga y.
9. H. Roos—H. D. v. d: Ouw
10. I. MühlradJoh. van Teunenbroek 01
Totaal.
3—7
Over eenigen tijd zullen hier te lande enkele
merkwaardige beeldhouwwerken in hout worden
tentoongesteld en wel van den Tiroolschen
kunstenaar Peter Sellemond. Veel van zijn
werk is in Oostenrijk reeds in kerken geplaatst
en verschillende regeeringen kochten voor
musea en verzamelingen zijn stukken aan. Een
kruis met corpus heeft hij uitgevoerd voor de
nieuwe kerk der Paters Passionisten in Mook,
voor enkele andere kerken werden hem even
eens opdrachten verleend. Verschillende af
beeldingen van zijn werk, doen hem kennen
als een gevoelig plasticus, met een scherp oog
voor de realiteit en met een büzondere gave
voor een grootsche, omvangrijke bewerking van
zün materiaal. Zoo ontstond onder zün hand
een kruis met corpus waarvan het laatste een
hoogte van 4.20 M. heeft. Merkwaardig mag in
deze verhoudingen de zuivere en evenwichtige
expressie genoemd worden, die in alle onder
deden van deze monumentale werkstukken
behouden is gebleven. Aan het massieve der
beelden is de fijne afwerking niet opgeofferd,
een fragment als van den Christuskop doet
ons dit duidelük zien.
Dat Sellemond naast de realistische lijdens
vertolking in zijn verschillende Christusbeelden
ook uitdrukking weet te geven aan teederder
emoties in zün religieuze kunst, bewüst het
Madonnabeeld.
De sierlü'ke en toch strakke lü'nen der Maria-
gestalte worden goed doorbroken en weder op
gevangen door de arm- en hoofdbuiging rond
het speelsche kind, dat de maagd draagt.
De suggestieve wer
king van Sellemond's
beelden bleek zoo
sterk, dat- een kruis
beeld, meegedragen
in een Tiroolsche
processie naar Wee-
nen en daar voor den
nacht in een kerk
ondergebracht, dien
geheelen nacht door
tallooze geloovigen
bezocht en vereerd
werd. De geestelük-
heid, overtuigd van
de beteekenis die
eendergelüke devotie
heeft, ging daarna
over tot definitieve
plaatsing in een
nieuwe kerk te Wee-
nen.
Op de a.s. Missie
tentoonstelling te
Gouda zal men zulk
een kruisbeeld van
Sellemond, waarvan
het corpus 'n hoogte
van 2.70 M. heeft, Een madonnabeeld
kunnen aanschouwen. van Poter Sellemond,
Wü hopen voor dien aangekocht door de
tüd nog uitvoeriger op Duitsche regeering.
't werk van dezen Ti-
roler terug te komen. jr. O. 1
1
Iri het Nederlandsch Tijdschrift voor
Natuurkunde (1934, no. 2) is opgeno
men prof. J. Huizinga's „Toespraak na!
de onthulling van het Lorentz-monumentj
te Leiden."
Men herinnert zich, dat het den wereld-
beroemden, en we mogen wel zeggen wereld-
beminden natuurkundige Lorentz gegeven,
was, de glorie van den Nobelprijs wegens
zijn verdiensten voor de ontwikkeling der
electro-magnetische lichttheorie, nog een
kwarteeuw in grootheid en bescheidenheid!
te beleven, tot 4 Februari 1928, den dag
van zijn dood.
Arnhem, zijn geboorte-, Haarlem, zijn
laatste woonstad, Leiden, zijn wetenschap
pelijke werkplaats, ze toonden alle drie on
onmiddellijk een voor Nederland ongewonen
wedijver om zijn nagedachtenis monumen
taal te vereeuwigen. Wat ten slotte in na
tionale samenwerking geschied is. Alleen
de omstandigheden deden Leiden's gedenk-
teeken het laatst gereed komen en eerst
op 3 November van het vorige jaar tot
onthulling geraken.
Bij de Leidsche plechtigheid heeft men
de ongewone, maar gelukkige gedachte ge
had, een feestelijk woord te vragen „aan
iemand, die in den volsten zin buitenstaan
der moet heeten", gelijk de spreker zich
zelf uitdrukt, aan Prof. Huizinga.
Men wenschte geen kenschetsing van
Lorentz' algemeen bekende en bij zyn over
ly den in verschillende Europeesche centra
herdachte natuurkundige praestaties; men
wilde zijn geestelijk beeld zien geplaatst
„in een perspectief van eeuwen en in het
licht, dat schijnt uit de historie".
In de laatste vier eeuwen zien we menig
Nederlandsch vernuft aan den natuur-
wetenschappelijken hemel schitteren. Ster
ren van de eerste grootte tellen we onder
onze plant- en dierkundigen, onze genees-
heeren, scheikundigen en physiologen. De
eigenlijk gezegde natuurkunde is te be
ginnen met Stevin en Snellius tot op onze
dagen met roem beoefend door menigen
vaderlandschen geest. De grootsten van
allen mogen we wel noemen den zeven
tiende eeuwer Christiaan Huygens en onzen
tijdgenoot Lorentz.
Natuur- en cultuurwetenschappen hebben
gelijkelijk de roeping te streven naar de
zuiverste en hoogste waarheid. In beginsel
moeten beide groepen van menschelijk
vorschen en vinden „internationaal en
wereldwijd" gericht zijn, al is het terrein
waarop de vakman zich beweegt, van na-
tionalen of zelfs van gewestelijken en
plaatselijken aard.
Het onmiddellijk object zijner wetenschap
bepaalt niet het karakter en het geestelijk
gezichtsveld van haar grooten beoefenaar.
Wel liggen hier de dingen anders voor
den physicus dan voor den cultuurhistori
cus. IJet is niet onbekend gebleven, dat
Lorentz wijze voorzichtigheid betrachtte
tegenover andere kennisgebieden dan de
zijne; men moest, vermaande hij bijvoor
beeld, uit physieke zekerheden en moge
lijkheden niet tot zielkundige en zedelijke
besluiten. Zoo is Lorentz' wetenschaps
leven een ideaal toonbeeld geworden van
zelfbeheerscht beheerschen der natuur
wetenschap die hy diende.
De cultuurhistoricus, wel anders dan de
natuurkundige, heeft te bestudeeren men
schelijk willen en streven, menschelijk
denken en doen van individuen en groe
pen in verleden en heden. Hij kan niet an
ders dan menschelijk mede-geïnteresseerd
zyn by de objecten van zijn arbeid en
heeft dan ook gestadig zijn weten en be
vinden met een gevoelig geweten te be
proeven en te herzien, eer hij zich uit
spreekt.
Wanneer Huizinga zich uitspreekt over
Lorentz, heeft hij oog voor de betrekke-
lyke „gunst van den tijd", die den grooten
man het beleven der laatste jaren be
spaarde, waarin we den eersten wezens-
eisch der natuurwetenschappen, haar ob
jectiviteit en hartstochtloosheid, zien
ondergraven en ontworteld om een rassen
theorie op te bouten, die leidt tot natio
nalistische zelfvergoding. Dit bedenkend,
komt Prof. Huizinga tot de volgende
samenvatting: „Wee de natuurwetenschap,
als zelfs zij haar immune krachten dienst
baar zou maken aan het bewijzen van de
beperkte en onvrije leerstellingen, die een
tijdelijk stelsel van gezag verlangt en
voorschrijft!
Gelukkig een man, die als Lorentz, door
zijn vak en krachtens eigen persoonlijk
heid, en door de gunst van den tijd, die
het perk van zijn leven omsloot, zich dat
leven lang den drager heeft mogen voelen
van die volstrekte en onbekommerde
intemationaliteit, die heden ten dage
soms schijnt haar „vast blokhuis tot be-
waarnisse" der beschaving enkel daar te
kunnen vinden, waar de geest heerscht in
zijn werk van het erkennen der waarheid
en het scheppen en aanschouwen der
schoonheid.
Lorentz, Nederlander en wereldfiguur,
hem eeren wij. Ziet hem in gedachten
zooals ge hem gekend hebt: met den
vriendelijken blik, de gemakkelijke toe
gankelijkheid voor iedereen, met de vlot
heid van zyn woord en den helderen klank
van zijn stem, den Lorentz, die voor een
internationaal gehoor een moeilijk betoog
van een ander begrijpelijk kon maken,
door het voor de vuist in het Fransch over
te brengen, Lorentz, in wien het ideaal van
den modernen man van wetenschap be-
'ichaamd mocht heeten."
Inderdaad, het was een gelukkige ge
dachte bij het laatst onthulde monumeni
tot Lorentz' eere een cultuurhistoricus hel
woord te laten voeren.
Gemeente-Badhuis In het gemeente-bad
huis werden in de afgeloopen week 60 kuipbaden
en 393 douchebaden genomen.