IN EN OM HAARLEM j fj Tuberculose-bestrijding Peter Sellemond De crisis en de groote gemeenten Sr EEN SPORTFEEST MET HISTORIE In Haarlem en Omstreken Religieuze beeldende werken DONDERDAG 31 MEI 1934 Detail van het crucifix van Peter Sellemond Zilveren krans voor H. M. Koningin-Moeder de Gezellen Haarlem III Personalia Besmettelijke ziekten Dit jaar bestaat de Santpoortsche Ringrijderij 175 jaar De harddraverij Het oprichtingsdocument Consultatiebureau Beverwijk Consultatiebureau Velsen Consultatiebureau Zandvoort SCHAKEN Haarl. Schaakgezelschap NATUURWIJSHEID Huizinga over Lorentz ZANDVOORT t uiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiniiiiiiiiiii: iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiii: Met de grootste moeite zijn de besturen der groote gemeenten er in geslaagd om de be grootingen voor 1934 sluitend te maken en waar dat niet lukte heeft men er last om ge had met Gedeputeerde Staten der betrokken provincie en met de Regeering. In onze omgeving zijn het Zaandam en Am- Sterdam, die nog al rumoer veroorzaakt hebben. In Zaandam ontbrak het den socialisten en communisten aan moed om de verantwoorde lijkheid te aanvaarden voor de door de tijds omstandigheden vereischte versoberingen in de gemeentelijke huishouding en vonden deze heeren het prettiger zich de bezuinigingen te laten opdringen door de hoogere instanties. In Amsterdam schijnt mede de machtskwes tie van invloed te zijn op den langen duur van de schermutselingen tusschen de heeren uit Den Haag en Haarlem eenerzij ds en die van Am sterdam anderzijds: de strijd van Amsterdam om geheel zelfstandig zijn eigen huishoudelijke zaken te regelen, zonder inmenging van andere instanties. Scherper dan in de laatste jaren veelal het geval is geweest, hebben Gedeputeerde Staten van Noord-Holland in de afgeloopen maanden de begrooting van de hoofdstad des lands cri- tisch bekeken. En er was reden voor, want haar financieele toestand begon er bedenkelijk uit te zien. Er werden door Gedeputeerde Staten aanmerkingen op de Begrooting gemaakt, eischen gesteld aan Amsterdams bestuur, maar niet anders dan de wet werd toegepast de voor alle gemeenten van ons land, dus ook voor Amsterdam, geldende Wet. Dat nu schijnen de Amsterdammers maar kwalijk te verdragen. Het Amsterdamsch ge meentebestuur sputterde en sputtert nog tegen en wij kunnen ons zoo indenken, dat het in dien prestige-strijd een groot deel van de Amster- damsche burgerij op zijn hand heeft. De raad en het college van Amsterdam mee- nen blijkbaar, dat een andere, soepeler, toe passing van de Wet, of liever een geheel an dere Wet dan die voor iedere Nederlandsche gemeente geldt voor de oude, deftige, ervaring rijke koopmansstad verdedigbaar zou zijn. Am sterdam immers zoo schijnt men daar te redeneeren neemt in ons land een uitzon derlijke plaats in; het heeft zijn zeer speciale belangen en eigenaardigheden, een zóó inge wikkelde structuur, dat géén lid van Gede puteerde Staten, géén lid der Regeering zich moet inbeelden daarover een oordeel te kun nen hebben of de Regenten van Amsterdam onder controle te kunnen houden. Was deze historie van Amsterdamsch verzet tegen het Centraal landsgezag al niet eeuwen oud, wij zouden ons om den huidigen strijd on gerust kunnen maken en er een veeg teeken in zien van gezagsondermijning. Nu maakt hij weinig indruk. Integendeel tot op zekere hoog te kunnen wij het apprecieeren, dat ook de huidige bewindvoerders van Amsterdam het oude Regentenbloed niet verloochenen, maar de dierbare traditie, die gewaagt van vechtlust, moedig voortzetten. Intusschen: men hoede er zich in Amsterdam voor, dat bij dien strijd de waardigheid niet verloren ga. Het streven naar een zoo sterk mogelijke zelfstandigheid, naar autonomie, moet niet ontaarden in zóó kleinzielige kibbel partijen, dat zij de historie van Amsterdam onwaardig worden. Sommige handelingen der huidige Amster- damsche bewindslieden maken, wat dat be treft, een weinig verheffenden indruk. Zoo spraken B. en W. van Amsterdam in den raad en in mededeelingen aan de pers, kleineerend, van een „missive" van Gedepu teerde Staten, toen het den brief betrof, waar bij Gedeputeerde Staten mededeeling deden van hun „besluit" om de Amsterdamsche Begroo ting niet goed te keuren. Een „missive", dit ter verduidelijking, is het als Gedeputeerde Staten een besluit van den Minister aan een gemeente bestuur overbrengen. Wie nu weet, dat Amster dam in Den Haag heel wat moeite heeft ge daan om de Begrooting goedgekeurd te krijgen, begrijpt, dat B. en W. van Amsterdam met te spreken van een „missive", Gedeputeerde Sta ten van Noord-Holland wenschten aan te dui den als de „overbrengers" van de beslissing van een of ander Haagsch Ambtenaar. Waardig was dit optreden van het Amsterdamsch college niet, wijl men dergelijke dingen liever binnens kamers houdt. Nog een ander geval van weinig verheffen den aard. Gedeputeerde Staten hebben ver klaard, dat zü bij de goedkeuring van de Be grooting 1934 de onlangs goedgekeurde sup- pletoire begrooting niet in aanmerking wen- schen te nemen. Hierop hebben B. en W. van Amsterdam publiek verzekerd, dat zij Gede puteerde Staten daartoe wel zouden dwingen door de suppletoire begrooting in de Begrooting zelf te doen verwerken. De ruchtbaarheid, welke aan deze en dergelijke dingen wordt ge geven doet afbreuk aan de fiere historie van Amsterdam, omdat deze beuzelarijen-strijd de vergelijking met de groote tijden van Amster dam niet verdragen kan. En wat denkt men in Amsterdam met dit verzet te bereiken? Wij weten het niet, maar vast staat, dat Gedeputeerde Staten niet zullen wijken alvorens aan hun verlangen is tegemoet gekomen, en Amsterdam zal niet vroeger een goedgekeurde Begrooting hebben, al zal natuurlijk rekening moeten worden gehouden met de omstandigheid, dat het jaar 1934, waar voor de goed te keuren Begrooting geldt, reeds voor de helft verstreken is. Amsterdam wenscht anders bejegend te wor den dan andere steden. Wij zien met den besten wil voor die uitzondering geen enkele plausibele reden, want de moeilijkheden, waarmede Amsterdam te kampen heeft, zijn geen andere dan die waaraan ook alle andere gemeentebesturen het hoofd moeten bieden. De crisis heeft nu een maal aangetoond dat wij in vele steden, ook in Amsterdam, op te grooten voet hebben ge leefd. Nu de omstandigheden daartoe dwingen, is het verstandig de uitgroeisels radicaal af te snijden, al doet dat pijn. Amsterdam behoeft daarop geen uitzondering te maken. Veel wordt gesproken in deze dagen over aan tasting van de autonomie, van de zelfstandig heid der gemeenten, door hoogere autoriteiten. We begrijpen, eerlijk gezegd, die klacht niet, want om haar te beamen zouden wij het aller eerst eens moeten zijn betreffende het begrip autonomie, zelfstandigheid eener Nederland sche gemeente. Er was een tijd dat steden als Amsterdam en Haarlem zelfstandig oorlog verklaarden aan andere steden. Dat was autonomie, maar „onzelfstandig" kan men een gemeente, die in volle vrijheid zorgt voor het onderhoud van haar pleinen en plant soenen, de handhaving van rust en orde bin nen haar grenzen, voor alles wat tot de huis houding behoort, toch ook niet noemen. Tus schen deze twee begrippen van zelfstandigheid ligt een lange afstand en is er plaats voor vele nuances in de mate van zelfstandigheid eener gemeente. Het is nu maar de vraag hoeveel zelfstandigheid we voor een gemeente op- eischen. Laten wij ons niets wijs maken; laten wij toegeven, dat de gemeenten in den loop der jaren, ook nog sinds Thorbecke, veel van haar zelfstandigheid hebben ingeboet. De geweldige ontwikkeling van het verkeers wezen en de groei der wereldhuishouding heb ben het bestuursraderwerk zoo ingewikkeld ge maakt, dat de gemeenten nog maar weinig be langen van strikt plaatselijken aard hebben overgehouden. Overal moet het landelijk gezag regelend optreden. Van autonomie blijft in deze omstandigheden weinig over. Dat heeft ook tot gevolg, dat de gemeenten krachtens de wettelijke voorschriften genoopt zijn tot het doen van zeer belangrijke uitgaven, tot behar tiging van algemeene belangen, welke niet als belangen van zuiver plaatselijken aard kunnen worden aangemerkt. De zorg voor veiligheid, voor bestrating, verlichting, gezondheid, zie kenverpleging e.d. zijn in onzen tijd niet meer als belangen van localen aard te beschouwen. En wie zal kunnen volhouden, dat de zorg voor werkloozen, voor behoeftigen, de zorg voor vol doende arbeiderswoningen nog uitsluitend één gemeente aanbelangt, nu arbeidskrachten zich even gemakkelijk en snel verplaatsen van Lim burg naar Friesland als vroeger van de eene wijk van Amsterdam naar de andere? De daarvoor gedane uitgaven zijn eerder van landelijken dan van plaatselijken aard. Aan deze soort uitgaven, waartoe de gemeen ten verplicht worden, is voor een goed deel de financieele déconfiture toe te schrijven. De crisis heeft de wanverhouding tusschen Rijk en gemeenten, wat betreft de financieele verdee ling van lasten, slechts sterk geaccentueerd. Ware de crisis niet gekomen, dan zou deze wanverhouding waarschijnlijk nog jaren ver borgen zijn gebleven maar ook dan zou zü aan den dag zijn getreden. Het schünt dan ook wel, dat, willens of niet, de gemeenten zich langzamerhand meer en meer zullen moeten gaan beschouwen als de locale organisatie van het Rijk. Zoover zijn wij nu nog niet, maar zoover zal het volgens de ontwikkeling der dingen komen. Maar dan in dezen overgangstijd geweldig hard te weeklagen over beleedigde gemeente- lüke autonomie doet zachtjes denken aan een beetje Don Quichotterie. Vanwege den voormalig chef van den Gene- ralen Staf den generaal b. d. Seijffard is aan al de personen van de Land- en Zeemacht, die hebben bügedragen in de kosten voor een zil veren krans voor H. M. de Koningin-Moeder, een afbeelding van dezen krans uitgereikt. Woensdagavond namen de Gezellen Haarlem III officieel afscheid van hun senior F. Blaas, die ongeveer 2 jaar als zoodanig is opgetreden. Als nieuwe senior zal aan de groote bestuurs vergadering worden voorgesteld S. Masaro. Bevorderd tot arts aan de Universiteit te Amsterdam de heer J. J. Schutter, Heemstede. In de afgeloopen week zijn te Haarlem ge constateerd 3 gevallen van roodvonk en 1 geval van diphterie. Een kruisbeeld van Peter Sellemond, den Tiroolschen beeldhouwer. Het corpus is 4.20 M. hoog. De „actualiteit van de week" in heel Velsen is wel de harddraverij van a.s. Zondag op de Harddraverslaan te Santpoort. Toen verleden jaar de vereeniging „Sant- poort's Ringrijden" een harddraverij organi seerde, hebben velen zich afgevraagd of dit wel op het terrein van deze vereeniging lag en hoe of men opeens aan die nieuwigheid kwam. Hierop antwoorden wij, dat deze harddraverij eerstens in het geheel geen nieuwigheid in Santpoort is, maar reeds even oud, als het ringryden zelf en bovendien reeds van den be ginne af aan door de Ringrüderü georgani seerd is. Vroeger droegen de draverijen zelfs een zeer officieel karakter en bemoeiden Schout en Schepenen der Ambachtsheerlijkheid Velsen zich ermee, en maakten een officieel proces verbaal van het verloop, dat zorgvuldig in het archief werd opgeborgen en bewaard. Aan deze nauwkeurigheid der toenmalige be- stuurderen hebben wij thans nog allerlei pi kante wetenswaardigheden te danken. „De Weyman" te Santpoort was van ouds reeds het middelpunt van de festiviteiten. Het initiatief tot de oprichting is dan ook genomen door een eigenares van „de Weyman" en wel in 1759, door een zilveren zweep be schikbaar te stellen voor den winnaar van de harddiavery. Jammer dat men in dien tijd nog niet aan wereldrecords dacht, anders waren we uit het nauwkeurige archief ongetwijfeld nog veri meer aardige bijzonderheden te weten gekomen, als „fabelachtige" snelheden van 25 K.M. per uur. Zeer opvallend is, dat het oprichtings verbaal van 1759, nog in het geheel niet over het ringrijden spreekt, zoodat het zeer goed mogelijk is, dat de draverijen nog ouder zijn dan het beroemde ringrijden. Als bijzonderheid laten we het bewuste do cument van 1759 hieronder volgen. Op den lsten Augusty 1759 soo presenteert Maria Schouts, weduwe van Dirk van Schuy- lenburg, hospita in de Weyman te Santpoort, ten overstaan van Schout en Schepenen der Ambachtsheerlijkheid Velsen en de Santpoort als decidens, de liefhebbers van de harddra verij te laten draven om een fraaie silveren sweep, voor degeene, wiens paard het hardste draaft, en dat onder de volgende conditiën: 1. Eerstelük, dat de Rijders geen sweep, kar- was of iets dergelüks onder het rüden in de hand zullen vermogen hebben, veel minder een voor den anderen zün paard iets te werpen, op poene van verstoken te zün om te rijden. 2. Dat de paarden sullen moeten draven van voorby het begin van 'trit, op 't woord „Voort" van die van 't Geregt, aldaar staande, tot het gestelde park; en wiens paard niet draaft, sal niet gerekent werden, al ware het de eerste geweest; maar van dat Rit.... (hier is het do cument beschadigd). 3. E enieder sal gehouden zijn, te rijden op die zijde of midde van den weg, daar hij bij 't lot valt, zonder voor dengeenen overhalen, die met hem rüdt; sullen dengeenen, die sulks doet en het eerste verbij het gestelde park is, wederom met zijne partü moeten verrijden, en dat soo menigmaal sulks zal bevonden werden. 4. Degeene, die de sweep wint, sal voor de liefhebbers, die gereden hebben, te deze huyse geven een half anker wün. 5. Sullende de uitspraak van alle question in dese te vallen, aanstonds bij die van den ge- regten, alhier present, uitgesproken werden, waarna sig de verschillende partey sullen moe ten regulieren, zonder in eenige chrilatiën ge houden te zün." Het eerste Rit: No. 1 Tjeert Hendriksz, is een winder. No. 2.Ulekens Heerens, is een verliser. Het tweede Rit: No. 1. Tjeert Hendriksz, is een winder. No. 2. Hendrik v. d. Mooie, is een verliser. Het derde Rit: No. 1. Pieter IJssendijk, is een verliser. No. 2. Hendrik v. Lennep, is een winder. Het vierde Rit: No. 1. P. IJssendijk, voor Tjeert Hendriksz, is een verliser-. In het distrct Haarlem (stad) was de sterfte aan tuberculose in het verslagjaar ongekend laag. Te Haarlem overleden n.l. 63 (86) perso nen aan tuberculose, van welke 15 (17) elders woonachtig waren. Het sterftecüfer van de te Haarlem overleden inwoners dezer gemeente bedroeg 3,8 voor alle vormen van tuberculose tegen 5,6 in 1932. In 1933 werden 2656 (2609) personen onder zocht, terwijl het bureau nog bemoeienis had met 225 (214) personen, die door een verblijf in een ziekeninrichting of om andere redenen het consultatie-bureau niet konden bezoeken. Totaal dus 2881 (2823) personen, 230 (228) per 10.000 der gemiddelde bevolking, aan wie 4914 (4664) consulten werden verstrekt. Voor de eerste maal werden ingeschreven 660 (685) personen, n.l. 174 (158) mannen, 219 (237) vrouwen cn 267 (290) kinderen. Hiervan waren niet hjdende aan tuberculose 64 (59) mannen, 88 (82) vrouwen en 169 (201) kinderen, totaal 321 (342) personen, terwijl de diagnose „tuber culose" twijfelachtig bleef bü 56 (34) mannen, 71 (80) vrouwen en 59 (59) kinderen, totaal dus bü 186 (173) personen. Van de nieuw-ingeschreven personen bleken dus hjdende aan tuberculose 54 (65) mannen, 60 (75) vrouwen en 39 (30) kinderen, totaal 153 (170) patiënten, van wie de ziekte bü 5 mannen, 7 vrouwen en 12 kinderen waarschün- lük inactief was. Op 1 Januari 1934 waren in totaal als tuber- culoselüder ingeschreven 337 (334) mannen, 554 (567) vrouwen en 147 (146) kinderen, totaal 1038 (1047) tuberculose-hjders; 83 (85) per 10.00 der gemiddelde bevolking; 363 (333) de zer patiënten hadden een open longtubercu- lose. In 293 (271) van de gezinnen, welke op 1 Januari 1934 huisbezoek hadden, kwamen in totaal 363 lüders aan open longtuberculose voor Aantal afgelegde bezoeken 15787 (15960). Van de nieuw onderzochte personen waren gezonden door hun huisarts 416 (417) perso nen, van wie 90 (101) leden aan tuberculose. (40 (36) aan open longtuberculose). Opgeroepen werden door het consultatie bureau 174 (185) personen, van wie 10 (13) aan tuberculose bleken te lijden (0 (4) aan open long-t. b. c.) Door anderen werden 70 (84) personen ge zonden, van wie 53 (56) lijdende bleken aan tuberculose (14 (20) aan open longtuberculose) Totaal dus 660 (685) personen, van wie leden aan tuberculose 153 (170) personen en aan open longtuberculose 54 (60) personen. 545 (358) Röntgenfoto's werden vervaardigd De gemiddelde prijs bedroeg 6.77 (ƒ7.40) per foto. Van de tuberculose-lijders, die aan het bu reau werden onderzocht, zün opgenomen: 61 (77) in een ziekenhuis, 102 (103) in een sana torium of nachtverbbjf, 18 (17) in een dagver blijf. Van de onderzochte patiënten deden 3 (2) een kuur thuis in een ligtent. Van de „bedreigde" kinderen werden gezon den: 123 (103) naar een gezondheidskolonie; 69 (93) naar een buitenschool; 7 (20) in ge zinsverpleging. Opname in het nachtverblüf „Brederodeduin" werd gewenscht voor 62 (64) patiënten, n.l. voor 36 (43) nieuw-ingeschrevenen en voor 26 (21) reeds ingeschrevenen. Respectievelijk 31 (39) en 26 (20) werden opgenomen, totaal dus 57 (59) patiënten. Voor opname in het dagverblüf „Brederode duin" werden opgegeven 9 (9) nieuw-ingeschre ven en 12 (8) reeds ingeschreven patiënten. Op genomen werden 7 (9) en 11 (8) patiënten. Voor uitzending naar een kinderherstellings oord werden 146 (141) kinderen opgegeven, n.l. 32 (44) nieuw-ingeschrevenen en 114 (97) reeds ingeschrevenen. Hiervan gingen 61 (53), 12 en 49 (7 en 46) naar een vacantiekolonie, 7 (20), 0 en 7 (16 en 14) in gezinsverpleging en 62 (50), 10 en 52 (14 en 36) naar het kinderdagverblüf „Brederodeduin". De woningtoestand van de gezinnen, waarin huisbezoek werd gedaan, was op 1 Januari 1934 goed in 858 (793) gezinnen, voldoende in 391 (444) gezinnen, onvoldoende in 100 (114) gezin nen en slecht in 9 (12) gezinnen. In het Roode Kruis Ziekenhuis, Vondellaan, Beverwük, werden in 1933 506 (451) personen onderzocht. Aan hen werden verstrekt 879 (842) consul ten. Voor de eerste maal werden onderzocht 38 (41) mannelüke, 64 (53) vrouwelüke perso nen en 82 (64) kinderen. Van de nieuw onderzochte personen bleken 7 (6) lijdende aan een open longtuberculose, 29 (19) aan een gesloten longtuberculose en 8 (8) aan een anderen vorm van tuberculose. In een ziekenhuis werden verpleegd 4 patiënten, terwül 11 naar een sanatorium werden gezon den, waarvan 3 voor rekening van een Raad van Arbeid. Er werden 58 Röntgenphoto's vervaardigden wel 39 van de nieuw-ingeschrevenen, 1 van de reeds-ingeschrevenen en 18 als controle van reeds vroeger gemaakte photo's. In het Wükgebonw van het Witte Kruis te Hoofddorp werden in 1933 541 (553) personen onderzocht. Aan hen werden 784 (862) consulten ver strekt. Voor de eerste maal werden onderzocht 31 (27) mannelijke, 47 (70) vrouwelüke perso nen en 80 (98) kinderen. Van de nieuw-onderzochte personen bleken 6 (12) lüdende aan een open long-tuberculose, 24 (28) aan een gesloten longtuberculose en 1 (4) aan een anderen vorm van tuberculose. In een ziekenhuis werden verpleegd 4 pa tiënten, terwül 10 naar een sanatorium werden gezonden, waarvan 3 voor rekening van een Raad van Arbeid. Er werden 58 Röntgenphoto's vervaardigd en wel 38 van de nieuw-ingeschre venen, 2 van de reeds ingeschrevenen en 18 als controle van reeds vroeger gemaakte photo's In het Consultatie-Bureau, Briniostraat 7, IJmuiden (Oost) werden in 1933 1026 (938) personen onderzocht. Aan hen werden verstrekt 1667 (1778) con- sultaten. Voor de eerste maal werden onder zocht 60 (59) mannelijke, 124 (84) vrouwelüke personen en 97 (138) kinderen. Van de nieuw-onderzochte personen bleken 20 (14) lijdende aan een open longtuberculose, 42 (61) aan een gesloten longtuberculose en 9 (11) aan een anderen vorm van tuberculose. In een ziekenhuis werden verpleegd 7 pa tiënten, waarvan 2 voor rekening van een Raad van Arbeid, terwül 21 naar een sanatorium werden gezonden, waarvan 2 voor rekening van een Raad van Arbeid. Er werden 153 Röntgenphoto's gemaakt en wel 98 van de nieuw-ingeschrevenen en 4 van de reeds-ingeschrevenen en 51 als contróle van reeds gemaakte photo's. In het Consultatie-Bureau, Poststraat 7, werden in 1933 onderzocht 119 (129) personen, waarop de personen ook naar geslacht en leef- tüd zijn ingedeeld. Aan hen werden 220 (231) consulten ver strekt. Voor de eerste maal werden onderzocht 9 (7) mannelüke, 11 (11) vrouwelüke personen en 14 (18) kinderen. Van de nieuw-onderzochte personen bleken 2 (2) lüdende aan een open longtuberculose, 4 (8) aan een gesloten langtuberculose en 0 (3) aan een anderen vorm van tuberculose. In een ziekenhuis werd verpleegd 1 patiënt, terwül 2 naar een sanatorium werden gezon den, waarvan 1 voor rekening van een Raad van Arbeid. Er werden 14 Röntgenphoto's vervaardigd en wek 6 van de nieuw-ingeschrevenen, 2 van reeds-ingeschrenen en 6 als controle van reeds vroeger gemaakte photo's. Lorentz No. 3. Hendrik v. Lennep, is een winder. Het vijfde Rit: No. 1. Hendrik v. Lennep, is een verliser. No. 2. Tjeert Hendriksz, is een winder. Alsoo heeft Tjeert Hendriksz met een bles- paard van den heer mr. Jan Frederik Bere- wont de Silveren Sweep gewinnende gehaald. Aldus gedaan ten dage en plaatse in 't hoofd dezes breder gemeld. (get.) ABRAHAM VAN KALKER. BARENDT KROMHOUDT. HERMANUS BAKELS. JAN CROMWEL. My present Secretari, (get.) J. v. KALKER. Hieruit blijkt wel dat men ook toen reeds rekening diennde te houden met allerlei trucjes als elkanders paarden hinderen enz., maar te vens dat men daartegen afdoende wist op te treden. Jammer dat het zuiver sportieve en ook het historische element, bij de tegenwoordige dra verijen minder sterk naar voren komt, maar de traditie op zich is gelukkig toch gehandhaafd. Tot het einde der vorige eeuw was de groot- sche Harddraverslaan Jaarlijks getuige van de draverijen, maar daarna geraakten ze in ver getelheid. In 1913 werden ze weer met grooten luister in eere hersteld, ter gelegenheid van de onaf- hankelükheidsfeesten, doch toen kwam de mo bilisatie weer tusschenbeide. Met niet minder luister werden ze daarna verleden jaar weer voor het eerst sinds 1913 gehouden en wel met zoo'n succes, dat de ac tieve vereeniging „Santpoort's Ringrijden" zon der twijfel een lang voortbestaan dezer traditie zal waarborgen. H.S.G. 1 speelde te Rotterdam haar eerste wedstrijd in de competitie om het tweede klas kampioenschap van Nederland. De volledige uitslag luidde: Het Westen 1, R'dam H.S.G. 1, Haarlem 1. A. Neef—R. A. G. Davidson -y} 2. F. C. DelhaasG. Bollebakker 01 3. Drs. O. OpreiA. S. Katan 01 4. J. W. Stigter—F. Puts y2 5. G. AllmendingenJ. K. Meurman 01 6. S. HerschbergJ. H. Lichtenveldt y 7. J. R. KokP. Appelboom y, 8. J. R. Kok—D. Wielenga y. 9. H. Roos—H. D. v. d: Ouw 10. I. MühlradJoh. van Teunenbroek 01 Totaal. 3—7 Over eenigen tijd zullen hier te lande enkele merkwaardige beeldhouwwerken in hout worden tentoongesteld en wel van den Tiroolschen kunstenaar Peter Sellemond. Veel van zijn werk is in Oostenrijk reeds in kerken geplaatst en verschillende regeeringen kochten voor musea en verzamelingen zijn stukken aan. Een kruis met corpus heeft hij uitgevoerd voor de nieuwe kerk der Paters Passionisten in Mook, voor enkele andere kerken werden hem even eens opdrachten verleend. Verschillende af beeldingen van zijn werk, doen hem kennen als een gevoelig plasticus, met een scherp oog voor de realiteit en met een büzondere gave voor een grootsche, omvangrijke bewerking van zün materiaal. Zoo ontstond onder zün hand een kruis met corpus waarvan het laatste een hoogte van 4.20 M. heeft. Merkwaardig mag in deze verhoudingen de zuivere en evenwichtige expressie genoemd worden, die in alle onder deden van deze monumentale werkstukken behouden is gebleven. Aan het massieve der beelden is de fijne afwerking niet opgeofferd, een fragment als van den Christuskop doet ons dit duidelük zien. Dat Sellemond naast de realistische lijdens vertolking in zijn verschillende Christusbeelden ook uitdrukking weet te geven aan teederder emoties in zün religieuze kunst, bewüst het Madonnabeeld. De sierlü'ke en toch strakke lü'nen der Maria- gestalte worden goed doorbroken en weder op gevangen door de arm- en hoofdbuiging rond het speelsche kind, dat de maagd draagt. De suggestieve wer king van Sellemond's beelden bleek zoo sterk, dat- een kruis beeld, meegedragen in een Tiroolsche processie naar Wee- nen en daar voor den nacht in een kerk ondergebracht, dien geheelen nacht door tallooze geloovigen bezocht en vereerd werd. De geestelük- heid, overtuigd van de beteekenis die eendergelüke devotie heeft, ging daarna over tot definitieve plaatsing in een nieuwe kerk te Wee- nen. Op de a.s. Missie tentoonstelling te Gouda zal men zulk een kruisbeeld van Sellemond, waarvan het corpus 'n hoogte van 2.70 M. heeft, Een madonnabeeld kunnen aanschouwen. van Poter Sellemond, Wü hopen voor dien aangekocht door de tüd nog uitvoeriger op Duitsche regeering. 't werk van dezen Ti- roler terug te komen. jr. O. 1 1 Iri het Nederlandsch Tijdschrift voor Natuurkunde (1934, no. 2) is opgeno men prof. J. Huizinga's „Toespraak na! de onthulling van het Lorentz-monumentj te Leiden." Men herinnert zich, dat het den wereld- beroemden, en we mogen wel zeggen wereld- beminden natuurkundige Lorentz gegeven, was, de glorie van den Nobelprijs wegens zijn verdiensten voor de ontwikkeling der electro-magnetische lichttheorie, nog een kwarteeuw in grootheid en bescheidenheid! te beleven, tot 4 Februari 1928, den dag van zijn dood. Arnhem, zijn geboorte-, Haarlem, zijn laatste woonstad, Leiden, zijn wetenschap pelijke werkplaats, ze toonden alle drie on onmiddellijk een voor Nederland ongewonen wedijver om zijn nagedachtenis monumen taal te vereeuwigen. Wat ten slotte in na tionale samenwerking geschied is. Alleen de omstandigheden deden Leiden's gedenk- teeken het laatst gereed komen en eerst op 3 November van het vorige jaar tot onthulling geraken. Bij de Leidsche plechtigheid heeft men de ongewone, maar gelukkige gedachte ge had, een feestelijk woord te vragen „aan iemand, die in den volsten zin buitenstaan der moet heeten", gelijk de spreker zich zelf uitdrukt, aan Prof. Huizinga. Men wenschte geen kenschetsing van Lorentz' algemeen bekende en bij zyn over ly den in verschillende Europeesche centra herdachte natuurkundige praestaties; men wilde zijn geestelijk beeld zien geplaatst „in een perspectief van eeuwen en in het licht, dat schijnt uit de historie". In de laatste vier eeuwen zien we menig Nederlandsch vernuft aan den natuur- wetenschappelijken hemel schitteren. Ster ren van de eerste grootte tellen we onder onze plant- en dierkundigen, onze genees- heeren, scheikundigen en physiologen. De eigenlijk gezegde natuurkunde is te be ginnen met Stevin en Snellius tot op onze dagen met roem beoefend door menigen vaderlandschen geest. De grootsten van allen mogen we wel noemen den zeven tiende eeuwer Christiaan Huygens en onzen tijdgenoot Lorentz. Natuur- en cultuurwetenschappen hebben gelijkelijk de roeping te streven naar de zuiverste en hoogste waarheid. In beginsel moeten beide groepen van menschelijk vorschen en vinden „internationaal en wereldwijd" gericht zijn, al is het terrein waarop de vakman zich beweegt, van na- tionalen of zelfs van gewestelijken en plaatselijken aard. Het onmiddellijk object zijner wetenschap bepaalt niet het karakter en het geestelijk gezichtsveld van haar grooten beoefenaar. Wel liggen hier de dingen anders voor den physicus dan voor den cultuurhistori cus. IJet is niet onbekend gebleven, dat Lorentz wijze voorzichtigheid betrachtte tegenover andere kennisgebieden dan de zijne; men moest, vermaande hij bijvoor beeld, uit physieke zekerheden en moge lijkheden niet tot zielkundige en zedelijke besluiten. Zoo is Lorentz' wetenschaps leven een ideaal toonbeeld geworden van zelfbeheerscht beheerschen der natuur wetenschap die hy diende. De cultuurhistoricus, wel anders dan de natuurkundige, heeft te bestudeeren men schelijk willen en streven, menschelijk denken en doen van individuen en groe pen in verleden en heden. Hij kan niet an ders dan menschelijk mede-geïnteresseerd zyn by de objecten van zijn arbeid en heeft dan ook gestadig zijn weten en be vinden met een gevoelig geweten te be proeven en te herzien, eer hij zich uit spreekt. Wanneer Huizinga zich uitspreekt over Lorentz, heeft hij oog voor de betrekke- lyke „gunst van den tijd", die den grooten man het beleven der laatste jaren be spaarde, waarin we den eersten wezens- eisch der natuurwetenschappen, haar ob jectiviteit en hartstochtloosheid, zien ondergraven en ontworteld om een rassen theorie op te bouten, die leidt tot natio nalistische zelfvergoding. Dit bedenkend, komt Prof. Huizinga tot de volgende samenvatting: „Wee de natuurwetenschap, als zelfs zij haar immune krachten dienst baar zou maken aan het bewijzen van de beperkte en onvrije leerstellingen, die een tijdelijk stelsel van gezag verlangt en voorschrijft! Gelukkig een man, die als Lorentz, door zijn vak en krachtens eigen persoonlijk heid, en door de gunst van den tijd, die het perk van zijn leven omsloot, zich dat leven lang den drager heeft mogen voelen van die volstrekte en onbekommerde intemationaliteit, die heden ten dage soms schijnt haar „vast blokhuis tot be- waarnisse" der beschaving enkel daar te kunnen vinden, waar de geest heerscht in zijn werk van het erkennen der waarheid en het scheppen en aanschouwen der schoonheid. Lorentz, Nederlander en wereldfiguur, hem eeren wij. Ziet hem in gedachten zooals ge hem gekend hebt: met den vriendelijken blik, de gemakkelijke toe gankelijkheid voor iedereen, met de vlot heid van zyn woord en den helderen klank van zijn stem, den Lorentz, die voor een internationaal gehoor een moeilijk betoog van een ander begrijpelijk kon maken, door het voor de vuist in het Fransch over te brengen, Lorentz, in wien het ideaal van den modernen man van wetenschap be- 'ichaamd mocht heeten." Inderdaad, het was een gelukkige ge dachte bij het laatst onthulde monumeni tot Lorentz' eere een cultuurhistoricus hel woord te laten voeren. Gemeente-Badhuis In het gemeente-bad huis werden in de afgeloopen week 60 kuipbaden en 393 douchebaden genomen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1934 | | pagina 5