De wonderen der zeevaart
H
Met vekfuml mn dm dag
H
f 25.-
I ONZE 313e UITKEERING
f 80.665.-
PER VLIEGMACHINE DE WERELD ROND
keerden wij heden uit
HOE DE PHOENICIëRS
HUN KOERS BEPAALDEN
ONS LAND
Het Geheim van
het open Raam
WOENSDAG 13 JUNI 1934
Wat met behulp van een kompas
thans kinderspel is, was voor
die oude navigators een
moeilijk probleem
Primitieve maar prac-
tische instrumenten
Het centrum van de
walvischvangst
Een
Servisch-Kroatisch
woordenboek
Voederen van vogels
verboden
Hoe lang een vlieg kan
vliegen
ingevolge de voor onze abonnés geldende
gratis-ongevallenverzekering aan den Heer
J. H. DROHM, Marksingel 32, Breda, wegens
een aan hem overkomen verkeersongeval.
I Dit is
I WAARMEDE THANS EEN TOTAAL BEDRAG VAN 1
aan onze verzekerde abonnés is uitgekeerd.
DIRECTIE VEREEN. KATH. PERS j
Om den millioenenschat
van Abdoel Hamid
Korte berichten
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
Detective-verhaal dooi
ANTHONIE GILBERT
et water is ons element,
De zee bruist onze glorie.
Aldus J. P. Heye in een van zijn patriottische
buien en we moeten het toegeven: de Neder-
landsche zeevaarders hebben tusschen him col-
loga's immer een eminent figuur geslagen. En
als wü weer lezen, dat Nederland de traditie
handhaafde en opnieuw over een jaar het pro
centueel laagste verlies leed, dan slaan we ons
vol trots op de borst en zeggen, al staken we
nooit een neus buitengaats: dat hebben wij ge
daan!
Toch zijn er andere naties, die zich lang vóór
de Nederlanders op het zilte nat waagden en
ondanks de allergebrekkigste hulpmiddelen,
buitengewoon stoutmoedige tochten volbrachten.
De energie vond wegen; de voorzichtigheid be
dacht middelen om het gevaar te voorkomen en
verzon methodes, die nog altijd als afdoende
eenvoud mogen worden geroemd.
Als wij bijvoorbeeld lezen, dat de Phoeniciërs
op de Scilly-eilanden tinmijnen exploiteerden,
dan vraagt men zich af, hoe zij anders dan door
puur geluk den weg derwaarts vonden. Kaarten,
kompas of vuurtorens waren nog geheel onbe
kend op dit traject; een log, die nun aanwees
hoeveel mijlen zij hadden afgelegd, kenden zij
evenmin en toch was het risico, aan dergelijke
reizen verbonden, zoo gering, dat er geregeld
passagiers meevoeren en er op de Scillys een
Phoenische volksplanting kon ontstaan.
Het eerste gedeelte van de route voerde langs
dt Afrikaansche kust, door de Straat van Gi
braltar en langs de kusten van Spanje en Por
tugal. Tot zoover was de zaak vrij eenvoudig.
De Phoeniciërs schroomden niet de kust uit
het oog te verliezen, zoodat het gevaar voor
strandingen tot een minimum werd gereduceerd
en raakte men de kluts kwijt, dan kon men
weer het land opzoeken en dan de reis vervol
gen. De leuze: „Tijd is geld", was in die dagen
uog onbekend. Ingewikkelder werd het evenwel,
als men van Kaap Finisterre (eigenlijk nog wat
Noordelijker van Kaap Villano) den grooten
oversteek over de beruchte Golf van Biscaye
moest wagen. Dan werd het zaak de te volgen
richting goed vast te houden en wat voor ons.
met behulp van een kompas kinderspel is, was
voor die oude navigators een heel probleem.
Toch wisten zij zich te redden. Men vond vaak
afbeeldingen van schepen, waar een scheeps
gezel iets rookends over den achtersteven te
water wierp. Dat was een poging om gerookte
visch te vangen spotten de museumbezoekers;
dat was een offer aan de goden zeiden de meer
ernstige beschouwers en beiden hadden ongelijk.
Had een Phoenicisch gezagvoerder eenmaal
Zijn koers bepaald, dan wierp hij op gezette
afstanden de genoemde rookpotten te water
en door nu te zorgen, dat zijn schip en min
stens twee rookpotten zich in een rechte lijn
bevonden, had hij de zekerheid in een rechte
lijn voort te zeilen. Op deze wijze zeilde men
dan onder zorgvuldige vermijding van de
Uiterst gevaarlijke Bretonsche kust. naar den
Engelschen zuidwal en volgde dien tot Kaap
Landsend. Vandaar stak men over naar de
Scilly eilanden. Rechttoe-rechtaan was op de
heenreis te gevaarlijk; men vreesde de Scillys
te missen en in de Iersche Zee te verdwalen.
De thuisreis was eenvoudiger. Dan koerste
men van de Scillys regelrecht naar den Spaan-
schen noordwal, waarbij men er rekening mee
hield, om flink aan de binnenzijde van de
koerslijn te blijven. Deed men anders, dan
liep men de funeste kans het Iberische schier
eiland te missen en in de Atlantic om te
komen.
Het bepalen van den koers was niet het
Werk van den gezagvoerder, doch van een
bepaalden functionnaris. Naar alle waar
schijnlijkheid wist hij uit een tafeltje, met de
gegevens breedte en datum, de richting op te
zoeken waarin de zon opkwam en onderging.
Voor een modern stuurman is dat kinderwerk;
hij overgoot dat echter met een mystiek
sausje, wat precies in zijn lijn lag, daar hij
eveneens de geluks- en ongeluksdagen te be
palen had en verder de immer lichtelijk ge-
irriteerde zeegeesten aan een zoet lijntje moest
trachten te houden. Een sinecure was dat baan
tje dus niet.
De diepte bepalen was voor de Phoeniciërs
eveneens een koud kunstje. Men had gebakken
steenen van een bepaalden vorm. Aan het uit
steeksel van een stok werd nu zoo'n steen op
gehangen, waarna men dit samenstel te water
liet. De steen zonk, nam den stok mee, kantelde
op den bodem, maakte daar den stok vrij en uit
het tijdsverloop tusschen het uitzetten en op
duiken herleidde men de diepte.
Bij gebrek aan wind was de voortbeweging
de taak der opvarenden. Men las dan in de
oude geschriften vaak over schepen met twee
en drie rijen riemen en kon zich dan niet
voorstellen, hoe dat werkte. De Spaansche
galjoenen, met hun honderdtallen galeislaven
hadden de riemen boven elkaar en een stuk
of wat geketende roeiers aan eiken riem. De
Phoeniciërs hadden ingezien, dat drie man aan
één riem veel minder uitwerkten, dan drie man
aan drie riemen en vonden dan ook een
methode, om van vrijwel één hoogte, drie rie
men uit te brengen. Vanuit de scheepsboorden
staken de balkjes, van ongeveer een meter
lengte, dwarsscheeps en lichtelijk rijzend naar
buiten. Op het eind en halfweg waren deze
balkjes door lange en stevige latten verbonden
en nu vonden de drie riemen van de drie naast
elkander zittende roeiers een draaipunt: op
het boord, op de' binnenste lat en op de
buitenste lat. Hoe lang de heeren
historici en nautici gepuzzeld hebben, om
deze oplossing te vinden, valt niet met
zekerheid te zeggen; de Phoeniciërs bedachten
haar zonder voorbeeld en zonder aanwijzin
gen.
Dit waren enkele der listige bedenksels,
waarmee de Phoeniciërs het zeevaren mogelijk
wisten te maken en al zijn ze voor ons om
slachtig, toegegeven moet worden, dat de op
lossingen in de praktijk nog immer zouden
voldoen. Pienterder nog dan de Phoeniciërs
waren de inboorlingen der Tonga of Vriend
schapseilanden in den Grooten of Stillen
Oceaan. Dezen schroomden niet om in hun
smalle en open prauwen handel te drijven met
de inboorlingen van het Australische vaste
land en de tegenwoordige Nederlandsche Mo-
lukken. Hun doel was groot genoeg, dat was
niet mis te loopen, maar om terug de Vriend-
Schapseilanden te vinden, was minder eenvou
dig. Daartoe bezigden ze een instrument, dat
men het beste zou kunnen noemen: een dood-
geloopen zijtak van het moderne sextant. Het
bestond uit een schaal van een kokosnoot,
waaruit men door rotting en loogen het
vruchtvleesch had verwijderd. Dan kwam on
derin een, tot op een bepaalde hoogte toege
laten, plasje water, dat diende als spiegel,
waarmee men door gaten in den wand het
zonnespiegelbeeld in het plasje gadesloeg. Op
deze wijze bepaalde men de breedte der
Vriendschapseilanden en dan Oostwaarts zei
lende kon het niet missen, dan kwam men
automatisch in zijn dierbare thuishaven terug.
Dat is hoogst merkwaardig, bijna net zoo
merkwaardig als het feit, dat men het volk
dat deze instrumenten proefondervindelijk
samenstelde, wilden noemde.
Het middelpunt van de walvischvangst der
geheele aarde is de stad Sandefjord in Noor
wegen, die door dit bedrijf een geheel eigen
karakter heeft gekregen.
Om de huizen der reeders groepeeren zich de
eenvoudige houten huizen der matrozen, machi
nisten en harpoeniers der walvischvaarders, die
ieder jaar tegen het eind van Augustus naay
het Zuidpoolgebied trekken om daar ongeveer
acht maanden lang op de grootste zoogdieren
der zee te jagen. Deze mannen, die ten getale
van 8 tot 10.000 jaar na jaar uittrekken van
Sandefjord en de in de nabijheid gelegen ha
vensteden Tonesberg en Larvik, zijn dus slechts
enkele maanden thuis. Bijna uit ieder gezin
vertrekt een lid en uit vele huizen maken alle
mannen zich op om naar de Zuidelijke IJszee
te varen.
Het spreekt haast van zelf, dat dit walvisch-
vaartstadje naast een walvischmuseum cck een
walvischcafé en een walvisch-apotheek bezit,
in menig matroos heeft uit de Zuidelijke IJszee
een paar walvischkaken meegebracht, waarmee
hij den ingang van zijn huis bouwt.
Een merkwaardigheid is ook de walvisch-
krant, die wordt uitgegeven door de vereeniging
van walvischvaartondernemingen. In dit blad
worden de walvisschen, die het geheele jaar
door ergens zijn gevangen, nauwkeurig inge
schreven met opgave van grootte, gewicht enz.
Het eerste woordenboek in het Servisch-
Kroatisch, de officieele taal van Joego-Slavië,
wordt binnenkort uitgegeven. Het is een levens
werk van dr. Bakotitsj, den vice-minister van
buitenlandsche zaken. Het bevat ongeveer 30.000
woorden en zal tegen een populairen prijs in
een groote oplaag worden uitgegeven.
In den gemeenteraad van Parijs heeft een
.evendig debat plaats gehad over een stede
lijke verordening, volgens welke het verboden is
vogels te voederen. Een der vroede vaderen heeft
zich tot den prefect van het departement
Seine-et-Oise gewend met het verzoek om gra
tie voor eenige dierenvrienden, die de betref
fende verordening hadden overtreden.
Daarbij is uitgekomen, dat de bepaling od een
zeer merkwaardigen grond steunt. Het is n.l
wel geoorloofd, dat men duiven en musschen
voedert op de groote wegen, die door de parken
en de plantsoenen van Parijs loopen. Hier rich
ten de vogels n.l. naar de meening van het
gemeentebestuur geen schade aan. Maar het is
streng verboden, den vogels op de grasvlakten
broodkruimels voor te werpen, immers: de vo
gels zouden hier het gras kunnen vertrappen!
2III1IIIIIIIIIIIIIIIII1
iniiiiniiiiimiimë
Zie ons land met blonde duinen,
i Zie de kust met zilte zee!
Of bekijk de koele bosschen
i En de schoonheid valt u mee!
Lees nu verder in een reisgids
I Wat het vaderland ons biedt,
Want de meeste Nederlanders
Weten het zeer zeker niet:
Dat ons land ook meren rijk is,
Plassen, vennen, zoo charmant,
Dat het wonder-wat zou wezen,
Lagen z' in het buitenland!
Wij bezitten oude stadjes,
Nog met wallen er om heen,
Oude gevels, leuke pleintjes,
Kerken van verweerde steen.
Dorpjes, langs de kust bijvoorbeeld.
Schilderachtig en zoo fijn,
Net alsof ze uit een bouwdoos
Van gekleurde blokken zijn!
Molens, dijkenja, wat niet al,
Waar geen buitenland aan tipt,
Want voor uw vacantie-kiekjes
1 Is ons landje als geknipt!
1 Daarom doen zoo vele vreemden
Op hun reis steeds Holland aan,
Maar wij zelf.wij vragen 'n pas aan f
Om naar 't buitenland te gaan!
S
MARTIN BERDEN
(Nadruk verboden)
ËiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiimiiiiiiNiiiB
Professor Ellingbame te Oxford heelt de
vraag bestudeerd, hoe lang een vlieg zich zon
der rust in de lucht kan ophouden. Hij sloot een
vlieg in 'n glas op en joeg haar voortdurend op.
In het eerste uur deed het insect geen poging
om neer te strijken; vanaf het vierde uur toon
de het teekenen van vermoeidheid en na acht
uur en dertien minuten was het zoo uitgeput,
dat het niet meer van zijn plaats te verdrijven
was. Even later stierf het dier.
hè," zuchtte m'n vriend Larry, toen
hij zich vermoeid in 't hoekje van den
coupé liet vallen. „Was dat even op 't
nippertje!"
„Ja man, dat is doorgaans het begin van
zoo'n dag," zei ik. „Door al den rompslomp
wordt het op je verjaardag later dan de an
dere dagen en moet je op 't laatst nog hollen
om je morgentrein te halen. Voor we verder
gaan, moet ik je eerst feliciteeren. Kerel! van
harte hoor, en nog vele jaren! Hier heb je een
aardigheid voor je en ik hoop dat 't naar wensch
is," en met deZe woorden overhandigde ik hem
een zilveren sigarettenkoker.
Ik had minstens verwacht dat hij z'n oogen
uit zou kijken op dat prachtgeschenk, maar
tot m'n teleurstelling liet hij het onverschillig
in z'n zak glijden met de woorden: „Dank je
wel, kerel!"
Ik vond het niets aardig van hem, vooral
daar hij me met m'n verjaardag een lekkende
vulpen had gegeven, die misschien niet eens
de helft gekost had.
„Moet je eens zien, wat ik van m'n ouders
heb gekregen, een pracht-cadeau," en enthou
siast toonde hij me de werking van de diverse
knoppen van een fototoestel.
Hij was zóó enthousiast, dat hij niet eens
m'n terughoudendheid bemerkte.
Bij Waterloo-station verlieten we den trein
en ik wilde reeds, zooals gewoonlijk, haastig
naar den uitgang loopen, toen Larry me terug
hield met de woorden: „Wacht even, Magnus,
dan neem ik een snapshot van de menschen."
Tegelijk keerde hij zich om en nam een foto
van de reizigers, die zich naar den uitgang
bewogen.
Eerst den volgenden avond zagen we elkan
der weer, toen ik Larry op z'n kamers bezocht.
Nauwelijks was ik binnen, of hij liet me het
product van z'n eerste foto-kunst zien.
„Nu," zei ik sarcastisch, omdat ik het hem
nog niet kon vergeven dat hij m'n geschenk
zoo onverschillig in ontvangst had genomen.
,,'t lijkt me nog al vaag, precies een mistig
tafereel."
Toen ik echter nauwkeurig toekeek, werd ik
eensklaps aangenaam verrast op het zien van
een meisje, dat eenigszins afgezonderd van de
andere menschen stond. Feitelijk net alsof ze
er heelemaal niet bij behoorde. Maar wat voor
een meisje! Nooit van m'n leven had ik zoo
iets gezien!
„Kerel, hoe vind je dat meisje?" vroeg ik.
miiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
ïiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiïï
Wij noteerden vervolgens goed de plaats
waar het beest lag. De twee prachtige ivoren
tanden zouden ons nog van dienst kunnen zijn.
Ze meenemen was onmogelijk. Hoe zouden wij
met die zware stukken ivoor door het oerwoud
komen? Weet je wat, we gaan verder den berg
op, om vandaar den omtrek te verkennen zei
oom. Ik had er geen bezwaar tegen en zoo za
ten wij dan ook al spoedig weer in het don
kere oerwoud, dat den berg tot op flinke noogte
omringde. Voetje voor voetje vorderden wij,
maar wij bereikten ons doel.
We waren thans genaderd tot de grens der
eeuwige sneeuw. Wat een prachtig gezicht. Bo
ven was de bergspits met sneeuw bedekt, schit
terend in de tropische zon. Beneden ons het
donkere oerwoud, dat als een rand den voet van
een berg omzoomde. Diep onder den indruk van
het majestueuze nam oom Sidney zijn hoed af.
en ik, ik keek mijn oogen bijna uit het hoofd.
Geruimen tijd bleven we zoo sprakeloos staan
kijken. Maar plots gaf ik een schreeuw van op
winding Oom, oom, kijk daar eens! Wat is er,
je laat me schrikken. Kijk daar oom, daar, riep
ik, naar de vlakte wijzend, zonder te zeggen,
wat me zoo opwond. Wat bedoel je toch? Wat
zie je? vroeg oom. Een rookpluim daar oom,
antwoordde ik
Oom deed een paar stappen vooruit om beter
te kunnen zien, maar, hoe vreeselijkZijn
vechtervoet drukte een rotspunt in gruis, hij
verloor zijn evenwicht, zocht naar houvast, dat
hy niet vond en stortte daarna in een rotskloof
naar beneden. Ik gaf een schreeuw en viel
flauw. Hoe lang dit duurde weet ik niet, maar
toen ik by kwam keek ik meteen over den rand
van de kloof om te zien, wat er van oom gewor
den was.
vol geestdrift. „Zou ze 's morgens ook altijd met
den trein van 8.15 meegaan? Ik geloof niet dar
ik haar ooit eerder gezien heb. Die wil ik lee-
ren kennen."
„Ho, ho, niet zoo haastig! 'tls mijn foto en
ik heb al besloten met haar kennis te maken,"
klonk het eenigszins nydig.
„Nee maar, die is ook goed. Omdat ze nou
toevalhg op jou foto staat, zou jij haar alleen
maar leeren kennen," kaatste ik schamper
terug.
„Dat niet. maar je zult het toch met me
eens Kin, dat je zonder my'n foto haar nooit te
zien had gekregen. In ieder geval: jij mag
bruidsjonker zijn, als ik trouw," liet hij er la
chend op volgen.
„Of jij bü mij. We zullen eerlijk te werk gaan
en dan, wie ze
kiezen zal.... ja, jm,,m
dat moeten we E TT E
afwachten. Laten E tlCt IYICISJC
we elkaar de E
hand daarop ge- E VCM de fotO
ven," en tegelijk
stak ik hem de
hand toe.
„Daar denk ik niet aan," sputterde hij kwaad.
„Ik heb haar ontdekt; ik mag dus het eerst
probeeren haar te winnen."
Op mijn beurt werd ik kwaad, trok m'n hand
terug en sprak ijzig:
„Dan eindigt hierby onze vriendschap."
Met opgeheven hoofd verliet ik z'n kamer.
Den volgenden morgen nam ik reeds den
trein, die om 7.30 aan het Waterloo-station ar
riveert en stelde me by den uitgang zóó op,
dat ik onbemerkt alle passagiers in oogen-
schouw kon nemen. Tot m'n verwondering zag
ik, een eindje verder, Larry ook staan.
„Mooi zoo, dat wordt nu oppassen wie haar
't eerst ziet," mompelde ik en besloot m'n oogen
goed den kost te geven.
Trein na trein rolde binnen; telkens ver
drong zich dan een groote massa naar den
uitgang, maarhet meisje was er niet tus
schen. Heimelijk staarde ik af en toe naar
Larry en tot m'n geruststelling bemerkte ik
aan z'n mistroostig uiterlijk, dat hij haar ook
nog niet bespeurd had.
Eindelijk stoomde de trein van 8.15 binnen.
Nu werd het dubbel opletten! Een detective
had niet beter kunnen uitzien naar z'n prooi
dan ik het deed naar het meisje van de foto.
Al m'n moeite was echter vergeefsch. Want
reeds gingen de laatste passagiers door den
uitgang en bleven Larry en ik zoowat alleen
op het perron en nog was ze niet gekomen.
Zuchtend besloot ik om op te stappen. Heime-
lyk keek ik even met een beetje leedvermaak
naar Larry, omdat hij haar tenminste ook niet
gezien had, doch schrok werkelijk van de uit
drukking der diepe teleurstelling, welke zich op
z'n gelaat weerspiegelde. Direct vergat ik dat
we feitelijk kwade vrienden waren, stapte op
hem toe, legde m'n hand op z'n schouder en
sprak:
„Maar Larry, trek je het je zoo aan?"
„Dat is niet te verwonderen," gaf hij met
een zucht te kennen, „kijk daar maar eens
naar!"
Ik volgde de richting van z'n vinger en
keek verbaasd en bedremmeld naar hetgeen
ik zag.
Daar zag ik „het" meisje, dochlevens
groot afgebeeld op een reclamebord. Met groote
letters stond er op een afstand boven: „Poetst
uw tanden met „Sneeuwwitjes" tandpasta."
Op initiatief van de erfgenamen van den
vroegeren sultan Abdoel Hamid, die in het jaar
1900 afgezet werd en in 1918 stierf, werd een
Britsche Maatschappy met een kapitaal van
7.300.000 Canadeesche dollars gesticht (The
Consolidated Eastern Corporation Ltd) met het
doel het enorm vermogen van ongeveer 100 mil-
lioen Eng. ponden, dat door Abdoel Hamid na
gelaten werd en dat onrechtmatig onteigend
moet zyn, voor de rechtmatige erfgenamen van
den sultan terug te winnen.
De tegenwoordige waarde der nalatenschap
wordt op ongeveer 30 millioen Engelsche ponden
geschat, die gelykelyk verdeeld zullen worden
tusschen de rechtmatige erfgenamen (ongeveer
100) en de aandeelhouders der maatschappy.
Om dit doel te bereiken moeten onderhandelin
gen gevoerd worden met Engeland, Frankryk,
Italië, Turkije, Palestina en Griekenland.
De Maatschappij heeft zich de medewerking
der voornaamste advocaten verzekerd, daar
wellicht lange processen gevoerd moeten wor
den. De eischen zullen den Regeeringen der be
treffende landen reeds tegen het einde van deze
maand ter onderteekening voorgelegd worden.
De nalatenschap van den sultan bestaat voor
het grootste gedeelte uit landeryen, olieconces
sies, uitgestrekte bezittingen tusschen Euphraat
en Tigris, in Syrië, Palestina, Griekenland en
Tripolis.
Te Koblenz is Dinsdagochtend een man te
rechtgesteld wegens moord op een vrouw.
Ruim 100 werkloozen hielden gisteren een be
tooging voor het stdhuis te Londen en riepen:
Weg met de arbeiderspartij. De politie verdreef
de betoogers en bezette de ingangen van het
raadhuis.
t wr r „it blad zl1n ineevolee de verzekeringsvoorwaarden tegen f O/J/l/l btj levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door f 7Cf) bij een ongeval met f O Cf) by verlies van een hand f 1 Of ay verlies van een f Cfï bij een breuk van f Afï by verlies van 'n
AUq CLuOTlTléS ongevallen veraeke^TvMreen^dM volgende iStkeeringen t dUUU.m verlltB van belde armen, belde beenen of beide oogen T f OU.- doodeiyken afloop T OU.- een voet of een oog 16 O.- duim of wijsvinger tJl/.-been of arm/ tfl/.- anderen vmger
(Korte Inhoud van het voorafgaande
Sir Hector Asscher gaat door voor een ver
woed verzamelaar van kostbare boeken
[n Merlin St Hugh waar hit op Min bul
ten woont leeft h!1 zeer afeezonderd mrt
syn mehtle Paula Parkston. die tn het
geheim verloofd was met den secretaris
van sir Hector Arthur Newnham Door
een handlangster komt Asscher in het be
zit van een kostbaar werk. dat uit de bi
bliotheek van Burgovne Is gestolen As
scher reist naar Frankrllk om een aantal
boeken te verkoopen. nagereisd door Sur-
goyne en den letterkundige Eggerton In
een Luguber hotelletle te Parils wordt As
scher dan vermoord Omtrent den dader
tast men ln het duister Waarsehilnlijk
ls Asscher reeds tn den trein vermoord
en ln zitn boekenkoffer. door Iemand die
zich voor hem uitgaf naar het hotel ver
voerd Het tustltlee! onderzoek wordt ge
leid door den detective Lestrange).
TIENDE HOOFDSTUK
I.
DE MAN MET HET LITTEEKEN
Terwyl Lestrange Chaumier interviewde was
Davidson in East Clapham druk aan het werk
om Sandilands op te sporen. Dat was een kort
en breed geschouderd mannetje met een me-
lancholieken blik, zooals men dien wel aantreft
by orkest-musici die al hun hoop om nog ooit
eens beroemd te worden hebben laten varen.
Sandilands leed in stilte om zijn eenige dochter,
die gedurende den oorlog in Frankrijk als ver
pleegster was gestorven en hy sprak met een
slepende, zeurende stem. alsof er niets en
niemand' ter wereld meer was, voor wien het
nog de moeite gold, zich warm te maken.
Davidsen legde eerst in 't kort uit, waar
het om ging. Toen haalde hy den baard te
voorschyn en sprak:
„Als ik het goed heb, heeft u dit ding ver
kocht op vier Mei?"
„Nou, ik zou heelemaal niet kunnen zweren,
dat hét precies de vierde was," antwoordde
Sandilands, met zyn langzame grafstem „Maar
ik heb het in ieder geval verkocht."
„wy hebben er het duplicaat-verkoopboek op
nageslagen en daar stond heel duidelyk 4 Mei.
Kun je je nog herinneren, wie dat gekocht
heeft?"
„Een jongeman" zei Sandilands na eenige
aarzeling.
„Blond of donker?"
„Blond." Ditmaal was er niet de minste twy-
fel in zyn antwoord te bespeuren.
„Ben Je daar zeker van?"
„O, heel zeker. Ik vroeg nog of er geen pruik
by moest, omdat hy zoo buitengewoon blond
was, maar hy vertelde dat de baard niet voor
hem zelf diende. Hy was zooiets van ceremonie
meester op een huiselyk feest, waar een too-
neelstukje werd gegeven. En nu moest hy zor
gen, dat alles in orde was."
„Zei hy ook, of het voor een groot gezel
schap was?"
„Een man of twintig."
„Anders niets?"
„Hy zei, dat hy heelemaal alleen voor al het
werk stond, en dat hy nog maar net begonnen
was. Hy was er nog niet half mee klaar." ging
Sandilands na een onnoodige rauze verder. „Hy
moest ook nog voor andere menschen zorgen,
zei hy."
„Liet hy dan niet doorschemeren, dat hy
ook nog andere baarden, pruiken of snorren
zou komen halen?"
„Neen, Sir. Maar als een goed verkooper
vertelde ik hem natuurlijk onmiadeliyk, dat
wy nog een hoop dergelyke artikelen in voor
raad hadden, maar hy lachte, betaalde en
ging den winkel uit."
„Vreemd," gaf Davidson eeriyk toe ,Kun
je niet een beetje nauwkeurige beschrijving van
den man geven?"
„Nou, hij was blond, met een byna blonden
snor en over zyn kin. vlak beneden zyn lippen,
liep een groot litteeken.
Een verbazend leelyk litteeken, merkt hy
zelf lachend tegen me op. Hy zou zijn baard
maar eens laten groeien. Hy had het in den
oorlog opgeloopen, legde hy uit."
Davidson dacht na en fronste een weinig de
wenkorauwen.
„Heeft hij je anders niets verteld? Heb je
eenig idee, hoe groot hy was?"
Sandilands begon wat zenuwachtig te
worden.
„Hij was iets grooter dan u of ik, mynheer."
„Dat zegt nog niets," antwoordde David
son, een beetje geprikkeld door de onhandige
toespeling op zyn geringe lengte.
„Nou, zoowat vyf voet en tien inches,"
waagde de ander een schatting. Maar Davidson
had wel in de gaten, dat hy maar lukraak een
getal noemde en niet het minste idee had.
welke lengte met deze cyfers overeenkwam.
„Je wilt dus zeggen, een tamelijk groot
iemand," stelde hy voor en Sandilands was het
daarmee onmiddellijk eens.
„Kun je je nog iets herinneren. Vertelde hy
niet, waar hy woonde?"
„Nee, nee. Maar er was nog iets. Toen hy
de rekening betaalde, viel het mij op, dat hy
aan den vierden vinger van zyn rechterhand
een soort vlek had."
Onmiddeliyk schoot het door Davidson's ge
dachte dat de kerel in de Poisson d'Or al
den tyd, dat hy in de kamer was gebleven, zyn
handschoenen had aangehouden.
„Zou je die hand terug herkennen?"
„Ik? Ja, dat geloof ik wel, mynheer Maar
dan, als ik den heelen man er by zag."
„Dank je wel. Dat kan ook nog wel eens
gebeuren. Vertel me dit nog even. Krn je een
van deze menseben?"
Hij haalde een paar foto's voor den dag.
Sandilands zocht met een pynlijke nauwkeurig
heid, of hij ook maar iets van zyn klant ln
deze mannen kon terugvinden. By het portret
van Newnham bleef hy lang en aandachtig
kyken. terwyi hy eerst den eenen kant van het
gezicht bestudeerde en toen weer den anderen
en als maar zei:
„Ja, men zou zeggen, dat hy het is. Waar
is dat litteeken gebleven?"
Davidson was er vast van overtuigd, dat de
man hem zeker belangryke mededeelingen had
gedaan, maar hem verder niet meer van dienst
zou kunnen zyn. Daarom maakte hy zich met
enkele hoffeiyke woorden uit de voeten en dacht
ondertusschen na hoe hij het best zou kunnen
bewyzen dat Newnham den vierden Mei wer-
keiyk in Londen was geweest. Hy dacht er eerst
over, om z'n licht bij Ruth Marlowe op te
steken, maar toen waarschuwde hem een
innerlyke stem, met haar wat voorzichtig te
zyn.
Hy had zoo'n idee, dat het meisje tot
iederen prys den jongeman wenschte vry te
pleiten. Daar kwam nog by, dat zy od het
oogenblik in Parys zat. Hy besloot aus zyn
kans te wagen en met den sneltrein van 10.56
naar Chancelbury te gaan, daar een auto te
nemen voor Merlin St. Hugh en een rustig
uurtje in de bibliotheek door te brengen. Er
was een prachtige trein waar hy 's middags
mee terug kon komen. Ruth's afwezigheid gaf
hem volledige vrijheid van handelen.
Het huishouden te Merlin St Hugh lag
heelemaal overhoop. Paula was in bed ge
bleven met een brandende hoofdpyn. Alle be
dienden waren even zenuwachtig door de ge
weldige spanning, die de vlucht van Miss Mar
lowe naar Parys'had veroorzaakt. Er hing een
echt mysterieuse sfeer om al hun doen en
laten.
In de bibliotheek vond Davidson spoedig ge
noeg, wat hy wenschte te weten.
Op Ascher's bureau stond een dagkalender,
waarvan de blaadjes op ringetjes liepen en dus
niet werden afgescheurd, zoodat hij de vorige
dagen nog eens kon naslaan, indien hy dit
noodig oordeelde. Op het blaadje van den vier
den had Ruth in haar duidelijk, klein schrift
enkele aanteekeningen gemaakt: „A. N. moet
om half één Churchman bezoeken." Hij vroeg
zich af, wie die Churchman was en begon den
inhoud van Ruth's bureau na te pluizen, Zoo
als hij verwachtte vond hy ook een adresDoek,
en onder de C. waren de noodige inlichtingen:
Andrew Churchman, 14 Silver Square W. C.
1. Het verdere onderzoek in dit vertrek leverde
hem niets nieuws op. Davidson reed weer terug
naar Chancelbury en haalde nog juist den
sneltrein naar Londen.
Van Victoria belde hij Churchman even op.
of deze hem misschien vijf minuten zou kunnen
ontvangen. Na eenige aarzeling antwoordde een
dienstbode naar haar stem te oordeelen
althans moest zy de dienstbode wel zyn
dat mr. Churchman hem zou ontvangen, in
dien hy onmiddeliyk zou komen. De detective
riep dus een taxi aan en vloog naar Silver
Square.
(Wordt vervolgd)