De wonderen der zeevaart H Met vekfuml mn dm dag H f 25.- I ONZE 313e UITKEERING f 80.665.- PER VLIEGMACHINE DE WERELD ROND keerden wij heden uit HOE DE PHOENICIëRS HUN KOERS BEPAALDEN ONS LAND Het Geheim van het open Raam WOENSDAG 13 JUNI 1934 Wat met behulp van een kompas thans kinderspel is, was voor die oude navigators een moeilijk probleem Primitieve maar prac- tische instrumenten Het centrum van de walvischvangst Een Servisch-Kroatisch woordenboek Voederen van vogels verboden Hoe lang een vlieg kan vliegen ingevolge de voor onze abonnés geldende gratis-ongevallenverzekering aan den Heer J. H. DROHM, Marksingel 32, Breda, wegens een aan hem overkomen verkeersongeval. I Dit is I WAARMEDE THANS EEN TOTAAL BEDRAG VAN 1 aan onze verzekerde abonnés is uitgekeerd. DIRECTIE VEREEN. KATH. PERS j Om den millioenenschat van Abdoel Hamid Korte berichten AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL Detective-verhaal dooi ANTHONIE GILBERT et water is ons element, De zee bruist onze glorie. Aldus J. P. Heye in een van zijn patriottische buien en we moeten het toegeven: de Neder- landsche zeevaarders hebben tusschen him col- loga's immer een eminent figuur geslagen. En als wü weer lezen, dat Nederland de traditie handhaafde en opnieuw over een jaar het pro centueel laagste verlies leed, dan slaan we ons vol trots op de borst en zeggen, al staken we nooit een neus buitengaats: dat hebben wij ge daan! Toch zijn er andere naties, die zich lang vóór de Nederlanders op het zilte nat waagden en ondanks de allergebrekkigste hulpmiddelen, buitengewoon stoutmoedige tochten volbrachten. De energie vond wegen; de voorzichtigheid be dacht middelen om het gevaar te voorkomen en verzon methodes, die nog altijd als afdoende eenvoud mogen worden geroemd. Als wij bijvoorbeeld lezen, dat de Phoeniciërs op de Scilly-eilanden tinmijnen exploiteerden, dan vraagt men zich af, hoe zij anders dan door puur geluk den weg derwaarts vonden. Kaarten, kompas of vuurtorens waren nog geheel onbe kend op dit traject; een log, die nun aanwees hoeveel mijlen zij hadden afgelegd, kenden zij evenmin en toch was het risico, aan dergelijke reizen verbonden, zoo gering, dat er geregeld passagiers meevoeren en er op de Scillys een Phoenische volksplanting kon ontstaan. Het eerste gedeelte van de route voerde langs dt Afrikaansche kust, door de Straat van Gi braltar en langs de kusten van Spanje en Por tugal. Tot zoover was de zaak vrij eenvoudig. De Phoeniciërs schroomden niet de kust uit het oog te verliezen, zoodat het gevaar voor strandingen tot een minimum werd gereduceerd en raakte men de kluts kwijt, dan kon men weer het land opzoeken en dan de reis vervol gen. De leuze: „Tijd is geld", was in die dagen uog onbekend. Ingewikkelder werd het evenwel, als men van Kaap Finisterre (eigenlijk nog wat Noordelijker van Kaap Villano) den grooten oversteek over de beruchte Golf van Biscaye moest wagen. Dan werd het zaak de te volgen richting goed vast te houden en wat voor ons. met behulp van een kompas kinderspel is, was voor die oude navigators een heel probleem. Toch wisten zij zich te redden. Men vond vaak afbeeldingen van schepen, waar een scheeps gezel iets rookends over den achtersteven te water wierp. Dat was een poging om gerookte visch te vangen spotten de museumbezoekers; dat was een offer aan de goden zeiden de meer ernstige beschouwers en beiden hadden ongelijk. Had een Phoenicisch gezagvoerder eenmaal Zijn koers bepaald, dan wierp hij op gezette afstanden de genoemde rookpotten te water en door nu te zorgen, dat zijn schip en min stens twee rookpotten zich in een rechte lijn bevonden, had hij de zekerheid in een rechte lijn voort te zeilen. Op deze wijze zeilde men dan onder zorgvuldige vermijding van de Uiterst gevaarlijke Bretonsche kust. naar den Engelschen zuidwal en volgde dien tot Kaap Landsend. Vandaar stak men over naar de Scilly eilanden. Rechttoe-rechtaan was op de heenreis te gevaarlijk; men vreesde de Scillys te missen en in de Iersche Zee te verdwalen. De thuisreis was eenvoudiger. Dan koerste men van de Scillys regelrecht naar den Spaan- schen noordwal, waarbij men er rekening mee hield, om flink aan de binnenzijde van de koerslijn te blijven. Deed men anders, dan liep men de funeste kans het Iberische schier eiland te missen en in de Atlantic om te komen. Het bepalen van den koers was niet het Werk van den gezagvoerder, doch van een bepaalden functionnaris. Naar alle waar schijnlijkheid wist hij uit een tafeltje, met de gegevens breedte en datum, de richting op te zoeken waarin de zon opkwam en onderging. Voor een modern stuurman is dat kinderwerk; hij overgoot dat echter met een mystiek sausje, wat precies in zijn lijn lag, daar hij eveneens de geluks- en ongeluksdagen te be palen had en verder de immer lichtelijk ge- irriteerde zeegeesten aan een zoet lijntje moest trachten te houden. Een sinecure was dat baan tje dus niet. De diepte bepalen was voor de Phoeniciërs eveneens een koud kunstje. Men had gebakken steenen van een bepaalden vorm. Aan het uit steeksel van een stok werd nu zoo'n steen op gehangen, waarna men dit samenstel te water liet. De steen zonk, nam den stok mee, kantelde op den bodem, maakte daar den stok vrij en uit het tijdsverloop tusschen het uitzetten en op duiken herleidde men de diepte. Bij gebrek aan wind was de voortbeweging de taak der opvarenden. Men las dan in de oude geschriften vaak over schepen met twee en drie rijen riemen en kon zich dan niet voorstellen, hoe dat werkte. De Spaansche galjoenen, met hun honderdtallen galeislaven hadden de riemen boven elkaar en een stuk of wat geketende roeiers aan eiken riem. De Phoeniciërs hadden ingezien, dat drie man aan één riem veel minder uitwerkten, dan drie man aan drie riemen en vonden dan ook een methode, om van vrijwel één hoogte, drie rie men uit te brengen. Vanuit de scheepsboorden staken de balkjes, van ongeveer een meter lengte, dwarsscheeps en lichtelijk rijzend naar buiten. Op het eind en halfweg waren deze balkjes door lange en stevige latten verbonden en nu vonden de drie riemen van de drie naast elkander zittende roeiers een draaipunt: op het boord, op de' binnenste lat en op de buitenste lat. Hoe lang de heeren historici en nautici gepuzzeld hebben, om deze oplossing te vinden, valt niet met zekerheid te zeggen; de Phoeniciërs bedachten haar zonder voorbeeld en zonder aanwijzin gen. Dit waren enkele der listige bedenksels, waarmee de Phoeniciërs het zeevaren mogelijk wisten te maken en al zijn ze voor ons om slachtig, toegegeven moet worden, dat de op lossingen in de praktijk nog immer zouden voldoen. Pienterder nog dan de Phoeniciërs waren de inboorlingen der Tonga of Vriend schapseilanden in den Grooten of Stillen Oceaan. Dezen schroomden niet om in hun smalle en open prauwen handel te drijven met de inboorlingen van het Australische vaste land en de tegenwoordige Nederlandsche Mo- lukken. Hun doel was groot genoeg, dat was niet mis te loopen, maar om terug de Vriend- Schapseilanden te vinden, was minder eenvou dig. Daartoe bezigden ze een instrument, dat men het beste zou kunnen noemen: een dood- geloopen zijtak van het moderne sextant. Het bestond uit een schaal van een kokosnoot, waaruit men door rotting en loogen het vruchtvleesch had verwijderd. Dan kwam on derin een, tot op een bepaalde hoogte toege laten, plasje water, dat diende als spiegel, waarmee men door gaten in den wand het zonnespiegelbeeld in het plasje gadesloeg. Op deze wijze bepaalde men de breedte der Vriendschapseilanden en dan Oostwaarts zei lende kon het niet missen, dan kwam men automatisch in zijn dierbare thuishaven terug. Dat is hoogst merkwaardig, bijna net zoo merkwaardig als het feit, dat men het volk dat deze instrumenten proefondervindelijk samenstelde, wilden noemde. Het middelpunt van de walvischvangst der geheele aarde is de stad Sandefjord in Noor wegen, die door dit bedrijf een geheel eigen karakter heeft gekregen. Om de huizen der reeders groepeeren zich de eenvoudige houten huizen der matrozen, machi nisten en harpoeniers der walvischvaarders, die ieder jaar tegen het eind van Augustus naay het Zuidpoolgebied trekken om daar ongeveer acht maanden lang op de grootste zoogdieren der zee te jagen. Deze mannen, die ten getale van 8 tot 10.000 jaar na jaar uittrekken van Sandefjord en de in de nabijheid gelegen ha vensteden Tonesberg en Larvik, zijn dus slechts enkele maanden thuis. Bijna uit ieder gezin vertrekt een lid en uit vele huizen maken alle mannen zich op om naar de Zuidelijke IJszee te varen. Het spreekt haast van zelf, dat dit walvisch- vaartstadje naast een walvischmuseum cck een walvischcafé en een walvisch-apotheek bezit, in menig matroos heeft uit de Zuidelijke IJszee een paar walvischkaken meegebracht, waarmee hij den ingang van zijn huis bouwt. Een merkwaardigheid is ook de walvisch- krant, die wordt uitgegeven door de vereeniging van walvischvaartondernemingen. In dit blad worden de walvisschen, die het geheele jaar door ergens zijn gevangen, nauwkeurig inge schreven met opgave van grootte, gewicht enz. Het eerste woordenboek in het Servisch- Kroatisch, de officieele taal van Joego-Slavië, wordt binnenkort uitgegeven. Het is een levens werk van dr. Bakotitsj, den vice-minister van buitenlandsche zaken. Het bevat ongeveer 30.000 woorden en zal tegen een populairen prijs in een groote oplaag worden uitgegeven. In den gemeenteraad van Parijs heeft een .evendig debat plaats gehad over een stede lijke verordening, volgens welke het verboden is vogels te voederen. Een der vroede vaderen heeft zich tot den prefect van het departement Seine-et-Oise gewend met het verzoek om gra tie voor eenige dierenvrienden, die de betref fende verordening hadden overtreden. Daarbij is uitgekomen, dat de bepaling od een zeer merkwaardigen grond steunt. Het is n.l wel geoorloofd, dat men duiven en musschen voedert op de groote wegen, die door de parken en de plantsoenen van Parijs loopen. Hier rich ten de vogels n.l. naar de meening van het gemeentebestuur geen schade aan. Maar het is streng verboden, den vogels op de grasvlakten broodkruimels voor te werpen, immers: de vo gels zouden hier het gras kunnen vertrappen! 2III1IIIIIIIIIIIIIIIII1 iniiiiniiiiimiimë Zie ons land met blonde duinen, i Zie de kust met zilte zee! Of bekijk de koele bosschen i En de schoonheid valt u mee! Lees nu verder in een reisgids I Wat het vaderland ons biedt, Want de meeste Nederlanders Weten het zeer zeker niet: Dat ons land ook meren rijk is, Plassen, vennen, zoo charmant, Dat het wonder-wat zou wezen, Lagen z' in het buitenland! Wij bezitten oude stadjes, Nog met wallen er om heen, Oude gevels, leuke pleintjes, Kerken van verweerde steen. Dorpjes, langs de kust bijvoorbeeld. Schilderachtig en zoo fijn, Net alsof ze uit een bouwdoos Van gekleurde blokken zijn! Molens, dijkenja, wat niet al, Waar geen buitenland aan tipt, Want voor uw vacantie-kiekjes 1 Is ons landje als geknipt! 1 Daarom doen zoo vele vreemden Op hun reis steeds Holland aan, Maar wij zelf.wij vragen 'n pas aan f Om naar 't buitenland te gaan! S MARTIN BERDEN (Nadruk verboden) ËiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiimiiiiiiNiiiB Professor Ellingbame te Oxford heelt de vraag bestudeerd, hoe lang een vlieg zich zon der rust in de lucht kan ophouden. Hij sloot een vlieg in 'n glas op en joeg haar voortdurend op. In het eerste uur deed het insect geen poging om neer te strijken; vanaf het vierde uur toon de het teekenen van vermoeidheid en na acht uur en dertien minuten was het zoo uitgeput, dat het niet meer van zijn plaats te verdrijven was. Even later stierf het dier. hè," zuchtte m'n vriend Larry, toen hij zich vermoeid in 't hoekje van den coupé liet vallen. „Was dat even op 't nippertje!" „Ja man, dat is doorgaans het begin van zoo'n dag," zei ik. „Door al den rompslomp wordt het op je verjaardag later dan de an dere dagen en moet je op 't laatst nog hollen om je morgentrein te halen. Voor we verder gaan, moet ik je eerst feliciteeren. Kerel! van harte hoor, en nog vele jaren! Hier heb je een aardigheid voor je en ik hoop dat 't naar wensch is," en met deZe woorden overhandigde ik hem een zilveren sigarettenkoker. Ik had minstens verwacht dat hij z'n oogen uit zou kijken op dat prachtgeschenk, maar tot m'n teleurstelling liet hij het onverschillig in z'n zak glijden met de woorden: „Dank je wel, kerel!" Ik vond het niets aardig van hem, vooral daar hij me met m'n verjaardag een lekkende vulpen had gegeven, die misschien niet eens de helft gekost had. „Moet je eens zien, wat ik van m'n ouders heb gekregen, een pracht-cadeau," en enthou siast toonde hij me de werking van de diverse knoppen van een fototoestel. Hij was zóó enthousiast, dat hij niet eens m'n terughoudendheid bemerkte. Bij Waterloo-station verlieten we den trein en ik wilde reeds, zooals gewoonlijk, haastig naar den uitgang loopen, toen Larry me terug hield met de woorden: „Wacht even, Magnus, dan neem ik een snapshot van de menschen." Tegelijk keerde hij zich om en nam een foto van de reizigers, die zich naar den uitgang bewogen. Eerst den volgenden avond zagen we elkan der weer, toen ik Larry op z'n kamers bezocht. Nauwelijks was ik binnen, of hij liet me het product van z'n eerste foto-kunst zien. „Nu," zei ik sarcastisch, omdat ik het hem nog niet kon vergeven dat hij m'n geschenk zoo onverschillig in ontvangst had genomen. ,,'t lijkt me nog al vaag, precies een mistig tafereel." Toen ik echter nauwkeurig toekeek, werd ik eensklaps aangenaam verrast op het zien van een meisje, dat eenigszins afgezonderd van de andere menschen stond. Feitelijk net alsof ze er heelemaal niet bij behoorde. Maar wat voor een meisje! Nooit van m'n leven had ik zoo iets gezien! „Kerel, hoe vind je dat meisje?" vroeg ik. miiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii ïiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiïï Wij noteerden vervolgens goed de plaats waar het beest lag. De twee prachtige ivoren tanden zouden ons nog van dienst kunnen zijn. Ze meenemen was onmogelijk. Hoe zouden wij met die zware stukken ivoor door het oerwoud komen? Weet je wat, we gaan verder den berg op, om vandaar den omtrek te verkennen zei oom. Ik had er geen bezwaar tegen en zoo za ten wij dan ook al spoedig weer in het don kere oerwoud, dat den berg tot op flinke noogte omringde. Voetje voor voetje vorderden wij, maar wij bereikten ons doel. We waren thans genaderd tot de grens der eeuwige sneeuw. Wat een prachtig gezicht. Bo ven was de bergspits met sneeuw bedekt, schit terend in de tropische zon. Beneden ons het donkere oerwoud, dat als een rand den voet van een berg omzoomde. Diep onder den indruk van het majestueuze nam oom Sidney zijn hoed af. en ik, ik keek mijn oogen bijna uit het hoofd. Geruimen tijd bleven we zoo sprakeloos staan kijken. Maar plots gaf ik een schreeuw van op winding Oom, oom, kijk daar eens! Wat is er, je laat me schrikken. Kijk daar oom, daar, riep ik, naar de vlakte wijzend, zonder te zeggen, wat me zoo opwond. Wat bedoel je toch? Wat zie je? vroeg oom. Een rookpluim daar oom, antwoordde ik Oom deed een paar stappen vooruit om beter te kunnen zien, maar, hoe vreeselijkZijn vechtervoet drukte een rotspunt in gruis, hij verloor zijn evenwicht, zocht naar houvast, dat hy niet vond en stortte daarna in een rotskloof naar beneden. Ik gaf een schreeuw en viel flauw. Hoe lang dit duurde weet ik niet, maar toen ik by kwam keek ik meteen over den rand van de kloof om te zien, wat er van oom gewor den was. vol geestdrift. „Zou ze 's morgens ook altijd met den trein van 8.15 meegaan? Ik geloof niet dar ik haar ooit eerder gezien heb. Die wil ik lee- ren kennen." „Ho, ho, niet zoo haastig! 'tls mijn foto en ik heb al besloten met haar kennis te maken," klonk het eenigszins nydig. „Nee maar, die is ook goed. Omdat ze nou toevalhg op jou foto staat, zou jij haar alleen maar leeren kennen," kaatste ik schamper terug. „Dat niet. maar je zult het toch met me eens Kin, dat je zonder my'n foto haar nooit te zien had gekregen. In ieder geval: jij mag bruidsjonker zijn, als ik trouw," liet hij er la chend op volgen. „Of jij bü mij. We zullen eerlijk te werk gaan en dan, wie ze kiezen zal.... ja, jm,,m dat moeten we E TT E afwachten. Laten E tlCt IYICISJC we elkaar de E hand daarop ge- E VCM de fotO ven," en tegelijk stak ik hem de hand toe. „Daar denk ik niet aan," sputterde hij kwaad. „Ik heb haar ontdekt; ik mag dus het eerst probeeren haar te winnen." Op mijn beurt werd ik kwaad, trok m'n hand terug en sprak ijzig: „Dan eindigt hierby onze vriendschap." Met opgeheven hoofd verliet ik z'n kamer. Den volgenden morgen nam ik reeds den trein, die om 7.30 aan het Waterloo-station ar riveert en stelde me by den uitgang zóó op, dat ik onbemerkt alle passagiers in oogen- schouw kon nemen. Tot m'n verwondering zag ik, een eindje verder, Larry ook staan. „Mooi zoo, dat wordt nu oppassen wie haar 't eerst ziet," mompelde ik en besloot m'n oogen goed den kost te geven. Trein na trein rolde binnen; telkens ver drong zich dan een groote massa naar den uitgang, maarhet meisje was er niet tus schen. Heimelijk staarde ik af en toe naar Larry en tot m'n geruststelling bemerkte ik aan z'n mistroostig uiterlijk, dat hij haar ook nog niet bespeurd had. Eindelijk stoomde de trein van 8.15 binnen. Nu werd het dubbel opletten! Een detective had niet beter kunnen uitzien naar z'n prooi dan ik het deed naar het meisje van de foto. Al m'n moeite was echter vergeefsch. Want reeds gingen de laatste passagiers door den uitgang en bleven Larry en ik zoowat alleen op het perron en nog was ze niet gekomen. Zuchtend besloot ik om op te stappen. Heime- lyk keek ik even met een beetje leedvermaak naar Larry, omdat hij haar tenminste ook niet gezien had, doch schrok werkelijk van de uit drukking der diepe teleurstelling, welke zich op z'n gelaat weerspiegelde. Direct vergat ik dat we feitelijk kwade vrienden waren, stapte op hem toe, legde m'n hand op z'n schouder en sprak: „Maar Larry, trek je het je zoo aan?" „Dat is niet te verwonderen," gaf hij met een zucht te kennen, „kijk daar maar eens naar!" Ik volgde de richting van z'n vinger en keek verbaasd en bedremmeld naar hetgeen ik zag. Daar zag ik „het" meisje, dochlevens groot afgebeeld op een reclamebord. Met groote letters stond er op een afstand boven: „Poetst uw tanden met „Sneeuwwitjes" tandpasta." Op initiatief van de erfgenamen van den vroegeren sultan Abdoel Hamid, die in het jaar 1900 afgezet werd en in 1918 stierf, werd een Britsche Maatschappy met een kapitaal van 7.300.000 Canadeesche dollars gesticht (The Consolidated Eastern Corporation Ltd) met het doel het enorm vermogen van ongeveer 100 mil- lioen Eng. ponden, dat door Abdoel Hamid na gelaten werd en dat onrechtmatig onteigend moet zyn, voor de rechtmatige erfgenamen van den sultan terug te winnen. De tegenwoordige waarde der nalatenschap wordt op ongeveer 30 millioen Engelsche ponden geschat, die gelykelyk verdeeld zullen worden tusschen de rechtmatige erfgenamen (ongeveer 100) en de aandeelhouders der maatschappy. Om dit doel te bereiken moeten onderhandelin gen gevoerd worden met Engeland, Frankryk, Italië, Turkije, Palestina en Griekenland. De Maatschappij heeft zich de medewerking der voornaamste advocaten verzekerd, daar wellicht lange processen gevoerd moeten wor den. De eischen zullen den Regeeringen der be treffende landen reeds tegen het einde van deze maand ter onderteekening voorgelegd worden. De nalatenschap van den sultan bestaat voor het grootste gedeelte uit landeryen, olieconces sies, uitgestrekte bezittingen tusschen Euphraat en Tigris, in Syrië, Palestina, Griekenland en Tripolis. Te Koblenz is Dinsdagochtend een man te rechtgesteld wegens moord op een vrouw. Ruim 100 werkloozen hielden gisteren een be tooging voor het stdhuis te Londen en riepen: Weg met de arbeiderspartij. De politie verdreef de betoogers en bezette de ingangen van het raadhuis. t wr r „it blad zl1n ineevolee de verzekeringsvoorwaarden tegen f O/J/l/l btj levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door f 7Cf) bij een ongeval met f O Cf) by verlies van een hand f 1 Of ay verlies van een f Cfï bij een breuk van f Afï by verlies van 'n AUq CLuOTlTléS ongevallen veraeke^TvMreen^dM volgende iStkeeringen t dUUU.m verlltB van belde armen, belde beenen of beide oogen T f OU.- doodeiyken afloop T OU.- een voet of een oog 16 O.- duim of wijsvinger tJl/.-been of arm/ tfl/.- anderen vmger (Korte Inhoud van het voorafgaande Sir Hector Asscher gaat door voor een ver woed verzamelaar van kostbare boeken [n Merlin St Hugh waar hit op Min bul ten woont leeft h!1 zeer afeezonderd mrt syn mehtle Paula Parkston. die tn het geheim verloofd was met den secretaris van sir Hector Arthur Newnham Door een handlangster komt Asscher in het be zit van een kostbaar werk. dat uit de bi bliotheek van Burgovne Is gestolen As scher reist naar Frankrllk om een aantal boeken te verkoopen. nagereisd door Sur- goyne en den letterkundige Eggerton In een Luguber hotelletle te Parils wordt As scher dan vermoord Omtrent den dader tast men ln het duister Waarsehilnlijk ls Asscher reeds tn den trein vermoord en ln zitn boekenkoffer. door Iemand die zich voor hem uitgaf naar het hotel ver voerd Het tustltlee! onderzoek wordt ge leid door den detective Lestrange). TIENDE HOOFDSTUK I. DE MAN MET HET LITTEEKEN Terwyl Lestrange Chaumier interviewde was Davidson in East Clapham druk aan het werk om Sandilands op te sporen. Dat was een kort en breed geschouderd mannetje met een me- lancholieken blik, zooals men dien wel aantreft by orkest-musici die al hun hoop om nog ooit eens beroemd te worden hebben laten varen. Sandilands leed in stilte om zijn eenige dochter, die gedurende den oorlog in Frankrijk als ver pleegster was gestorven en hy sprak met een slepende, zeurende stem. alsof er niets en niemand' ter wereld meer was, voor wien het nog de moeite gold, zich warm te maken. Davidsen legde eerst in 't kort uit, waar het om ging. Toen haalde hy den baard te voorschyn en sprak: „Als ik het goed heb, heeft u dit ding ver kocht op vier Mei?" „Nou, ik zou heelemaal niet kunnen zweren, dat hét precies de vierde was," antwoordde Sandilands, met zyn langzame grafstem „Maar ik heb het in ieder geval verkocht." „wy hebben er het duplicaat-verkoopboek op nageslagen en daar stond heel duidelyk 4 Mei. Kun je je nog herinneren, wie dat gekocht heeft?" „Een jongeman" zei Sandilands na eenige aarzeling. „Blond of donker?" „Blond." Ditmaal was er niet de minste twy- fel in zyn antwoord te bespeuren. „Ben Je daar zeker van?" „O, heel zeker. Ik vroeg nog of er geen pruik by moest, omdat hy zoo buitengewoon blond was, maar hy vertelde dat de baard niet voor hem zelf diende. Hy was zooiets van ceremonie meester op een huiselyk feest, waar een too- neelstukje werd gegeven. En nu moest hy zor gen, dat alles in orde was." „Zei hy ook, of het voor een groot gezel schap was?" „Een man of twintig." „Anders niets?" „Hy zei, dat hy heelemaal alleen voor al het werk stond, en dat hy nog maar net begonnen was. Hy was er nog niet half mee klaar." ging Sandilands na een onnoodige rauze verder. „Hy moest ook nog voor andere menschen zorgen, zei hy." „Liet hy dan niet doorschemeren, dat hy ook nog andere baarden, pruiken of snorren zou komen halen?" „Neen, Sir. Maar als een goed verkooper vertelde ik hem natuurlijk onmiadeliyk, dat wy nog een hoop dergelyke artikelen in voor raad hadden, maar hy lachte, betaalde en ging den winkel uit." „Vreemd," gaf Davidson eeriyk toe ,Kun je niet een beetje nauwkeurige beschrijving van den man geven?" „Nou, hij was blond, met een byna blonden snor en over zyn kin. vlak beneden zyn lippen, liep een groot litteeken. Een verbazend leelyk litteeken, merkt hy zelf lachend tegen me op. Hy zou zijn baard maar eens laten groeien. Hy had het in den oorlog opgeloopen, legde hy uit." Davidson dacht na en fronste een weinig de wenkorauwen. „Heeft hij je anders niets verteld? Heb je eenig idee, hoe groot hy was?" Sandilands begon wat zenuwachtig te worden. „Hij was iets grooter dan u of ik, mynheer." „Dat zegt nog niets," antwoordde David son, een beetje geprikkeld door de onhandige toespeling op zyn geringe lengte. „Nou, zoowat vyf voet en tien inches," waagde de ander een schatting. Maar Davidson had wel in de gaten, dat hy maar lukraak een getal noemde en niet het minste idee had. welke lengte met deze cyfers overeenkwam. „Je wilt dus zeggen, een tamelijk groot iemand," stelde hy voor en Sandilands was het daarmee onmiddellijk eens. „Kun je je nog iets herinneren. Vertelde hy niet, waar hy woonde?" „Nee, nee. Maar er was nog iets. Toen hy de rekening betaalde, viel het mij op, dat hy aan den vierden vinger van zyn rechterhand een soort vlek had." Onmiddeliyk schoot het door Davidson's ge dachte dat de kerel in de Poisson d'Or al den tyd, dat hy in de kamer was gebleven, zyn handschoenen had aangehouden. „Zou je die hand terug herkennen?" „Ik? Ja, dat geloof ik wel, mynheer Maar dan, als ik den heelen man er by zag." „Dank je wel. Dat kan ook nog wel eens gebeuren. Vertel me dit nog even. Krn je een van deze menseben?" Hij haalde een paar foto's voor den dag. Sandilands zocht met een pynlijke nauwkeurig heid, of hij ook maar iets van zyn klant ln deze mannen kon terugvinden. By het portret van Newnham bleef hy lang en aandachtig kyken. terwyi hy eerst den eenen kant van het gezicht bestudeerde en toen weer den anderen en als maar zei: „Ja, men zou zeggen, dat hy het is. Waar is dat litteeken gebleven?" Davidson was er vast van overtuigd, dat de man hem zeker belangryke mededeelingen had gedaan, maar hem verder niet meer van dienst zou kunnen zyn. Daarom maakte hy zich met enkele hoffeiyke woorden uit de voeten en dacht ondertusschen na hoe hij het best zou kunnen bewyzen dat Newnham den vierden Mei wer- keiyk in Londen was geweest. Hy dacht er eerst over, om z'n licht bij Ruth Marlowe op te steken, maar toen waarschuwde hem een innerlyke stem, met haar wat voorzichtig te zyn. Hy had zoo'n idee, dat het meisje tot iederen prys den jongeman wenschte vry te pleiten. Daar kwam nog by, dat zy od het oogenblik in Parys zat. Hy besloot aus zyn kans te wagen en met den sneltrein van 10.56 naar Chancelbury te gaan, daar een auto te nemen voor Merlin St. Hugh en een rustig uurtje in de bibliotheek door te brengen. Er was een prachtige trein waar hy 's middags mee terug kon komen. Ruth's afwezigheid gaf hem volledige vrijheid van handelen. Het huishouden te Merlin St Hugh lag heelemaal overhoop. Paula was in bed ge bleven met een brandende hoofdpyn. Alle be dienden waren even zenuwachtig door de ge weldige spanning, die de vlucht van Miss Mar lowe naar Parys'had veroorzaakt. Er hing een echt mysterieuse sfeer om al hun doen en laten. In de bibliotheek vond Davidson spoedig ge noeg, wat hy wenschte te weten. Op Ascher's bureau stond een dagkalender, waarvan de blaadjes op ringetjes liepen en dus niet werden afgescheurd, zoodat hij de vorige dagen nog eens kon naslaan, indien hy dit noodig oordeelde. Op het blaadje van den vier den had Ruth in haar duidelijk, klein schrift enkele aanteekeningen gemaakt: „A. N. moet om half één Churchman bezoeken." Hij vroeg zich af, wie die Churchman was en begon den inhoud van Ruth's bureau na te pluizen, Zoo als hij verwachtte vond hy ook een adresDoek, en onder de C. waren de noodige inlichtingen: Andrew Churchman, 14 Silver Square W. C. 1. Het verdere onderzoek in dit vertrek leverde hem niets nieuws op. Davidson reed weer terug naar Chancelbury en haalde nog juist den sneltrein naar Londen. Van Victoria belde hij Churchman even op. of deze hem misschien vijf minuten zou kunnen ontvangen. Na eenige aarzeling antwoordde een dienstbode naar haar stem te oordeelen althans moest zy de dienstbode wel zyn dat mr. Churchman hem zou ontvangen, in dien hy onmiddeliyk zou komen. De detective riep dus een taxi aan en vloog naar Silver Square. (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1934 | | pagina 9