Karl May in het Derde Rijk H Met cadaal rnn den daq KWIEK EN VIEF PER VLIEGMACHINE DE WERELD ROND mm DE VILLA SHATTERHAND TE RADEBEUL LUCHTFEEST kind Het Geheim van het open Raam DINSDAG 10 JULI 1934 Sympathieën van Hitier Studentenleven Nieuw goudgebied in Rusland Gorcums martelaren Zeer groote verzameling van voor werpen, die aan de reizen van den schrijver herinneren Examen voor radiozend-amateur Academische examens In de 16e en 17e eeuw In den volksmond Detective-verhaal dooi ANTHONIE GILBERT 71 Tamelijk algemeen bekend is, dat Puitsch- lands Führer een groot vereerder is van Wagners kunst. Wij weten niet of deze kennis bijdraagt tot begrip van zijn persoon lijkheid en hoogstderzelver verschijning in de Duitsche en Europeesche geschiedenis Denge nen, die zich echter interesseeren voor de meer vreedzame en gemoedelijke trekken van gewel dige persoonlijkheden, ook al dragen deze niet bij tot begrip van de overige trekken, zij be kend gemaakt, dat de Führer niet slechts veel smaak vindt in de kunst van Richard Wagner, maar ook in de reisavonturen van Karl May, de welke in tegenstelling b.v. met den „ongejude- ten Ariër" Thomas Mann, zeer persona grata is in het Derde Rijk. De Führer heeft Karl May zelfs in zijn slaapkamer op het landhuis bij Berchtesgaden. De „verzamelde werken" natuurlijk. Aldus kwam mevrouw May, de weduwe van den grooten avonturenschrijver, te weten uit de mond van Hitier zelf tijdens een ontmoeting te Bayreuth. En vanzelfsprekend kwam de persman het te weten uit den mond van mevr. de weduwe May zelf, toen hij haar aan den vooravond van haar zeventigsten verjaardag, 4 Juli Ji. inter viewde. De weduwe van Karl May heeft in navol ging van haar echtgenoot zoo juist een reis om de wereld gemaakt van 4% maand en heeft nu weer haar intrek genomen op de Villa Shat- terhand te Radebeul bij Dresden, welke een bedevaartoord van de zeer groote Karl-May- gemeente, zooals de vanhuisuit zeker protes- tantsche persman het uitdrukt, is geworden. In Duitschland heeft het getal der oplagen, welke de boeken van den schrijver beleefden, reeds lang de 6 millioen overschreden. Het schijnt dat onder de paedagogen van het Derde Rijk een verwoede strijd heeft ge woed, of met name zijn Old Shatterhand wel aan de jeugd ten voorbeeld kan worden ge steld. Blijkbaar is de strijd beslist in dien zin, dat bij motie werd aangenomen, dat Old Shat terhand zich als een richtiger German in de wouden van Noord-Amerika had gedragen. Feit is dat de bond van nationaal-socialistische leeraren Old Shatterhand en een reeks andere werken van Karl May onder de goede jeugd boeken heeft opgenomen. Karl May heeft thans den zegen van de Germanenbeweging. In de villa Old Shatterhand stelde Karl May zijn phantasieën op schrift. Mevrouw May zelf leidt de bezoekers rond. De wanden van hal, trappenhuis en kamers zijn behangen met wapens uit alle luchtstreken, met jachttro- peeën, lasso's en vredespijpen. Op photographieën ziet men Karl May op reis, o.a. temidden van een groep Tuscarora- Indlanen. De bibliotheek bevat grammatika's van In- diaansche idioma's, van het Kiswahili, Malelsch Arabisch, Chineesch en Turksch. Bovendien veel reisbeschrijvingen en veel over mystiek en occultisme. Aan de eenvoudige schrijftafel staande, vertelde mevr. May den interviewer: „Mijn man werkte veel 's nachts en hield zich daarbij monter met behulp van zwarte koffie en droog brood. Uit zijn armoedige jeugd had hij een voorliefde voor die eenvoudige voeding over gehouden. De sigaren, waarvan hij zooveel in zijn werken spreekt, mochten echter nooit ont breken. Zijn werken rijpten in de stilte, hij sprak met vreemden niet over wat nog niet klaar en in wording was." Daar nog telkens de bewering bleef opdui ken, dat Karl May nooit buiten Duitschland zou zijn geweest, vroeg de persman mevrouw May naar'zijn reizen. En het antwoord was: „Zooals uit de voor handen zijnde paspoorten blijkt, heeft mijn man o.a. een groote Oriëntreis gemaakt van ongeveer anderhalf jaar, waarop hij tot op Sumatra kwam. Zijn laatste groote reis naar Amerika ondernam hij met mij in 1908. Wij bezochten Colorado, Nieuw-Mexico en het Apachengebied. Volgens wat hij zelf vertelde heeft hij ook in zijn jeugd veel door de wereld gezworven. Engelsch sprak hij altijd met een Amerikaansch accent, zijn Arabisch was zoo goed, dat hij in Jeruzalem door zijn kennis van de taal opviel." Op Dinsdag 31 Juli a.s. en zoo noodig daarop volgende dagen, zal examen worden afgenomen voor het verkrijgen van een zendmachtiging voor radio-amateur of een verklaring van bevoegdheid voor het bedienen van een amateurzender. Het examen zal gehouden worden te 's-Graven- hage en te 19 uur aanvangen. Zij, die aan dit examen wenschen deel te nemen, moeten hun verzoek om een zendvergunning aan den minister van Blnnenlandsche Zaken, of om een verklaring van bevoegdheid aan den directeur- generaal der P.T.T. richten, uiterlijk 23 Juli ajs. LEIDEN. Candidaats-examen wis- en natuur kunde, letter A, de heeren A. F. van Dorp en C. M. Westermann; idem letter F, mej. E. Wege- rif en de heer G. F. Wilmink. Doctoraal-examen rechten, mej. R. E. Hooft van Idtfekinge en de heer G. P. van Merk. et studentenleven van vandaag is keu rig, vergeleken bij vroeger. Zelden komt dronkenschap voor in verhouding met twee eeuwen geleden. Duellen en vechtpartijen met wapens zijn voorbij. Studenten-jool en rumoer is kinderspel in vergelijk bij twintig decenniën terug. „Student" komt van het Latijn studere, d. w. z. zich met ijver op iets toe leggen. Stu denten in dien zin waren er toch ook nog vroeger. Maar die vielen min of meer buiten het studentenleven, dat, alhoewel de academi sche wetten vele en streng genoeg waren, vrij wel ontaardde in losbandigheid. Die academische wetten hielden bepalingen in, die wij geheel niet verwachten en die eigen lijk bij zulk een troepleven ietwat komisch aandoen. Te Franeker werd bijv. bepaald, dat getrouw kerkbezoek behoorde tot de verplich tingen van den student, en om te voorkomen, dat zulke plichten ontaardden in vermakelijk heden werd vastgesteld, dat men zich, in de kerk zijnde, eerbiedig te gedragen had. Het bij wonen van begrafenissen van hoogleeraren gold ook als een plicht zonder meer, zoodat de vrees uitgeschakeld scheen, dat de studen ten die óók nog als attracties beschouwen zou den. Diezelfde wetten bevatten bepalingen te gen dronkenschap, straat-slenteren en buren gerucht; tegen het dragen van wapenen. Win keliers en herbergiers vooral werden gewaar schuwd, zonder medeweten van ouders of voog den van de studenten, geen goederen op cre- diet te verstrekken. Er waren veel arme stu denten, die als repetitoren, barbiers en wat niet meer, hun kostgeld en vertering verdie nen moesten. Wanbetaling kwam ontzettend veel voor, gevolgd door beslagleggingen. Die beslaglegging leverde in den regel niets op. a/U e/nicJcirv SjJti "iZtt cj&rnouxiit 6m &tucU ojy wA MutkeZd. U üoojafn» «Jfflaax, (XjuJjyé t/MmAnlun I SijJdX* ixaoct Ojo notfj. ézm. khlnis. fji&lw&t, vn 'YnoeZifZhiL ainjaiit/n da ««.cUlona ''Miiimillililllll IIIIIIIIIIMUIIIIIlf De geheele inventaris van zekeren student te Groningen bestond uit „ses kelckjens". Boeken werden niet eens aangetroffen. De kamerhuren varieerden sterk al naar ge lang bruintje trekken kon. Te Leiden tusschen twintig en honderd gulden per jaar, te Gronin gen gemiddeld veertig per jaar. (a. w. 37). Zooals de kamerhuren varieerden, varieer den ook de studenten-delicten en de daarop gevolgde straffen. Uit de chronische dronkenschap vatti vele studenten kwamen nog al eens vergrijpen voort tegen de openbare orde. „Niet allen werden zoo zwaar gestraft als de Franeker student, die de Godsdienstoefening verstoorde met den blooten degen in de hand en tot honderd rijksdaalders boete veroordeeld en van de academie wegge jaagd werd. Een ander die dronken de avond kerk inliep en de kaarsen uitblies, kreeg slechts een boete van tien ducatons. En een derde, die lachende en dansende de kerk binnenkwam en „door hard gestoot met zijn stok" verstoring teweeg bracht, werd nog lichter gestraft, n.l. met f 35 boeteHet was wel erg, dat Jelto Achema te Groningen in den nacht tusschen 21 en 22 October 1651 met zijn mes een bur ger den neus afsneed, waardoor hij veroordeeld werd tot f 145 schadevergoeding aan den mis vormde te betalen „behalve het meestertoon" en bovendien tot een boete „van 25 guldens, ende de kosten van sijn apprehensie met hetgene den pedell toekomt, tot 17 gul dens".... In 1610 werden twee theologen voor den tijd van twee jaren (te Franeker) verbannen, om dat zij eenige buitenlandsche studenten op straat hadden aangevallen en een van hen een dier buitenlanders doodelijk had gewond. Ge nadiger nog kwam Jacob Gilles er af in 1604. Hij had met behulp van andere Franeker stu denten onrust verwekt, vóór en in een herberg iemand met zijn degen aangevallen en een ra- telman, die toegeschoten was aan zijn been gewond. Deze werd voor dood opgenomen en overleed reeds den volgenden dag. De student zelf liep „uit verbaasdheid" in 't water. Hij werd er uitgehaald en gevangen gezet. Op zijn verklaring, dat hij zeer dronken was, sprak het* Hof hem vrij, maar veroordeelde hem in de kosten (Dr. Veen, Het academieleven, 39). Duellen waren niet van de lucht, want.... de studenten warens soms zwaar gewapend. Daar door wisten de Leidenaars in 1592 eens zeven Er komt een groote luchtvaartdag Op 't Soesterberg-terrein Wat met dit warme zomerweer Wel luchtigjes zal zijn. Het slagen van zoo'n luchtvaartdag Gaat zonder vloek of zucht, Want reeds bij voorbaat hangt dit i hier Zeer logisch in de lucht! Het feest wordt zeer frappant verlucht Met lucht-acrobatiek Voor 'n opzienbarend en daarbij Halsreikend vlieg-publiek! De luchtvaart wordt gedemonstreerd, f En dit geeft bovendien f Ons zeer subliem de werk'lijkheid f Van 't luchtkasteel te zien! De toekomst hangt toch in de lucht, Maar dit keer zeer concreet. Want vliegmachien en luchtigheid Zijn immers up-to-date? Wat eens tot luchtbespiegeling En sprookje werd herleid. Beschouwt men thans niet meer aldus, Maar alsrealiteit! Doch 't vreemde van dit luchtfeest is, Dat 't lucht tot titel draagt, Maar komt men veilig op den grond, Dan heet het feest geslaagd! MARTIN BERDEN I (Nadruk verboden) rfi 11111111111111111 11111111 i I i 111111 I 11111111111111111111111111 111111111111111111111 rv weken lang de school in bezetting te houden, zoodat er geen colleges gegeven konden wor den! Veel oproerigheden ontstonden door het ont staan van de collegia of conventicula natio- nalia, groepsvormingen van stad- en provin- ciegenooten. Nergens werden deze collegia door den academischen Senaat ges:, -ction- neerd, maar even vroolijk bleven ze bestaan. Ze werden ook wel „drinckcollegies" of „suy- pers-collegies" genoemd. Vechtpartijen tusschen deze groepen behoorden niet tot de zeldzaamhe den, maar waren vrijwel regel. Te Utrecht stond op het lidmaatschap honderd en op een be stuursfunctie tweehonderd gulden boete. Zon der baat evenwel. Eén verschijnsel leeft tot op dezen dag hoewel niet in zoo hevige mate voort; de deposito, de ontgroening. Steeds trad men er tegen op, maar het leek wel, of de tegenkan ting het verschijnsel juist nieuw leven gaf. De bursalen, meer afhankelijk, hadden „bij eede ende acte" zich verbonden zich van de ontgroeningspractijken te onthouden. Het eind van het feitelijke studentenleven is de promo tie. De promovendus werd opgesierd met toga en steek. Voor hij die droeg, dus vóór hij tot de promotie toegelaten werd, moest, althans te Franeker, de promovendus alle professoren en ieder afzonderlijk, uitnoodigen tot het promotie diner, dat later soms „de slemp" genoemd werd, vanwege de overdadige weelde. Tenslotte waren er ook nog studenten die studeerden J. LAMMERTSE Lz. Amsterdam-Oost. De Russen hebben in het Kasakstangebied groote hoeveelheden goud gevonden. Een expe ditie is thans onderweg om deze streek nauw keurig te -onderzoeken. Reeds in 1917 kwam bij de Kerenski-regeering een aanvraag binnen van Engelschen, die verlof wilden hebben in het Kasakstangebied naar goud te zoeken. De kinderen van mej. Brouwers hebben op zekeren noodlottigen Woensdagmiddag een ruit ingegooid bij de naaste buur vrouw: mej. Gijzels. Ingegooid is nu eigenlijk het woord niet. Er werd met een bal gespeeld, er werd geschopt onder luidruchtige vroolijk- heid, tot opeens.een rinkelend geraas. Een ruit kapot! Onder angstige stilte werd het spel gestaakt, bange kinderoogen keken onthutst naar de aangerichte vernieling. Nu was mej. Gijzels er het mensch niet naar, gezien haar rustige bezadigdheid, haar schommelende, omvangrijke corpulentie, om zich door zoo'n enkel nietig voorvalletje als een kapotte ruit direct uit haar evenwicht te laten slaan. Maar toen zy in haar massale dikte, handen op de heupen, in de deur kwam staan en in de beteuterde rakkers de kinderen van haar buur vrouw mej. Brouwers herkende, veranderde dat. U moet weten dat zij géén kinderen had en mej. Brouwers wèl; zij geen witte hortensia in een koperen pot voor de opengeschoven gor dijnen kon zetten, en haar buurvrouw wel; dat zij geen nieuwen mantel en hoed kon koopen, wegens de geringe verdiensten van haar man en „die opschepster" naast haar wel. Al die voordeelen aan den eenen kant en al dat gemis aan den anderen kant doen lang zaam in een afgunstig vrouwenhart een stille ergernis en een opgekropten nijd groeien, een nijd die op bepaalde tijden te hoog stijgt en dus tot uiting dwingt. Alzoo gebeurde het. „Snotpieken, dat je daar staat! Gooi bij je moeder de ruiten in. Trap daar een bal door het huis heen, kale herrie-makers!" De kinderen zwegen. Ze hadden graag hun bal terug, dan konden ze op een andere plaats weer verder spelen. Een deur werd opengerukt en een lange, ma gere vrouw, met scherpen neus en dunne ar men kwam te voorschijn. Zij kruiste haar ar men over de borst en zei: „Als je wat te zeggen hebt, zeg het mij dan, maar scheldt m'n kinderen niet uit." „Zoo, zoo; hare hoogheid mevrouw Brouwers. Houd je snotapen maar binnen, dan kunnen ze thuis de rommel verreneweeren." „Rommel, rommel? Daar kun je naar kijken met je kale boel. Kom kinderen, laat dat mensch staan; ga mee naar binnen." En terwijl mej. Gijzels een vloed van woor den stroomen liet, zoodat haar lippen trilden en haar dikke hoofd akelig bleek werd, trokken de kinderen Brouwers als schuwe hondjes naar binnen, gevolgd door de wrekende gerechtig heid, die de deur zwijgend dichtsloot. Sindsdien is er een kloof gevallen tusschen mej. Brouwers en mej. Gijzels, een kloof die wellicht nooit meer overbrugd zal worden. „Ik haat dat mensch," zegt mej. Brouwers tegen haar andere buurvrouw. Zoo'n jaloersch mensch kan je niet tot vriend houden." „Die?" wijst mej. Gijzels met oogen en hoofd in de richting harer vijandin, telkens als zij met iemand in gesprek komt, „die? Een on nut! Verprult alles in huis en laat haar kinde ren voor galg en strop opgroeien." De buurvrouwen groeten elkander niet meer als ze toevallig samen aan de voordeur zijn; haar oogen kijken star langs elkander heen; ze gaan elkaar zwijgend voorbij, de eene in haar nieuwen mantel en met haar nieuwen hoed, de andere in haar ouden mantel en haar ouden hoed. Daar is na dien grievenden woordenstroom op den noodlottigen Woensdagmiddag een hevi ge stilte gekomen tusschen de twee kwaad sprekende vrouwen: de stilte der zwijgende vijandschap. Daar gaan zich droevige trekken afteekenen is onze „Omroeper". Eiken avond weer opnieuw spreekt hij in 75.000 gezinnen, waar hij steeds een trouw gehoor vindt. Zaken-Omroepers 50 ct. per regel. Particuliere Omroepers 20 ct. per regel. Betrekkingen (gevraagd en aangeboden) 10 ct. per regel. Door het ritselen van de bladeren was de stier op mij opmerkzaam gemaakt en met een woedend gebrul maakte hij zich tot den aan val gereed. Ik had geen tijd meer om mijn geweer in gereedheid te brengen. Ik wierp het opzij in de planten en drukte mij zoover mogelijk weg. Het was mijn redding. Het beest stoof langs me heen en bonkte met z'n breede lichaam tegen het mijne. Mijn been was alleen leelijk geschaafd, maar 't gevaar was tenminste voorbij, want ik wist, dat een aanvallende buffel zich niet omkeert, maar als dol voortstormt tot hij zijn zinnen terugkrijgt of ergens met den kop tegen te pletter loopt! Juist wilde ik mij op weg begeven naar onze kampplaats, toen ik een heele kudde buffels zag naderen. Voor de beesten bij mij waren had ik nog juist tijd in een boom te klimmen en nauwelijk had ik den eersten tak bereikt, toen de buffels met hun dikke huiden langs den boom schoven. iiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiuiiiniumimiiimiitiiiHi op het magere gelaat van mej. Brouwers. Haar oogen staan moe en zorglijk, een smartelijke uitdrukking ligt om haar mond. Haar oudste jongske is ziek thuis gekomen, schreiend van pijn in zijn hoofd. Moeder Brou wers waakt 's nachts bij haar ijlend ventje. Zoo de dokter zegt, is het hersenvlies-ont steking. Mej. Gijzels heeft het leed gelezen uit de oogen harer buurvrouw en achterom geïnfor meerd naar het welzijn van het jongske. Ze heeft de vrij- moedigheid ge- had mej. Brou- h s>f wers zelf te vra- gen: I „Hoe is 't er I nee?" jj „Och, 't gaat wel. 't Wordt niet erger", zei de buurvrouw. Daarna was er tusschen hen weer de ge wone stilte, de afstand der innerlijke ver wijdering. Doch op een morgen, toen mej. Gijzels de deur achter zich dicht trok en haar langzamen gang naar de kerk aanvaarden wilde, ziet zij buurvrouw Brouwers de witte valgordijnen neerlaten in de voorkamer. Haar roode oogen zijn betraand en haar magere handen beven. Aarzelend treedt mej. Gijzels bij haar binnen. Tallooze malen is zij hier geweest, in den blinde weet zij er den weg. Zij doet de kamerdeur open. Vader, moeder en kinderen staan rond een bedje geschaard. Daarop ligt stil gestrekt, het bleeke mondje even geopend, een jongske. Het licht eener waschkaars beschijnt zijn teer gezicht. Mej. Gijzels en moeder Brouwers kijken el kander in de betraande oogen. Zij drukken elkaar de hand en bidden fluis terend aan het doodsbedje van het jonge kind.. Zj waren negentien in getal de martelaren van Gorcum, de H. Nikolaas en de achttien die met hem den marteldood stierven. Elf behoorden tot het Gorcumsche Minder broedersklooster en Nikolaas Pieck was hun gar diaan; twee Norbertijnen, een Augustijn, en een Dominicaan deelden hun lot, evenals vier wereldsheeren. Wij allen kennen uit de geschiedenis de woordbreuk van den aanvoerder der Geuzen, die beloofd had allen in Gorcum vrij uit te laten gaan; de brief van den prins, bevelend de pries ters te sparen, die terzijde wordt gelegd want de prins is ver; de weergalooze wreedheid van Lumey en de zijnen. 't Is beter over de legenden te spreken. Niet lang nadat de lichamen der martelaren in de donkere turfschuur van het vroegere klooster Ter Rugge rustten, sproten vele sneeuwwitte bloempjes uit hun graf op. Een pastoor uit Utrecht die een plantje pluk te, waaraan een vijftal bloempjes bloeiden, sloot het weg in een houten doos. Toen hij bijna twee jaar later de doos bij toeval opende, zag hij dat het wortellooze steeltje nu veel meer bloe men droeg en zoo groot was geworden, dat 't niet meer opnieuw in de doos gesloten kon wor den. De pastoor telde de bloemen en kon zijn oogen niet gelooven. Hij telde nog eens en nog eens, het waren er negentien. Dit is de legende van de Martelaarsbloemen, die nog bewaard worden in de St. Goedele te Brussel. Volgens het volksgeloof, is een zware straf opgelegd aan hen, die aan den dood der martela ren schuldig waren. Voor eenige jaren pleegde in het Westland een vrouw zelfmoord en men wrist in Delft te vertellen, dat zij de vijftiende van haar ge slacht was, die zich te kort deed; er zullen nu nog vier de hand aan zichzelf moeten slaan, eer hun zonden geboet zijnwant een hun ner voorvaderen heeft tot de beulen der negen tien Gorcumsche martelaren behoord. Onder de vier wereldheeren waren de pastoor en de kapelaan van Monster die 's nachts door Geuzen uit hun pastorie waren gehaald. Toen de bende hen door het dorpje Terheide voerde, dat met Monster één parochie vormde kwamen ze een paar visschers tegen en boden hun aan hun geestelijken voor dertig stuivers terug te koopen. Maar de visschers hechtten te veel aan het geld en weigerden. Sinds dat uur ligt een vloek op Terheide, een groot deel van het dorp werd door de zee ver zwolgen en vele visschersschepen vergingen. In het midden der negentiende eeuw ging maar één scheepje ter vischvangst uit, maar keerde altijd met schralen buit terug: vee bezat men niet en een enkel laag en smal duin stond nog slechts tusschen het arme gehucht en de zee en dreigde bij iederen storm te zullen bezwijken. In de omliggende dorpen bedelden de bewoners van het eens zoo rijke Terheide. Er leefde toen ook een voorspelling onder het volk, dat in Terheide nimmer meer de H. Mis zou gelezen worden; evenmin in de Lier, waar de man woonde, die den Geuzen den weg wees naar de pastorie. J. R. W. S. (Korte Inhoud van het voorafgaande: Bir Hector Ascher gaat door voor een ver woed verzamelaar van kostbare boeken In Merlin St Hugh, waar hi1 op zi)n bul ten woont, leelt hü zeer afgezonderd met ziin mchtle Paula Parkston. die m het gebelm verloofd was tnet den secretaris van sir Hector Arthur Newnham ^Docr een handlangster komt Ascher ln het be zit van een kostbaar werk. dat uit de bi bliotheek van Burgoyne Is gestoler Ascher reist naar Frankrijk om een aantal boeken te verkoopen. nagereisd door Bur goyne en den letterkundige Egerton. In een luguber hotelletje te Parijs wordt Ascher dan vermoord. Omtrent den dader tast men tn het duister Waarschijnlijk ls Ascher reeds ln den trein vermoord en ln zijn boekenkoffer. door iemand die zich voor hem uitgaf naar het hotel ver voerd Het justitieel onderzoek wordt ge leld door den detective Lestrange) Veronderstel, dat ze eens heelemaal gek ge worden was en ons achterna had gezeten mej; een tafelmes." „Maar dat heeft ze toch niet gedaan, hè?" mompelde Egerton. De hospita richtte haar woedenden blik op den vreemdeling. „Wie bent u?" vroeg ze brutaal. „Ik ben mr. Fletsch advocaat. Hij heeft mij gevraagd om hem te vergezellen." „Wat heeft de wet daarmee uit te staan?' riep Mrs. Pope uit. „Als die gekke zuster van u iets tegen mij heeft, dan zeg je maar, dat ze haar in een dwangbuis moeten sluiten, be grepen. Ze was gewoon krankzinnig van den eersten dag af. Ze zal wel ergens in een rivier liggen. Goed beschouwd, heb ik al drie jaren geen moment rust gehad." „Wij weten, waar ze is," zei Egerton kalm. „Mogen we misschien even binnenkomen? Wij begrijpen zeer goed, Mrs. Pope, dat het ver bazend onaangenaam voor u moet geweest zijn, al die drukte, en dan de politie en de men- schen van de krant, maar Mr. Fletsch ls be sloten, u daarvoor schadeloos te stellen. Als we de zaak goed beschouwen, heeft u groot gelijk, als u zegt, dat Miss Ferris eigenlijk niet heelemaal normaal was, en wij be danken u natuurlijk voor de buitengewone zorgen, die u aan het arme vrouwtje heeft gewijd. We zijn er gelukkig in geslaagd om haar weer op het spoor te komen, maar ze is er zeer slecht aan toe en blijft er maar bij, dat ze een erg rijke vrouw moet zijn." „Zoo dat is werkelijk iets nieuws," ant woordde Mrs. Pope vinnig. „Ik kan u anders wel vertellen, dat ik nooit een juweeltje van haar gezien heb. Waar zaten die dan? Onderin den kolenbak?" „Verder heeft ze ook gezegd, dat ze nog ver schillende papieren in de kamer heeft achter gelaten, die voor haar erg veel waarde had den. Hebt u ondertusschen al een nieuwe huur ster gevonden?" „Den volgenden dag was de kamer al ver huurd. In mijn huis staan de kamers niet lang leeg, dat heb ik tegen mijnheer al gezegd. Het is een dame, die van buiten komt en een rustig verblijf in Londen wil hebben." Egerton scheen even na te denken. „Is zil boven?" „Ja ze is op haar kamer." „Zou zij er veel bezwaar tegen hebben, indien wij even rondkeken, en ons dus over tuigden, dat er niets meer van Miss Ferris is achtergebleven? Ze is werkelijk zeer ziek, ziet u en zij drong er zoo op aan. Het is een kwestie van een minuut." ,Zoo maar bij een vreemde dame binnen breken? Mijnheer, dat heb ik nog nooit op een viool hooren spelen. Waar ziet u mijn huis toch voor aan?" „Misschien zou u zoo vriendelijk willen zijn, met ons mee te komen. Als u de zaak hebt uitgelegd, zal de dame er niet zooveel bezwaar tegen hebben." Mrs. Pope scheen een oogenblik te aarzelen. Ondanks haar hooghartige houding werd ze verteerd van nieuwsgierigheid naar die ge heimzinnige papieren en Egerton's voorste] om hem in de kamer te vergezellen, brak haar laatsten weerstand. Een beetje mopperend bromde ze: „Daar zit natuurlek niets in, om even te 1 vragen jnaar ik kan niet zeggen, wat ze doen zal. Ik zal in ieder geval even naar Doven gaan," „Hoe heet die dame?" vroeg Egerton, toen het drietal de trap opging. ,Miss Trefusis. Zij was vroeger verpleegster in een hospitaal. Wat die meisjes allemaal te zien krijgen...." Met deze geheimzinnige woorden was ze juist aan de bewuste kamer gekomen op de tweede verdieping en ze klopte. Een levendige, opgewekte stem riep: „Binnen" en Mrs. Pope draaide de kruk om. Miss Trefusis was een flinke vrouw, die een costuum droeg, dat werkelijk aangenaam afstak bij de convenitoneele dingen, waar mee de Engelsche vrouw zich toetakelt. Ze was verre van mager en droeg een ln het oog loopende verhevenheid op haar hoofd die, zelfs door een neophiet voor een pruik zou worden versleten. In haar ooren droeg ze ontzettend groote ringen met gekleurde steenen en een ketting met valsche parels lag driemaal om haar hals gewikkeld, en viel bijna tot op haar knieën, waardoor het bizarre effect van haar kleeding nog meer uitkwam. De lichte zijden kousen staken in glimmende lakschoenen en ze droeg een grooten bril van rood schildpad. Beaumont keek haar verbaasd aan. „Chaumier's goede Samaritaan," mompelde hij, terwijl hij Egerton aan zijn mouw trok. Egerton schudde hem, ongemerkt maar zeker, van zich af. Beaumont kreeg den indruk, dat zijn vriend om de een of andere reden ver bazend prikkelbaar was. Egerton zelf scheen niets bijzonders te hebben opgemerkt, „Wel Mrs. Pope," riep de verbaasde huur ster die ook geen onraad rook, „wat be- teekent dat allemaal? Brengt u die heeren niet in een verkeerde kamer?" Toen wepdde zij zich tot den koelen en zwijgzamen Egerton en voegde daar vertrouwelijk aan toe. „Maakt u zich maar niet ongerust hoor, zooiets kan den besten jongeman overkomen." Zij gaf hem bemoedigend een knipoogje. Toen zei Mrs. Pope: „Deze meneer is een broer van de dame die de kamer vóór u had. Ze is in een inrichting en ze heeft zoo'n idee dat ze millionnaire was en hier zeer belangrijke papieren heeft achter gelaten. Mr. Fletsch en zijn advocaat wilden nu graag even kijken of ze al of niet gelijk heeft. Als u daar natuurlijk geen bezwaar tegen hebt, Miss Trefusis. Het arme ding is verbazend ziek en ze zullen u niet langer dan een minuut lastig vallen." Miss Trefusis lachte, een helderen, opgewek- ten lach. „Dat is in orde," zei ze. „Ik wou dit wel een uur eerder geweten hebben. Dan hadden ze vast geen kostbare juweelen gevonden, dat verzeker ik je." Egerton ging naar den haard. „Welnu," zei Miss Trefusis gastvrij. „Laten we dan eens gaan kijken, waar die begraven schat zich bevindt." Op dat oogenblik klonk de bel. Mrs. Pope was onmiddellilk het dacht- offer van een tweestrijd tusschen haar nieuwsgierigheid en den niet minder hevigen wensch, om toch vooral geen mogelijke huur ster te verliezen. Terwijl ze nog aarzelde, om zooveel mogelijk af te luisteren wat Egerton te vertellen had, ging de bel opnieuw. „Ik ben geen minuut weg, hoor," zei ze heel haas tig, „ito kan zoo met de menschen opschie ten...." Toen ze de kamer verlaten had, trad Egerton snel naar de deur, draaide den sleutel om, en bleef er toen met zijn rug tegen staan. „Wat is hij van plan, hij is toch geen filmartist?" vroeg Miss Trefusis aan Beaumont. Ze zal binnen een oogenblik terug zijn," legde Egerton uit. „Ik geef er de voorkeur aan, de Baak tusschen ons te houden. Miss Ferris, ik heb u enkele dingen te vragen." Er volgde een oogenblik van een verplet terende en gespannen stilte. „Miss Ferrisstotterde Beaumont, als een verdwaasde. Egerton nam niet de minste notitie van nem en ging tamelijk afgemeten verder. „Ik voel er niets voor om de politie in deze zaak te mengen, maar ik moet u toch vertellen dat zij u natuurlijk spoedig genoeg zuilen komen opzoeken. Burgoyne bijvoorbeeld heeft er zijn half fortuin voor over om de hand op u te leggen." tvHks Trefusis, die zich inmiddels van den onverhoedschen aanval had hersteld, merkte tamelijk vervelend op: „Ik weet niet, waar hij het over heeft. Ik lieb nooit geweten, dat ik in een huis van krank zinnigen terecht zou komen, toen ik deze kamer huurde." Wordt vervolgd),

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1934 | | pagina 14