Karl May in het Derde Rijk
H
Met cadaal rnn den daq
KWIEK EN VIEF
PER VLIEGMACHINE DE WERELD ROND
mm
DE VILLA SHATTERHAND
TE RADEBEUL
LUCHTFEEST
kind
Het Geheim van
het open Raam
DINSDAG 10 JULI 1934
Sympathieën van Hitier
Studentenleven
Nieuw goudgebied in
Rusland
Gorcums martelaren
Zeer groote verzameling van voor
werpen, die aan de reizen van
den schrijver herinneren
Examen voor radiozend-amateur
Academische examens
In de 16e en 17e eeuw
In den volksmond
Detective-verhaal dooi
ANTHONIE GILBERT
71
Tamelijk algemeen bekend is, dat Puitsch-
lands Führer een groot vereerder is van
Wagners kunst. Wij weten niet of deze
kennis bijdraagt tot begrip van zijn persoon
lijkheid en hoogstderzelver verschijning in de
Duitsche en Europeesche geschiedenis Denge
nen, die zich echter interesseeren voor de meer
vreedzame en gemoedelijke trekken van gewel
dige persoonlijkheden, ook al dragen deze niet
bij tot begrip van de overige trekken, zij be
kend gemaakt, dat de Führer niet slechts veel
smaak vindt in de kunst van Richard Wagner,
maar ook in de reisavonturen van Karl May, de
welke in tegenstelling b.v. met den „ongejude-
ten Ariër" Thomas Mann, zeer persona grata
is in het Derde Rijk. De Führer heeft Karl
May zelfs in zijn slaapkamer op het landhuis
bij Berchtesgaden. De „verzamelde werken"
natuurlijk.
Aldus kwam mevrouw May, de weduwe van
den grooten avonturenschrijver, te weten uit
de mond van Hitier zelf tijdens een ontmoeting
te Bayreuth.
En vanzelfsprekend kwam de persman het
te weten uit den mond van mevr. de weduwe
May zelf, toen hij haar aan den vooravond van
haar zeventigsten verjaardag, 4 Juli Ji. inter
viewde.
De weduwe van Karl May heeft in navol
ging van haar echtgenoot zoo juist een reis
om de wereld gemaakt van 4% maand en heeft
nu weer haar intrek genomen op de Villa Shat-
terhand te Radebeul bij Dresden, welke een
bedevaartoord van de zeer groote Karl-May-
gemeente, zooals de vanhuisuit zeker protes-
tantsche persman het uitdrukt, is geworden.
In Duitschland heeft het getal der oplagen,
welke de boeken van den schrijver beleefden,
reeds lang de 6 millioen overschreden.
Het schijnt dat onder de paedagogen van
het Derde Rijk een verwoede strijd heeft ge
woed, of met name zijn Old Shatterhand wel
aan de jeugd ten voorbeeld kan worden ge
steld. Blijkbaar is de strijd beslist in dien zin,
dat bij motie werd aangenomen, dat Old Shat
terhand zich als een richtiger German in
de wouden van Noord-Amerika had gedragen.
Feit is dat de bond van nationaal-socialistische
leeraren Old Shatterhand en een reeks andere
werken van Karl May onder de goede jeugd
boeken heeft opgenomen. Karl May heeft thans
den zegen van de Germanenbeweging.
In de villa Old Shatterhand stelde Karl May
zijn phantasieën op schrift. Mevrouw May zelf
leidt de bezoekers rond. De wanden van hal,
trappenhuis en kamers zijn behangen met
wapens uit alle luchtstreken, met jachttro-
peeën, lasso's en vredespijpen.
Op photographieën ziet men Karl May op
reis, o.a. temidden van een groep Tuscarora-
Indlanen.
De bibliotheek bevat grammatika's van In-
diaansche idioma's, van het Kiswahili, Malelsch
Arabisch, Chineesch en Turksch. Bovendien
veel reisbeschrijvingen en veel over mystiek en
occultisme.
Aan de eenvoudige schrijftafel staande,
vertelde mevr. May den interviewer: „Mijn man
werkte veel 's nachts en hield zich daarbij
monter met behulp van zwarte koffie en droog
brood. Uit zijn armoedige jeugd had hij een
voorliefde voor die eenvoudige voeding over
gehouden. De sigaren, waarvan hij zooveel in
zijn werken spreekt, mochten echter nooit ont
breken. Zijn werken rijpten in de stilte, hij
sprak met vreemden niet over wat nog niet
klaar en in wording was."
Daar nog telkens de bewering bleef opdui
ken, dat Karl May nooit buiten Duitschland
zou zijn geweest, vroeg de persman mevrouw
May naar'zijn reizen.
En het antwoord was: „Zooals uit de voor
handen zijnde paspoorten blijkt, heeft mijn
man o.a. een groote Oriëntreis gemaakt van
ongeveer anderhalf jaar, waarop hij tot op
Sumatra kwam. Zijn laatste groote reis naar
Amerika ondernam hij met mij in 1908. Wij
bezochten Colorado, Nieuw-Mexico en het
Apachengebied. Volgens wat hij zelf vertelde
heeft hij ook in zijn jeugd veel door de wereld
gezworven. Engelsch sprak hij altijd met een
Amerikaansch accent, zijn Arabisch was zoo
goed, dat hij in Jeruzalem door zijn kennis van
de taal opviel."
Op Dinsdag 31 Juli a.s. en zoo noodig daarop
volgende dagen, zal examen worden afgenomen
voor het verkrijgen van een zendmachtiging voor
radio-amateur of een verklaring van bevoegdheid
voor het bedienen van een amateurzender.
Het examen zal gehouden worden te 's-Graven-
hage en te 19 uur aanvangen.
Zij, die aan dit examen wenschen deel te nemen,
moeten hun verzoek om een zendvergunning aan
den minister van Blnnenlandsche Zaken, of om
een verklaring van bevoegdheid aan den directeur-
generaal der P.T.T. richten, uiterlijk 23 Juli ajs.
LEIDEN. Candidaats-examen wis- en natuur
kunde, letter A, de heeren A. F. van Dorp en
C. M. Westermann; idem letter F, mej. E. Wege-
rif en de heer G. F. Wilmink. Doctoraal-examen
rechten, mej. R. E. Hooft van Idtfekinge en de
heer G. P. van Merk.
et studentenleven van vandaag is keu
rig, vergeleken bij vroeger. Zelden komt
dronkenschap voor in verhouding met
twee eeuwen geleden. Duellen en vechtpartijen
met wapens zijn voorbij.
Studenten-jool en rumoer is kinderspel in
vergelijk bij twintig decenniën terug.
„Student" komt van het Latijn studere,
d. w. z. zich met ijver op iets toe leggen. Stu
denten in dien zin waren er toch ook nog
vroeger. Maar die vielen min of meer buiten
het studentenleven, dat, alhoewel de academi
sche wetten vele en streng genoeg waren, vrij
wel ontaardde in losbandigheid.
Die academische wetten hielden bepalingen
in, die wij geheel niet verwachten en die eigen
lijk bij zulk een troepleven ietwat komisch
aandoen. Te Franeker werd bijv. bepaald, dat
getrouw kerkbezoek behoorde tot de verplich
tingen van den student, en om te voorkomen,
dat zulke plichten ontaardden in vermakelijk
heden werd vastgesteld, dat men zich, in de
kerk zijnde, eerbiedig te gedragen had. Het bij
wonen van begrafenissen van hoogleeraren
gold ook als een plicht zonder meer, zoodat
de vrees uitgeschakeld scheen, dat de studen
ten die óók nog als attracties beschouwen zou
den. Diezelfde wetten bevatten bepalingen te
gen dronkenschap, straat-slenteren en buren
gerucht; tegen het dragen van wapenen. Win
keliers en herbergiers vooral werden gewaar
schuwd, zonder medeweten van ouders of voog
den van de studenten, geen goederen op cre-
diet te verstrekken. Er waren veel arme stu
denten, die als repetitoren, barbiers en wat
niet meer, hun kostgeld en vertering verdie
nen moesten. Wanbetaling kwam ontzettend
veel voor, gevolgd door beslagleggingen. Die
beslaglegging leverde in den regel niets op.
a/U e/nicJcirv
SjJti "iZtt cj&rnouxiit 6m &tucU
ojy wA MutkeZd. U üoojafn»
«Jfflaax,
(XjuJjyé t/MmAnlun I
SijJdX* ixaoct Ojo notfj.
ézm. khlnis. fji&lw&t,
vn 'YnoeZifZhiL ainjaiit/n
da ««.cUlona
''Miiimillililllll
IIIIIIIIIIMUIIIIIlf
De geheele inventaris van zekeren student te
Groningen bestond uit „ses kelckjens". Boeken
werden niet eens aangetroffen.
De kamerhuren varieerden sterk al naar ge
lang bruintje trekken kon. Te Leiden tusschen
twintig en honderd gulden per jaar, te Gronin
gen gemiddeld veertig per jaar. (a. w. 37).
Zooals de kamerhuren varieerden, varieer
den ook de studenten-delicten en de daarop
gevolgde straffen.
Uit de chronische dronkenschap vatti vele
studenten kwamen nog al eens vergrijpen voort
tegen de openbare orde. „Niet allen werden zoo
zwaar gestraft als de Franeker student, die de
Godsdienstoefening verstoorde met den blooten
degen in de hand en tot honderd rijksdaalders
boete veroordeeld en van de academie wegge
jaagd werd. Een ander die dronken de avond
kerk inliep en de kaarsen uitblies, kreeg slechts
een boete van tien ducatons. En een derde, die
lachende en dansende de kerk binnenkwam en
„door hard gestoot met zijn stok" verstoring
teweeg bracht, werd nog lichter gestraft, n.l.
met f 35 boeteHet was wel erg, dat Jelto
Achema te Groningen in den nacht tusschen
21 en 22 October 1651 met zijn mes een bur
ger den neus afsneed, waardoor hij veroordeeld
werd tot f 145 schadevergoeding aan den mis
vormde te betalen „behalve het meestertoon"
en bovendien tot een boete „van 25 guldens,
ende de kosten van sijn apprehensie met
hetgene den pedell toekomt, tot 17 gul
dens"....
In 1610 werden twee theologen voor den tijd
van twee jaren (te Franeker) verbannen, om
dat zij eenige buitenlandsche studenten op
straat hadden aangevallen en een van hen een
dier buitenlanders doodelijk had gewond. Ge
nadiger nog kwam Jacob Gilles er af in 1604.
Hij had met behulp van andere Franeker stu
denten onrust verwekt, vóór en in een herberg
iemand met zijn degen aangevallen en een ra-
telman, die toegeschoten was aan zijn been
gewond. Deze werd voor dood opgenomen en
overleed reeds den volgenden dag. De student
zelf liep „uit verbaasdheid" in 't water. Hij
werd er uitgehaald en gevangen gezet. Op zijn
verklaring, dat hij zeer dronken was, sprak het*
Hof hem vrij, maar veroordeelde hem in de
kosten (Dr. Veen, Het academieleven, 39).
Duellen waren niet van de lucht, want.... de
studenten warens soms zwaar gewapend. Daar
door wisten de Leidenaars in 1592 eens zeven
Er komt een groote luchtvaartdag
Op 't Soesterberg-terrein
Wat met dit warme zomerweer
Wel luchtigjes zal zijn.
Het slagen van zoo'n luchtvaartdag
Gaat zonder vloek of zucht,
Want reeds bij voorbaat hangt dit i
hier
Zeer logisch in de lucht!
Het feest wordt zeer frappant
verlucht
Met lucht-acrobatiek
Voor 'n opzienbarend en daarbij
Halsreikend vlieg-publiek!
De luchtvaart wordt gedemonstreerd, f
En dit geeft bovendien f
Ons zeer subliem de werk'lijkheid f
Van 't luchtkasteel te zien!
De toekomst hangt toch in de lucht,
Maar dit keer zeer concreet.
Want vliegmachien en luchtigheid
Zijn immers up-to-date?
Wat eens tot luchtbespiegeling
En sprookje werd herleid.
Beschouwt men thans niet meer
aldus,
Maar alsrealiteit!
Doch 't vreemde van dit luchtfeest is,
Dat 't lucht tot titel draagt,
Maar komt men veilig op den grond,
Dan heet het feest geslaagd!
MARTIN BERDEN I
(Nadruk verboden)
rfi 11111111111111111 11111111 i I i 111111 I 11111111111111111111111111 111111111111111111111 rv
weken lang de school in bezetting te houden,
zoodat er geen colleges gegeven konden wor
den!
Veel oproerigheden ontstonden door het ont
staan van de collegia of conventicula natio-
nalia, groepsvormingen van stad- en provin-
ciegenooten. Nergens werden deze collegia
door den academischen Senaat ges:, -ction-
neerd, maar even vroolijk bleven ze bestaan.
Ze werden ook wel „drinckcollegies" of „suy-
pers-collegies" genoemd. Vechtpartijen tusschen
deze groepen behoorden niet tot de zeldzaamhe
den, maar waren vrijwel regel. Te Utrecht stond
op het lidmaatschap honderd en op een be
stuursfunctie tweehonderd gulden boete. Zon
der baat evenwel.
Eén verschijnsel leeft tot op dezen dag
hoewel niet in zoo hevige mate voort; de
deposito, de ontgroening. Steeds trad men er
tegen op, maar het leek wel, of de tegenkan
ting het verschijnsel juist nieuw leven gaf.
De bursalen, meer afhankelijk, hadden „bij
eede ende acte" zich verbonden zich van de
ontgroeningspractijken te onthouden. Het eind
van het feitelijke studentenleven is de promo
tie. De promovendus werd opgesierd met toga
en steek. Voor hij die droeg, dus vóór hij tot de
promotie toegelaten werd, moest, althans te
Franeker, de promovendus alle professoren en
ieder afzonderlijk, uitnoodigen tot het promotie
diner, dat later soms „de slemp" genoemd werd,
vanwege de overdadige weelde.
Tenslotte waren er ook nog studenten die
studeerden
J. LAMMERTSE Lz.
Amsterdam-Oost.
De Russen hebben in het Kasakstangebied
groote hoeveelheden goud gevonden. Een expe
ditie is thans onderweg om deze streek nauw
keurig te -onderzoeken. Reeds in 1917 kwam bij
de Kerenski-regeering een aanvraag binnen van
Engelschen, die verlof wilden hebben in het
Kasakstangebied naar goud te zoeken.
De kinderen van mej. Brouwers hebben op
zekeren noodlottigen Woensdagmiddag
een ruit ingegooid bij de naaste buur
vrouw: mej. Gijzels. Ingegooid is nu eigenlijk
het woord niet. Er werd met een bal gespeeld,
er werd geschopt onder luidruchtige vroolijk-
heid, tot opeens.een rinkelend geraas.
Een ruit kapot! Onder angstige stilte werd
het spel gestaakt, bange kinderoogen keken
onthutst naar de aangerichte vernieling.
Nu was mej. Gijzels er het mensch niet
naar, gezien haar rustige bezadigdheid, haar
schommelende, omvangrijke corpulentie, om
zich door zoo'n enkel nietig voorvalletje als een
kapotte ruit direct uit haar evenwicht te laten
slaan.
Maar toen zy in haar massale dikte, handen
op de heupen, in de deur kwam staan en in de
beteuterde rakkers de kinderen van haar buur
vrouw mej. Brouwers herkende, veranderde dat.
U moet weten dat zij géén kinderen had en
mej. Brouwers wèl; zij geen witte hortensia in
een koperen pot voor de opengeschoven gor
dijnen kon zetten, en haar buurvrouw wel; dat
zij geen nieuwen mantel en hoed kon koopen,
wegens de geringe verdiensten van haar man
en „die opschepster" naast haar wel.
Al die voordeelen aan den eenen kant en al
dat gemis aan den anderen kant doen lang
zaam in een afgunstig vrouwenhart een stille
ergernis en een opgekropten nijd groeien, een
nijd die op bepaalde tijden te hoog stijgt en
dus tot uiting dwingt.
Alzoo gebeurde het.
„Snotpieken, dat je daar staat! Gooi bij je
moeder de ruiten in. Trap daar een bal door
het huis heen, kale herrie-makers!"
De kinderen zwegen. Ze hadden graag hun
bal terug, dan konden ze op een andere plaats
weer verder spelen.
Een deur werd opengerukt en een lange, ma
gere vrouw, met scherpen neus en dunne ar
men kwam te voorschijn. Zij kruiste haar ar
men over de borst en zei:
„Als je wat te zeggen hebt, zeg het mij dan,
maar scheldt m'n kinderen niet uit."
„Zoo, zoo; hare hoogheid mevrouw Brouwers.
Houd je snotapen maar binnen, dan kunnen ze
thuis de rommel verreneweeren."
„Rommel, rommel? Daar kun je naar kijken
met je kale boel. Kom kinderen, laat dat
mensch staan; ga mee naar binnen."
En terwijl mej. Gijzels een vloed van woor
den stroomen liet, zoodat haar lippen trilden
en haar dikke hoofd akelig bleek werd, trokken
de kinderen Brouwers als schuwe hondjes naar
binnen, gevolgd door de wrekende gerechtig
heid, die de deur zwijgend dichtsloot.
Sindsdien is er een kloof gevallen tusschen
mej. Brouwers en mej. Gijzels, een kloof die
wellicht nooit meer overbrugd zal worden.
„Ik haat dat mensch," zegt mej. Brouwers
tegen haar andere buurvrouw. Zoo'n jaloersch
mensch kan je niet tot vriend houden."
„Die?" wijst mej. Gijzels met oogen en hoofd
in de richting harer vijandin, telkens als zij
met iemand in gesprek komt, „die? Een on
nut! Verprult alles in huis en laat haar kinde
ren voor galg en strop opgroeien."
De buurvrouwen groeten elkander niet meer
als ze toevallig samen aan de voordeur zijn;
haar oogen kijken star langs elkander heen;
ze gaan elkaar zwijgend voorbij, de eene in
haar nieuwen mantel en met haar nieuwen
hoed, de andere in haar ouden mantel en haar
ouden hoed.
Daar is na dien grievenden woordenstroom
op den noodlottigen Woensdagmiddag een hevi
ge stilte gekomen tusschen de twee kwaad
sprekende vrouwen: de stilte der zwijgende
vijandschap.
Daar gaan zich droevige trekken afteekenen
is onze „Omroeper". Eiken avond weer opnieuw
spreekt hij in 75.000 gezinnen, waar hij steeds
een trouw gehoor vindt. Zaken-Omroepers 50
ct. per regel. Particuliere Omroepers 20 ct. per
regel. Betrekkingen (gevraagd en aangeboden)
10 ct. per regel.
Door het ritselen van de bladeren was de
stier op mij opmerkzaam gemaakt en met een
woedend gebrul maakte hij zich tot den aan
val gereed.
Ik had geen tijd meer om mijn geweer in
gereedheid te brengen. Ik wierp het opzij in
de planten en drukte mij zoover mogelijk weg.
Het was mijn redding. Het beest stoof langs
me heen en bonkte met z'n breede lichaam
tegen het mijne.
Mijn been was alleen leelijk geschaafd, maar
't gevaar was tenminste voorbij, want ik wist,
dat een aanvallende buffel zich niet omkeert,
maar als dol voortstormt tot hij zijn zinnen
terugkrijgt of ergens met den kop tegen te
pletter loopt!
Juist wilde ik mij op weg begeven naar onze
kampplaats, toen ik een heele kudde buffels
zag naderen. Voor de beesten bij mij waren had
ik nog juist tijd in een boom te klimmen en
nauwelijk had ik den eersten tak bereikt,
toen de buffels met hun dikke huiden langs
den boom schoven.
iiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiuiiiniumimiiimiitiiiHi
op het magere gelaat van mej. Brouwers. Haar
oogen staan moe en zorglijk, een smartelijke
uitdrukking ligt om haar mond.
Haar oudste jongske is ziek thuis gekomen,
schreiend van pijn in zijn hoofd. Moeder Brou
wers waakt 's nachts bij haar ijlend ventje.
Zoo de dokter zegt, is het hersenvlies-ont
steking.
Mej. Gijzels heeft het leed gelezen uit de
oogen harer buurvrouw en achterom geïnfor
meerd naar het welzijn van het jongske. Ze
heeft de vrij-
moedigheid ge-
had mej. Brou- h s>f
wers zelf te vra-
gen: I
„Hoe is 't er I
nee?" jj
„Och, 't gaat
wel. 't Wordt niet erger", zei de buurvrouw.
Daarna was er tusschen hen weer de ge
wone stilte, de afstand der innerlijke ver
wijdering.
Doch op een morgen, toen mej. Gijzels de
deur achter zich dicht trok en haar langzamen
gang naar de kerk aanvaarden wilde, ziet zij
buurvrouw Brouwers de witte valgordijnen
neerlaten in de voorkamer. Haar roode oogen
zijn betraand en haar magere handen beven.
Aarzelend treedt mej. Gijzels bij haar binnen.
Tallooze malen is zij hier geweest, in den
blinde weet zij er den weg.
Zij doet de kamerdeur open. Vader, moeder
en kinderen staan rond een bedje geschaard.
Daarop ligt stil gestrekt, het bleeke mondje
even geopend, een jongske. Het licht eener
waschkaars beschijnt zijn teer gezicht.
Mej. Gijzels en moeder Brouwers kijken el
kander in de betraande oogen.
Zij drukken elkaar de hand en bidden fluis
terend aan het doodsbedje van het jonge kind..
Zj waren negentien in getal de martelaren
van Gorcum, de H. Nikolaas en de achttien
die met hem den marteldood stierven.
Elf behoorden tot het Gorcumsche Minder
broedersklooster en Nikolaas Pieck was hun gar
diaan; twee Norbertijnen, een Augustijn, en
een Dominicaan deelden hun lot, evenals vier
wereldsheeren.
Wij allen kennen uit de geschiedenis de
woordbreuk van den aanvoerder der Geuzen, die
beloofd had allen in Gorcum vrij uit te laten
gaan; de brief van den prins, bevelend de pries
ters te sparen, die terzijde wordt gelegd
want de prins is ver; de weergalooze wreedheid
van Lumey en de zijnen.
't Is beter over de legenden te spreken.
Niet lang nadat de lichamen der martelaren
in de donkere turfschuur van het vroegere
klooster Ter Rugge rustten, sproten vele
sneeuwwitte bloempjes uit hun graf op.
Een pastoor uit Utrecht die een plantje pluk
te, waaraan een vijftal bloempjes bloeiden, sloot
het weg in een houten doos. Toen hij bijna twee
jaar later de doos bij toeval opende, zag hij
dat het wortellooze steeltje nu veel meer bloe
men droeg en zoo groot was geworden, dat 't
niet meer opnieuw in de doos gesloten kon wor
den.
De pastoor telde de bloemen en kon zijn
oogen niet gelooven. Hij telde nog eens en nog
eens, het waren er negentien.
Dit is de legende van de Martelaarsbloemen,
die nog bewaard worden in de St. Goedele te
Brussel.
Volgens het volksgeloof, is een zware straf
opgelegd aan hen, die aan den dood der martela
ren schuldig waren.
Voor eenige jaren pleegde in het Westland
een vrouw zelfmoord en men wrist in Delft te
vertellen, dat zij de vijftiende van haar ge
slacht was, die zich te kort deed; er zullen
nu nog vier de hand aan zichzelf moeten slaan,
eer hun zonden geboet zijnwant een hun
ner voorvaderen heeft tot de beulen der negen
tien Gorcumsche martelaren behoord.
Onder de vier wereldheeren waren de pastoor
en de kapelaan van Monster die 's nachts door
Geuzen uit hun pastorie waren gehaald. Toen
de bende hen door het dorpje Terheide voerde,
dat met Monster één parochie vormde
kwamen ze een paar visschers tegen en boden
hun aan hun geestelijken voor dertig stuivers
terug te koopen.
Maar de visschers hechtten te veel aan het geld
en weigerden.
Sinds dat uur ligt een vloek op Terheide, een
groot deel van het dorp werd door de zee ver
zwolgen en vele visschersschepen vergingen.
In het midden der negentiende eeuw ging
maar één scheepje ter vischvangst uit, maar
keerde altijd met schralen buit terug: vee bezat
men niet en een enkel laag en smal duin stond
nog slechts tusschen het arme gehucht en de zee
en dreigde bij iederen storm te zullen bezwijken.
In de omliggende dorpen bedelden de bewoners
van het eens zoo rijke Terheide.
Er leefde toen ook een voorspelling onder het
volk, dat in Terheide nimmer meer de H. Mis
zou gelezen worden; evenmin in de Lier, waar de
man woonde, die den Geuzen den weg wees
naar de pastorie.
J. R. W. S.
(Korte Inhoud van het voorafgaande:
Bir Hector Ascher gaat door voor een ver
woed verzamelaar van kostbare boeken
In Merlin St Hugh, waar hi1 op zi)n bul
ten woont, leelt hü zeer afgezonderd met
ziin mchtle Paula Parkston. die m het
gebelm verloofd was tnet den secretaris
van sir Hector Arthur Newnham ^Docr
een handlangster komt Ascher ln het be
zit van een kostbaar werk. dat uit de bi
bliotheek van Burgoyne Is gestoler
Ascher reist naar Frankrijk om een aantal
boeken te verkoopen. nagereisd door Bur
goyne en den letterkundige Egerton. In
een luguber hotelletje te Parijs wordt
Ascher dan vermoord. Omtrent den dader
tast men tn het duister Waarschijnlijk
ls Ascher reeds ln den trein vermoord
en ln zijn boekenkoffer. door iemand die
zich voor hem uitgaf naar het hotel ver
voerd Het justitieel onderzoek wordt ge
leld door den detective Lestrange)
Veronderstel, dat ze eens heelemaal gek ge
worden was en ons achterna had gezeten mej;
een tafelmes."
„Maar dat heeft ze toch niet gedaan, hè?"
mompelde Egerton.
De hospita richtte haar woedenden blik op
den vreemdeling.
„Wie bent u?" vroeg ze brutaal.
„Ik ben mr. Fletsch advocaat. Hij heeft mij
gevraagd om hem te vergezellen."
„Wat heeft de wet daarmee uit te staan?'
riep Mrs. Pope uit. „Als die gekke zuster van
u iets tegen mij heeft, dan zeg je maar, dat
ze haar in een dwangbuis moeten sluiten, be
grepen. Ze was gewoon krankzinnig van den
eersten dag af. Ze zal wel ergens in een rivier
liggen. Goed beschouwd, heb ik al drie jaren
geen moment rust gehad."
„Wij weten, waar ze is," zei Egerton kalm.
„Mogen we misschien even binnenkomen? Wij
begrijpen zeer goed, Mrs. Pope, dat het ver
bazend onaangenaam voor u moet geweest zijn,
al die drukte, en dan de politie en de men-
schen van de krant, maar Mr. Fletsch ls be
sloten, u daarvoor schadeloos te stellen. Als
we de zaak goed beschouwen, heeft u groot
gelijk, als u zegt, dat Miss Ferris eigenlijk
niet heelemaal normaal was, en wij be
danken u natuurlijk voor de buitengewone
zorgen, die u aan het arme vrouwtje heeft
gewijd. We zijn er gelukkig in geslaagd om
haar weer op het spoor te komen, maar ze
is er zeer slecht aan toe en blijft er maar bij,
dat ze een erg rijke vrouw moet zijn."
„Zoo dat is werkelijk iets nieuws," ant
woordde Mrs. Pope vinnig. „Ik kan u anders
wel vertellen, dat ik nooit een juweeltje van
haar gezien heb. Waar zaten die dan? Onderin
den kolenbak?"
„Verder heeft ze ook gezegd, dat ze nog ver
schillende papieren in de kamer heeft achter
gelaten, die voor haar erg veel waarde had
den. Hebt u ondertusschen al een nieuwe huur
ster gevonden?"
„Den volgenden dag was de kamer al ver
huurd. In mijn huis staan de kamers niet lang
leeg, dat heb ik tegen mijnheer al gezegd. Het
is een dame, die van buiten komt en een
rustig verblijf in Londen wil hebben."
Egerton scheen even na te denken.
„Is zil boven?"
„Ja ze is op haar kamer."
„Zou zij er veel bezwaar tegen hebben,
indien wij even rondkeken, en ons dus over
tuigden, dat er niets meer van Miss Ferris
is achtergebleven? Ze is werkelijk zeer ziek, ziet
u en zij drong er zoo op aan. Het is een
kwestie van een minuut."
,Zoo maar bij een vreemde dame binnen
breken? Mijnheer, dat heb ik nog nooit op
een viool hooren spelen. Waar ziet u mijn huis
toch voor aan?"
„Misschien zou u zoo vriendelijk willen zijn,
met ons mee te komen. Als u de zaak hebt
uitgelegd, zal de dame er niet zooveel bezwaar
tegen hebben."
Mrs. Pope scheen een oogenblik te aarzelen.
Ondanks haar hooghartige houding werd ze
verteerd van nieuwsgierigheid naar die ge
heimzinnige papieren en Egerton's voorste] om
hem in de kamer te vergezellen, brak haar
laatsten weerstand. Een beetje mopperend
bromde ze:
„Daar zit natuurlek niets in, om even te
1 vragen jnaar ik kan niet zeggen, wat ze doen
zal. Ik zal in ieder geval even naar Doven
gaan,"
„Hoe heet die dame?" vroeg Egerton, toen
het drietal de trap opging.
,Miss Trefusis. Zij was vroeger verpleegster
in een hospitaal. Wat die meisjes allemaal te
zien krijgen...."
Met deze geheimzinnige woorden was ze
juist aan de bewuste kamer gekomen op de
tweede verdieping en ze klopte. Een levendige,
opgewekte stem riep: „Binnen" en Mrs. Pope
draaide de kruk om.
Miss Trefusis was een flinke vrouw, die een
costuum droeg, dat werkelijk aangenaam
afstak bij de convenitoneele dingen, waar
mee de Engelsche vrouw zich toetakelt. Ze was
verre van mager en droeg een ln het oog
loopende verhevenheid op haar hoofd die, zelfs
door een neophiet voor een pruik zou worden
versleten. In haar ooren droeg ze ontzettend
groote ringen met gekleurde steenen en een
ketting met valsche parels lag driemaal om
haar hals gewikkeld, en viel bijna tot op haar
knieën, waardoor het bizarre effect van haar
kleeding nog meer uitkwam. De lichte zijden
kousen staken in glimmende lakschoenen en
ze droeg een grooten bril van rood schildpad.
Beaumont keek haar verbaasd aan.
„Chaumier's goede Samaritaan," mompelde hij,
terwijl hij Egerton aan zijn mouw trok.
Egerton schudde hem, ongemerkt maar zeker,
van zich af. Beaumont kreeg den indruk, dat
zijn vriend om de een of andere reden ver
bazend prikkelbaar was. Egerton zelf scheen
niets bijzonders te hebben opgemerkt,
„Wel Mrs. Pope," riep de verbaasde huur
ster die ook geen onraad rook, „wat be-
teekent dat allemaal? Brengt u die heeren
niet in een verkeerde kamer?" Toen wepdde
zij zich tot den koelen en zwijgzamen Egerton
en voegde daar vertrouwelijk aan toe. „Maakt
u zich maar niet ongerust hoor, zooiets kan
den besten jongeman overkomen." Zij gaf hem
bemoedigend een knipoogje.
Toen zei Mrs. Pope:
„Deze meneer is een broer van de dame die
de kamer vóór u had. Ze is in een inrichting
en ze heeft zoo'n idee dat ze millionnaire was
en hier zeer belangrijke papieren heeft achter
gelaten. Mr. Fletsch en zijn advocaat wilden
nu graag even kijken of ze al of niet gelijk
heeft. Als u daar natuurlijk geen bezwaar
tegen hebt, Miss Trefusis. Het arme ding is
verbazend ziek en ze zullen u niet langer dan
een minuut lastig vallen."
Miss Trefusis lachte, een helderen, opgewek-
ten lach.
„Dat is in orde," zei ze. „Ik wou dit wel
een uur eerder geweten hebben. Dan hadden
ze vast geen kostbare juweelen gevonden, dat
verzeker ik je."
Egerton ging naar den haard.
„Welnu," zei Miss Trefusis gastvrij. „Laten
we dan eens gaan kijken, waar die begraven
schat zich bevindt." Op dat oogenblik klonk
de bel. Mrs. Pope was onmiddellilk het dacht-
offer van een tweestrijd tusschen haar
nieuwsgierigheid en den niet minder hevigen
wensch, om toch vooral geen mogelijke huur
ster te verliezen. Terwijl ze nog aarzelde, om
zooveel mogelijk af te luisteren wat Egerton
te vertellen had, ging de bel opnieuw. „Ik
ben geen minuut weg, hoor," zei ze heel haas
tig, „ito kan zoo met de menschen opschie
ten...."
Toen ze de kamer verlaten had, trad Egerton
snel naar de deur, draaide den sleutel om, en
bleef er toen met zijn rug tegen staan.
„Wat is hij van plan, hij is toch geen
filmartist?" vroeg Miss Trefusis aan Beaumont.
Ze zal binnen een oogenblik terug zijn,"
legde Egerton uit. „Ik geef er de voorkeur
aan, de Baak tusschen ons te houden. Miss
Ferris, ik heb u enkele dingen te vragen."
Er volgde een oogenblik van een verplet
terende en gespannen stilte.
„Miss Ferrisstotterde Beaumont, als een
verdwaasde.
Egerton nam niet de minste notitie van nem
en ging tamelijk afgemeten verder.
„Ik voel er niets voor om de politie in deze
zaak te mengen, maar ik moet u toch vertellen
dat zij u natuurlijk spoedig genoeg zuilen
komen opzoeken. Burgoyne bijvoorbeeld heeft
er zijn half fortuin voor over om de hand op
u te leggen."
tvHks Trefusis, die zich inmiddels van den
onverhoedschen aanval had hersteld, merkte
tamelijk vervelend op:
„Ik weet niet, waar hij het over heeft. Ik lieb
nooit geweten, dat ik in een huis van krank
zinnigen terecht zou komen, toen ik deze
kamer huurde."
Wordt vervolgd),