Z.K.H. PRINS HENDRIK UITGEDRAGEN Een wit omhangen lijkwagen Lijkrede prof. dr. H. Th. Obbink Uitgeleid NIEUWE KERKTOOI 'S PRINSEN EENVOUD VEREENIGDE KATHOLIEKE PERS WOENSDAG 11 JULI 1934 TWEE VROUWEN Man van diep religieuze gevoelens Gelukkig de man voor tviert de Dood een luisterrijk ontwaken is DAGBLAD UITGEGEVEN DOOR DE N.V. DRUKKERIJ DE SPAARNESTAD, HAARLEM - TELEFOON 13866 Hij leefde, streefde en ging heen als een een voudige van hart Na drie maanden ging weder een vorstelijke rouwstoet van Den Haag naar Delft Militair eerbetoon De Ministers 1111111111 Blpl|||B Ml De stoet Het sterven was voor hem een opgang naar hooger heer lijkheid" De lijkwagen Zie vervolg elders in dit blad NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT Een heel eigen karakter droeg heden de begrafenis van Z. K. H. Prins Hendrik. Zijn nadrukkelijke wensch, om geen somber rouwbe toon te gebruiken na zijn verschei den gaf aan de uitvaart een ten on zent ongekend, persoonlijk cachet. De witte paarden, de witte drape rieën, de wit omhangen lijkwagen drukte een vredige stemming uit van rouw zonder neerdrukkende be angstigende somberheid. Zooals de doodenkamer in de vestibule wel den ernst van den dood, maar niet de verschrikking symboliseerde zoo verzinnebeeldde de stoet in het wit rouw die de troost kent. Het was een persoonlijke zienswijze van den doode, welke ten vólle geëerbiedigd werd. Wéér een rouwdag in de lage landen.... Nog liggen versch in aller heugenis de rouwplech- tigheden voor de Koningin-Moeder op Dinsdag 27 Maart of drie maanden later stond opnieuw in Den Haag en Delft heel het zakenleven stil nu het stoffelijk overschot van Prins Hendrik in den koninklijken grafkelder werd bijgezet. Wederom waren tienduizenden naar beide ste den gestroomd. Wederom waren de meest uit gebreide maatregelen genomen om overal de orde en eerbiedvolle stemming te verzekeren. Vooral op dezen dag gingen de gedachten van allen uit naar de twee vrouwen die alleen achterblijven voor de zware taak van het lands bestuur, van welke de eene een zoo groot deel der verantwoordelijkheid te dragen heeft, waar- yoor de ander zich voorbereidt. Kort geleden was nog de Koninklijke Fa milie van vier personen bijeen, die men moeilijk gescheiden kon denken. En nu reeds is deze kleine familie uiteen geslagen.... blijven twee vrouwen alleen achter in rouw. Vooral toen de Koningin en Prinses eenigen tijd na den lijk stoet het paleis verlieten om te Delft aan den kerkingang het stoffelijk overschot op te wach ten, werd dit door allen, die er bü tegenwoor dig waren, zeer sterk gevoeld. Winkels, magazijnen, kantoren, scholen enz. waren te 'sGravenhage en te Delft een groot deel van den dag gesloten. Extra treinen had den honderden en honderden van elders ge bracht. Evenals bij de uitvaart van Koningin Emma waren uitgebreide verkeersmaatregelen rondom Den Haag en Delft genomen met dit verschil evenwel dat thans soepeler werd opge treden en het autoverkeer niet zoo lang met name rond Delft werd stil gelegd. Het was uitgesloten evenwel om tijdens het voorttrekken van den rouwstoet per auto uit Den Haag Delft te bereiken. Het dooi gaand verkeer was in een grooten bocht omgeiegd. In de Haagsche binnenstad was het al zeer vroeg enorm druk. Na acht uur in den morgen was in een groot aantal straten heel het rü- verkeer stil gelegd en de raad was gegeven aan allen die op tribunes of voor ramen plaatsen hadden gehuurd, deze plaatsen vóór negen uur in te nemen. Op het Spui, het Rijswijksche plein en elders waren nJ. tribunes getimmerd, terwijl in tal van woonhuizen en kantoren langs den begrafenisweg plaatsen waren verhuurd. Een magazijn had plaatsen 5 en 10 ver huurd ten bate van het Roode Kruis. In gemeenzaam overleg waren onder hoofd leiding van den Commissaris der Koningin Staatsraad jhr. van Kamebeek door rijks-, provinciale en stedelijke autoriteiten de noodige maatregelen genomen: burgemeester De Mon- chy van Den Haag, burgemeester mr. v. Hel- lenberg Hubar van Rijswijk en mr. G. van Ba ren van Delft, hadden in hoofdzaak dezelfde gedragslijn gevolgd als in Maart. Op verschillende punten waren rouwversie- ringen aangebracht door particulieren. De ven ters met rouwstrikjes die in de eerste dagen oranje met zwart hadden verkocht prezen nu hun oranje-strikjes en knoopjes met wit lint aan als: „oranje-rouw, de laatste wil van den Prins". Voor het paleis aan het Noordeinde was al vroeg een grootsche ontplooiing van de gewapende macht. De militaire leiding van de begrafenis was in handen van den gouverneur der Residen tie, luit.-generaal jhr. W. Röell. Deze had bij het paleis de eerewacht laten betrekken door een detachement grenadiers en jagers, die pas uit Amsterdam waren terugge keerd, waarbij het omfloerste vaandel roet een vaandelwacht der jagers en het muziekkorps van het 5e regt. Infanterie onder commando van een kapitein. Deputaties van de transportcolonnes van het Ned. Roode Kruis vormden eerefronten van 100 man bij het paleis onder bevel van den militairen commissaris kolonel W. J. Lurardie en 100 man nabij de Nieuwe Kerk te Delft on der bevel van den militairen commissaris ma joor G. W. Schouten. Andere gedeelten der transportcolonnes waren ook thans beschikbaar gehouden voor hulpverleening langs den weg. Er was een eerefront van reserve-officie ren en oud-officieren van het Ned. Indisch leger. In de beide steden was er ook ditmaal weinig plaats langs den weg voor deputaties. Daarom Princevlag" waren en masse opgesteld onder Rijswijk. Ook de Kon. Vereen. „Oranjobond" was aldaar aangetreden. Van de burgerwachten waren vertegenwoordigd Rotterdam, Den Haag, 's Gravenzande. Voor burg, Roermond, Nijmegen, Renkum, Wage- ningen, Voorschoten, Hoogeveen, Eindhoven, Breda, Dordrecht, Molenaarsgraaf, 's-Hertogen- bosch, Den Bnél, Haarlem, Velsen, Middunburg, Vlissingen, Leiden, Delft, Alphen a. d. Rijn, Woubrugge, Utrecht, Bodegraven, Waddinx- veen, Reeuwijk, Boskoop, Hillegom, Bloemen- daal en Kampen. De Haagsche burgerwacht was opgesteld op het Rijswijkscheplein, terwijl de overige burger wachten zich schaarden langs den Rijkswijk- scheweg nabij de Hoornbrug. Tezamen waren er ongeveer ruim 2000 burgerwachten. Een half uur vóór het vertrek van den rouw stoet verlieten de Ministers, die zich op het Mm Departement van Justitie verzameld hadden, per auto de stad naar Delft. Ook de voorzitters der Eerste en Tweede Ka mer der Staten-Generaal mr. W. L. baron de Vos van Steenwijk en de minister van Staat jhr. mr. Ch. Ruijs de Beerenbrouck met de commissies van het rouwbeklag uit deze Ka mers, waren te voren naar Delft gereden. Het was negen uur toen de Koningin en de Prinses van het Huis ten Bosch in het Paleis Noordeinde aankwamen. De militaire eerbewij zen werden gebracht en onder doodsche stilte betraden Moeder en Dochter het paleis, waaruit zoo dadelijk een geliefde Man en Vader zou worden uitgedragen. H. M. de Koningin was geheel alleen en in het donker gekleed met een witten weduwen- sluier. H. K. H. Prinses Juliana droeg een iw ten mantel. Ten paleize werd na aankomst van H. M. Koningin Wilhelmina en H. K. H. Prinses Juliana in tegen woordigheid der vreemde vorste lijke personen een korte herden- kingsstond gehouden. Tegen half tien formeerde zich de begrafe nisstoet. Voorop een detachement Koninklijke Mare chaussee te paard met omfloersten standaard en standaardwacht ter sterkte van 16 man. Vervolgens reed generaal-majoor van Andel voorbij als bevelhebber in de eerste militaire af deeling met zijn staf. Dan de Koninklijke Militaire Kapel. Een bereden kolonel comman dant der Grenadiers en Jagers volgde met zijn bereden luitenant-adjudant, als commandant van het eerste militaire gedeelte. Een bataljon Infanterie van vier compagnieën sloot zich hierbij aan, waarbij het omfloerste vaandel met vaandelwacht van het Regiment Grenadiers onder commando van een majoor te paard. Het escadron huzaren was een levendiger De tekst van de gedachtenisrede, welke prof. dr. H. Th. Obbink uitsprak, luidt als volgt: Wie had den 27sten Maart kunnen vermoeden, dat nu reeds weer de deuren van den Konink lijken grafkelder zich zouden ontsluiten om den zoo vroeg en onverwacht ontslapen Prins der Nederlanden te ontvangen! Toen stonden wij met gebogen hoofden, diep bedroefd om het heengaan van onze beminde Koningin-Moeder. Maar zij had „de dagen der jaren", waarvan Mozes sprak in den 90sten Psalm, voleindigd en wij wisten, dat haar lang en gezegend leven ten einde spoedde. En nu staan wij hier, bij den geopenden grafkelder om den Prins der Nederlanden, weg gerukt in de kracht zijner jaren en den bloei des levens, ten grave te geleiden. En onze ziel is verschrikt om zooveel leed als onze geëerbie digde Koningin en Hare Koninklijke Dochter treft door het heengaan van deze twee beminde dooden. Welk eene smartelijke leegte in ons Koninklijk Paleis, wat een eenzaamheid in het leven der ons overgebleven loten van den eens zoo bloeienden Oranjestam! Wat een gevoel van vereenzaming ook doortrilt ons land en volk! Het plotselinge van dit verscheiden heeft al- lerwege ontsteltenis gewekt, een ontsteltenis, die te heviger wordt gevoeld, doordat de wonde, geslagen door het heengaan onzer beminde Koningin-Moeder, nog niet is gesloten en onze gedachten sedert Haar verscheiden nog meer dan anders zich bewogen om ons al kleiner wordend Oranjehuis. Maar ook om de plaats, die de Gemaal onzer Koningin en de Vader onzer Prinses innam in allerlei kringen onzer samenleving, zijn wij ontroerd door zijn heen gaan. Naar populariteit heeft Hij niet gestreefd; toch wó,s Hij populair en Hij is dat geworden door zijn gemoedelijken eenvoud, zijn ongedwon gen omgang met menschen uit allerlei kringen, zijn hartelijk medeleven, zijn vriendelijken hu mor, zijn prettig-opgewekten aard. Maar niet minder door zijn levendige belangstelling in al lerlei sociaal en philanthropisch werk. Bij de herdenking van zijn vijf en twintig-jarig voor zitterschap van het Nederlandsche Roode Kruis hebben wij kunnen vernemen, hoe zjj-n arbeid in dat heilzame werk werd gewaardeerd door hen, die Hem daar aan het werk zagen. En in hoeveel andere „werken des vredes" heeft Hij niet een levendig aandeel genomen en belang stelling getoond! In zijn houding bij al deze dingen lag niets gedwongens of gewilds; het ging alles zoo spontaan en natuurlijk, het was uiting van zijn meelevend hart. Er is gezegd en terecht gezegd dat onze betreurde Koningin-Moeder zoo echt en geheel en zoo gemakkelijk Nederlandsche was gewor den; welnu: de Prins der Nederlanden was in derdaad met hart en ziel een Nederlandsche Prins. Hij is dat geworden niet als de vervul ling van een noodzakelijken plicht, maar een voudig door zich te geven, zooals Hij was. Die natuurlijke ongedwongenheid was de groote aan trekkelijkheid van zijn persoon. Maar dit alles is slechts terugzien op wat geweest is. Het is nu voorbij. En het voorbije kan toch slechts een schamelen troost bieden. De herinnering zonder meer is steeds een weemoedig bezit. Beklagens waardig is de mensch, die, staande bü 't open graf van een dien hij lief heeft, niets anders overhoudt dan de smartelijk-weemoedige heu genis van wat voorbij is. O, als wü moesten gelooven, dat dit het laatste is van ons menschenleven, dat het graf zich sluit boven ons hoofd, dan waren wü, naar Paulus' woord „de beklagenswaardigste van alle menschen". Maar wü weten, dat, wanneer onze aardsche tentwoning wordt afgebroken, wü een gebouw van God hebben, eeuwig in de hemelen, en dat wü hier in ons aardsch bestaan leven als in het vaak zoo koude voorportaal van den tempel Gods, het eeuwig Vaderhuis. Voor ons, die het menschenleven niet zien als besloten tusschen wieg en graf, maar die het, met zijn smart en vreugde, zün lief en zün leed, mogen zien sub specie aetemitatis, in het licht der eeuwigheid, dat het licht is van Gods oneindige liefde in Christus, voor ons is de dood geen einde, maar een overgang naar het volle licht en de alomspannende heerlükheid. Ook Hü, dien wü zoo straks ter laatste rust plaats zullen geleiden, zag zün leven in dat licht met diepe en stellige overtuiging. Meer dan eens heb ik Hem mogen spreken over de eeuwige dingen. En de eerste maal dat dit geschiedde, was het voor mü een openbaring te bemerken, dat dat voor Hem het allerbelangrükste was. Telkens en telkens kwam hü er met grooten aandrang op terug en sprak er over in den toon eener gevestigde overtuiging en rustige verzekerdheid. En wanneer bleek, dat ik züne inzichten niet kon deelen, dan werd pas duide- hjk hoe diep zün religieuze gevoelens waren ver ankerd in zün ziel, en hoezeer dit de centrale gedachte van zün leven was. Het sterven was voor Hem een gang naar het eeuwige licht, een opgang naar hooger heerlükheid. Daarom is het ook volgens zün wensch, dat die opgang zou worden uitgedrukt in witte, lichte kleuren, symbolisch aanduidend de lichtsfeer der eeu wigheid. En wij danken God, dat wij het zoo mogen doen en dat het sombere zwart van den rouw wordt overstemd door de blanke kleur van licht en leven. Daarom hebben wü ook ditmaal deze plech tigheid mogen aanvangen met het lezen van een lied des levens, een lied der hope, een juich toon over de reddende liefde Gods, die ons geen macht ter wereld kan ontrooven. Van zulke dingen te mogen spreken bü een open graf, is de grootste heerlükheid die God aan menschen gaf. Wü drukken daardoor uit, dat, naar des Apostels woord „de dood is verzwolgen in de overwinning" en dat geen ding ons kan schei den van de liefde van Christus, die het leven en de onverderfehjkheid heeft aan 't licht ge bracht. Toen Christus aan het kruis stierf, was Zün dood een zegepraal. Zün schünbare ondergang een overwinning. Die overwinning is de over winning van allen, die weten wat het is, met Hem te sterven en met Hem op te staan tot een nieuw leven. Dan heeft de dood zün scher pen prikkel verloren en het leven viert zün eeuwigen triomf. Geloofd zü God, die het in Christus mogelük maakte dat sterfelüke men schen zulke groote dingen mogen zeggen op een plaats, waar alle aardsche glorie verzinkt. Toen einde Februari Prins Hendrik de Ko ningin vertegenwoordigde bü de begra fenis van Koning Albert te Brussel heeft hij troostwoorden gesproken tot Koningin Eli sabeth en als zün meening geuit, dat de dood geen ramp, geen verschrikking behoefde te zün voor hen die na den dood een hereeniging ver wachten. Destüds heeft hü aan zün omgeving, zooals hü ook reeds eerder moet hebben gedaan, te kennen gegeven dat daarom hem het wit liever was dan het neerdrukkende sombere zwart. Kort daarna vergezelde hij het stoffelüke overschot van Koningin Emma naar Delft. Alle gordünen voor de ramen van het paleis aan het Lange Voorhout waren neergelaten. Bü het uitdragen der kist opende hü echter beneden een der gordünen om het zonlicht binnen te laten en om het overbrengen naar den hjkwa- gen gade te kunnen slaan. Thans, 11 Juli is hij zelf ten grave ge bracht. Zün wensch is geëerbiedigd. Geen som berheid heeft zün uitvaart omgeven. Zün wensch om zonder neerdrukkende som berheid begraven te worden teekent den mensch, wiens karakteristiek eene van joviale blü'moedigheid was. Hü nam een eigene en mis schien eigenaardige plaats in onze samenleving in. Als Prins-Gemaal had de jonkman als „vreemdeling" vele bezwaren te overwinnen om zich eigen te maken met den ietwat stioeven landaard van ons volk. Doch al spoedig was zün persoon geacht en gezien, niet het minst door de ondergeschikten voor wie hü veel deed. Stroefheid en hooghartigheid waren hem vreemd en daarvan bewaren talloozen een waardevolle herinnering aan hem als aan een waarlük hulpvaardig en goed mensch wien niets liever was, dan zich ongedwongen tusschen de men schen te kunnen bewegen zonder dat men hem telkens allerlei eerbewijzen bracht. Zün dood bewees, in hoe breeden kring er waardeering heerscht voor hetgeen hij deed. Duizenden en duizenden zijn langs zün baar geschreden. Duizenden en duizenden hebben zün uitvaart bügewoond. De dag van heden was voor het meerendeel van ons volk ander maal een dag om zich, zü het in droefheid, één te gevoelen met ons Vorstenhuis. gedeelte alsdan evenals het personeel met paar. den van het 3e Regiment Huzaren, waarbü om floerste standaard. Na deze militaire opening van den stoet volg de een rijknecht-majoor en twee rüknechts te paard. Achter hen reed de eerste koets, een hof- rijtuig met o.a. den kamerheer-ceremoniemees ter. Een lakei schreed naast elk portier. Een aantal rijtuigen met hofdignitarissen sloten zich hierbü aan. Er waren ook rijtuigen gereserveerd voor de dragers van het stoffelijk overschot en voor de slippendragers, die tot de Pletterükade meeliepen om vervolgens de rü- tuigen te bestijgen en deze eerst te Delft weer te verlaten. Ook was er een koets voor den opperceremoniemeester van H. M. Graaf Du- monceau. Naast elk portier schreed een lakei. Dof geroffel der trommen weerklonk, toen te ongeveer kwart voor tien uur de kist van blank eikenhout, op de hoeken met zilver ge monteerd in den lijkwagen werd gedragen. De militaire treurmuziek schiep een stemmige sfeer. De lijkwagen maakte thans een geheel an deren indruk, doordat de galabok was gedra peerd met witte kleedü. In zilver zag met het koninklijk wapen prijken. De kist was even eens met wit gedrapeerd. Op een wit kussen waren de steek, de ordelinten en teekenen be vestigd. De eens zwarte koets had een geheele ver andering ondergaan. De wagen was voor deze gelegenheid geheel wit geschilderd en had een witten hemel waarop een zilveren kroon rustte. Op de hoeken waren witte struisveeren ge plaatst, terwijl ook de hoeklantaarns met witte draperieën omhangen waren. De geheele koets is in een mat-witte tint met witte beKleeding uitgevoerd. Het dekkleed op den bok was wit en droeg den in zilver uitgevoerden Nederland- schen leeuw. Het witte lükkleed, dat over de kist rustte hing in zware plooien tot op 20 c.M. van den grond neer, terwijl de kist verder ge dekt was door 't rood-wit-blauw van onze vlag. De lükkist werd gedekt door een bloemstuk en daarna werden nog twee groote kransen achter aan den lükwagen gehangen. Vervolgens kwamen vier witte bloemenwagens met hetzelfde ivoorkleurige laken gedrapeerd als de rouwwagen en werden geheel met kran sen en bloemstukken volgehangen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1934 | | pagina 1