Hanneke's booze droom DE SCHOOL VAN JUFFROUW BRIL fis M De rustige kapitein Door I. F. J. GROOTHEDDE Meester, die voor de klas zat, vond, dat Hanneke een beste jongen was. Hij was knap in alle vakken, over- behaalde hij de hoogste cijfers voor. En daarbij was hij altijd zoo braaf en stil. Hij draaide niet in de bank, praatte nooit, keek niet af, niets van dat alles. Neen koor, Hanneke was een brave, lieve jongen. Maar wat meester niet zag, dat was, dat Hanneke een vlieg, een bromvlieg aan het dartelen was, zoo heel stiekum achter den rug van zijn voorbuurman. Hij had het keest je de vleugels uitgetrokken en liet het bu over de bank loopen, telkens heen en Weer. En toen hem dat verveelde, kneep kij hem een voor een de pooten af en keek biet genoegen toe, hoe het diertje spartel de van pijn. Zoo was die Hanneke, in zijn hart geen slechte jongen hoor, o neen, maar dat eene groote gebrek, dat had hij: altijd en over- al de dieren plagen en martelen. Dat was slecht van Hanneke, erg slecht! Maar bieester wist dat niet en thuis wisten ze 't °ok niet, niemand wist het, want Hanneke deed het altijd in het geheim, als er nie- biand in de buurt was. Iedereen vond hem *n aardigen jongen, Maar vanmorgen nog had hij Felix, de oude kuiskat, een krant aan haar staart gebon den en die in brand gestoken. Die arme Poes! Die was als bezeten dwars door den tuin gehold, gek van angst. En Hanneke kad staan schudden van het lachen. Vier uur sloeg de klok, de school was uit. Hanneke mocht het eerste weg, omdat hij Zoo goed had opgepast. Onderweg gooide kij met steenen naar de vogels, die vroolijk Zaten te fluiten in de takken van de boo- bien. Die hielden dan ineens op en gluur den schuin naar beneden. Hanneke gooide Weer en nu zochten ze haastig en ver schrikt een goed heenkomen. Thuis zag hij Felix in het zonnetje zit ten. Een groot stuk van haar glanzende kuid was heelemaal geschroeid. Hanneke lachte en mikte een kluit zand precies op Helix" kop. Poes maakte 'n luchtsprong en verdween haas-je-repje over de schut ting. Hanneke ging naar binnen en kreeg van zijn moeder een fijn koekje bij de thee. Hij was ook altijd zoo braaf, dacht moe der. Ze had hem maar eens bezig moeten zien, dan had Hanneke heel wat anders gekregen dan thee met koekjes. Nu ging hij een stukje loopen met Toddy, ket jonge poedeltje. Arme Toddy! Toen ze kij den vijver waren gekomen, greep Han- Heke hem in zijn nekvel en smeet hem in ket water. Het beest was nog te jong om te zwemmen en spartelde en plaste, om eruit te komen. Als hij bijna verdronk, Pakte Hanneke hem vast om hem even la ter weer hetzelfde te laten ondergaan. En kij lachte maar bij dit wreede spel. 's Avonds in bed werd hij door zijn moe der lekker toegestopt, die lieve, beste Han- beke, maar buiten rilde Toddy van de kou. Hanneke droomde dien nacht. Zoo maar ineens liep hij op een langen, kalen weg. Hij stapte er flink op los en Hoot een lustig deuntje. Wat kwam daar aan in de verte? Dat was Toddy. Ha, hij Zou hem eens lekker in het water gooien, Ja, dat zou hij. „Toddy, Toddy," riep hij en Toddy kwam. Maar wat was dat? Vol verbazing bleef Hanneke staan. Toddy groeide; hij werd grooter, zoo maar vanzelf. Oei, wat ging dat hard, kolossaal, wat een beest werd het. Zoo groot als een buldog, grooter nog, als eeQ kalf, grooter nog, als een paard zoo groot! Toddy kwam op Hanneke af, hij gromde en liet zijn tanden zien. Hanneke Werd bang en wilde het op een loopen zet ten. Maar van den anderen kant kwam Helix, de kat, en die groeide ook, heel snel. Ze was in tijd van een wip zoo groot als een tijger. Zij blies en haar groote groene °ogen schitterden valsch. Ineens gingen ze biet hun tweeën op hun achterpooten staan en ze grepen Hanneke bü de schou- ders vast. Hij bestierf het zoowat van schrik. „Wat moeten jullie? Laat me los!" gilde kij. „Chrssss!" siste Felix, „je gaat mee." »Je gaat mee!" gromde Toddy. Ze sleurden kem over den weg en ineens waren ze in een groot bosch. Op een open plek hielden Ze halt. Daar lieten ze Hanneke los, die 't dadelijk op een holletje wou zetten. Maar kij kon niet, want in een grooten kring za ten daar allerlei beesten en dingen hem aan te staren met vijandige blikken. Het „vuur" zat er, een groote, laaiende vlam en vlak ernaast het „water", een groote berg, die schuimde en bruiste. Die hadden zeker vriendschap gesloten, dat ze zoo dicht baast elkaar zaten. Vogels zag hij en zoe kende vliegen en muggen en daar een ko- nilb en muizen, ratten, egels, katten en konden vlak bij elkaar. Een groote krant eh een afgebrande lucifer wezen naar hem eh een steen balde zijn vuist. Alles was groot en sterk en Hanneke was klein. Hul lend keek hij naar die brommende, ra- Zende, kwaadaardige menigte, maar hij zag bergens een uitweg. Felix ging nu op een soort troon zitten. Ze wenkte met haar poot eh ineens was het doodstil. „Geachte vergadering," begon ze, „hier Is de beul, de misdadiger. Wij zullen hem straffen en dan dooden ..Huhuhu," snikte Hanneke, „laat me as jeblieft gaan!" „Ssssstil," bruiste het water en spoot hem In het gezicht en het vuur kronkelde om ziJn hand, zoodat Hanneke van pijn begon te springen. „Sta stil," bromde een groote steen en gkig op zijn voeten staan. Felix wenkte weer en zei: „Laat de klach- hij wilde het op een loopen zetten maar. ten hooren." Daar kwam een groote vlieg zonder vleugels en pooten naar voren. „Zie mijn verschrikkelijke wonden," kreunde die, terwijl groote tranen langs zijn gezicht liepen, „dat heeft hij gedaan!" De vergadering keek ernstig en mede lijdend toe en het konijntje snikte hard op bij dat droevig gezicht. „Mijn nest heeft hij in brand gestoken," bromde een geel-gestreepte wesp en nijdig vloog ze op Hanneke af en stak hem in zijn neus. „Au," gilde die en greep er met zijn hand naar. „Blijf eraf," floot schel een merel en pikte hem met haar gelen sna vel. „Je hebt mijn eitjes stukgegooid". Ze ging weer op haar plaats zitten, terwijl ze bedroefd met een vleugel over haar oogen streek. „Dat kan ik getuigen," sprak de steen. „Hij verbrandde mij," ritselde de krant, „en daardoor schroeide de huid van Felix." „Ja," snauwde Felix met gloeiende oogen. „Ja," riep een dikke lucifer, „ik getuig!" en hij sloeg Hanneke op het hoofd. „Ja," knetterde het vuur, „dat is zoo, dat heeft de valscherik gedaan!" Ze kronkelde loeiend omhoog en reikte begeerig naar Hanneke, die sidderend achteruit liep. Maar Toddy greep hem grommend in zijn been en trok hem weer in het midden van LADENKAST VOOR DE POPPENWINKEL Plak 4, 6 of 8 lucifersdoosjes op en te gen elkander. Als ze goed vastzitten beplak je het bundeltje rondom met gekleurd papier, behalve aan één kant, die vrij moet blijven om de doosjes te kunnen in- en uitschuiven. Als je zoogenaamde monsterklemmers hebt, kun je aan den voorkant van ieder doosje er een doorheen steken en dan de beide lipjes ombuigen. Er zitten dan knoppen aan de laden. Ver der kun je den inhoud er netjes opschrij ven. Zoo'n kastje is niet alleen aardig voor den poppen winkel, maar je kunt er ook bloemzaden in bewaren tot het volgend voorjaar. den kring. „Mij wou je verdrinken, leelijke beul." „Juist," ruischte het water, „daar was ik bij" en weer spatte het hem in het ge zicht. Van alle kanten kwamen nu de klach ten los. Er was geen dier, of het had van Hanneke te lijden gehad. Met z'n allen drongen ze om Hanneke heen, die in doods angst schreeuwde: „Maar ik had vanmor gen een 9 voor rekenen!" Een luid schaterlachen kjonk ver in het rond en weerkaatste tusschen de boomen, die van pret heen en weer wiegden. ,,Een negen voor rekenen!" piepte een grijze muis, ,,'t zou wat; al had je een mil- lioen ervoor, daarom hoefde je mijn jongen toch niet dood te slaan?" Felix wenkte weer en sprak: „Geachte vergadering, ik stel voor, dat we ieder op de beurt hem pijn zullen doen: bijten, krabben, steken, branden, pikken, wat ieder maar het beste kan. En tenslotte zul len Toddy en ik hem doodbijten." Er ging een luid gejuich op en ze riepen: het vuur zijn beenen schroeide, toen hij ineens een kapelletje zag staan. Hij storm de erin en sloeg de deur achter zich dicht, zoodat de steenen ertegen opbonsden. Hij gend en bevend bleef hij luisteren naar het lawaai daarbuiten. Dat was een gesis, geloei en gebrom door elkaar, om er naar van te worden. Daar zag hij de vlammen door het hooge venster gluren, hu, zoo valsch. Vlug liep hij naar voren en zag, dat er een Godslamp brandde. Hij knielde neer en ineens hoorde hij uit het halve duister 'n heldere, welluidende stem: „Hanneke, Hanneke, moet je zoo mijn schepselen, de dieren plagen?" Steeds luider klonk de stem: „HannekeHannekesteeds luider en hooger. Juist wilde Hanneke be loven, dat hij het nooit weer doen zou, toen hij een geschuifel achter zich hoorde. Hij keek om, pats, daar hadden Toddy en Felix hem vast. Ze begonnen hem duchtig door elkaar te rammelen en sleepten hem mee. Hanneke schreeuwde en.zat recht- De V. P. D. Mientje moest een „vrij" opstel maken. Het onderwerp mocht iets uit de natuur wezen. Nu had ze pas allerlei merkwaar dige dingen gehoord en gelezen over bloe men en hoe deze door insekten bestoven worden. Zij besloot alles, wat ze er over gehoord had, op te schrijven. Maar toen ze bezig was, merkte ze, dat het veel te lang werd. Er waren bloemen, waarvan het stuifmeel door den wind wordt meegeno men zooals de roggebloemen; andere, waarbij vogeltjes het werk doen. Dit komt in Zuid-Amerika voor en de vogeltjes zijn de prachtig gekleurde kolibri's. Tenslotte w bleek, dat bij de fa- mine der vlinderbloe mige planten, waartoe de lupine, de brem en de lathyrus behooren, al vier verschil lende manieren bestaan, waarop het stuif meel wordt overgebracht. Over die vier soorten van bestuiving wilde zij haar opstel maken en omdat er in die bloemen tien meeldraden zijn en men van eenbroederige meeldraden spreekt als ze alle vergroeid zijn en van tweebroederige als er negen vergroeid en een vrij zijn, noemde ze haar opstel „De tien broeders". Het opstel luidde als volgt: „De tien broeders kunnen zich op een heel eenvoudige manier van hun stuifmeel ontdoen. Onder de tien broeders versta ik de tien meeldraden van de brem. Zoodra er namelijk een bij of ander insekt op de bloem komt zitten, op de kiel (Fig. 1) wel te verstaan, wordt al het stuifmeel tegelijk over hem uitgestrooid. Tegelijk strijkt de stempel over hem heen (Fig. 1) om het stuifmeel, dat zich misschien reeds op zijn rug bevindt en van een andere bloem af komstig is, op te vangen. Ingewikkelder gaat 't bij de groep waartoe het stal- kruid (fig. 2) be- Een lekker hapje „Goed zoo, goed zoo, we zullen hem wel krijgen." Daar kwamen ze tegelijk op Hanneke afgestormd; ieder wou de eerste wezen. Hanneke gilde van louter angst. Hij sprong buiten den kring en rende weg, dwars door het bosch. De heele troep schreeuwde van spijt en draafde achter hem aan. Hanneke liep, liep al wat hij loopen kon. Maar de boomen gingen hem expres in den weg weg staan en de struiken hielden hem tel kens vast, „Houdt hem, grijpt hem," raasde het achter hem, ,,hij moet sterven, houdt hem." De andere dieren in het bosch en de steenen, planten en kevers werden er wak ker van en hielpen nu mee om hem te van gen. Al dichter en dichter kwamen ze bij hem. Nu zaten ze hem vlak op de hielen. Hanneke merkte wel, dat hij het niet lang meer kon volhouden. Reeds voelde hij, hoe op in zijn bed, midden tusschen de ver warde lakens en dekens. „Hanneke dan toch," zei moeder, die naast het bed stond, „word je dan nooit wakker? Ik sta al een kwartier te roepen en ik moet je schudden om je wakker te krijgen." Hanneke keek verbaasd om zich heen en wreef zich de oogen eens uit. Geen kapel letje, geen dieren? Het was dus maar een droom geweest, een nare, booze droom. Maar die droom maakte toch maar, dat Hanneke nooit meer dieren geplaagd heeft. Het was een goede les geweest. Aan iemand, niet al te snugger, verhaalde men, hoe een man tweemaal een ernstige operatie had gehad en er aan gestorven was. Hij vroeg daarna deelnemend, of deze man bij de eerste of bij de tweede operatie doodging. hoort. Bij deze bloe men valt het stuifmeel in de kiel. vóór er insektenbezoek is geweest. De top van de kiel is erg spits en als er nu een in sekt komt, wordt het stuifmeel er bij kleine hoeveelheden tegelijk uitgepompt. Ook de tien broeders van den gouden regen (Fig. 3) zijn zuinig met stuifmeel. Na het eerste bezoek van een bij of hommel, waarbij 'de bezoeker zich op de meeldraadbuis neerzet, worden de meeldraden en stamper weer opgeborgen, nadat natuurlijk een deel van het stuifmeel is afgestreken. En tenslotte zijn er broeders, die over een schuiertje be schikken, waarmee ze het stuifmeel, dat weer van te voren in de kiel is gevallen, opvegen en afborstelen op den bezoeker. Wat er nu gebeurt, als 't stuifmeel op den stem pel is afge streken, is 't volgende. De broeders, die geen dienst meer hebben te doen, vallen af. De stuif- meelkorrels gaan „kiemen", dat wil zeggen, dat er een lange buis uitgroeit, die in het vruchtbeginsel doordringt. Uit de kleine zaadknoppen, die binnen dat vruchtbegin sel zitten, ontstaan de zaden, terwijl het vruchtbeginsel in een peultje verandert. Natuurlijk behooren onze erwten en boo- nen en peultjes ook tot dezelfde familie. Zoo'n peul bestaat maar uit één blaadje, wat je op de dwarse doorsnee het beste zien kunt (figuur 4). Als we dus doperwtjes doppen, dan breken we aan twee kanten de vrucht door, aan den kant van de dennerf van het vruchtblaadje en aan den kant, waar de randen van het blaadje ver- mid- Onze allerbeste vrind, 't Vriendelijk Giraffekind, Had met Haasje afgesproken Om een zakje koek te koopen Voor den bontgevlekten Hond, Omdat hij het lekker vond. Want je moet dan even weten Dat geen een hem had vergeten Toen hij zoo gevallen was Op een stronkje in het gras. Ook de groote Olifant Ging met lekkers in z'n hand Haar het stil en zonnig plekje Aan den overkant van t hekje. Ook de drukke Kakatoe Wilde naar z'n vrindje toe Om hem aardig toe te praten, Dat zoo eenzaam niets zal baten- Want die eigenwijze Hond Zocht naar een verlaten grond. Op het prentje zie je 't dier, Ditmaal zonder veel plezier, Want het bont-geruite lapje Draagt hij heusch niet voor 'n grapje, 't Arme dier viel stuk en blauw, DAt vergeet je niet zoo gauw. Maar na zeven stille uren Moest het toch niet langer duren En hij keek weer innig blij, Toen hij zag de dierenrij. Frits, een Veldmuis uit de buurt, Door het Eekhoorntje gestuurd, Kwam in d'avond met een pakje, 't Was een snoezig Hondenjakje, „Lieve Max, jij wordt verwend, Zooiets heb ik nooit gekend, Het is al te overvloedig," Zeide juffrouw Bril heel goedig. „Een blauw oogje, 'k noem 't goud," Zeide Bas het Nijlpaard stout. groeid zijn. De peultjes van den gouden re gen zijn erg vergiftig. We moeten dus op passen, dat kleine kinderen ze niet in han den krijgen en ze in den mond steken." Ziezoo, Mientje was met het klad van haar opstel klaar. Ze zou het nog even aan Toos laten lezen om te zien, wat die er van vond. Toos vond het zóó aardig, dat ze Mientje vroeg het klad te bewaren, dan kon ze het eens voorlezen op een bijeen komst van de Vereeniging Plant en Dier, wanneer het te hard regende om te gaan wandelen. A. L Het was noodweer. Zwaar beukten de golven tegen de zijden van het schip, waarvan de passagiers niet alleen, maar ook de bemanning ieder oogenblik 't einde verwachtten. Velen van eerstge- noemden waren dan ook zwijgend bijeen, anderen weer waren in diep gebed ver zonken, teneinde God in deze gevaarvolle momenten om hulp en uitkomst te smee- ken. Eén persoon echter aan boord was en bleef rustig en scheen niet de minste vrees te koesteren. Zelfs was het, alsof hij nu eerst in zijn element was. Het was de ka pitein, die, in een olie jas gestoken en met een Zuidwester op, kalm van de com mandobrug zijn bevelen gaf en door zijn koelbloedigheid en vastberadenheid keer op keer het gevaar wist te bezweren. Toen eindelijk de storm bedaard was en de woeste baren waren gaan liggen, kwam de persoon, aan wiens beleid allen, die aan zijn hoede waren toevertrouwd, hun redding te danken hadden, in het salon 'n kijkje nemen en zag hij, tot zijn groote vreugde, dat de meesten van den schrik reeds bekomen waren en de stemming on der de passagiers er niet onder had ge leden. Een hunner nam nu het woord om den kapitein voor hun aller redding dank te zeggen, waarna een glas op den goeden af loop werd geledigd. „U bent zeker van een echt zeemans geslacht," vroeg een der passagiers. „Ja," antwoordde de goedige zeebonk. „Van vader op zoon hebben we op de zeeën gezwalkt en de meesten hebben er dan ook hun graf gevonden. Alleen op een schom melend schip voel ik me op mijn gemak en op den vasten wal zou ik niet kunnen aarden. Neen, dat zou niets voor mij zijn „Maar ik begrijp niet," nam een ander 't woord, „dat U niet bang bent uw leven toe te vertrouwen aan een element, dat zóó onbestendig, zóó onbetrouwbaar is en zóó- velen der uwen noodlottig is geweest. Zoo juist hebben we het allen nog kunnen zien. Wat beteekende het schip temidden der woeste golven? Ons aller leven heeft aan een zijden draad gehangen en nog kan ik nauwelijks gelooven, dat we er het leven hebben afgebracht. En dikwijls zooiets te moeten meemaken en herhaaldelijk den dood voor oogen te hebben, neen, dat zou me niet lijken „Dan voel ik me juist op mijn gemak en volkomen in mijn element!" lachte de ander. „Maar waarom zou ik bang zijn? We moeten immers allen sterven. Is uw va der ook niet gestorven en zijn vader even eens. „Zeker, maar zij stierven in hun bed, terwijl gij ,,En bent U dan niet bang uw leven aan een bed toe te vertrouwen?" vroeg de zeeman op zijn beurt. „Neen, natuurlijk niet. Het spreekt van zelf, dat ik mijn leven aan mijn bed durf toevertrouwen. Daar immers lig ik veilig!" „Dat zal ik niet tegenspreken," besloot de kapitein, „maar als het waar is, dat de hand der Voorzienigheid zich over land en zee uitstrekt en daar twijfelen we toch geen van allen aan dan ben ik op zee even veilig, als gij in uw bed WOORDKEER Door mij om te draaien word ik van een bakje om uit te drinken een bepaald iets van bij ziekte. Ik ben een bepaalde groente; andersom eveneens, alhoewel deze op een andere ma nier gebruikt wordt. HET UURTJE VOOR JEUGD VU, 4 T M r.»j St*[fc»v.>4 Go^<)e< Liftte,: Wip zoo is je ix»s.rtx ivil ja. n\ü dc.fx we-fl ^oorxerv de SorxFc boseK^ioo^jcb y de. kleirxe dwe.t-Qe.rv worvtrv Ovc.ra.1 ik ge kekers «.rx atzockyl-^ de-rv rrxoraerv zij k^ebberv 9 zou ik derxkerv^ v>.il- Kt;K K^i'sjc-s, bo.g«.x -Ha.a.S|C Wip: „Als. je orrs, de;"w lirxkb qlVxJcbij die dikke boorrxerv ir\ je loopt der\ steeds je r\euf zvI je er beslist «.el kotrverx. En w&nr.eer je soms. je weet nooit. m,,rv vriend vorvkbs.'vra moct^ onVn\oerrn eeo kem dsn ,dsi K ooeoi m,i.s.k cr. oloe kern va.rs mjj veer groeten

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1934 | | pagina 7