Paarlvisscherij in Schotland
csèy
Met wrtfmi van den dag
PER VLIEGMACHINE DE WERELD ROND
-erkl zl« v»*en ku
SPECIALE SYSTEMEN
v\E
TUCHT
Het Geheim van
het open Raam
Het beste seizoen voor de visscherij
loopt van einde Juli tot
half September
Een oude industrie
-£v/\_exrV-
\uc\tersd° een regenj
Rookt niet in bösch: of hei
„The world changes"
Een nieuwe familie-film
Het dorp der lang-
levenden
Onzinkbare pantser
schepen
Droogte verhindert
manoeuvres
perde Al. „Ga Al S pijnlijke
of ze ook wat j VOetetl 'l
Detective-verhaal dooi
ANTHONIE GILBERT
Reeds verschillende malen heeft men in ri
vieren in Schotland met succes op paarlen
gevischt, ofschoon het grootste gedeelte
der gevischte paarlen van weinig waarde was,
hebben de visschers toch enkele malen geluk
gehad en paarlen verkocht, welke 300 pond
sterling opbrachten. In Engeland, waar men,
evenals bij ons, dikwijls den draak steekt met
de Schotten, heeft men reeds gezegd, dat sinds,
dien geen enkel Schot meer zijn land zal ver
laten. Want iedereen kan vrij zijn geluk be
proeven, omdat tot dusver nog geen enkele wet
het paarlenvisschen verbiedt.
Teneinde met eenig succes dezen tak van vis
scherij te kunnen beoefenen, is het vóór alles
noodig, een geschikte rivier te vinden. De wa
teren, die het meest hiervoor in aanmerking ko
men, zyn: de Spey, de Tay, de South Esk, de
Garn, de Don, de Dee, de Ythan en de Leith.
Ook de Conway in Noord-Wales is, naar ver
luidt, een gunstig vischwater. Hoewel tot dusver
voor de paarl-vangst nog geen enkele statistiek
samengesteld is, heeft de 1st in Cumberland de
reputatie het rijkste vischwater voor de paarl"
visscherij te zijn.
Al deze genoemde rivieren bevatten veel
zwarte mosselen en een groot aantal dezer
weekdieren levert de zoo vurig begeerde paar
len.
Tot dusver is de paarlvangst gedurende het
geheele jaar geoorloofd, doch het beste seizoen
is eigenlijk van eind Juli tot half September.
De stand van het water in de verschillende
rivieren is dan op zijn laagst, hetgeen de jacht
op mosselen vergemakkelijkt.
De paarl-visschers kan men in twee groepen
inaeelen. De amateur en de beroepsvisscher.
De amateurs zijn meestal vacantiegangers, die
ook eens hun geluk willen beproeven. En soms
is de fortuin hun dan ook gunstig gezind. Twee
jaar geleden vond een meisje van twaalf jaar
in de Tey, dicht bij Kinmore, een parel, die
op 75 getaxeerd werd. Overigens zijn het uit
sluitend de beroepsvisschers, die de beste vang
sten doen. Zij kennen de gewoonten van den
mossel en weten waar deze bij voorkeur zijn
jachtterrein uitkiest. En het is gedurende bo
vengenoemd tijdvak, dat de beroepsvisscher van
de gewone vischvangst afziet en zich uitslui
tend bepaalt tot de paarl-visscherij.
De paarlvisscher houdt er een speciaal sys
teem op na. Hy waadt in de rivier langs de
oevers, gewapend met een langen stok, aan
welks uiteinde een tinnen buis met glazen bo
dem bevestigd is. Met dit apparaat speurt hy
den bodem van de rivier af. Ziet hij een vette
mossel op de bedding van den stroom, dan
vischt hy deze op en stopt haar in een zak,
welken hy om het lichaam bevestigd heeft.
Sommige paarl-visschers visschen by voor
keur in bootjes in het midden van de rivier;
het systeem van vangen is hetzelfde als van
de visschers, die in het water waden, met dien
verstande, dat eerstgenoemden plat op den
bodem van het bootje liggen en met hun hoofd
buiten boord in het water van de rivier speu
ren.
Het interessantste gedeelte van de vangst
komt pas aan het einde van den dag als de
mosselen geopend worden. Jonge mosselen be
vatten nooit paarlen. De grootste verwachtin
gen worden gekoesterd voor mosselen, die er
oud en smerig uitzien. De geroutineerde vis-
scher maakt de schaal met zijn duim of een
mes vlug open en ziet direct of de mossel wel
of niet een parel bevat. De paarlen brengen
gemiddeld één tot vyf pond per grein op. In
dien een visscher geluk heeft, beloopen zijn
verdiensten zestig pond per seizoen. Meestal
levert de dagelijksche vangst niets op, doch
een gelukkige vangst kan een maand van te-
bu> „dgevaarU
droog »)n Cb
leurstellingen goedmaken. Onlangs maakte een
visscher voor een paarl, welke hy in de Leith
in de nabijheid van Drumvaich opgevischt had,
twintig pond, terwijl terzelfder tijd twee paar
len uit de Garn opgevischt, resp. voor 47 en
23 pond verkocht werden. De juweliers te
Aberfeldy, Dunkeld, Pitlochry en Perth doen
dikwijls goede zaken met de parelvisschers.
De Engelsche paarlen-industrie dateert reeds
van eeuwen her. Men beweert, dat de Romei
nen zich reeds met de parelvangst onledig
hielden, doch in de 17e eeuw rendeerde de
vischvangst het best. De geschiedenis verhaalt,
dat Sir Richard Wynne of Gwydir een Con-
wayparel van groote waarde aan Catharina
van Braganza cadeau heeft gedaan, welke
paarl zich thans nog in de Engelsche kroonju-
weelen bevindt.
Nog vermeld dient te worden, dat in periodes
van droogte de vangst het rijkst is, doordat
de visscher dan het best in de schuilplaatsen
der mosselen kan doordringen.
Zoo gaat het steeds in de wereld van de
film. Wie een nieuwe origineele film
maakt, die over gebrek aan belangstelling
niet te klagen heeft, legt den grondslag voor
een nieuw genre. Alle groote films hebben hun
volgelingen gehad, die in de meeste gevallen na
bootsingen waren en tot mislukkingen waren
gedoemd. Na „Madchen in Uniform" kwam
„Acht Madel im Boot" een zwakke (bovendien
verwerpelijke) imitatie of daaromtrent. Na
„Golddiggers" kwam een reeks revuefilms die
alle zonder uitzondering op dezelfde leest
waren geschoeid, vrijwel alle mislukten en tot
op dit oogenblik ijverig doorgaan te mislukken.
Een uitzondering maakt, tot dusver, de fa
miliefilm, als we haar zoo mogen noemen, de
film die de lotgevallen vertelt, welke een be
paalde familie in haar verschillende generaties
beleeft, waarbij de geschiedenis van een volk
met die van de familie parallel loopt of als
achtergrond dienst doet.
Het is ons niet bekend, welke familiefilm
als eerste moet gelden in chronologische orde.
Voor Nederland is de volgorde: „Cavalcade".
„Conquerors", „The world changes".
De eerste klap is een daalder waard en dit
geldt ook voor de film. Het kost moeite de
film „Cavalcade", die den eersten indruk gaf,
achter te stellen by de twee andere films, maar
de rechte critiek zal toch den moed moeten
hebben om met alle respect voor de eerste, aan
de laatste de voorkeur te geven. Immers, wan
neer „The world changes" zich handhaaft in
weerwil van twee voorgaande prestaties, die
lang niet onverdienstelijk waren, dan moet de
film van Mervyn Leroy toch kwaliteiten heb
ben, die tegen een stevige concurrentie kun
nen. Dat hééft deze film dan ook, en wel voor
namelijk in de figuur van Paul Muni, om wien
de behandeling zich concentreert. Ziehier hoe
deze figuur uit de voortrekkerswereld wordt
losgemaakt en tot een centrale familiegestalte
wordt.
We jeven in 1850, in den tijd, dat de eerste
voortrekkers van het Oosten naar het verre
Westen trekken om kleine farms te stichten
op nieuwen grond en daar een nieuw leven
te beginnen. Een wijde eenzaamheid hangt over
het barre land, waar een huifkar sloom over
heen waggelt. De man loopt naast de paar
den, dagen, dagen lang. Hy hoort een schreeuw
in den wagen en houdt halt. Zijn vrouw stapt
uit, kijkt rond en zegt: „Laten we hier ons huis
bouwen." En zy bidden: „God geve dat wij
hier gelukkig en voorspoedig mogen leven."
Een zoontje wordt geboren, Orin, naar wien
de plaats Orinville genoemd wordt. De kolonie
breidt zich uit. De jonge Orin wordt een jon
geman, in wien de trekkoorts ontwaakt. Hy
illlllllllllllllllllllllIIIHI
llllllllillllllllillllllllli!=
't Nieuwe voorschrift is in werking,
Het verbod van veel signaal
i Ter bestrijding van de herrie
En 't onnoodige kabaal.
Het getoeter zonder noodzaak
Heet sinds kort een strafbaar feit,
Duswij zijn nu in de straten
Plots'ling al de herrie kwijt:
Zie, het is nu bijna angstig
Zóó geluidloos als het gaat,
't Is een ust, als op 't begijnhof,
Als je wandelt over straat.
Niemand claxont ongeduldig,
Rijdt een and'ren auto vóór
En geen auto toetert nijdig
Met dien drang van laat me door!
Bij het kruispunt geen getoeter
Als het lichtsein staat op groen.
De chauffeurs zijn bijna niet meer
Te genieten van 't fatsoen!
Gaat een wand'laar langs de stoplijn,
Zelfs al loopt hij daar bedaard,
Dan geen noodeloos getoeter,
Maar de auto mindert vaart!
't Is zoo'n stilte langs de wegen
Nu de claxon wijs'lijk zwijgt,
Dat je 't door de ongewoonte I
Op je hersenzenuw krijgt!
Ja, zoo zou het moeten wezen
Maarhet heeft zelfs niet den schijn,
Anders zouden w' hier in Holland
Ook geen Nederlanders zijn!
MARTIN BERDEN
(Nadruk verboden)
n 1111111 1111111 i 11111 11111111111 1111111 11111111111111111111111111111 1111 r i r i r 111
ontmoet Buffalo Bill, die hem verhaalt van de
enorme kudden die door de prairiën zwerven
en Orin trekt uit tegen den wil der familie,
maar met een glimlach nagestaard door zijn
moeder. Duizenden stieren jagen de dryvers
voor zich uit dwars door stormen en roover-
aanvallen. Met een compagnon sticht Orin
Nordholm een maatschappij in Chicago. De
slachterijen worden een wereldbedrijf en de
opgang der familie begint. Nordholm vecht
tegen belagers en tegen crisis, tegen zijn vrouw
eveneens, wier society-bevliegingen door min
achting voor het werk van haar man worden
vergezeld. Hy wil zijn zoons in het bedrijf heb
ben, waardoor de minachting van zijn vrouw
nog sterker wordt geprikkeld. De strijd loopt
na jaren zoo hoog, dat mevrouw Nordholm
krankzinnig sterft en de zoons hun vader den
dood van hun moeder verwijten. Zij zijn van
ander hout gesneden, deze zoons. Zij voeren
niets uit, maken schulden. De oude Nordholm
trekt zich verbitterd uit zyn zaken terug, om
ze uit de handen van de weekelingen te hou
den. In zichzelf gekeerd, woont hy alleen en
eenzaam in een hotel en vermijdt het contact
met zijn familie. De zoons trouwen, krijgen
kinderen, zoeken meer en meer de society op
en verwyderen zich steeds verder van hun
energieken vader. De een na den ander raakt
in moeilijkheden en wacht op den dood van
den ouden grimmigen man. Op den dag
van het huweiyk tusschen een klein
dochter en een onbeduidend Engelsch edelman
komt de groote krach. De overgrootmoeder is
uit het Westen overgekomen en de heele fami
lie is in het huis van den oudsten zoon bijeen.
De oude vroupr heeft de bende al eens de les
gelezen. Vandaag zal diezelfde bende aan haar
voosheid ten onder gaan. Als het kerkorgel den
huweiyksmarsch gaat inzetten komt het be
richt binnen dat de groote firma bankroet is.
De edelman trekt zich terug. De zoons smee-
ken hun vader om hulp. Hij weigert en met
één slag zakt alles in elkaar. Een van de zoons
beneemt zich het leven. Bij zijn lijk zit zijn
vrouw, die telefonisch haar vriend om hulp
smeekt en de oude man, die dit alles ziet en
hoort wankelt de trappen af en bezwijkt onder
al die ellende, Zyn vermogen heeft hy ver
maakt aan den eenigen ernstigen jongen on
der zijn kleinzoons. Deze gaat met de oude
vrouw en zijn verloofde terug naar het Westen
waar zy gedrieën neerknielen en God om ge
luk en voorspoed bidden.
De bindende figuur in deze film, de figuur
die alles beheerscht is Orin Nordholm. Naar
mate hij ouder en grimmiger wordt, trekt hy
in een navrante eenzaamheid zich samen op
zijn gedachten en zijn wrok, tot hy overvloeit
van mildheid als hij den kleinzoon en zyn ver
loofde toespreekt. Men zou Paul Muni het ver
wijt kunnen maken, dat hij een enkele maal te
nadrukkelijk „speelt", een verwijt echter dat
Mervyn Leroy, den regisseur, het eerst van al
len dient te treffen. Men kan opmerken, dat
Aline Macmahon als overgrootmoeder even
eens nu en dan te nadrukkelijk is, maar te
genover deze tekortkomingen kan men vast
stellen dat de film in haar geheel een boeien-
den stroom beelden vertoont, waarin de caval
cade der jaren atmosferisch zuiver en indruk
wekkend aan ons voorbijgaat. De oude Nord
holm, als de voorbeeldige werker, oud maar
ongebroken en diep getroffen, gaat met de
oogen onder de zware wenkbrauwen verborgen,
als de krachtige werkende mensch door deze
film zonder overhaasting, zonder opgelegde
deugdzaamheid, doch als een menscheiyk
mensch.
Beklemmend is het tafereel, waarin hij aan
belt aan het huis van zijn zoon. Op de vraag
van den butler, wie de bezoeker is, antwoordt
de oude man met ingehouden smart „Ik ben
Orin Nordholm, ik wacht wel in de hall." Al
les: huis, hall, butler, is onbekend aan den
man, die dit alles mogelijk maakte. Navrant
is de ontmoeting met den Engelschen baron,
die grootvaders toestemming voor het huweiyk
komt vragen. Na zijn kwasterige inleiding vraagt
hy het oordeel van den ouden man, die hem
afwuift met de oude rimpelige hand en vol
verachting zegt: „Ga weg!" Maar deze zoo
treffende filmaccenten leze men niet, men moet
ze zien!
Dbg.
Het dorp Villa Ruiva in Portugal staat be
kend als „het dorp der langlevenden". In het
afgeloopen jaar zijn daar slechts drie personen
overleden, die bovendien allen de 100 jaar wa
ren gepasseerd. De oudste was 115 jaar oud,
toen hy .stierf, en de beide anderen 104 en
101 jaar.
Op de scheepswerven van de Engelsche ma
rine zijn eenige motorbooten gebouwd, die de
eigenschap bezitten dat zij door bomaanvallen
uit de lucht niet tot zinken gebracht kunnen
worden.
Bij de tot dusver gehouden proefnemingen
hebben de booten den zwaarsten bommen, van
groote hoogte geworpen, weerstand kunnen b'.ie-
den. De commandobrug, de machinekamer en
het draadlooze ontvangstation zijn door pant
serplaten beschermd. De bemanning draagt gas
maskers en stalen helmen, teneinde tegen gas
aanvallen en granaatscherven beschermd te
zyn.
Het Engelsche ministerie van Oorlog heeft
bekend gemaakt, dat de herfstmanoeuvres, die
in de graafschappen Essex, Cambridgeshire en
Hertfordshire zouden plaats vinden, tot het vol
gend jaar uitgesteld zyn, tengevolge van de
droogte, waardoor de watervoorziening op het
terrein der manoeuvres bijzonder bezwaariyk is.
In den regel stond de eetlust no. 1 in de rij
van Al's gevoeligheden, maar nu deden z'n
voeten pyn en werd z'n hart naar elders ge
trokken.
„Eén van tweeën: eten of rijden," kreunde
hij, terwijl hy op de bank voor 't station ging
zitten en treurig naar z'n voeten keek, „en ik
stem voor rijden."
Ik keek naar den overkant, waar de deur
van een restaurant open stond. 'tWas ver weg,
maar ik meende gebraden spek te ruiken. Ik
snoof hongerig en wenschte dat Al houten bee-
nen had. Maar een kameraad is een kameraad
en doorgeloopen voeten is lang niet alles.
„Dan gaan we rijden, ouwe jongen," stemde
ik toe.
Al zuchtte verlicht en haalde onzen geld
voorraad uit z'n zak.
„Loop jy maar vooruit," zei hij, „en koop
twee kaartjes, de eerste de beste plaats naar
rechts of links. Ik heb ook honger, maar als
ik dat heele eind naar het restaurant het plein
over moet, kunnen ze me meteen naar 't gast
huis brengen. Misschien schiet er nog een kóp
koffie voor jou over. Ik heb liever één maag
die zeer doet, dan twee voeten."
Het bleek dat we even ver van Libur als van
Pictus verwijderd waren. Libur lag echter een
zaam en verlaten in de wildernis.
We kwamen tegenover een paar kerels
te zitten, die me niet erg aanstonden. Ze
waren van *t soort dat men liever overdag vóór
zich heeft, dan in 't donker achter zich. We
staken onze kaartjes achter ons en ik maakte
me gereed om van 't landschap te genieten,
toen Al het idee kreeg in de gang te gaan zit
ten, om den tocht langs onze voeten te laten
strijken. Daar kwam de conducteur by ons.
„Kaartjes?" vroeg hy een beetje wantrou
wend.
„Achter 't kussen in de bank, net tegenover
die twee lui met die deftige gezichten," zei Al,
met z'n duim den coupé inwyzend. „Er staat
een zwarte tasch op onze plaats en als die soms
weg is, hoeven we niet te vragen wie z'n zak
ken we na moeten kyken."
De conducteur fronste z'n wenkbrauwen en
ging door, maar hy kwam niet terug, dus hy
moest de kaartjes gevonden hebben. Door de
raampjes zagen we nu en dan een bosje
hangen.
„Kyk," zei Al. De twee verdachte klanten
waren langs ons heen geslopen en liepen naar
het andere eind van den wagen. „Die hebben
vast onze tasch gegapt. Ik vertrouw die lui niet.
Ze zouden 't leer van de kussens stelen, als dat
niet vastgeplakt zat."
Ik ging vlug naar onze plaatsen. De tasch
stond er nog en de kaartjes zaten op haar
plaats. Ik greep de drie dingen en ging terug
naar Al, want de trein reed al langzaam.
„Pictus!" hoorden we buiten schreeuwen.
„Laten we hopen, dat de lui in Pictus zoo
krom liggen van de rheumatiek, dat ze vech
ten om de weergalooze Indiaansche olie,"
zuchtte Al, terwijl hy zich bukte om een veter
los te maken. „Als we maar behoorlijk eten
krygen en twee kaartjes voor Wimbledon, en
een plek om onze voeten af te koelen," voegde
hy er nadrukkelijk by.
De trein stond knarsend stil. De conducteur
deed de deur aan 't andere einde van de gang
open, en de twee verdachte klanten verdwenen
snel uit 't gezicht.
„Doen ze de deur aan dezen kant nou ook
haast open?" mopperde Al. „Ze mogen voor
myn voeten wel minstens zooveel respect heb
ben als voor hun gezichten."
De conducteur stond met z'n horloge in z'n
band, op het perron. Al klopte verward op de
ruit.
„Zeg," brulde hy, „mogen we er uit of niet?"
„Dat is Pictus," riep de conducteur.
„Zeg ik dan van niet?" raasde Al.
De conducteur keek ons met zachtzinnige
verbazing aan en keerde ons toen den rug toe.
„Ik zal rapport maken by den stationschef,
by de directie, by den gouverneur, by de Kamer
van Koophandel, by.... Al zweeg om nog of
ficieeier mikpunten te bedenken. En toen keek
ik toevallig op de kaartjes. Ja, 't was zoo.
Echter ontdekten we tot onze ontzetting ook
nog iets anders. In eenige kralen zagen we
menschen radeloos van angst heen en weer
loopen. Ze waren aan alle kanten door de
kokende massa's ingesloten en konden niet
ontsnappen. Vlug wendde oom het roer en
koerste pijlsnel naar Windhoek terug. Tot
onze verrassing vonden we daar het vreemde
toestel en twee piloten.
Nadat we kennis hadden gemaakt, vertelden
dezen, dat ze op last van de autoriteiten op
onderzoek waren uitgegaan naar den in werking
zynden krater. Ook zy hadden gezien dat er
menschen in nood verkeerden en waren terugge
vlogen om hulp te halen.
Maar welke hulp konden we bieden. Het ter
rein waar de menschen woonden was niet
effen en groot genoeg om een landing te kun
nen maken. Plots schoot mij een denkbeeld
te binnen. We zouden met beide toestellen er
heen vliegen. Door een honderden meters lang
touw waaraan we een mand zouden hangen,
moesten onze machines verbonden worden.
Boven de menschen gekomen, zouden we dan
dichter by elkaar komen, het touw ging dan
slap hangen en de mand zakte dan vanzelf
lager. Door boven het terrein in kleine kringen
rond te blyven vliegen hadden de in nood
verkeerende menschen gelegenheid in de mand
te stappen en aldus zouden wy ze in vryheid
kunnen stellen.
Myn plan vond direct grooten bijval. Na
eenig zoeken gelukte het ons een mand te vin
den welke groot genoeg was om eenige men
schen te kunnen bevatten. Het groote waag
stuk werd ondernomen. Aan de mand hadden
wy een groote kaart bevestigd, waarin wy den
menschen mededeeling deden van het reddings
plan en hun verzochten zich onverwyld in
de mand te begeven.
„Kijk eens, Al!" zei ik. „We hebben kaartjes
tot Wimbledon. Maar toen ik ze kocht, deug
den ze maar tot Pictus. Dat weet ik zeker."
„Allemaal instappen!" riep buiten de conduc
teur.
De trein zette zich in beweging.
„Enfin, we zullen 't geluk niet in den wind
slaan," zei Al. „We gaan door naar Wimbledon.
Daar wilden we toch naar toe.
„Die twee kerels tegenover ons moeten de
kaartjes geruild hebben. Joost mag weten
waarom."
„Misschien wa
ren ze nog zoo
kwaad niet," op-
maar eens kijken.
broodjes met ham
roor ons hebben
laten liggen."
De trein stopte herhaaldelijk. Aan een der
tusschenst'-.tions stapter twee groote kerels in
en liepen de gang dooft Ze schenen iemand te
zoeken. By onzen coupé gekomen, bleven ze
staan.
„Zijn dat jullie kaartjes?" vroeg de grootste.
„Natuurlyk," zei Al.
„PictusWimbledon?"
„U kunt toch zeker lezen?" vroeg Al uit fee
hoogte.
„We hebben ze, Pat," zei de grootste.
„Wat?" vroeg Al koel.
„Twee dieven, jullie."
„We laten ons niet uitschelden," stoof AI op.
„Als m'n voeten niet zoo'n pijn deden, schop
te ik jullie er uit. 't Zijn onze kaartjes. We heb
ben ze niet gestolen."
„Neen," zei de grootste, „de kaartjes hebben
jullie gekocht, maar verder heb je waarschijn
lijk alles gestolen wat je bij je hebt.
Hij stak z'n hand in z'n zak en haalde er
een stel handboeien uit.
,,'t Zijn ze vast en zeker," zei hij tegen z'n
compagnon. „Er waren maar twee passagiers
van Pictus naar Wimbledon in dezen trein."
Protesteerend kwam Al overeind op z'n pijn-
lyke voeten.
„Hou je kalm man," snauwde de grootste.
„Mee gaan jullie."
„Wou je ons in een cel stoppen?" vroeg AL
„Reken maar van yes; in twee cellen," grin
nikte de groote kerel. „En je komt er voor-
loopig niet uit."
Opeens bukte Al zich; hy greep de tasch
met Indiaansche olie en vóór de anderen hem
tegen konden houden, had hy onze bagage door
het open raam naar buiten geslingerd.
„De buit!" gilde de reus. „Let op de plek,
Pat; kijk precies uit waar 't is. Daar kom je
niet verder mee, man. We hebben dat boeltje
zóó."
„Stommeling," mopperde ik tegen Al; „hoe
kun je die tasch nou 't raam uitgooien? Eenig
bewys van onze onschuld! Enfin," troostte ik
me opeens, „we hebben onze papieren nog;
brieven en kwitanties en...."
Hou je gezicht!" snauwde Al.
De trein rolde 't station van Wimbledon bin
nen; vandaar uit gingen we naar 't politie
bureau. Daar werden onze handboeien afge
nomen en Al en ik ieder in een cel gestopt.
„Al gegeten?" vroeg de agent, toen hy de
deur van m'n cel dichtsloeg.
„Geen kruimel," antwoordde ik.
„Dan zullen we een boterham en een kop
koffie halen," zei hij.
De cel van Al was in dezelfde gang, een
meter of zes van de mijne, zoodat ik z'n ge
lukkigen zucht niet kon hooren.
„Hè Al," riep ik, maar er plofte een schoen
neer, zoodat ik nog eens moest roepen. Dezen
keer hoorde hy me. „Zitten er nog meer in
deze gang?" vroeg ik.
„Ik geloof 't niet," meende hij opgewekt. „Ik
heb niets dan leege cellen gezien."
„Goed, we zijn oude kameraden, dus een an
der hoeft het niet te hooren als ik je uitscheld.
Als ik ooit een hersenlooze, krankzinnige, stom
me, idiote...."
„Stil, daar komt iemand aan," viel AI me in
de rede.
We hoorden voetstappen naderen. Een man
in blauwe uniform verscheen voor de tralies.
„Hier heb je koffie en boterhammen," zei hij
knorrig, en deed een raampje in de deur open,
om t eten door te geven. Toen ging hij naar
Al met nog een bak koffie en een stapel brood
en vertrok daarna.
Een poos hadden we 't druk met eten Toen
begon Al: „Je was net aan 't praten toen de
agent kwam. Had je 't over my?"
„Wat dacht je anders?" vroeg ik, met m'n
derde boterham in de hand.
Dan zul je nu wel zoo goed zyn excuus te
vragen."
„Excuus vragen?" herhaalde ik. „Excuus vra
gen? Als die smeris niet terug komt met onze
tasch, hoe kunnen we dan bewyzen, dat er geen
gestolen goed in zat?"
„Ik tob ergens anders over," zei Al. „Als die
smeris te gauw op de proppen komt met de
tasch en ze zien dat er Indiaansche olie in zit
inplaats van diamanten, dan zetten ze ons er
uit, vóór we onze boterhammen en koffie op
hebben.
„Hè?" verbaasde ik my. .Daarom wou je
niets zeggen, en je hebt de tasch uit 't raam
gegooid om die agenten nog wantrouwender te
maken. Je hebt weer nergens aan gedacht dan
aan je maag."
„Ik heb nog aan iets anders gedacht," ant
woordde Al.
„Ik wachtte sprakeloos van verontwaardiging.
Er kwam een zucht van verlichting uit de an
dere cel.
„Ik heb m'n schoenen en sokken uiten...
o.... kerelwat zijn die koude steenen
heerlyk aan je voeten."
A 11r% or> dit blad zijn ingevolge de verzekertngsvoorwaarden tegen Qflfjf) bÜ levenslange geheele ongeschiktheid topt werken door 7£\Q Snfituiken^^flooD f250een^voet 'o? Temoog f 125»' duim o^wijsvinger f 50»'beeiiD 'o'/^arm f 40»anderen vinger
i4l/C flOO/l/IC 5 ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen I 1/1/ U»' verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen I f OU»' doodelijken afloop I ww een voei oi een oog» «w* aumui
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
98
(Korte Inhoud van het voorafgaande:
Sir Hector Ascher gaat door voor een ver
woed verzamelaar van kostbare boeken.
In Merlin St Hugh, waar h(1 op zi1n bul
ten woont, leeft hi1 zeer afgezonderd met
zijn nichtje Paula Parkston, die in het
geheim verloofd was met den secretaris
van sir Hector Arthur Newnham Door
een handlangster komt Ascher in het be
zit van een kostbaar werk. dat uit de bi
bliotheek van Burgoyne is gestolen
Ascher reist naar Frankryk om een aantal
boeken te verkoopen. nagereisd door Bur
goyne en den letterkundige Egerton. In
een luguber hotelletje te Parijs wordt
Ascher dan vermoord. Omtrent den dader
tast men in het duister Waarschijnlijk
ls Ascher reeds in den trein vermoord
en In zt1n boekenkoffer. door iemand die
zich voor hem uitgaf, naar het hotel ver
voerd. Het lustitleel onderzoek wordt ge
leid door den detective Lest range)
In dat ontzettende afschuwelijk oogen
blik, wist zy haar hoofd volkomen koel te
houden. Ze sprak met den man, ze haalde
de boeken er uit, alsof ze die op zijn bevel
veer uit- en inpakte en inmiddels werd het
lichaam in den koffer geborgen, met vellen
bruin en wit papier bedekt, en daar bovenop
twee zyden der Encyclopaedic. U zult zich herin
neren, dat de koffer buitengewoon diep was
en Ascher erg klein van postuur. Daarover heen
ging nog een extra laag papier. De koffer is
waarschijnlijk tegen de deur gezet, terwyl dit
gruwzaam proces plaats had, want Slane ver
telde; dat hij dicht bij de deur stond, toen hy
binnenkwam.
Dat was natuurlijk, om alle inmenging van
buiten te voorkomen. Ik heb me voortdurend
afgevraagd, wat dat extra pak toch te betee-
kenen had. Iemand die slechts een dag en een
nacht in Parys doorbrengt, heeft toch geen
tweede costuum noodig. Miss Marlowe had
natuurlijk een heerenpak noodig en het was
niet veilig, dit in den koffer achter te laten,
omdat het gemakkelijk herkend kon worden
als het hare of dat van Newnham. Herinner
je je nog, dat de douane slechts sprak van
hemden, schoenen, en toiletartikelen in "net
valies? Dat klopt precies. Het pak zat toen aan
den man, die het valies aangaf. Toen kreeg ik
voor het eerst de gedachte, dat de pseudo-
Ascher een vrouw kon zijn. Een man zou aan
zyn eigen kleeren genoeg gehad hebben.
„Maar waarom moest ze Newnham er by
sleuren?" wenschte Burgoyne te weten. „Ze
liep toch ontzettend gevaar, dat zyn zenuwen
hem parten zouden spelen."
„Hy moest achterblyven, om Miss Marlowe's
alibi vast te stellen. Er moest iemand op
Jasperstraat slapen dien nacht. Hij is natuurlijk
niet zoo vertrouwd geweest met haar kleine
gewoonten, anders zou hy op zyn minst haar
bed hebben opgemaakt en de japon op den haak
hebben gehangen, voordat hy vertrok. Maar
zooals u zich herinnert, is zijn zorgeloosheid
tegengesteld aan haar stipte orde. Myn verden
kingen werden trouwens nog door iets anders
gaande gemaakt."
„Laat ons eerst deze zaak uitwerken," vroeg
Beaumont. „Newnham vermoordt den kerel,
trekt de kleeren van 't meisje aan, terwijl zy
zich vermomt als Ascher met den baard dien
Newnham heeft gekocht, maar hoe zit het dan
met de pruik?"
„Maar.... groote God, Egerton, dat is de
smerigste misdaad die wy ooit hebben mee
gemaakt."
„Ga door," zei de jongeman, zoo bleek als
een doek. „Ik wensch zoo vlug mogelyk dit
vervloekte huis te verlaten."
„Zy trekken zich terug naar het donkerste
einde van de bibliotheek, waar men hun ge
zichten byna niet kon onderscheiden, bellen om
den butler en op dien afstand kon niemand
hun lippen zien bewegen. Dan loopt Miss
Marlowe met haastige passen door de hall en
stapt in den auto. Ik moet toegeven, dat ze dien
Chaumier schitterend om den tuin heeft weten
te leiden."
„Integendeel," viel Egerton hem in de rede,
„zij heeft zich leelijk in de kaart laten kyken.
Het was natuurlijk onvermydelijk, dat geef ik
toe, maar het blyft toch een slechte noot.
Indien je plotseling tegenover iemand komt
te staan, dien je enkele jaren geleden hebt
bedrogen, zul je toch een of ander gevoelen
uiten. Zy loosde zelfs geen zucht. Dat komt
natuurlyk, omdat hy voor haar niets betee-
kende. Zij had hem nog nooit gezien. Indien
hij zelf niet begonnen was, met heel het ver
haal van het bedrog opnieuw op te halen, zou
zy tamelijk in het duister hebben getast. Haar
altstem en diepe lach kwamen haar schitterend
van pas. Ik heb er dien avond in de Poisson
d'Or niet 't minst vermoeden van gehad, dat
wy allen door een vrouw bedrogen werden.
Zy heeft een oogenblik van zenuwachtigheid
gekend, toen het eenigszins mogelyk scheen,
dat zy den trein te Chancelbury zou missen,
die haar alibi moest bevestigen, maar door
heel hard te loopen heeft zy dien nog juist
gehaald en daardoor een nieuwen nagel
aan haar doodkist geslagen."
„Wat beteekent dat nu weer?"
„Probeer maar eens te loopen met een valies
vol boeken en zie dan eens, wat voor snelheid
je kunt ontwikkelen. Indien het boordevol zit,
kun je heusch niet hard loopen. En dan zal
het zeker niet zwaaien. Je eigen gewicht zou
dat voorkomen. Maar Carron zag den gebaarden
vreemdeling naar het station rennen, terwyl
het valies achter hem aan zwaaide. Dat deed
mij onmiddellyk vermoeden, dat het leeg moest
zijn. Waar waren de boeken dan? Niet in den
trein, niet in het hotel. Hy kon ze eventueel
aan een medeplichtige hebben overhandigd,
maar dat scheen niet waarschijniyk. Toen be
greep ik ineens, waarom Dubois het valies niet
mocht overnemen. Niemand mocht weten dat
het leeg was."
„Omdat de boeken hier waren? Dat is wer-
kelyk een schitterende truc."
,Dien men echter door nalatigheid heeft
verspeeld, zooals dat zoo vaak gebeurt. En
het vreemdste van alles is, dat het tenslotte
niet aan Newnham heeft gelegen. Miss Marlowe
zelf is de speelbal van haar zenuwen geworden.
Ik zal nooit begrijpen, waarom zy dat venster
heeft opengelaten. Dan zou het uren geduurd
hebben, vooraleer men Ascher had gevonden,
ofschoon ik er niet aan twyfel, dat de misdaad
op den duur toch aan het licht zou zijn geko
men. Alleen was Dubois voor hen een schit
terend medeplichtige. Wat doet zoo iemand, als
hy op een van de kamers een lyk vindt naast
een koffer? Hy ruimt het lyk op, en breekt den
koffer open."
„Waarom geeft hy er de politie geen kennis
van?" vroeg Burgoyne.
„Omdat hy wel weet, dat zy beginnen, met
hem in voorloopige hechtenis te nemen," merkte
Egerton nuchter op. „Maar om naar Miss Mar
lowe terug te keeren. Zij, met haar koele her
sens en haar scherp verstand, had Newnham
toch moeten waarschuwen, om zyn handschoe
nen aan te houden, toen hy den baard kocht.
Dan zouden wy nooit geweten hebben, dat hy
werkelyk by Bumhams was geweest; Sandilands
zou eeuwig geaarzeld hebben, om zyn verkla
ring te onderteekenen."
„Ik kan me best begrypen, dat die jongen
wat zenuwachtig heeft gedaan," bekende
Burgoyne openlyk. „Toch had hij in ieder
geval beter gedaan met te loopen inplaats van
een taxi te nemen"
„Hy moest een taxi nemen, om de eenvoudige
reden, dat hij niet loopen kon. Weet u nog,
dat de hospita zei, dat Miss Marlowe zichzelf
langs de trap omhoog had geheschen? Het was
natuurlyk Miss Marlowe niet, en toen ik een
maal wist, dat het Newnham was, wist ik ook
waarom hij zich zoo moeilyk voortbewoog.
Ik heb tegen je gezegd, Beaumont, dat Miss
Marlowe acht en dertig voor schoenen had.
Nou mag je zeggen, dat Newnham een ele-
ganten voet heeft. In ieder geval draagt hy
minstens veertig, een en veertig. Probeer dan
maar eens je voeten in een schoen van acht en
dertig te steken en zie eens, hoever het je vol
houdt. Er komt nog bij, dat de taxi hem schit
terend van pas kwam om te kunnen bewyzen,
hoe laat Miss Marlowe dien avond wel aan
kwam. Het grootste gevaar voor Newnham zat
den volgenden morgen in het vertrek.
Hij durfde niet te vroeg gaan, uit
vrees, dat iemand zou ontdekken, hoe hy
in mannenkleeren uit de kamer kwam, die,
naar algemeen in het pension bekend was,
aan een dame toebehoorde. Maar om kwart
voor tienen was het huis zoo goed als ver
laten. Hy moest dus even de kans wagen.
Eenmaal aan de trap gekomen was hij veilig.
Mrs. Grove gaf toe. dat zy haar commensaals
amper van aanzien kent en die zullen dus zeker
ook elkaar niet kennen.
(Slot volgt)