Paarlvisscherij in Schotland csèy Met wrtfmi van den dag PER VLIEGMACHINE DE WERELD ROND -erkl zl« v»*en ku SPECIALE SYSTEMEN v\E TUCHT Het Geheim van het open Raam Het beste seizoen voor de visscherij loopt van einde Juli tot half September Een oude industrie -£v/\_exrV- \uc\tersd° een regenj Rookt niet in bösch: of hei „The world changes" Een nieuwe familie-film Het dorp der lang- levenden Onzinkbare pantser schepen Droogte verhindert manoeuvres perde Al. „Ga Al S pijnlijke of ze ook wat j VOetetl 'l Detective-verhaal dooi ANTHONIE GILBERT Reeds verschillende malen heeft men in ri vieren in Schotland met succes op paarlen gevischt, ofschoon het grootste gedeelte der gevischte paarlen van weinig waarde was, hebben de visschers toch enkele malen geluk gehad en paarlen verkocht, welke 300 pond sterling opbrachten. In Engeland, waar men, evenals bij ons, dikwijls den draak steekt met de Schotten, heeft men reeds gezegd, dat sinds, dien geen enkel Schot meer zijn land zal ver laten. Want iedereen kan vrij zijn geluk be proeven, omdat tot dusver nog geen enkele wet het paarlenvisschen verbiedt. Teneinde met eenig succes dezen tak van vis scherij te kunnen beoefenen, is het vóór alles noodig, een geschikte rivier te vinden. De wa teren, die het meest hiervoor in aanmerking ko men, zyn: de Spey, de Tay, de South Esk, de Garn, de Don, de Dee, de Ythan en de Leith. Ook de Conway in Noord-Wales is, naar ver luidt, een gunstig vischwater. Hoewel tot dusver voor de paarl-vangst nog geen enkele statistiek samengesteld is, heeft de 1st in Cumberland de reputatie het rijkste vischwater voor de paarl" visscherij te zijn. Al deze genoemde rivieren bevatten veel zwarte mosselen en een groot aantal dezer weekdieren levert de zoo vurig begeerde paar len. Tot dusver is de paarlvangst gedurende het geheele jaar geoorloofd, doch het beste seizoen is eigenlijk van eind Juli tot half September. De stand van het water in de verschillende rivieren is dan op zijn laagst, hetgeen de jacht op mosselen vergemakkelijkt. De paarl-visschers kan men in twee groepen inaeelen. De amateur en de beroepsvisscher. De amateurs zijn meestal vacantiegangers, die ook eens hun geluk willen beproeven. En soms is de fortuin hun dan ook gunstig gezind. Twee jaar geleden vond een meisje van twaalf jaar in de Tey, dicht bij Kinmore, een parel, die op 75 getaxeerd werd. Overigens zijn het uit sluitend de beroepsvisschers, die de beste vang sten doen. Zij kennen de gewoonten van den mossel en weten waar deze bij voorkeur zijn jachtterrein uitkiest. En het is gedurende bo vengenoemd tijdvak, dat de beroepsvisscher van de gewone vischvangst afziet en zich uitslui tend bepaalt tot de paarl-visscherij. De paarlvisscher houdt er een speciaal sys teem op na. Hy waadt in de rivier langs de oevers, gewapend met een langen stok, aan welks uiteinde een tinnen buis met glazen bo dem bevestigd is. Met dit apparaat speurt hy den bodem van de rivier af. Ziet hij een vette mossel op de bedding van den stroom, dan vischt hy deze op en stopt haar in een zak, welken hy om het lichaam bevestigd heeft. Sommige paarl-visschers visschen by voor keur in bootjes in het midden van de rivier; het systeem van vangen is hetzelfde als van de visschers, die in het water waden, met dien verstande, dat eerstgenoemden plat op den bodem van het bootje liggen en met hun hoofd buiten boord in het water van de rivier speu ren. Het interessantste gedeelte van de vangst komt pas aan het einde van den dag als de mosselen geopend worden. Jonge mosselen be vatten nooit paarlen. De grootste verwachtin gen worden gekoesterd voor mosselen, die er oud en smerig uitzien. De geroutineerde vis- scher maakt de schaal met zijn duim of een mes vlug open en ziet direct of de mossel wel of niet een parel bevat. De paarlen brengen gemiddeld één tot vyf pond per grein op. In dien een visscher geluk heeft, beloopen zijn verdiensten zestig pond per seizoen. Meestal levert de dagelijksche vangst niets op, doch een gelukkige vangst kan een maand van te- bu> „dgevaarU droog »)n Cb leurstellingen goedmaken. Onlangs maakte een visscher voor een paarl, welke hy in de Leith in de nabijheid van Drumvaich opgevischt had, twintig pond, terwijl terzelfder tijd twee paar len uit de Garn opgevischt, resp. voor 47 en 23 pond verkocht werden. De juweliers te Aberfeldy, Dunkeld, Pitlochry en Perth doen dikwijls goede zaken met de parelvisschers. De Engelsche paarlen-industrie dateert reeds van eeuwen her. Men beweert, dat de Romei nen zich reeds met de parelvangst onledig hielden, doch in de 17e eeuw rendeerde de vischvangst het best. De geschiedenis verhaalt, dat Sir Richard Wynne of Gwydir een Con- wayparel van groote waarde aan Catharina van Braganza cadeau heeft gedaan, welke paarl zich thans nog in de Engelsche kroonju- weelen bevindt. Nog vermeld dient te worden, dat in periodes van droogte de vangst het rijkst is, doordat de visscher dan het best in de schuilplaatsen der mosselen kan doordringen. Zoo gaat het steeds in de wereld van de film. Wie een nieuwe origineele film maakt, die over gebrek aan belangstelling niet te klagen heeft, legt den grondslag voor een nieuw genre. Alle groote films hebben hun volgelingen gehad, die in de meeste gevallen na bootsingen waren en tot mislukkingen waren gedoemd. Na „Madchen in Uniform" kwam „Acht Madel im Boot" een zwakke (bovendien verwerpelijke) imitatie of daaromtrent. Na „Golddiggers" kwam een reeks revuefilms die alle zonder uitzondering op dezelfde leest waren geschoeid, vrijwel alle mislukten en tot op dit oogenblik ijverig doorgaan te mislukken. Een uitzondering maakt, tot dusver, de fa miliefilm, als we haar zoo mogen noemen, de film die de lotgevallen vertelt, welke een be paalde familie in haar verschillende generaties beleeft, waarbij de geschiedenis van een volk met die van de familie parallel loopt of als achtergrond dienst doet. Het is ons niet bekend, welke familiefilm als eerste moet gelden in chronologische orde. Voor Nederland is de volgorde: „Cavalcade". „Conquerors", „The world changes". De eerste klap is een daalder waard en dit geldt ook voor de film. Het kost moeite de film „Cavalcade", die den eersten indruk gaf, achter te stellen by de twee andere films, maar de rechte critiek zal toch den moed moeten hebben om met alle respect voor de eerste, aan de laatste de voorkeur te geven. Immers, wan neer „The world changes" zich handhaaft in weerwil van twee voorgaande prestaties, die lang niet onverdienstelijk waren, dan moet de film van Mervyn Leroy toch kwaliteiten heb ben, die tegen een stevige concurrentie kun nen. Dat hééft deze film dan ook, en wel voor namelijk in de figuur van Paul Muni, om wien de behandeling zich concentreert. Ziehier hoe deze figuur uit de voortrekkerswereld wordt losgemaakt en tot een centrale familiegestalte wordt. We jeven in 1850, in den tijd, dat de eerste voortrekkers van het Oosten naar het verre Westen trekken om kleine farms te stichten op nieuwen grond en daar een nieuw leven te beginnen. Een wijde eenzaamheid hangt over het barre land, waar een huifkar sloom over heen waggelt. De man loopt naast de paar den, dagen, dagen lang. Hy hoort een schreeuw in den wagen en houdt halt. Zijn vrouw stapt uit, kijkt rond en zegt: „Laten we hier ons huis bouwen." En zy bidden: „God geve dat wij hier gelukkig en voorspoedig mogen leven." Een zoontje wordt geboren, Orin, naar wien de plaats Orinville genoemd wordt. De kolonie breidt zich uit. De jonge Orin wordt een jon geman, in wien de trekkoorts ontwaakt. Hy illlllllllllllllllllllllIIIHI llllllllillllllllillllllllli!= 't Nieuwe voorschrift is in werking, Het verbod van veel signaal i Ter bestrijding van de herrie En 't onnoodige kabaal. Het getoeter zonder noodzaak Heet sinds kort een strafbaar feit, Duswij zijn nu in de straten Plots'ling al de herrie kwijt: Zie, het is nu bijna angstig Zóó geluidloos als het gaat, 't Is een ust, als op 't begijnhof, Als je wandelt over straat. Niemand claxont ongeduldig, Rijdt een and'ren auto vóór En geen auto toetert nijdig Met dien drang van laat me door! Bij het kruispunt geen getoeter Als het lichtsein staat op groen. De chauffeurs zijn bijna niet meer Te genieten van 't fatsoen! Gaat een wand'laar langs de stoplijn, Zelfs al loopt hij daar bedaard, Dan geen noodeloos getoeter, Maar de auto mindert vaart! 't Is zoo'n stilte langs de wegen Nu de claxon wijs'lijk zwijgt, Dat je 't door de ongewoonte I Op je hersenzenuw krijgt! Ja, zoo zou het moeten wezen Maarhet heeft zelfs niet den schijn, Anders zouden w' hier in Holland Ook geen Nederlanders zijn! MARTIN BERDEN (Nadruk verboden) n 1111111 1111111 i 11111 11111111111 1111111 11111111111111111111111111111 1111 r i r i r 111 ontmoet Buffalo Bill, die hem verhaalt van de enorme kudden die door de prairiën zwerven en Orin trekt uit tegen den wil der familie, maar met een glimlach nagestaard door zijn moeder. Duizenden stieren jagen de dryvers voor zich uit dwars door stormen en roover- aanvallen. Met een compagnon sticht Orin Nordholm een maatschappij in Chicago. De slachterijen worden een wereldbedrijf en de opgang der familie begint. Nordholm vecht tegen belagers en tegen crisis, tegen zijn vrouw eveneens, wier society-bevliegingen door min achting voor het werk van haar man worden vergezeld. Hy wil zijn zoons in het bedrijf heb ben, waardoor de minachting van zijn vrouw nog sterker wordt geprikkeld. De strijd loopt na jaren zoo hoog, dat mevrouw Nordholm krankzinnig sterft en de zoons hun vader den dood van hun moeder verwijten. Zij zijn van ander hout gesneden, deze zoons. Zij voeren niets uit, maken schulden. De oude Nordholm trekt zich verbitterd uit zyn zaken terug, om ze uit de handen van de weekelingen te hou den. In zichzelf gekeerd, woont hy alleen en eenzaam in een hotel en vermijdt het contact met zijn familie. De zoons trouwen, krijgen kinderen, zoeken meer en meer de society op en verwyderen zich steeds verder van hun energieken vader. De een na den ander raakt in moeilijkheden en wacht op den dood van den ouden grimmigen man. Op den dag van het huweiyk tusschen een klein dochter en een onbeduidend Engelsch edelman komt de groote krach. De overgrootmoeder is uit het Westen overgekomen en de heele fami lie is in het huis van den oudsten zoon bijeen. De oude vroupr heeft de bende al eens de les gelezen. Vandaag zal diezelfde bende aan haar voosheid ten onder gaan. Als het kerkorgel den huweiyksmarsch gaat inzetten komt het be richt binnen dat de groote firma bankroet is. De edelman trekt zich terug. De zoons smee- ken hun vader om hulp. Hij weigert en met één slag zakt alles in elkaar. Een van de zoons beneemt zich het leven. Bij zijn lijk zit zijn vrouw, die telefonisch haar vriend om hulp smeekt en de oude man, die dit alles ziet en hoort wankelt de trappen af en bezwijkt onder al die ellende, Zyn vermogen heeft hy ver maakt aan den eenigen ernstigen jongen on der zijn kleinzoons. Deze gaat met de oude vrouw en zijn verloofde terug naar het Westen waar zy gedrieën neerknielen en God om ge luk en voorspoed bidden. De bindende figuur in deze film, de figuur die alles beheerscht is Orin Nordholm. Naar mate hij ouder en grimmiger wordt, trekt hy in een navrante eenzaamheid zich samen op zijn gedachten en zijn wrok, tot hy overvloeit van mildheid als hij den kleinzoon en zyn ver loofde toespreekt. Men zou Paul Muni het ver wijt kunnen maken, dat hij een enkele maal te nadrukkelijk „speelt", een verwijt echter dat Mervyn Leroy, den regisseur, het eerst van al len dient te treffen. Men kan opmerken, dat Aline Macmahon als overgrootmoeder even eens nu en dan te nadrukkelijk is, maar te genover deze tekortkomingen kan men vast stellen dat de film in haar geheel een boeien- den stroom beelden vertoont, waarin de caval cade der jaren atmosferisch zuiver en indruk wekkend aan ons voorbijgaat. De oude Nord holm, als de voorbeeldige werker, oud maar ongebroken en diep getroffen, gaat met de oogen onder de zware wenkbrauwen verborgen, als de krachtige werkende mensch door deze film zonder overhaasting, zonder opgelegde deugdzaamheid, doch als een menscheiyk mensch. Beklemmend is het tafereel, waarin hij aan belt aan het huis van zijn zoon. Op de vraag van den butler, wie de bezoeker is, antwoordt de oude man met ingehouden smart „Ik ben Orin Nordholm, ik wacht wel in de hall." Al les: huis, hall, butler, is onbekend aan den man, die dit alles mogelijk maakte. Navrant is de ontmoeting met den Engelschen baron, die grootvaders toestemming voor het huweiyk komt vragen. Na zijn kwasterige inleiding vraagt hy het oordeel van den ouden man, die hem afwuift met de oude rimpelige hand en vol verachting zegt: „Ga weg!" Maar deze zoo treffende filmaccenten leze men niet, men moet ze zien! Dbg. Het dorp Villa Ruiva in Portugal staat be kend als „het dorp der langlevenden". In het afgeloopen jaar zijn daar slechts drie personen overleden, die bovendien allen de 100 jaar wa ren gepasseerd. De oudste was 115 jaar oud, toen hy .stierf, en de beide anderen 104 en 101 jaar. Op de scheepswerven van de Engelsche ma rine zijn eenige motorbooten gebouwd, die de eigenschap bezitten dat zij door bomaanvallen uit de lucht niet tot zinken gebracht kunnen worden. Bij de tot dusver gehouden proefnemingen hebben de booten den zwaarsten bommen, van groote hoogte geworpen, weerstand kunnen b'.ie- den. De commandobrug, de machinekamer en het draadlooze ontvangstation zijn door pant serplaten beschermd. De bemanning draagt gas maskers en stalen helmen, teneinde tegen gas aanvallen en granaatscherven beschermd te zyn. Het Engelsche ministerie van Oorlog heeft bekend gemaakt, dat de herfstmanoeuvres, die in de graafschappen Essex, Cambridgeshire en Hertfordshire zouden plaats vinden, tot het vol gend jaar uitgesteld zyn, tengevolge van de droogte, waardoor de watervoorziening op het terrein der manoeuvres bijzonder bezwaariyk is. In den regel stond de eetlust no. 1 in de rij van Al's gevoeligheden, maar nu deden z'n voeten pyn en werd z'n hart naar elders ge trokken. „Eén van tweeën: eten of rijden," kreunde hij, terwijl hy op de bank voor 't station ging zitten en treurig naar z'n voeten keek, „en ik stem voor rijden." Ik keek naar den overkant, waar de deur van een restaurant open stond. 'tWas ver weg, maar ik meende gebraden spek te ruiken. Ik snoof hongerig en wenschte dat Al houten bee- nen had. Maar een kameraad is een kameraad en doorgeloopen voeten is lang niet alles. „Dan gaan we rijden, ouwe jongen," stemde ik toe. Al zuchtte verlicht en haalde onzen geld voorraad uit z'n zak. „Loop jy maar vooruit," zei hij, „en koop twee kaartjes, de eerste de beste plaats naar rechts of links. Ik heb ook honger, maar als ik dat heele eind naar het restaurant het plein over moet, kunnen ze me meteen naar 't gast huis brengen. Misschien schiet er nog een kóp koffie voor jou over. Ik heb liever één maag die zeer doet, dan twee voeten." Het bleek dat we even ver van Libur als van Pictus verwijderd waren. Libur lag echter een zaam en verlaten in de wildernis. We kwamen tegenover een paar kerels te zitten, die me niet erg aanstonden. Ze waren van *t soort dat men liever overdag vóór zich heeft, dan in 't donker achter zich. We staken onze kaartjes achter ons en ik maakte me gereed om van 't landschap te genieten, toen Al het idee kreeg in de gang te gaan zit ten, om den tocht langs onze voeten te laten strijken. Daar kwam de conducteur by ons. „Kaartjes?" vroeg hy een beetje wantrou wend. „Achter 't kussen in de bank, net tegenover die twee lui met die deftige gezichten," zei Al, met z'n duim den coupé inwyzend. „Er staat een zwarte tasch op onze plaats en als die soms weg is, hoeven we niet te vragen wie z'n zak ken we na moeten kyken." De conducteur fronste z'n wenkbrauwen en ging door, maar hy kwam niet terug, dus hy moest de kaartjes gevonden hebben. Door de raampjes zagen we nu en dan een bosje hangen. „Kyk," zei Al. De twee verdachte klanten waren langs ons heen geslopen en liepen naar het andere eind van den wagen. „Die hebben vast onze tasch gegapt. Ik vertrouw die lui niet. Ze zouden 't leer van de kussens stelen, als dat niet vastgeplakt zat." Ik ging vlug naar onze plaatsen. De tasch stond er nog en de kaartjes zaten op haar plaats. Ik greep de drie dingen en ging terug naar Al, want de trein reed al langzaam. „Pictus!" hoorden we buiten schreeuwen. „Laten we hopen, dat de lui in Pictus zoo krom liggen van de rheumatiek, dat ze vech ten om de weergalooze Indiaansche olie," zuchtte Al, terwijl hy zich bukte om een veter los te maken. „Als we maar behoorlijk eten krygen en twee kaartjes voor Wimbledon, en een plek om onze voeten af te koelen," voegde hy er nadrukkelijk by. De trein stond knarsend stil. De conducteur deed de deur aan 't andere einde van de gang open, en de twee verdachte klanten verdwenen snel uit 't gezicht. „Doen ze de deur aan dezen kant nou ook haast open?" mopperde Al. „Ze mogen voor myn voeten wel minstens zooveel respect heb ben als voor hun gezichten." De conducteur stond met z'n horloge in z'n band, op het perron. Al klopte verward op de ruit. „Zeg," brulde hy, „mogen we er uit of niet?" „Dat is Pictus," riep de conducteur. „Zeg ik dan van niet?" raasde Al. De conducteur keek ons met zachtzinnige verbazing aan en keerde ons toen den rug toe. „Ik zal rapport maken by den stationschef, by de directie, by den gouverneur, by de Kamer van Koophandel, by.... Al zweeg om nog of ficieeier mikpunten te bedenken. En toen keek ik toevallig op de kaartjes. Ja, 't was zoo. Echter ontdekten we tot onze ontzetting ook nog iets anders. In eenige kralen zagen we menschen radeloos van angst heen en weer loopen. Ze waren aan alle kanten door de kokende massa's ingesloten en konden niet ontsnappen. Vlug wendde oom het roer en koerste pijlsnel naar Windhoek terug. Tot onze verrassing vonden we daar het vreemde toestel en twee piloten. Nadat we kennis hadden gemaakt, vertelden dezen, dat ze op last van de autoriteiten op onderzoek waren uitgegaan naar den in werking zynden krater. Ook zy hadden gezien dat er menschen in nood verkeerden en waren terugge vlogen om hulp te halen. Maar welke hulp konden we bieden. Het ter rein waar de menschen woonden was niet effen en groot genoeg om een landing te kun nen maken. Plots schoot mij een denkbeeld te binnen. We zouden met beide toestellen er heen vliegen. Door een honderden meters lang touw waaraan we een mand zouden hangen, moesten onze machines verbonden worden. Boven de menschen gekomen, zouden we dan dichter by elkaar komen, het touw ging dan slap hangen en de mand zakte dan vanzelf lager. Door boven het terrein in kleine kringen rond te blyven vliegen hadden de in nood verkeerende menschen gelegenheid in de mand te stappen en aldus zouden wy ze in vryheid kunnen stellen. Myn plan vond direct grooten bijval. Na eenig zoeken gelukte het ons een mand te vin den welke groot genoeg was om eenige men schen te kunnen bevatten. Het groote waag stuk werd ondernomen. Aan de mand hadden wy een groote kaart bevestigd, waarin wy den menschen mededeeling deden van het reddings plan en hun verzochten zich onverwyld in de mand te begeven. „Kijk eens, Al!" zei ik. „We hebben kaartjes tot Wimbledon. Maar toen ik ze kocht, deug den ze maar tot Pictus. Dat weet ik zeker." „Allemaal instappen!" riep buiten de conduc teur. De trein zette zich in beweging. „Enfin, we zullen 't geluk niet in den wind slaan," zei Al. „We gaan door naar Wimbledon. Daar wilden we toch naar toe. „Die twee kerels tegenover ons moeten de kaartjes geruild hebben. Joost mag weten waarom." „Misschien wa ren ze nog zoo kwaad niet," op- maar eens kijken. broodjes met ham roor ons hebben laten liggen." De trein stopte herhaaldelijk. Aan een der tusschenst'-.tions stapter twee groote kerels in en liepen de gang dooft Ze schenen iemand te zoeken. By onzen coupé gekomen, bleven ze staan. „Zijn dat jullie kaartjes?" vroeg de grootste. „Natuurlyk," zei Al. „PictusWimbledon?" „U kunt toch zeker lezen?" vroeg Al uit fee hoogte. „We hebben ze, Pat," zei de grootste. „Wat?" vroeg Al koel. „Twee dieven, jullie." „We laten ons niet uitschelden," stoof AI op. „Als m'n voeten niet zoo'n pijn deden, schop te ik jullie er uit. 't Zijn onze kaartjes. We heb ben ze niet gestolen." „Neen," zei de grootste, „de kaartjes hebben jullie gekocht, maar verder heb je waarschijn lijk alles gestolen wat je bij je hebt. Hij stak z'n hand in z'n zak en haalde er een stel handboeien uit. ,,'t Zijn ze vast en zeker," zei hij tegen z'n compagnon. „Er waren maar twee passagiers van Pictus naar Wimbledon in dezen trein." Protesteerend kwam Al overeind op z'n pijn- lyke voeten. „Hou je kalm man," snauwde de grootste. „Mee gaan jullie." „Wou je ons in een cel stoppen?" vroeg AL „Reken maar van yes; in twee cellen," grin nikte de groote kerel. „En je komt er voor- loopig niet uit." Opeens bukte Al zich; hy greep de tasch met Indiaansche olie en vóór de anderen hem tegen konden houden, had hy onze bagage door het open raam naar buiten geslingerd. „De buit!" gilde de reus. „Let op de plek, Pat; kijk precies uit waar 't is. Daar kom je niet verder mee, man. We hebben dat boeltje zóó." „Stommeling," mopperde ik tegen Al; „hoe kun je die tasch nou 't raam uitgooien? Eenig bewys van onze onschuld! Enfin," troostte ik me opeens, „we hebben onze papieren nog; brieven en kwitanties en...." Hou je gezicht!" snauwde Al. De trein rolde 't station van Wimbledon bin nen; vandaar uit gingen we naar 't politie bureau. Daar werden onze handboeien afge nomen en Al en ik ieder in een cel gestopt. „Al gegeten?" vroeg de agent, toen hy de deur van m'n cel dichtsloeg. „Geen kruimel," antwoordde ik. „Dan zullen we een boterham en een kop koffie halen," zei hij. De cel van Al was in dezelfde gang, een meter of zes van de mijne, zoodat ik z'n ge lukkigen zucht niet kon hooren. „Hè Al," riep ik, maar er plofte een schoen neer, zoodat ik nog eens moest roepen. Dezen keer hoorde hy me. „Zitten er nog meer in deze gang?" vroeg ik. „Ik geloof 't niet," meende hij opgewekt. „Ik heb niets dan leege cellen gezien." „Goed, we zijn oude kameraden, dus een an der hoeft het niet te hooren als ik je uitscheld. Als ik ooit een hersenlooze, krankzinnige, stom me, idiote...." „Stil, daar komt iemand aan," viel AI me in de rede. We hoorden voetstappen naderen. Een man in blauwe uniform verscheen voor de tralies. „Hier heb je koffie en boterhammen," zei hij knorrig, en deed een raampje in de deur open, om t eten door te geven. Toen ging hij naar Al met nog een bak koffie en een stapel brood en vertrok daarna. Een poos hadden we 't druk met eten Toen begon Al: „Je was net aan 't praten toen de agent kwam. Had je 't over my?" „Wat dacht je anders?" vroeg ik, met m'n derde boterham in de hand. Dan zul je nu wel zoo goed zyn excuus te vragen." „Excuus vragen?" herhaalde ik. „Excuus vra gen? Als die smeris niet terug komt met onze tasch, hoe kunnen we dan bewyzen, dat er geen gestolen goed in zat?" „Ik tob ergens anders over," zei Al. „Als die smeris te gauw op de proppen komt met de tasch en ze zien dat er Indiaansche olie in zit inplaats van diamanten, dan zetten ze ons er uit, vóór we onze boterhammen en koffie op hebben. „Hè?" verbaasde ik my. .Daarom wou je niets zeggen, en je hebt de tasch uit 't raam gegooid om die agenten nog wantrouwender te maken. Je hebt weer nergens aan gedacht dan aan je maag." „Ik heb nog aan iets anders gedacht," ant woordde Al. „Ik wachtte sprakeloos van verontwaardiging. Er kwam een zucht van verlichting uit de an dere cel. „Ik heb m'n schoenen en sokken uiten... o.... kerelwat zijn die koude steenen heerlyk aan je voeten." A 11r% or> dit blad zijn ingevolge de verzekertngsvoorwaarden tegen Qflfjf) bÜ levenslange geheele ongeschiktheid topt werken door 7£\Q Snfituiken^^flooD f250een^voet 'o? Temoog f 125»' duim o^wijsvinger f 50»'beeiiD 'o'/^arm f 40»anderen vinger i4l/C flOO/l/IC 5 ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen I 1/1/ U»' verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen I f OU»' doodelijken afloop I ww een voei oi een oog» «w* aumui AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL 98 (Korte Inhoud van het voorafgaande: Sir Hector Ascher gaat door voor een ver woed verzamelaar van kostbare boeken. In Merlin St Hugh, waar h(1 op zi1n bul ten woont, leeft hi1 zeer afgezonderd met zijn nichtje Paula Parkston, die in het geheim verloofd was met den secretaris van sir Hector Arthur Newnham Door een handlangster komt Ascher in het be zit van een kostbaar werk. dat uit de bi bliotheek van Burgoyne is gestolen Ascher reist naar Frankryk om een aantal boeken te verkoopen. nagereisd door Bur goyne en den letterkundige Egerton. In een luguber hotelletje te Parijs wordt Ascher dan vermoord. Omtrent den dader tast men in het duister Waarschijnlijk ls Ascher reeds in den trein vermoord en In zt1n boekenkoffer. door iemand die zich voor hem uitgaf, naar het hotel ver voerd. Het lustitleel onderzoek wordt ge leid door den detective Lest range) In dat ontzettende afschuwelijk oogen blik, wist zy haar hoofd volkomen koel te houden. Ze sprak met den man, ze haalde de boeken er uit, alsof ze die op zijn bevel veer uit- en inpakte en inmiddels werd het lichaam in den koffer geborgen, met vellen bruin en wit papier bedekt, en daar bovenop twee zyden der Encyclopaedic. U zult zich herin neren, dat de koffer buitengewoon diep was en Ascher erg klein van postuur. Daarover heen ging nog een extra laag papier. De koffer is waarschijnlijk tegen de deur gezet, terwyl dit gruwzaam proces plaats had, want Slane ver telde; dat hij dicht bij de deur stond, toen hy binnenkwam. Dat was natuurlijk, om alle inmenging van buiten te voorkomen. Ik heb me voortdurend afgevraagd, wat dat extra pak toch te betee- kenen had. Iemand die slechts een dag en een nacht in Parys doorbrengt, heeft toch geen tweede costuum noodig. Miss Marlowe had natuurlijk een heerenpak noodig en het was niet veilig, dit in den koffer achter te laten, omdat het gemakkelijk herkend kon worden als het hare of dat van Newnham. Herinner je je nog, dat de douane slechts sprak van hemden, schoenen, en toiletartikelen in "net valies? Dat klopt precies. Het pak zat toen aan den man, die het valies aangaf. Toen kreeg ik voor het eerst de gedachte, dat de pseudo- Ascher een vrouw kon zijn. Een man zou aan zyn eigen kleeren genoeg gehad hebben. „Maar waarom moest ze Newnham er by sleuren?" wenschte Burgoyne te weten. „Ze liep toch ontzettend gevaar, dat zyn zenuwen hem parten zouden spelen." „Hy moest achterblyven, om Miss Marlowe's alibi vast te stellen. Er moest iemand op Jasperstraat slapen dien nacht. Hij is natuurlijk niet zoo vertrouwd geweest met haar kleine gewoonten, anders zou hy op zyn minst haar bed hebben opgemaakt en de japon op den haak hebben gehangen, voordat hy vertrok. Maar zooals u zich herinnert, is zijn zorgeloosheid tegengesteld aan haar stipte orde. Myn verden kingen werden trouwens nog door iets anders gaande gemaakt." „Laat ons eerst deze zaak uitwerken," vroeg Beaumont. „Newnham vermoordt den kerel, trekt de kleeren van 't meisje aan, terwijl zy zich vermomt als Ascher met den baard dien Newnham heeft gekocht, maar hoe zit het dan met de pruik?" „Maar.... groote God, Egerton, dat is de smerigste misdaad die wy ooit hebben mee gemaakt." „Ga door," zei de jongeman, zoo bleek als een doek. „Ik wensch zoo vlug mogelyk dit vervloekte huis te verlaten." „Zy trekken zich terug naar het donkerste einde van de bibliotheek, waar men hun ge zichten byna niet kon onderscheiden, bellen om den butler en op dien afstand kon niemand hun lippen zien bewegen. Dan loopt Miss Marlowe met haastige passen door de hall en stapt in den auto. Ik moet toegeven, dat ze dien Chaumier schitterend om den tuin heeft weten te leiden." „Integendeel," viel Egerton hem in de rede, „zij heeft zich leelijk in de kaart laten kyken. Het was natuurlijk onvermydelijk, dat geef ik toe, maar het blyft toch een slechte noot. Indien je plotseling tegenover iemand komt te staan, dien je enkele jaren geleden hebt bedrogen, zul je toch een of ander gevoelen uiten. Zy loosde zelfs geen zucht. Dat komt natuurlyk, omdat hy voor haar niets betee- kende. Zij had hem nog nooit gezien. Indien hij zelf niet begonnen was, met heel het ver haal van het bedrog opnieuw op te halen, zou zy tamelijk in het duister hebben getast. Haar altstem en diepe lach kwamen haar schitterend van pas. Ik heb er dien avond in de Poisson d'Or niet 't minst vermoeden van gehad, dat wy allen door een vrouw bedrogen werden. Zy heeft een oogenblik van zenuwachtigheid gekend, toen het eenigszins mogelyk scheen, dat zy den trein te Chancelbury zou missen, die haar alibi moest bevestigen, maar door heel hard te loopen heeft zy dien nog juist gehaald en daardoor een nieuwen nagel aan haar doodkist geslagen." „Wat beteekent dat nu weer?" „Probeer maar eens te loopen met een valies vol boeken en zie dan eens, wat voor snelheid je kunt ontwikkelen. Indien het boordevol zit, kun je heusch niet hard loopen. En dan zal het zeker niet zwaaien. Je eigen gewicht zou dat voorkomen. Maar Carron zag den gebaarden vreemdeling naar het station rennen, terwyl het valies achter hem aan zwaaide. Dat deed mij onmiddellyk vermoeden, dat het leeg moest zijn. Waar waren de boeken dan? Niet in den trein, niet in het hotel. Hy kon ze eventueel aan een medeplichtige hebben overhandigd, maar dat scheen niet waarschijniyk. Toen be greep ik ineens, waarom Dubois het valies niet mocht overnemen. Niemand mocht weten dat het leeg was." „Omdat de boeken hier waren? Dat is wer- kelyk een schitterende truc." ,Dien men echter door nalatigheid heeft verspeeld, zooals dat zoo vaak gebeurt. En het vreemdste van alles is, dat het tenslotte niet aan Newnham heeft gelegen. Miss Marlowe zelf is de speelbal van haar zenuwen geworden. Ik zal nooit begrijpen, waarom zy dat venster heeft opengelaten. Dan zou het uren geduurd hebben, vooraleer men Ascher had gevonden, ofschoon ik er niet aan twyfel, dat de misdaad op den duur toch aan het licht zou zijn geko men. Alleen was Dubois voor hen een schit terend medeplichtige. Wat doet zoo iemand, als hy op een van de kamers een lyk vindt naast een koffer? Hy ruimt het lyk op, en breekt den koffer open." „Waarom geeft hy er de politie geen kennis van?" vroeg Burgoyne. „Omdat hy wel weet, dat zy beginnen, met hem in voorloopige hechtenis te nemen," merkte Egerton nuchter op. „Maar om naar Miss Mar lowe terug te keeren. Zij, met haar koele her sens en haar scherp verstand, had Newnham toch moeten waarschuwen, om zyn handschoe nen aan te houden, toen hy den baard kocht. Dan zouden wy nooit geweten hebben, dat hy werkelyk by Bumhams was geweest; Sandilands zou eeuwig geaarzeld hebben, om zyn verkla ring te onderteekenen." „Ik kan me best begrypen, dat die jongen wat zenuwachtig heeft gedaan," bekende Burgoyne openlyk. „Toch had hij in ieder geval beter gedaan met te loopen inplaats van een taxi te nemen" „Hy moest een taxi nemen, om de eenvoudige reden, dat hij niet loopen kon. Weet u nog, dat de hospita zei, dat Miss Marlowe zichzelf langs de trap omhoog had geheschen? Het was natuurlyk Miss Marlowe niet, en toen ik een maal wist, dat het Newnham was, wist ik ook waarom hij zich zoo moeilyk voortbewoog. Ik heb tegen je gezegd, Beaumont, dat Miss Marlowe acht en dertig voor schoenen had. Nou mag je zeggen, dat Newnham een ele- ganten voet heeft. In ieder geval draagt hy minstens veertig, een en veertig. Probeer dan maar eens je voeten in een schoen van acht en dertig te steken en zie eens, hoever het je vol houdt. Er komt nog bij, dat de taxi hem schit terend van pas kwam om te kunnen bewyzen, hoe laat Miss Marlowe dien avond wel aan kwam. Het grootste gevaar voor Newnham zat den volgenden morgen in het vertrek. Hij durfde niet te vroeg gaan, uit vrees, dat iemand zou ontdekken, hoe hy in mannenkleeren uit de kamer kwam, die, naar algemeen in het pension bekend was, aan een dame toebehoorde. Maar om kwart voor tienen was het huis zoo goed als ver laten. Hy moest dus even de kans wagen. Eenmaal aan de trap gekomen was hij veilig. Mrs. Grove gaf toe. dat zy haar commensaals amper van aanzien kent en die zullen dus zeker ook elkaar niet kennen. (Slot volgt)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1934 | | pagina 9