Uit oude familiepapieren <Kd veiHaal van den dag PER VLIEGMACHINE DE WERELD ROND Gelouterd DE GESCHAAKTE BRUID TOONEELTJE ZATERDAG 21 JULI 1934 Hoe generaal d' AspremontReek- heim huwde met prinses Juliana Róhókcy Het beleg van Belgrado Mgr. Pereira De eerste bisschop van Kottar in ons land Oudste taxi-chauffeur van Londen Autobusdiensten in Afghanistan teur." Kloetske De zee behoudt haar schatten Het goud van de Hampshire en de „Lusitania" AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL NAAR HET SPAANSCH a Vergeelde familiepapieren bevatten dikwijls aanteekeningen over familiegebeurtenis sen, die in den tijd, waarin zij gebeurden, geheim werden gehouden, omdat daar de fami lie belang bij had. Zulk een geval deed zich voor in het jaar 1691 aan het hof van Keizer Leopold I Het „Reichsunmittelbare" graafschap Reckheim was in de 16e eeuw overgegaan op een tak van het Waalsche gravenhuis Aspre- mont-Lynden, welk huis aan Oostenrijk ver schillende veldheeren heeft geschonken onder wie veldmaarschalk Ferdinand Karei, graaf von Aspremont-Lynden. Ook de held van deze ga lante historie was een Oostenrijksche generaal, namelijk veldmaarschalk-luitenant Ferdinand- Gobert d'Aspremont-Reckheim. Hü verdedigde in 1690 Belgrado tegen de Turken. Niettegenstaande de eminente betee- kenis van deze stelling, telde Aspremont's leger maar 5000 man. Het was vooruit te zien, dat de Turken zouden pogen, Belgrado op de Kei zerlijken te veroveren, vooral toen aan de spits der Turksche Armeeën getreden was de ener gieke groot-vizier Achmed Koprülü. Toen deze in September 1690 „an der tête" van 50X00 man tegen Belgrado oprukte, versterkte Keizer Leopold het Belgraadsche garnizoen, maar zond een prul van een veldmaarschalk, den hertog von Croy, onder wiens bevel Aspremoi.t voor de verdedigingswerken moest zorgen. De bele gering duurde maar acht dagen, want cp den achtsten dag viel een gloeiende kanonskogel in het kruitmagazijn en veroorzaakte eer dusda nige explosie, dat het heele infanterie-regiment Aspremont mee al zijn officieren in de lucht vloog. De Turken namen stormenderhand de stad in. Slechts 500 man ontkwamen, waaronder Croy en Aspremont. Keizer Leopold was over den val van Bel grado buiten zichzelf en toen Croy en Aspre mont in Weenen verschenen, ontving hij hen zeer ongenadig. De keizer liet dadelijk een krijgsraad bijeenkomen er werd namelijk ook van verraad gesproken maar wegens zijn vroegere verdiensten liet de monarch Aspremont op vrijen voet. Hij mocht zich vrij in Weenen bewegen, mits hij zich ter beschikking hield van den krijgsraad. Hij mocht ook in uniform rond- loopen. Van dit recht maakte Aspremont, die weduwnaar was, rijkelijk gebruik. Zijn gade, een prinses van Nassau-Dillenburg, die hem op zijn veldtochten altijd begeleidde, was bij de belegering van Ofen gestorven. Het huwelijk wafe maar met één dochter gezegend geweest en de heer van Reckheim ging nu op „Freiers- füsse". En nu volgt de vermakelijke historie, die Dr. Gaston Bodart in de „Reichspost" ver telt. In een Weensch adellijk stift vond de heer Aspremont, wat hij zocht, maar het huwelijk stonden schier onoverkomelijke moeilijkheden in den weg. De jonge dame, die als bijzonder mooi wordt geschilderd, stond onder bescher ming van den keizer. Zij was in zijn hand als een soort gijzelaarster. De monarch bad be paalde plannen voor haar huwelijk. Zij was namelijk de zuster van den in Weenen gehaten en gevreesden Hongaarschen rebel, den vorst van Zevenbergen, Frans II Rakókcy, die het met de Turken hield. De liefelijke jonge dame, Juliana Barbare Rakókcy was dus de zuster van 's keizers grootsten vijand. Hij hield dus een waakzaam oog op haar en het liet hem ab soluut niet onverschillig, wie met de hand der prinses tevens haar enorme goederen in Zeven bergen en Hongarije zou krijgen. Twee geliefden vinden wel wegen, om elkaar te zien. De forsche keizerlijke generaal had een diepen indruk gemaakt op het gemoed der prinses en spoedig vonden zij het miadel, om elkaar in het adellijke stift te ontmoeten. Op 'n goeden dag werd hun samenkomst gertoord door den Kardinaal-Prinsbisschop van Weenen, graaf Kolonitz, die onverwachts het stifc kwam inspecteeren. De Kardinaal, die beiden goed kende, kon niet nalaten, den generaal tamelijk energiek te wijzen op het onvoegzame dier samenkomsten in het damesstift. Het verliefde paar antwoord de echter, dat het in het geheim was verloofd en dat het alleen maar wachtte op het oprui men der moeilijkheden, die hun huwenjk nog in den weg stonden. De Kardinaal vei klaarde daarop, dat direct alle maatregelen moesten genomen worden, opdat de prinses wellicht niet zou worden gecompromitteerd en dat hij alles in het werk zou stellen, om hen zoo spoedig mogelijk bij elkaar te brengen, om te kunnen huwen. Nu knielden beiden voor den Kardinaal, gaven elkaar de hand en kusten zijn ring. De Kardinaal nam beide handen in de zijne en gaf hun plechtig zijn zegen. Den volgenden dag waren zoowel Aspremont als prinses Juliana uit Weenen verdweoen. De vertoornde keizer zond overal zijn emissairen heer, om hen te zoeken. Ze werden gevonden in St. Pölten. Zij hadden den zegen van den Kardinaal bona of mala fide daarover staat in de kronijken niets opgevat als een huwe lijksinzegening. De monarch raadpleegde den kerkvorst, die van meening was, dat cp het voldongen feit het kerkelijk huwelijk moest volgen, te meer wijl de bruidegom als heer van een „Reichsunmittelbar" graafschap in geenen deele een mésalliance was voor de Hongaarsche koningsdochter. Daar inmiddels de krijgsraad Aspremont vrij had gesproken van schuld aan de Belgraadsche catastrofe, liet de keizer zijn plannen, om de prinses elders uit te huwelijken, varen en keurde het huwelijk goed. Alaus kwa men de Hongaarsche latifundiën aan het huis Reckheim. De nieuwe gravin schonk haar echt genoot twee zonen, die het geslacht voortzetten. Het graafschap Reckheim, aan den linker Maas oever dicht bij Maastricht, kwam bij den vrede van Lunéville in 1801 aan Frankrijk. De beeren van Reckheim kregen als schadeloosstelling de heerlijkheid Baindt bij Ulm. Het gpslacht AspremontLynden leeft heden nog in België voort. Ulllllllllllllllllll llllIlIIIIMIIIIIllir Reeds verschillende dagen vertoeft in ons land Z. H. Exc. Mgr. Laurentius Pereira en be zoekt de verschillende kloosters der Onge schoeide Carmelieten en Carmelitessen. Het bisdom Kottar, waarvan Mgr. Pereira de eerste bisschop is, is in het Zuid-Westelijk ge deelte van Engelsch-Indië gelegen. Het strekt zich uit tusschen den Indischen Oceaan en het Gratgebergte, over de meest Zuidelijke provincie van den staat Travancore. Deze provincie en het bisdom worden bevolkt door ongeveer zes honderd duizend inwoners: Hindoes, Mahome- danen en Protestanten. Meer dan honderddui zend zijn er echter Katholiek en behooren tot den Latijnschen ritus. Het bisdom Kottar maakte tot in 1930 deel uit van het bisdom Quilon en was aan de Ongeschoeide Carmelieten toevertrouwd Sedert 1908 zijn er de Vlaamsche Carmelieten werk zaam. Ook vertoefden er gedurende eenigen tijd enkele Hollanders. Omdat de Katholieke Kerk er zoo bloeide, maakte Z. H. Paus Pius XI, door zijn bulle „Ad pastorale ministerium" van 26 Mei 1930 dat zuidelijk deel van het bisdom Quilon tot een zelfstandig bisdom, dat aan de inlandsche gees telijkheid der streek is toevertrouwd. Het nieuwe bisdom werd „van Kottar" gehee- ten, naar de plaats waar de H, Franclscus Xa- verius zijn groot bekeeringswerk begon. Daar staat nu nog het kapelletje, dat door hem is Ma is niet zooals ze zijn moet, Doch beslist uit haar humeur, En met iets bevelends zegt ze: „Sluit eerst ramen en de deur". Pa sluit netjes deur en ramen, Daar ook hij dit raadzaam vindt En waarna, och u begrijpt het, 't Lieve leventje begint! „Wacht, ik zal je dit keer krijgen! Zegt ma opgewonden kwaad En ze rent meteen naar voren Aarzelt, dreigt, tenslotte slaat Pa is op een stoel gesprongen, Daar hij de methode ként En ook hij bromt zeer krijgshaftig „Wacht, ik krijg je wel, serpent!" 't Raam, dat trilt nu in de sponning, Dus de slag kwam blijkbaar aan Pa zegt dan: „het was je bijna Op een ruitje komen staan!" Slechts een oogenblik is 't rustig, Daarna gaan ze weer te keer. Pa zoowel als mama rennen Door de kamer heen en weer! „Dat's voor jou!" en ,,hier jij engerd" Met bewegingen van slaan.... I En gehoord de doffe ploffen Komen deze klappen dan! Dan weer staan ze uit te blazen, Want zoo'n huiselijk tooneel, Ieder zal het ook begrijpen Vergt soms van je kracht ie veel! Wat? u meent, dat 't ongehoord is? Maarwat heeft u dan gedacht? I Zóó gaan Pa en Ma des avonds 1 Altijd op de muggenjacht! MARTIN BERDEN Nadruk verboden) illllllllllllIlllllllllllllllllllllllllllllllllllllillIlllllllllllllllllllllllllllllllllË gebouwd, en een kerk van lateren datum, die aan dien Heilige is toegewijd. Het is een van de grootste bedevaartplaatsen van het Zuiden van Indië. De eerste Bisschop van Kottar is Z. H. Exc. Mgr. Laurentius Pereira, die heel zijn pries terlijke opleiding ontving in het Seminarie der Ongeschoeide Carmelieten te Quilon. Hij werd tot priester gewijd door Mgr. Ossi, Carm., Bis schop van Quilon, enkele dagen voordat deze naar Rome en België afreisde, waar hij te Gent op een tragische wijze om het leven kwam en begraven werd. Mgr. Pereira was gedurende vele jaren werkzaam als pastoor in het bisdom Qui lon uitgekozen om het werk der bekeering der Jacobieten te beginnen. Gedurende de 25 jaren van zijn priesterschap heeft hij meer dan twee duizend heidenen bekeerd en meer dan duizend Jacobieten, waarvan zes priesters, tot den waren schaapstal van Christus teruggebracht. Zoo was hij de eerste Latijnsche Missionaris, die de her- eeniging der Jacobieten met de Katholieke Kerk inzette, Door een voorbeschikking der Godde lijke Voorzienigheid werd hij tot Bisschop ge wijd een week, nadat Mgr. Ivanios en Mgr. Theophilos, twee Jacobietische Bisschoppen, in de Katholieke Kerk werden opgenomen. Zoo smaakte hij den troost die twee bekeerde Bis schoppen bij zijn wijding aanwezig te zien. In het Nieuwe bisdom hebben de Protestan ten, de Lutheranen en het Leger des heils reeds sedert lang hun hoofdkwartieren gevestigd. Met al het geld, waarover zij beschikken, kunnen zy propaganda maken door hun Hoogere, Middel bare en Lagere scholen, door hun hospitalen en drukkersen. De Katholieken bezitten er lagere, twee middelbare en één hoogere school voor meisjes. Ze zijn arm en weinig steun komt hun van Europa en elders toe. Vooral het ontbreken van een hoogere school voor jongens doet zich byzonder gevoelen. Eigen- lük is de school reeds gebouwd, maar de Bis schop kan ze niet voorzien van de noodige boe ken, instrumenten en meubels, zooals die door het staatsbestuur voor zulke scholen wordt ver- eischt. Voor zyn meer dan 100.000 Katholieken be schikt de Bisschop slechts over 34 priesters, met 110 Kerke nen 15 Kapellen. In de laatste drie jaar zyn er meer dan 6.000 bekeeringen uit het heidendom geweest. Voor hen en andere be keerlingen moeten nieuwe kerken worden ge bouwd en de bestaande uitgebreid. De Bisschop zelf heeft nog niet eens een woonhuis. Tot nog toe bewoonde hy eenige ka mers van de hoogere school; maar by zyn terug komst kan hij daar niet meer zyn intrek nemen en weet niet waar hij zich moet vestigen. Een zesde der bevolking is Katholiek; maar de andere vijf zesden moeten nog bekeerd wor den. Het volk is arm en de streek is arm. Maar het armste van al is de Bisschop. Toch heeft Monseigneur veel hoop op de toekomst, vooral wat de lagere klassen aangaat, de andere zijn te hoogmoedig. Z. H. Excellentie verblijft enkele dagen in het klooster der Carmelieten te Geleen (L.). Thomas H. CoÜison is bekend als de oudste Londensche taxi-chauffeur. Ondanks ziin 84 jaar kan men hem eiken morgen om zes uur aan 't stuur van zyn taxi zien zitten. Hij is in geheel Londen bekend onder den bijnaam Old Bottles. Hij oefent zyn beroep reeds 44 jaar uit. Elk jaar overweegt men bij Scotland Yard of men zijn vergunning nog wel zal verlengen, doch tot nu toe heeft men dat steeds weer ge daan. Collison heeft n.l. nog nooit een ernstig ongeluk veroorzaakt. Er zijn nog een paar an dere taxi-chauffeurs van meer dan 65 jaar in Londen. In Afghanistan is de eerste autobusdienst opgericht. De dienst gaat door de nauwe straten van Kaboel van het eene eind der stad naar het andere en verder naar Paghman. Het nieuwe vervoermiddel is zeer populair en de bussen zijn altyd overvol. In verband hiermede hebben de autoriteiten besloten den dienst uit te brei den. Ukent natuurlijk Kloetske niet. In ons kleine, rustige stadje worden de wonder-' ïykste menschen geboren en leven de meest markante typen en sterven de vriende lijkste en verstandigste en beroemdste lieden, zonder dat de groote wereld van hun bestaan geweten heeft. Nü kunnen we ons dat heel goed begrijpen; maar als kind was ik er heilig van overtuigd, dat alle menschen ter wereld tot koningen en vorsten toe, ons Kloetske kennen zouden en geiyk wij, kinderen, voor hem een eerbiedige bewondering zouden koesteren. Omdat ik thans weet dat óe wereld te wyd en te uitgestrekt is om iets van het leven van Kloetske af te weten, heb ik mij neergezet om u een episode uit zijn bestaan te vertellen. Komt Kloetske dan ooit ter sprake, zoo kunt ge déze geschiedenis van hem althans naar voren brengen. Door ons werd Kloetske geacht en eerbiedig aangekeken, bemind en nageloopen wegens het tastbare wonder dat hy steeds by zich droeg: zijn bezienswaardige hand. De vingers van zijn rechterhand zaten met elkander ver groeid; de duim was apart, maar de wijs- en middelvinger, deringvinger en pink vormden twee aan twee één geheel. We stonden hier dus voor het raadsel van drie vingers aan één hand, terwijl er toch duidelijk vüf te tellen waren. U moet niet denken dat het smoezelig gezicht van Kloetske, zyn kapotte kousen en gescheurde klompen, zijn te ruime broek en versleten jasje voor ons een beletsel vormden om met hem om te gaan. Kloetske had een goed hart, oprechte oogen enhet vreemde van zijn bezienswaardige hand. Dit alles was genoegzame grond voor onze vriendschap en onze bestendige achting. Doch dit niet enkel. Als niemand een rekensom kende, dan kende Kloetske ze; als iedere scholier in gebreke bleef om de landen van Europa met hun hoofdsteden op te noemen en aan te wijzen, dan Kloetske niet. Hij was de schranderste en vlugste onder ons allen; hij verliet de lage re school met enkel „tienen" op zyn rapport. Het eigenaardige was dat wij nooit afgunstig tegenover hem gestaan hebben. Hoeveel lof hem ook ten deel viel, welke prachtige prijzen hy door zyn bekwaamheid voor onzen neus ook wegsleepte, we gunden hem dat van harte en waren gelukkig om zün blijheid. Jaloersch konden we zün op een schoolmakker, die een pluimpje kreeg; op één, die kon buikspreken of zijn ooren kon laten piepen; op een ander, die op zijn hoofd kon staan of den tongslag kende by een mond- harmonika. Maar nimmer ontwaakte er üverzucht in ons hart, als het Kloetske betrof. In trouwe vriendschap hebben we met hem onzen school- tyd doorleefd en na de beëindiging daarvan namen we als hechte kameraadjes afscheid, om met de beste wederzijdsche gevoelens het leven in te gaan Oudere menschen maken plaats voor jon geren; leerlingen worden knechts en wij, als allerjongsten, vullen de leeggevallen plaatsen der leerlingen aan. De een wordt smid en de andere timmerman; die bankwerker en die schilder, die kantoorbediende en die journalist. U zult vragen: „Wat is Kloetske geworden?" Ik zal het u vertellen. Op een prachtigen Septembermorgen kwam ik hem tegen in de hoofdstraat van ons stadje. Hy had zün Zondagsche kleeren en zijn glan- zend-gepoetste schoenen aan; zyn gezicht was frisch gewasschen en zijn haren netjes ge kamd. Ha, Kloetske," zei ik. „Waar ga je zoo piekfyn naar toe?" Hij keek my ooiyk aan en vroeg onderzoe kend: „Zul je t niet verklappen aan de anderen?" „Wel nee, zeg maar op." „Ik ga op een betrekking uit van leerling- zetter bij de firma Kolman Co. Niemand zeggen, hoor," fluisterde Kloetske geheimzin nig. „Straks zal ik je alles wel vertellen." En met deze woorden spoedde hy zich ver der. Toen hy voor de groote étalage stond van de drukkery en boekhandel der fa. Kolman in mi minimi min iiiiiiiiitiimiiMiiiiiiiiui Co., klopte Kloetske het hart in de keel. Moe dig draaide hij de winkeldeur open en stapte binnen. „Zoo, jonge man," zei de bediende. „Ik moet den directeur even spreken," be gon Kloetske. „Nu direct?" „Asjeblief." De bediende ging hem voor, tikte op een deur en liet Kloetske een groote kamer bin nen. Daar lagen boeken en papieren; achter een schrüfbureau zat een deftig heer met breed-omranden bril op. Hy keek naar Kloetske en wenkte hem. „Zeg het eens ventje," vroeg de directeur, toen Kloetske naast zyn bureau stond. Kloetske slikte, neep zün handjes op zyn rug samen en zei: „Ik kwam vra gen om leerling- j" zetter te worden, mynheer direc- rr» 7 „O, zoo," knik- te hy en leunde in zijn stoel ach- „.„„r terover. Hij nam Kloetske van kop tot teen op en met een goedkeurende beweging van zijn hoofd, vroeg hij: „Ben je nog al gezegly'k en vlug van aan pakken?" „Ik doe alles wat u my vragen zal, myn heer directeur en ik kan goed leeren Op school had ik „Zoo, nou dat is veel waard. Hoe oud ben je eigenlijk?" „Ik ben er dertien, mynheer. Onze Piet is de oudste thuis. Maar die rookt sigaretten en leest zich suf. Vader zegt dat hij altyd loopt te slapen." „Ja," lachte de directeur, die schik kreeg in de vrijmoedige conversatie van den leerling- in-toekomst, „slapen moet je bij ons niet doen." „Nee, nee. Ik zal aanpakken en luisteren. Dan kom je 't verste in de wereld, zegt moeder altijd." „Juist," en terwijl de directeur hem vriend schappelijk toelachte en langzaam van zijn stoel opstond, zei hij„Kom je Woensdagmorgen dan maar melden. Hoe heet je, vent?" „Kloetske, mijnheer." „Nu, Kloetske tot Woensdag dan." De directeur strekte een joviale hand naar hem toe, Kloetske pakte die en voelde even den warmen druk Maar op hetzelfde oogen blik ontspanden zich de vingers en een vreemd, misvormd kinderhandje rustte in de blanke hand van den directeur. Diens oogen keken, keken verwonderd en daarna zacht-medely- dend. Hy schudde het hoofd. „Zoo ehnee, nu hoeft het niet vent. Zoo kan het niet. Kloetske." Kloetske's oogen stonden groot. Van zyn eigen handje keek hy naar den directeur en dan weer terug. Toen rees er voor het eerst een pijnlyk begrypen in zyn jonge hart. Zyn oprechte oogen vulden zich met tra nen Dien dag heeft Kloetske vele malen ge schreid; lang en smartelyk geschreid in de eenzaamheid van zyn zolderkamertje. H. P. id m m Dicht bij Donga staken we de rivier over in een inlandsche kano. ,,Er is hier betrekkeiyk weinig te beleven, oom", zei Bok, „en zouden we niet een paar zwarten zijn tegengekomen dan zou ik werkelijk niet gelooven dat we in het dichtst bevolkte deel van Afrika zijn." „Je hoeft heusch niet zoo naar avonturen te verlangen Bok, deze komen vanzelf wel; we hebben toch reeds zooveel beleefd." Nauweiyks had hy dit gezegd of uit het struikgewas kwam een tamelyk oude neger met speer boog en pijl. De zwarte man viel op z'n knieën en boog heel diep om een begroeting te maken en verdween weer even plotseling als hü gekomen was. „Wel dat kannibalisme hier valt nogal mee, de negers schynen respect vóór ons blanken te hebben" zei oom Sidney. Toen we doorliepen passeerden we spoedig een aantal kleine ronde hutten uit klei gemaakt en met rietgras afgedekt. Voor de hutten zagen we vrouwen gekleed in een rok van groote bossen bladeren, welke zü aan een kralengordel droe gen. Ook liepen er heele leuke kleine zwarte negertjes rond, die ons vol verbazing aanstaar den. Met een der bewoners waren we overeengeko men, dat hy en zyn gezin intrek zouden nemen by een der familieleden, terwyl wü dan voor een nacht zyn hut in beslag zouden nemen. Voor oom Sidney was een gevlochten slaapmat opgehangen en ik zou slapen in een bedstede van klei. waarin wat droge bladeren dienst de den als matras. Voor te gaan slapen lagen we nog wat te praten, als we plotseling by de ope ning van onze hut geritsel hoorden. Op 5 Juni 1916 verdween de Engelsche pant serkruiser „Hampshire" by de Orkney-eilanden in de golven. Hy was op een Dultsche mijn geloopen. By deze ramp kwam Lord Kitchener om het leven, die zich in opdracht van de En gelsche regeering naar Rusland zou begeven, om daar over gezamenlyke operaties te be raadslagen. Thans, nu de ramp ruim 18 jaar achter ons ligt, weten wij nog niet hoe zy on danks alle beveiligingsmaatregelen kon voor komen, doch men zoekt nu tenminste naar een verklaring. De Engelsche admiraliteit heelt n.L van de maatschappij, die sedert drie jaar met de grootste voorzichtigheid pogingen doet om in het wrak af te stijgen, voor zes jaar het bergingswerk afgekocht. Ongetwijfeld zal zy nu zelf de werkzaamheden ter hand nemen, om behalve belangryk politiek en militair bewys- materiaal, de millioenen aan goud te redden, die met den kruiser op den bodem der zee zyn gezonken. Tegelykertyd wordt een ander belangryk ber gingswerk ondernomen. Dit betreft den oceaan- stoomer „Lusitania", die op 7 Mei 1918 voor de Iersche kust door een Iersch oorlogsschip in den grond werd geboord. Zooals bekend, ver oorzaakte dit een ongekende verontwaardiging in de Vereenigde Staten, die toen nog neutraal waren, temeer waar het een passagiersschip was. Het schip had een groote goudlading aan boord men sprak van 200 millioen dollar. Wanneer het gelukken zou om de kostbare la ding, waaronder zich ook een aantal fraaie dia manten bevond, te bergen, dan wacht de be trokken maatschappü een fabelachtig ryke winst. Overal rusten in de zeeën nog schatten van onmetelyke waarde. Van het trotsche fregat „Lutine" tot de „Hampshire" toe vindi men nog genoeg onopgeloste raadsels op den zee bodem. All 1 op dit blad zyn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen 9fjfi.fi by levenslange geheele ongeschiktheid t jt werken door r7Cfi by een ongeval met OCfi bij verlies van een hand 1 O C oy verlies van een Cfi by een breuk van Aff by verlies van "n A116 UDOIIIIC S ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen O verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen t OU," doodelijken afloop* een voet of een oog# X duim of wys vinger t/l/»~been of arm# anderen vinger Marilena bespiedde de gelaatsuitdrukking van den oude. Zyn trekken werden hard. Zün fijnverzorgde handen klemden zich bevend om de leuning van zyn stoel, en zyn stem, een weinig gesmoord door het begin van toorn, dat altyd by hem werd opgewekt door het noemen alleen al van den naam Solvadal, dien hy zoo hartgrondig verwenschte, beet als het ware de woorden af: En is het beslist noodzakeiyk, dat u me dat komt meedeelen? Als het dat niet was, zou ik het zeker niet gedaan hebben, mynheer. Dat zou veel prettiger voor me geweest zyn, gelooft u ook niet? Het is nooit aangenaam met iemand te spreken over dingen, die hy hoogst ongaarne hoort. Uit den inhoud van den brief zult u kunnen beoordeelen of ik er het zwügen toe kon doen. En de welverzorgde hand van pater Esteban wilde hem reeds het blad papier reiken; doch de markies weerde hem heftig af. Neen, neen, mynheer. Leest u hem maar hard op, als u er geen bezwaar tegen hebt. Dat zal beter wezen. Pater Esteban zette zyn calotje op, dat hy had afgenomen, om den markies te begroeten, haalde zyn goudgeranden bril uit het etui, en zette dien op zijn fynbesneden neus. Manlena had tegenover haar vader plaats genomen. Zy was ietwat in de war en ongerust, en om haar opwinding een weinig te verbergen, pookte zij het kwijnend vuur in de grooten haard wat op. Het geknetter, dat daarvan het gevolg was, maakte de stem van den priester bij het begin van zyn lectuur ietwat onduidelijk, en zoo kon de markies niet opmerken, dat die stem lichtelijk heesch klonk van ontroering. Na den aanhef luidde de brief als vlogt: „Ik weet werkelijk niet, of ik me tot u moet richten, of tot markies Juan de Aledo. den voogd en grootvader van juffrouw Reina Sol vadal. Doch daar ik me reeds bü' zekere ge legenheid, toen ik u schreef over onderwerpen in verband met de opvoeding van het meisje, tot u gewend heb, zoo heb ik gemeend temeer daar ik me in alles, wat op Reina betrekking heeft, met u heb verstaan dat het niet te veel gevergd zal zyn, als ik u dit maal ook de kwestie voorleg, die aanleiding is tot dit schryven. Reina Solvadal is reeds achttien jaar gewor den. Het is niet, dat haar aanwezigheid op het pensionaat een bezwaar voor mij is O. L. Heer weet maar al te goed, hoe bedroefd ik zal zyn den dag dat zij. een van mijn liefste leerlingen, dit huis zal verlaten doch haar familie moet goed verstaan, dat als een meisje geen roeping voor het klooster heeft (en die heeft Reina niet) het klooster niet de meest geschikte plaats is, om haar jeugd door de brengen, voor een meisje, dat tot een hooge klasse van de maatschappij behoort, en alle uiterlyke en innerlyke gaven bezit, om in de wereld de plaats in te nemen, die haar rechtens toekomt. Het valt my niet in, de familie van Reina er een verwyt van te maken, hoe zy het meisje aan haar lot heeft overgelaten sinds haar vader gestorven is. Niemand kan een oordeel uit spreken zonder beide partijen gehoord te heb ben, en als markies Juan Aledo aldus gehan deld heeft met betrekking tot zijn kleindoch ter, zal hy daarvoor wel zyn redenen gehad hebben. Doch de opvoeding van Reina is ten einde, zy kan niets meer leeren van haai' onderwijzeressen, en het is mijn plicht, de aandacht van haar voogd er op te vestigen, dat hij een beslissing aangaande haar behoort te nemen en my zijn besluit kan meedeelen vóór den 16 Juni a.s., als wanneer de meisjes met vacantie gaan. De regel van het pensionaat laat geen meisje, ouder dan 18 jaar toe. Ik hoop, Eerwaarde, dat u zoo goed wilt zyn bovenstaande ter kennis van den markies te brengen, en in afwachting van uw antwoord verblijf ik, Uw zeer toegenegen in Christo Moeder Maravillas de la Concepeión." Pater Esteban's gevoel van onprettigheid was gaandeweg afgenomen, naarmate hü las. Toen hy gereed was; slaakte hij een zucht van ver lichting als iemand, wien men een zwaren last van de schouders heeft genomen. Marilena v/as weer het vuur gaan oppoken. Juan de Aledo zei niets. Ontelbare tegenstrijdige en aeftige gevoelens streden in hem. Die brief was als een stilet, dat midden in een nog nauwe lijks geheelde wond gestoken werd in de smartelyke wond van heel een leven, die altyd bloedde, zich altyd deed gevoelen, en thans opeens weer pijnlijk werd opengereten. Toen de minuten verstreken, en niemand iets zeide, raadpleegden Marilena en de priester elkander met een snellen blik. De oogen van den markies stonden strakker dan ooit. Het leven scheen uitgebluscht in die oogappels, die onbewust en onafgebroken op zyn bevende, geaderde handen staarden. Eensklaps wendde Marilena zich tot haar vader. Zegt u niets, papa? De' markies richtte zich op, als iemand, die uit een droom ontwaakt. Hy was op dat oogenblik zoo ver weg! Zoo ver weg van dien somberen en majestueuzen salon! Hy riep dc oogenblikken van ontroering voor zün geest op. die hy jaren te voren doorleefd had. Een ander meisje, dat ook Reina heette, zou de muren van het pensionaat verlaten, vrooiyk en levenslustig als een vogel. De elf Jaren van scheiding, die in het hart van den vader een waren honger naar teederheid en naar het gezelschap van zyn kind (een beeldschoon meisje, het evenbeeld van haar moeder, die by de geboorte van Marilena gestorven was) had den opgewekt, zouden dan nu eindigen met de onuitsprekelyke vreugde van haar thuiskomst. Alles leek den vader te klein en te gering, om zyn dochter te ontvangen en het was een over vloed van weelde en liefde, waarmee hy Reina verwelkomde. Wat werd hy er slecht voor be loond. Toen Marilena zich tot hem wendde, verbrak Don Juan den draad van zü'n herinneringen, en zyn oogen opheffend, waaruit een ziele-angst sprak, dat men er medeüjden mee moest heb ben, antwoordde hy op gebroken toon: En wat wil je, dat ik zeggen zal, Marilena? Er klonk iets smeekends in de stem van den ouden man, dat den priester diep ontroerde. Het was, alsof dat levenswrak, afgetobt van het heen en weer gesleept worden door de smart, om genade vroeg. En patei Esteban begreep, dat het uit dezen laatsten stry'd meer gehavend te voorschün zou komen dan ooit, daar de krachten van den grysaard reeds waren aangetast. Marilena op haar beurt begreep nog iets anders: n.l. dat men alle middelen te baat moest nemen, om eindelyk eens af te rekenen met dien haat en die rancune en die scheiding, waarvan haar nichtje Reina het slachtoffer was, zonder dat zü eenige schuld had. Wat had het meisje voor schuld aan wat er tusschen haar ouders en haar grootvader was voorgevallen? Om de waarheid te zeggen, wist barones Tallares zelf ook niet goed. wa1 er was voorgevallen, daar zy nog maar heel klein was, toen de onaangenaamheden plaats hadden. Doch wat er dan ook gebeurd mocht zün, Marilena was thans vastbesloten, om haar schepen achter zich te verbranden, ten bate van den faxnilie-vrede. Zachtjes drong zy aan, met haar welluidende stem, terwyl zy den markies vast in de oogen zag: U moet toch Iets zeggen, papa. U hoort toch, dat de Moeder-Overste schrijft, dat Reina niet op het pensionaat kan biyven. Juist, viel pater Esteban by. En ae redenen, die zij opnoemt, laten geen tegen spraak toe. Als het meisje geen zuster wil wor den, dan is het déAr niet bepaald de plaats, waar ze wezen moet, temeer daar ze een tehuis en familie heeft. Beiden zagen, hoe de oogen van den mar kies flikkerden van toom, en hoe hy zich nauwelijks wist te beheerschen. Terwill hij zijn blik, op dat oogenblik hard als staal, op den priester vestigde, protesteerde hy verontwaar digd. Zou u misschien in staat zün, my te raden om haar hier te halen? Ja zeker, mü'nneer. Waarom niet? art- woordde de priester op zyn kalme, vaste manier van spreken. Als voogd bent u verplicht, om u te bemoeien met de heele inrichting van uw pupil 'en haar in zulke omstandigheden te plaatsen als overeenkomt met haar vermogen en haar maatschappelijke positie. Dat is, wat de wet van u eischt, en dat is ook, wat u voor ieder ander meisje zou doen, als u de rechten en plichten van de voogdyschap op u geno men had. Rondweg gesproken, ziedaar dus, wat u tegenover Reina moet doen. (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1934 | | pagina 13