Uit oude familiepapieren
<Kd veiHaal van den dag
PER VLIEGMACHINE DE WERELD ROND
Gelouterd
DE GESCHAAKTE BRUID
TOONEELTJE
ZATERDAG 21 JULI 1934
Hoe generaal d' AspremontReek-
heim huwde met prinses
Juliana Róhókcy
Het beleg van Belgrado
Mgr. Pereira
De eerste bisschop van Kottar
in ons land
Oudste taxi-chauffeur
van Londen
Autobusdiensten in
Afghanistan
teur." Kloetske
De zee behoudt haar
schatten
Het goud van de Hampshire
en de „Lusitania"
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
NAAR HET SPAANSCH
a
Vergeelde familiepapieren bevatten dikwijls
aanteekeningen over familiegebeurtenis
sen, die in den tijd, waarin zij gebeurden,
geheim werden gehouden, omdat daar de fami
lie belang bij had. Zulk een geval deed zich
voor in het jaar 1691 aan het hof van Keizer
Leopold I Het „Reichsunmittelbare" graafschap
Reckheim was in de 16e eeuw overgegaan op
een tak van het Waalsche gravenhuis Aspre-
mont-Lynden, welk huis aan Oostenrijk ver
schillende veldheeren heeft geschonken onder
wie veldmaarschalk Ferdinand Karei, graaf von
Aspremont-Lynden. Ook de held van deze ga
lante historie was een Oostenrijksche generaal,
namelijk veldmaarschalk-luitenant Ferdinand-
Gobert d'Aspremont-Reckheim.
Hü verdedigde in 1690 Belgrado tegen de
Turken. Niettegenstaande de eminente betee-
kenis van deze stelling, telde Aspremont's leger
maar 5000 man. Het was vooruit te zien, dat
de Turken zouden pogen, Belgrado op de Kei
zerlijken te veroveren, vooral toen aan de spits
der Turksche Armeeën getreden was de ener
gieke groot-vizier Achmed Koprülü. Toen deze
in September 1690 „an der tête" van 50X00 man
tegen Belgrado oprukte, versterkte Keizer
Leopold het Belgraadsche garnizoen, maar zond
een prul van een veldmaarschalk, den hertog
von Croy, onder wiens bevel Aspremoi.t voor
de verdedigingswerken moest zorgen. De bele
gering duurde maar acht dagen, want cp den
achtsten dag viel een gloeiende kanonskogel in
het kruitmagazijn en veroorzaakte eer dusda
nige explosie, dat het heele infanterie-regiment
Aspremont mee al zijn officieren in de lucht
vloog. De Turken namen stormenderhand de
stad in. Slechts 500 man ontkwamen, waaronder
Croy en Aspremont.
Keizer Leopold was over den val van Bel
grado buiten zichzelf en toen Croy en Aspre
mont in Weenen verschenen, ontving hij hen
zeer ongenadig. De keizer liet dadelijk een
krijgsraad bijeenkomen er werd namelijk ook
van verraad gesproken maar wegens zijn
vroegere verdiensten liet de monarch Aspremont
op vrijen voet. Hij mocht zich vrij in Weenen
bewegen, mits hij zich ter beschikking hield van
den krijgsraad. Hij mocht ook in uniform rond-
loopen. Van dit recht maakte Aspremont, die
weduwnaar was, rijkelijk gebruik. Zijn gade,
een prinses van Nassau-Dillenburg, die hem op
zijn veldtochten altijd begeleidde, was bij de
belegering van Ofen gestorven. Het huwelijk
wafe maar met één dochter gezegend geweest en
de heer van Reckheim ging nu op „Freiers-
füsse". En nu volgt de vermakelijke historie,
die Dr. Gaston Bodart in de „Reichspost" ver
telt. In een Weensch adellijk stift vond de heer
Aspremont, wat hij zocht, maar het huwelijk
stonden schier onoverkomelijke moeilijkheden
in den weg. De jonge dame, die als bijzonder
mooi wordt geschilderd, stond onder bescher
ming van den keizer. Zij was in zijn hand als
een soort gijzelaarster. De monarch bad be
paalde plannen voor haar huwelijk. Zij was
namelijk de zuster van den in Weenen gehaten
en gevreesden Hongaarschen rebel, den vorst
van Zevenbergen, Frans II Rakókcy, die het
met de Turken hield. De liefelijke jonge dame,
Juliana Barbare Rakókcy was dus de zuster
van 's keizers grootsten vijand. Hij hield dus
een waakzaam oog op haar en het liet hem ab
soluut niet onverschillig, wie met de hand der
prinses tevens haar enorme goederen in Zeven
bergen en Hongarije zou krijgen.
Twee geliefden vinden wel wegen, om elkaar
te zien. De forsche keizerlijke generaal had een
diepen indruk gemaakt op het gemoed der
prinses en spoedig vonden zij het miadel, om
elkaar in het adellijke stift te ontmoeten. Op
'n goeden dag werd hun samenkomst gertoord
door den Kardinaal-Prinsbisschop van Weenen,
graaf Kolonitz, die onverwachts het stifc kwam
inspecteeren.
De Kardinaal, die beiden goed kende, kon
niet nalaten, den generaal tamelijk energiek te
wijzen op het onvoegzame dier samenkomsten
in het damesstift. Het verliefde paar antwoord
de echter, dat het in het geheim was verloofd
en dat het alleen maar wachtte op het oprui
men der moeilijkheden, die hun huwenjk nog
in den weg stonden. De Kardinaal vei klaarde
daarop, dat direct alle maatregelen moesten
genomen worden, opdat de prinses wellicht niet
zou worden gecompromitteerd en dat hij alles
in het werk zou stellen, om hen zoo spoedig
mogelijk bij elkaar te brengen, om te kunnen
huwen. Nu knielden beiden voor den Kardinaal,
gaven elkaar de hand en kusten zijn ring. De
Kardinaal nam beide handen in de zijne en
gaf hun plechtig zijn zegen.
Den volgenden dag waren zoowel Aspremont
als prinses Juliana uit Weenen verdweoen. De
vertoornde keizer zond overal zijn emissairen
heer, om hen te zoeken. Ze werden gevonden
in St. Pölten. Zij hadden den zegen van den
Kardinaal bona of mala fide daarover staat
in de kronijken niets opgevat als een huwe
lijksinzegening. De monarch raadpleegde den
kerkvorst, die van meening was, dat cp het
voldongen feit het kerkelijk huwelijk moest
volgen, te meer wijl de bruidegom als heer van
een „Reichsunmittelbar" graafschap in geenen
deele een mésalliance was voor de Hongaarsche
koningsdochter. Daar inmiddels de krijgsraad
Aspremont vrij had gesproken van schuld aan
de Belgraadsche catastrofe, liet de keizer zijn
plannen, om de prinses elders uit te huwelijken,
varen en keurde het huwelijk goed. Alaus kwa
men de Hongaarsche latifundiën aan het huis
Reckheim. De nieuwe gravin schonk haar echt
genoot twee zonen, die het geslacht voortzetten.
Het graafschap Reckheim, aan den linker Maas
oever dicht bij Maastricht, kwam bij den vrede
van Lunéville in 1801 aan Frankrijk. De beeren
van Reckheim kregen als schadeloosstelling de
heerlijkheid Baindt bij Ulm. Het gpslacht
AspremontLynden leeft heden nog in België
voort.
Ulllllllllllllllllll
llllIlIIIIMIIIIIllir
Reeds verschillende dagen vertoeft in ons
land Z. H. Exc. Mgr. Laurentius Pereira en be
zoekt de verschillende kloosters der Onge
schoeide Carmelieten en Carmelitessen.
Het bisdom Kottar, waarvan Mgr. Pereira de
eerste bisschop is, is in het Zuid-Westelijk ge
deelte van Engelsch-Indië gelegen. Het strekt
zich uit tusschen den Indischen Oceaan en het
Gratgebergte, over de meest Zuidelijke provincie
van den staat Travancore. Deze provincie en
het bisdom worden bevolkt door ongeveer zes
honderd duizend inwoners: Hindoes, Mahome-
danen en Protestanten. Meer dan honderddui
zend zijn er echter Katholiek en behooren tot
den Latijnschen ritus.
Het bisdom Kottar maakte tot in 1930 deel
uit van het bisdom Quilon en was aan de
Ongeschoeide Carmelieten toevertrouwd Sedert
1908 zijn er de Vlaamsche Carmelieten werk
zaam. Ook vertoefden er gedurende eenigen tijd
enkele Hollanders.
Omdat de Katholieke Kerk er zoo bloeide,
maakte Z. H. Paus Pius XI, door zijn bulle
„Ad pastorale ministerium" van 26 Mei 1930
dat zuidelijk deel van het bisdom Quilon tot een
zelfstandig bisdom, dat aan de inlandsche gees
telijkheid der streek is toevertrouwd.
Het nieuwe bisdom werd „van Kottar" gehee-
ten, naar de plaats waar de H, Franclscus Xa-
verius zijn groot bekeeringswerk begon. Daar
staat nu nog het kapelletje, dat door hem is
Ma is niet zooals ze zijn moet,
Doch beslist uit haar humeur,
En met iets bevelends zegt ze:
„Sluit eerst ramen en de deur".
Pa sluit netjes deur en ramen,
Daar ook hij dit raadzaam vindt
En waarna, och u begrijpt het,
't Lieve leventje begint!
„Wacht, ik zal je dit keer krijgen!
Zegt ma opgewonden kwaad
En ze rent meteen naar voren
Aarzelt, dreigt, tenslotte slaat
Pa is op een stoel gesprongen,
Daar hij de methode ként
En ook hij bromt zeer krijgshaftig
„Wacht, ik krijg je wel, serpent!"
't Raam, dat trilt nu in de sponning,
Dus de slag kwam blijkbaar aan
Pa zegt dan: „het was je bijna
Op een ruitje komen staan!"
Slechts een oogenblik is 't rustig,
Daarna gaan ze weer te keer.
Pa zoowel als mama rennen
Door de kamer heen en weer!
„Dat's voor jou!" en ,,hier jij engerd"
Met bewegingen van slaan.... I
En gehoord de doffe ploffen
Komen deze klappen dan!
Dan weer staan ze uit te blazen,
Want zoo'n huiselijk tooneel,
Ieder zal het ook begrijpen
Vergt soms van je kracht ie veel!
Wat? u meent, dat 't ongehoord is?
Maarwat heeft u dan gedacht? I
Zóó gaan Pa en Ma des avonds 1
Altijd op de muggenjacht!
MARTIN BERDEN
Nadruk verboden)
illllllllllllIlllllllllllllllllllllllllllllllllllllillIlllllllllllllllllllllllllllllllllË
gebouwd, en een kerk van lateren datum, die
aan dien Heilige is toegewijd. Het is een van de
grootste bedevaartplaatsen van het Zuiden van
Indië.
De eerste Bisschop van Kottar is Z. H. Exc.
Mgr. Laurentius Pereira, die heel zijn pries
terlijke opleiding ontving in het Seminarie der
Ongeschoeide Carmelieten te Quilon. Hij werd
tot priester gewijd door Mgr. Ossi, Carm., Bis
schop van Quilon, enkele dagen voordat deze
naar Rome en België afreisde, waar hij te Gent
op een tragische wijze om het leven kwam en
begraven werd. Mgr. Pereira was gedurende vele
jaren werkzaam als pastoor in het bisdom Qui
lon uitgekozen om het werk der bekeering der
Jacobieten te beginnen. Gedurende de 25 jaren
van zijn priesterschap heeft hij meer dan twee
duizend heidenen bekeerd en meer dan duizend
Jacobieten, waarvan zes priesters, tot den waren
schaapstal van Christus teruggebracht. Zoo was
hij de eerste Latijnsche Missionaris, die de her-
eeniging der Jacobieten met de Katholieke Kerk
inzette, Door een voorbeschikking der Godde
lijke Voorzienigheid werd hij tot Bisschop ge
wijd een week, nadat Mgr. Ivanios en Mgr.
Theophilos, twee Jacobietische Bisschoppen, in
de Katholieke Kerk werden opgenomen. Zoo
smaakte hij den troost die twee bekeerde Bis
schoppen bij zijn wijding aanwezig te zien.
In het Nieuwe bisdom hebben de Protestan
ten, de Lutheranen en het Leger des heils reeds
sedert lang hun hoofdkwartieren gevestigd. Met
al het geld, waarover zij beschikken, kunnen zy
propaganda maken door hun Hoogere, Middel
bare en Lagere scholen, door hun hospitalen en
drukkersen. De Katholieken bezitten er lagere,
twee middelbare en één hoogere school voor
meisjes. Ze zijn arm en weinig steun komt hun
van Europa en elders toe.
Vooral het ontbreken van een hoogere school
voor jongens doet zich byzonder gevoelen. Eigen-
lük is de school reeds gebouwd, maar de Bis
schop kan ze niet voorzien van de noodige boe
ken, instrumenten en meubels, zooals die door
het staatsbestuur voor zulke scholen wordt ver-
eischt.
Voor zyn meer dan 100.000 Katholieken be
schikt de Bisschop slechts over 34 priesters, met
110 Kerke nen 15 Kapellen. In de laatste drie
jaar zyn er meer dan 6.000 bekeeringen uit het
heidendom geweest. Voor hen en andere be
keerlingen moeten nieuwe kerken worden ge
bouwd en de bestaande uitgebreid.
De Bisschop zelf heeft nog niet eens een
woonhuis. Tot nog toe bewoonde hy eenige ka
mers van de hoogere school; maar by zyn terug
komst kan hij daar niet meer zyn intrek nemen
en weet niet waar hij zich moet vestigen.
Een zesde der bevolking is Katholiek; maar
de andere vijf zesden moeten nog bekeerd wor
den. Het volk is arm en de streek is arm. Maar
het armste van al is de Bisschop. Toch heeft
Monseigneur veel hoop op de toekomst, vooral
wat de lagere klassen aangaat, de andere zijn
te hoogmoedig.
Z. H. Excellentie verblijft enkele dagen in
het klooster der Carmelieten te Geleen (L.).
Thomas H. CoÜison is bekend als de oudste
Londensche taxi-chauffeur. Ondanks ziin 84
jaar kan men hem eiken morgen om zes uur
aan 't stuur van zyn taxi zien zitten. Hij is in
geheel Londen bekend onder den bijnaam Old
Bottles. Hij oefent zyn beroep reeds 44 jaar
uit. Elk jaar overweegt men bij Scotland Yard
of men zijn vergunning nog wel zal verlengen,
doch tot nu toe heeft men dat steeds weer ge
daan. Collison heeft n.l. nog nooit een ernstig
ongeluk veroorzaakt. Er zijn nog een paar an
dere taxi-chauffeurs van meer dan 65 jaar in
Londen.
In Afghanistan is de eerste autobusdienst
opgericht.
De dienst gaat door de nauwe straten van
Kaboel van het eene eind der stad naar het
andere en verder naar Paghman. Het nieuwe
vervoermiddel is zeer populair en de bussen
zijn altyd overvol. In verband hiermede hebben
de autoriteiten besloten den dienst uit te brei
den.
Ukent natuurlijk Kloetske niet. In ons
kleine, rustige stadje worden de wonder-'
ïykste menschen geboren en leven de
meest markante typen en sterven de vriende
lijkste en verstandigste en beroemdste lieden,
zonder dat de groote wereld van hun bestaan
geweten heeft.
Nü kunnen we ons dat heel goed begrijpen;
maar als kind was ik er heilig van overtuigd,
dat alle menschen ter wereld tot koningen en
vorsten toe, ons Kloetske kennen zouden en
geiyk wij, kinderen, voor hem een eerbiedige
bewondering zouden koesteren.
Omdat ik thans weet dat óe wereld te wyd
en te uitgestrekt is om iets van het leven van
Kloetske af te weten, heb ik mij neergezet om
u een episode uit zijn bestaan te vertellen.
Komt Kloetske dan ooit ter sprake, zoo kunt
ge déze geschiedenis van hem althans naar
voren brengen.
Door ons werd Kloetske geacht en eerbiedig
aangekeken, bemind en nageloopen wegens
het tastbare wonder dat hy steeds by zich
droeg: zijn bezienswaardige hand. De vingers
van zijn rechterhand zaten met elkander ver
groeid; de duim was apart, maar de wijs- en
middelvinger, deringvinger en pink vormden
twee aan twee één geheel. We stonden hier
dus voor het raadsel van drie vingers aan één
hand, terwijl er toch duidelijk vüf te tellen
waren. U moet niet denken dat het smoezelig
gezicht van Kloetske, zyn kapotte kousen en
gescheurde klompen, zijn te ruime broek en
versleten jasje voor ons een beletsel vormden
om met hem om te gaan. Kloetske had een
goed hart, oprechte oogen enhet vreemde
van zijn bezienswaardige hand. Dit alles was
genoegzame grond voor onze vriendschap en
onze bestendige achting.
Doch dit niet enkel.
Als niemand een rekensom kende, dan kende
Kloetske ze; als iedere scholier in gebreke
bleef om de landen van Europa met hun
hoofdsteden op te noemen en aan te wijzen,
dan Kloetske niet. Hij was de schranderste
en vlugste onder ons allen; hij verliet de lage
re school met enkel „tienen" op zyn rapport.
Het eigenaardige was dat wij nooit afgunstig
tegenover hem gestaan hebben.
Hoeveel lof hem ook ten deel viel, welke
prachtige prijzen hy door zyn bekwaamheid
voor onzen neus ook wegsleepte, we gunden hem
dat van harte en waren gelukkig om zün
blijheid. Jaloersch konden we zün op een
schoolmakker, die een pluimpje kreeg; op één,
die kon buikspreken of zijn ooren kon laten
piepen; op een ander, die op zijn hoofd kon
staan of den tongslag kende by een mond-
harmonika.
Maar nimmer ontwaakte er üverzucht in
ons hart, als het Kloetske betrof. In trouwe
vriendschap hebben we met hem onzen school-
tyd doorleefd en na de beëindiging daarvan
namen we als hechte kameraadjes afscheid,
om met de beste wederzijdsche gevoelens het
leven in te gaan
Oudere menschen maken plaats voor jon
geren; leerlingen worden knechts en wij, als
allerjongsten, vullen de leeggevallen plaatsen
der leerlingen aan. De een wordt smid en de
andere timmerman; die bankwerker en die
schilder, die kantoorbediende en die journalist.
U zult vragen: „Wat is Kloetske geworden?"
Ik zal het u vertellen.
Op een prachtigen Septembermorgen kwam
ik hem tegen in de hoofdstraat van ons stadje.
Hy had zün Zondagsche kleeren en zijn glan-
zend-gepoetste schoenen aan; zyn gezicht was
frisch gewasschen en zijn haren netjes ge
kamd.
Ha, Kloetske," zei ik. „Waar ga je zoo
piekfyn naar toe?"
Hij keek my ooiyk aan en vroeg onderzoe
kend:
„Zul je t niet verklappen aan de anderen?"
„Wel nee, zeg maar op."
„Ik ga op een betrekking uit van leerling-
zetter bij de firma Kolman Co. Niemand
zeggen, hoor," fluisterde Kloetske geheimzin
nig. „Straks zal ik je alles wel vertellen."
En met deze woorden spoedde hy zich ver
der. Toen hy voor de groote étalage stond van
de drukkery en boekhandel der fa. Kolman
in mi minimi min iiiiiiiiitiimiiMiiiiiiiiui
Co., klopte Kloetske het hart in de keel. Moe
dig draaide hij de winkeldeur open en stapte
binnen.
„Zoo, jonge man," zei de bediende.
„Ik moet den directeur even spreken," be
gon Kloetske.
„Nu direct?"
„Asjeblief."
De bediende ging hem voor, tikte op een
deur en liet Kloetske een groote kamer bin
nen. Daar lagen boeken en papieren; achter
een schrüfbureau zat een deftig heer met
breed-omranden bril op. Hy keek naar Kloetske
en wenkte hem.
„Zeg het eens ventje," vroeg de directeur,
toen Kloetske naast zyn bureau stond. Kloetske
slikte, neep zün handjes op zyn rug samen en
zei:
„Ik kwam vra
gen om leerling- j"
zetter te worden,
mynheer direc- rr» 7
„O, zoo," knik-
te hy en leunde
in zijn stoel ach- „.„„r
terover. Hij nam Kloetske van kop tot teen op
en met een goedkeurende beweging van zijn
hoofd, vroeg hij:
„Ben je nog al gezegly'k en vlug van aan
pakken?"
„Ik doe alles wat u my vragen zal, myn
heer directeur en ik kan goed leeren Op
school had ik
„Zoo, nou dat is veel waard. Hoe oud ben
je eigenlijk?"
„Ik ben er dertien, mynheer. Onze Piet is
de oudste thuis. Maar die rookt sigaretten en
leest zich suf. Vader zegt dat hij altyd loopt
te slapen."
„Ja," lachte de directeur, die schik kreeg in
de vrijmoedige conversatie van den leerling-
in-toekomst, „slapen moet je bij ons niet
doen."
„Nee, nee. Ik zal aanpakken en luisteren.
Dan kom je 't verste in de wereld, zegt moeder
altijd."
„Juist," en terwijl de directeur hem vriend
schappelijk toelachte en langzaam van zijn stoel
opstond, zei hij„Kom je Woensdagmorgen
dan maar melden. Hoe heet je, vent?"
„Kloetske, mijnheer."
„Nu, Kloetske tot Woensdag dan."
De directeur strekte een joviale hand naar
hem toe, Kloetske pakte die en voelde even
den warmen druk Maar op hetzelfde oogen
blik ontspanden zich de vingers en een vreemd,
misvormd kinderhandje rustte in de blanke
hand van den directeur. Diens oogen keken,
keken verwonderd en daarna zacht-medely-
dend. Hy schudde het hoofd.
„Zoo ehnee, nu hoeft het niet vent.
Zoo kan het niet. Kloetske."
Kloetske's oogen stonden groot. Van zyn
eigen handje keek hy naar den directeur en
dan weer terug. Toen rees er voor het eerst
een pijnlyk begrypen in zyn jonge hart.
Zyn oprechte oogen vulden zich met tra
nen
Dien dag heeft Kloetske vele malen ge
schreid; lang en smartelyk geschreid in de
eenzaamheid van zyn zolderkamertje.
H. P.
id
m
m
Dicht bij Donga staken we de rivier over in
een inlandsche kano. ,,Er is hier betrekkeiyk
weinig te beleven, oom", zei Bok, „en zouden we
niet een paar zwarten zijn tegengekomen dan
zou ik werkelijk niet gelooven dat we in het
dichtst bevolkte deel van Afrika zijn." „Je hoeft
heusch niet zoo naar avonturen te verlangen
Bok, deze komen vanzelf wel; we hebben toch
reeds zooveel beleefd."
Nauweiyks had hy dit gezegd of uit het
struikgewas kwam een tamelyk oude neger met
speer boog en pijl. De zwarte man viel op z'n
knieën en boog heel diep om een begroeting te
maken en verdween weer even plotseling als hü
gekomen was. „Wel dat kannibalisme hier valt
nogal mee, de negers schynen respect vóór ons
blanken te hebben" zei oom Sidney.
Toen we doorliepen passeerden we spoedig een
aantal kleine ronde hutten uit klei gemaakt en
met rietgras afgedekt. Voor de hutten zagen we
vrouwen gekleed in een rok van groote bossen
bladeren, welke zü aan een kralengordel droe
gen. Ook liepen er heele leuke kleine zwarte
negertjes rond, die ons vol verbazing aanstaar
den.
Met een der bewoners waren we overeengeko
men, dat hy en zyn gezin intrek zouden nemen
by een der familieleden, terwyl wü dan voor
een nacht zyn hut in beslag zouden nemen.
Voor oom Sidney was een gevlochten slaapmat
opgehangen en ik zou slapen in een bedstede
van klei. waarin wat droge bladeren dienst de
den als matras. Voor te gaan slapen lagen we
nog wat te praten, als we plotseling by de ope
ning van onze hut geritsel hoorden.
Op 5 Juni 1916 verdween de Engelsche pant
serkruiser „Hampshire" by de Orkney-eilanden
in de golven. Hy was op een Dultsche mijn
geloopen. By deze ramp kwam Lord Kitchener
om het leven, die zich in opdracht van de En
gelsche regeering naar Rusland zou begeven,
om daar over gezamenlyke operaties te be
raadslagen. Thans, nu de ramp ruim 18 jaar
achter ons ligt, weten wij nog niet hoe zy on
danks alle beveiligingsmaatregelen kon voor
komen, doch men zoekt nu tenminste naar een
verklaring. De Engelsche admiraliteit heelt n.L
van de maatschappij, die sedert drie jaar met
de grootste voorzichtigheid pogingen doet om
in het wrak af te stijgen, voor zes jaar het
bergingswerk afgekocht. Ongetwijfeld zal zy nu
zelf de werkzaamheden ter hand nemen, om
behalve belangryk politiek en militair bewys-
materiaal, de millioenen aan goud te redden,
die met den kruiser op den bodem der zee zyn
gezonken.
Tegelykertyd wordt een ander belangryk ber
gingswerk ondernomen. Dit betreft den oceaan-
stoomer „Lusitania", die op 7 Mei 1918 voor de
Iersche kust door een Iersch oorlogsschip in
den grond werd geboord. Zooals bekend, ver
oorzaakte dit een ongekende verontwaardiging
in de Vereenigde Staten, die toen nog neutraal
waren, temeer waar het een passagiersschip
was. Het schip had een groote goudlading aan
boord men sprak van 200 millioen dollar.
Wanneer het gelukken zou om de kostbare la
ding, waaronder zich ook een aantal fraaie dia
manten bevond, te bergen, dan wacht de be
trokken maatschappü een fabelachtig ryke
winst.
Overal rusten in de zeeën nog schatten van
onmetelyke waarde. Van het trotsche fregat
„Lutine" tot de „Hampshire" toe vindi men
nog genoeg onopgeloste raadsels op den zee
bodem.
All 1 op dit blad zyn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen 9fjfi.fi by levenslange geheele ongeschiktheid t jt werken door r7Cfi by een ongeval met OCfi bij verlies van een hand 1 O C oy verlies van een Cfi by een breuk van Aff by verlies van "n
A116 UDOIIIIC S ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen O verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen t OU," doodelijken afloop* een voet of een oog# X duim of wys vinger t/l/»~been of arm# anderen vinger
Marilena bespiedde de gelaatsuitdrukking
van den oude. Zyn trekken werden hard. Zün
fijnverzorgde handen klemden zich bevend om
de leuning van zyn stoel, en zyn stem, een
weinig gesmoord door het begin van toorn, dat
altyd by hem werd opgewekt door het noemen
alleen al van den naam Solvadal, dien hy zoo
hartgrondig verwenschte, beet als het ware de
woorden af:
En is het beslist noodzakeiyk, dat u me
dat komt meedeelen?
Als het dat niet was, zou ik het zeker
niet gedaan hebben, mynheer. Dat zou veel
prettiger voor me geweest zyn, gelooft u ook
niet? Het is nooit aangenaam met iemand te
spreken over dingen, die hy hoogst ongaarne
hoort. Uit den inhoud van den brief zult u
kunnen beoordeelen of ik er het zwügen toe
kon doen.
En de welverzorgde hand van pater Esteban
wilde hem reeds het blad papier reiken; doch de
markies weerde hem heftig af.
Neen, neen, mynheer. Leest u hem maar
hard op, als u er geen bezwaar tegen hebt.
Dat zal beter wezen.
Pater Esteban zette zyn calotje op, dat hy
had afgenomen, om den markies te begroeten,
haalde zyn goudgeranden bril uit het etui,
en zette dien op zijn fynbesneden neus. Manlena
had tegenover haar vader plaats genomen. Zy
was ietwat in de war en ongerust, en om haar
opwinding een weinig te verbergen, pookte zij
het kwijnend vuur in de grooten haard wat op.
Het geknetter, dat daarvan het gevolg was,
maakte de stem van den priester bij het begin
van zyn lectuur ietwat onduidelijk, en zoo
kon de markies niet opmerken, dat die stem
lichtelijk heesch klonk van ontroering. Na den
aanhef luidde de brief als vlogt:
„Ik weet werkelijk niet, of ik me tot u moet
richten, of tot markies Juan de Aledo. den
voogd en grootvader van juffrouw Reina Sol
vadal. Doch daar ik me reeds bü' zekere ge
legenheid, toen ik u schreef over onderwerpen
in verband met de opvoeding van het meisje,
tot u gewend heb, zoo heb ik gemeend
temeer daar ik me in alles, wat op Reina
betrekking heeft, met u heb verstaan dat
het niet te veel gevergd zal zyn, als ik u dit
maal ook de kwestie voorleg, die aanleiding is
tot dit schryven.
Reina Solvadal is reeds achttien jaar gewor
den. Het is niet, dat haar aanwezigheid op het
pensionaat een bezwaar voor mij is O. L.
Heer weet maar al te goed, hoe bedroefd ik
zal zyn den dag dat zij. een van mijn liefste
leerlingen, dit huis zal verlaten doch haar
familie moet goed verstaan, dat als een meisje
geen roeping voor het klooster heeft (en die
heeft Reina niet) het klooster niet de meest
geschikte plaats is, om haar jeugd door de
brengen, voor een meisje, dat tot een hooge
klasse van de maatschappij behoort, en alle
uiterlyke en innerlyke gaven bezit, om in de
wereld de plaats in te nemen, die haar rechtens
toekomt.
Het valt my niet in, de familie van Reina
er een verwyt van te maken, hoe zy het meisje
aan haar lot heeft overgelaten sinds haar vader
gestorven is. Niemand kan een oordeel uit
spreken zonder beide partijen gehoord te heb
ben, en als markies Juan Aledo aldus gehan
deld heeft met betrekking tot zijn kleindoch
ter, zal hy daarvoor wel zyn redenen gehad
hebben. Doch de opvoeding van Reina is ten
einde, zy kan niets meer leeren van haai'
onderwijzeressen, en het is mijn plicht, de
aandacht van haar voogd er op te vestigen,
dat hij een beslissing aangaande haar behoort
te nemen en my zijn besluit kan meedeelen
vóór den 16 Juni a.s., als wanneer de meisjes
met vacantie gaan. De regel van het pensionaat
laat geen meisje, ouder dan 18 jaar toe.
Ik hoop, Eerwaarde, dat u zoo goed wilt zyn
bovenstaande ter kennis van den markies te
brengen, en in afwachting van uw antwoord
verblijf ik,
Uw zeer toegenegen in Christo
Moeder Maravillas de la Concepeión."
Pater Esteban's gevoel van onprettigheid was
gaandeweg afgenomen, naarmate hü las. Toen
hy gereed was; slaakte hij een zucht van ver
lichting als iemand, wien men een zwaren
last van de schouders heeft genomen. Marilena
v/as weer het vuur gaan oppoken. Juan de
Aledo zei niets. Ontelbare tegenstrijdige en
aeftige gevoelens streden in hem. Die brief was
als een stilet, dat midden in een nog nauwe
lijks geheelde wond gestoken werd in de
smartelyke wond van heel een leven, die altyd
bloedde, zich altyd deed gevoelen, en thans
opeens weer pijnlijk werd opengereten. Toen de
minuten verstreken, en niemand iets zeide,
raadpleegden Marilena en de priester elkander
met een snellen blik. De oogen van den markies
stonden strakker dan ooit. Het leven scheen
uitgebluscht in die oogappels, die onbewust en
onafgebroken op zyn bevende, geaderde handen
staarden.
Eensklaps wendde Marilena zich tot haar
vader.
Zegt u niets, papa?
De' markies richtte zich op, als iemand, die
uit een droom ontwaakt. Hy was op dat
oogenblik zoo ver weg! Zoo ver weg van dien
somberen en majestueuzen salon! Hy riep dc
oogenblikken van ontroering voor zün geest op.
die hy jaren te voren doorleefd had. Een
ander meisje, dat ook Reina heette, zou de
muren van het pensionaat verlaten, vrooiyk en
levenslustig als een vogel. De elf Jaren van
scheiding, die in het hart van den vader een
waren honger naar teederheid en naar het
gezelschap van zyn kind (een beeldschoon
meisje, het evenbeeld van haar moeder, die by
de geboorte van Marilena gestorven was) had
den opgewekt, zouden dan nu eindigen met de
onuitsprekelyke vreugde van haar thuiskomst.
Alles leek den vader te klein en te gering, om
zyn dochter te ontvangen en het was een over
vloed van weelde en liefde, waarmee hy Reina
verwelkomde. Wat werd hy er slecht voor be
loond.
Toen Marilena zich tot hem wendde, verbrak
Don Juan den draad van zü'n herinneringen, en
zyn oogen opheffend, waaruit een ziele-angst
sprak, dat men er medeüjden mee moest heb
ben, antwoordde hy op gebroken toon:
En wat wil je, dat ik zeggen zal, Marilena?
Er klonk iets smeekends in de stem van den
ouden man, dat den priester diep ontroerde.
Het was, alsof dat levenswrak, afgetobt van
het heen en weer gesleept worden door de
smart, om genade vroeg. En patei Esteban
begreep, dat het uit dezen laatsten stry'd meer
gehavend te voorschün zou komen dan ooit,
daar de krachten van den grysaard reeds waren
aangetast. Marilena op haar beurt begreep nog
iets anders: n.l. dat men alle middelen te
baat moest nemen, om eindelyk eens af te
rekenen met dien haat en die rancune en die
scheiding, waarvan haar nichtje Reina het
slachtoffer was, zonder dat zü eenige schuld
had. Wat had het meisje voor schuld aan wat
er tusschen haar ouders en haar grootvader
was voorgevallen? Om de waarheid te zeggen,
wist barones Tallares zelf ook niet goed. wa1
er was voorgevallen, daar zy nog maar heel
klein was, toen de onaangenaamheden plaats
hadden. Doch wat er dan ook gebeurd mocht
zün, Marilena was thans vastbesloten, om haar
schepen achter zich te verbranden, ten bate
van den faxnilie-vrede. Zachtjes drong zy aan,
met haar welluidende stem, terwyl zy den
markies vast in de oogen zag:
U moet toch Iets zeggen, papa. U hoort
toch, dat de Moeder-Overste schrijft, dat Reina
niet op het pensionaat kan biyven.
Juist, viel pater Esteban by. En ae
redenen, die zij opnoemt, laten geen tegen
spraak toe. Als het meisje geen zuster wil wor
den, dan is het déAr niet bepaald de plaats,
waar ze wezen moet, temeer daar ze een tehuis
en familie heeft.
Beiden zagen, hoe de oogen van den mar
kies flikkerden van toom, en hoe hy zich
nauwelijks wist te beheerschen. Terwill hij zijn
blik, op dat oogenblik hard als staal, op den
priester vestigde, protesteerde hy verontwaar
digd.
Zou u misschien in staat zün, my te raden
om haar hier te halen?
Ja zeker, mü'nneer. Waarom niet? art-
woordde de priester op zyn kalme, vaste manier
van spreken. Als voogd bent u verplicht, om
u te bemoeien met de heele inrichting van uw
pupil 'en haar in zulke omstandigheden te
plaatsen als overeenkomt met haar vermogen
en haar maatschappelijke positie. Dat is, wat
de wet van u eischt, en dat is ook, wat u voor
ieder ander meisje zou doen, als u de rechten
en plichten van de voogdyschap op u geno
men had. Rondweg gesproken, ziedaar dus, wat
u tegenover Reina moet doen.
(Wordt vervolgd)