Nieuw lustrum ingegaan Van kloostervlijt tot kunst k m Valsche munters Het Schild Een kostbare traditie Je Zaandam in de 17e eeuw Jan Pzn. Sweelinck Zijn leven en werk1) RCi'SAiïD LES SONNETS POUR HELENS PARIS CÖWNAiSSANC MCMXK1V De titelpagina van den vermaarden Ron- sarddruk „Les Sonnets pour Helène", door Charles Nypels. Vignet van S. H. de Roos, gedrukt in bladgoud, rood en zwart. Henri Jonas, die menig en Maastrichtschen druk verluchtte 1) B. van den Sigtenhorst Meyer: „Jan P. Swee linck en zijn instrumentale muziek", met een aantal verluchtingen en ruim 200 muziek voorbeelden. Uitgave N.V. Servire, Den Haag. A St. Thomas van Aquine, houtsnede van Henri Jonas, proeve van de boekversiering in „Liturgische Studiën" van Pater O. Huf S.J. y. p. K. tf Met deze Juli-aflevering is het apo logetisch maandschrift „Het Schild" zijn vierde lustrum ingetreden. Over het laatste vijftal jaren spreken de „Lus trum-gedachten", waarmee de Warmond- sche hoofdredacteur, Prof. J. P. Verhaar, deze aflevering opent. Dit overzicht treedt in de plaats van de feestartikelen, die niet moeilijk zouden los te krijgen zijn, maar behalve dat onder die gelegenheidslitera tuur vaak onwaarheid en onoprechtheid verborgen liggen, is er te veel werk aan den apologetischen winkel om de zaak langer dan een moment te sluiten. Er mag slechts een oogenblik worden afgenomen om te pauzeeren, om te verpoozen bij de verblij dende resultaten vooral der laatste vijf ja ren en te peinzen over de naaste, veelbe lovende toekomst. Uit Prof. Verhaar's kor ten terugblik vernemen wij onder meer het volgende: „Meer dan 700 grootere en kleinere artikelen gaven voorlichting over de katholieke levens wijsheid, over allerlei moderne religieuse stroo mingen, over de psyche van vele convertieten, over allerlei oelangwekkende actualiteiten, enz. Meer dan 325 vragen werden uitvoerig beant woord in de „Vragenbus", terwijl nog honderden andere vragen kort behandeld werden in de „Correspondentie", waarin op ongeveer 800 brie ven antwoord werd gegeven. Bovendien werden ongeveer 450 nieuwe boeken besproken ter voor lichting onzer lezers. Er was voortdurend een levend contact tus- schen lezers en redactie. Behalve dat de „Vra- genbus" en de „Correspondentie" hiervan de sprekende getuigen zijn, blijkt dit ook overdui delijk uit het steeds groeiende aantal brieven. Alleen bij de hoofdredactie kwamen in de afgs- loopen vijf jaar meer dan 10.000 brieven bin nen, waarvan er ongeveer 8000 privé werden beantwoord. Dat ook daaruit belangrijke re sultaten zijn voortgekomen, behoeven wij wel niet te zeggen. Het is ons bekend uit eigen ge tuigenissen (en hoe weinigen zullen zich ge roepen voelen dit te getuigen), dat meerderen, die van-huis-uit katholiek waren, maar helaas waren afgedoold, door ,,Het Schild" wederom den weg naar de Kerk hebben teruggevonden. Verschillende andersdenkenden hebben ons meegedeeld, dat zij door ons apologetisch tijd schrift het Katholicisme hebben leeren waar- deeren en uit overtuiging tot de R.K. Kerk zijn toegetreden. En bij velen is een afkeerige men taliteit geheel ten gunste van den katholieken godsdienst gewijzigd. Meerderen en zij be- hooren vooral tot de intellectueelen vroegen om onderricht en persoonlijk contact, waardoor onze arbeids-sfeer sterk werd uitgebreid. Zoo is ons bureau geworden tot een informatie-cen trale, waar maandelijks honderden vragen bin nenkomen, waarvan slechts een klein gedeelte voor publicatie in ,,Het Schild" bestemd is en het grootste deel dus privé werd behandeld. Jammer is t alleen, dat wij nog niet alle aan vragen konden beantwoorden, maar daarover aanstonds. Te verwonderen valt het dan ook niet, dat terwijl bijna alle periodieken klagen over ver lies aan abonné's wegens den malaise-toe- stand „Het Schild" steeds nieuwe abonné's er bij wint. Nog steeds is dit abonnementen aantal, ondanks de crisis, groeiende en gaat de 10.000 verre te boven. Merkwaardig is wel, dat zooveel nieuwe abonnementen worden aange vraagd voor andersdenkenden; verblijdend is het dat er onder hen vele theologische studenten zijn. Dit alles alsook dat „Het Schild" herhaal delijk in de niet-katholieke pers (bijna nog meer dan in de katholieke) wordt geciteerd en besproken is zéér verblijdend en bewijst dui delijk, dat er een sterke drang naar katholieke Voorlichting leeft, vooral onder meer ontwik kelden, een drang ook naar elkaar beter be grijpen en waardeeren, naar inniger aanslui ting van alle christenen tegenover het veld winnend paganisme." Hierna vermeldt Prof. Verhaar de door Ons bereids aangekondigde en hartelijk verwelkomde brochurenreeks „Waarheid en Leven", terwijl hij het urgente program van werkzaamheden voor de toekomst tee kent in de volgende alinea: „Is het wonder, dat wij ons op dit moment 'n wijl bezinnen op onze groote verantwoorde lijkheid voor de toekomst! Wanneer wij ons nieuw vijfjarenplan willen openleggen, dan zal dit primair staan in de teekenen van onzen tijd: een steeds sterker uitbeelden en beleven van „onze eenheid in Christus", waarvan de katho lieke opvatting duidelijk en klaar reeds in de esrste afleveringen van dezen jaargang zal wor den behandeld; en daarbij zullen vele artike len over het inwendig leven der Kerk en de katholieke geloofs- en levensleer sterk aanslui ten. Ons tijdschrift is een tijdschrift van vrede, maar toch zal het ook strijd voeren tegen elke beweging, die het heidendom propageert en het christendom ondermijnt, al zullen wij, bij elke bestrijding van dwalingen, personen van zaken weten te onderscheiden: de dwalingen verwer pen wij krachtig, maar de dwalenden hebben wij lief als kinderen van denzelfden Hemelvader en trachten hun zielen voor God te winnen, en in dien zin willen wij zielen winnen voor Christus en zijn Kerk." Wij wenschen „Het Schild" nieuwen ze gen op zijn zóó duidelijk gezegenden en terecht zóó gewaardeerden arbeid. Nederland is nimmer overrijk geweest aan groote creatief-muzikale figuren; de roem onzer muziekgeschiedenis is gemanifes teerd in slechts enkele namen, welker dragers wij als eenzame verschijningen te beschouwen hebben. Een school valt niet te constateeren, althans niet in de zeventiende, achttiende en de tweede helft der negentiende eeuw (nadien kwam er een opleving, welke ook op het huidige oogenblik nog voortduurt). Dit feit is merk waardig, vooral wanneer wij ons er goed reken schap van geven, dat de Nederlandsche compo nisten van begin 1400 tot iets langer dan eind 1600 het internationale muziekleven (creatief) grootendeels beheerscht hebben! Sommigen wijten de langdurige Nederlandsche muzikale vruchteloosheid, welke na Sweelinck's dood (1631) intrad, aan den tot algemeene vervlak king aanleiding gevenden geest van het calvi nisme. Er schuilt ongetwijfeld een grond van waarheid in deze bewering, doch consequent door te voeren is zij toch niet; het waarachtige genie laat zich immers niet door den tijd-geest dooden of verstikken, maar weet onder alle omstandigheden zijn weg te vinden. Bovendien zijn in dezelfde eeuwen, waarin de Nederland sche muzikale productie stillag, uit andere volkeren groote meesters geboren. Zeer waar schijnlijk heeft het calvinisme dus wel een duidelijk stempel op onze nationale muziek- voortbrengst der godsdienstige omwentelings periode en de daaraan volgende decennia ge drukt, doch als eenige en algemeene oorzaag van den eeuwenlangen stilstand der creatieve toonkunst, kunnen ons inziens de uitvloeisels der reformatie toch niet beschouwd worden. Veilig kunnen wij aannemen, dat het ook aan uitzonderlijke talenten ontbroken heeft. Dit te meer nog, waar in het begin der zeven tiende eeuw in ons land een wel unieke ge legenheid tot muzikale ontwikkeling geboden werd: te Amsterdam was de geniale Sweelinck als paedagoog gevestigd. Velen volgden zijn lessen, maar uitzonderlijk be gaafden kreeg Sweelinck niet op te leiden (dea Duitscher Samuel Scheidt buiten beschouwing gelaten). Laten wij dit probleem thans echter verder rusten, want het is niet onze bedoeling de oorzaken der zoo merkwaardige Nederland sche vruchtelooze creatief-muzikale periode op te sporen. Wij hebben met deze inleiding slechts willen aantoonen, dat Nederland zuinig op zijn groote componisten dient te zijn; ons land heeft te weinig meesters voortgebracht dat wij er ook maar één zouden mogen ver- waarloozen. Toch zijn wij hiertoe wel geneigd: is er één muzikale figuur, die op dit opgen- blik ten onzent volledig geapprecieerd wordt? Met woorden zijn wij er wel van doordrongen: dat Jan Pzn. Sweelinck meesterwers nagelaten heeft; doch heeft men wel ge tracht ons met daden de waarheid van deze phrases te bewijzen? De Vereeniging voor Nederlandsche Muziek geschiedenis heeft veel voor Sweelinck's nage dachtenis gedaan: zij maakte de uitgave moge lijk van zijn volledige werken. En thans is er een nieuwe schrede gedaan op het pad, dat tot volledige Sweelinck-waardeering kan lei den: er is van de hand van B. van den Sigtenhorst Meyer een prachtig boek ver schenen over „Jan P. Sweelinck en zijn instru mentale muziek". Aan deze uitgave (door de N.V. Servire te Den Haag) hebben steun en medewerking verleend: de Vereeniging voor Nederlandsche Muziekgeschiedenis en de Ko ninklijke Nederlandsche Toonkunstenaarsver- eeniging. Wij herhalen: met deze publicatie is er een nieuwe schrede gezet op het pad, dat tot volledige Sweelinck-waardeering leiden kan. En het schenkt groote en oprechte vreugde dit feit te kunnen constateeren; want, wij zeiden het reeds in onze inleiding, het is dienstig, dat Nederland zuinig is op zijn groote componisten. Onder de Nederlandsche muzi kale meesters aller eeuwen verdient Sweelinck de eere-plaats: in hem hebben wij te zien den drager van onzen muzlkalen roem; hl) is immers niet minder dan een der allergrootste voorgangers van Bach geweest! Reden temeer, dat het feit zeer gelukkig te noemen is. dat men thans voor het schrijven van een oor spronkelijk, Nederlandsch werk over muziek (ér zijn zoo weinig boeken over muziek oor spronkelijk in 't Nederlandsch geschreven) de keuze op Jan Pzn. Sweelinck heeft laten val len. Moge dit de aanvang beteekenen van de uitgave eener authentieke Nederlandsche mu ziekliteratuur! En moge dit boek volledige Sweelinck-appreciatie ten gevolge hebben! Gaan wij thans over tot de bespreking van het groote werk van B. van den Sigtenhorst Meyer, dan dient allereerst de volledigheid ge roemd te worden: de auteur heeft zich mer een conscientieusheid van zijn zeer gecompli ceerde taak gekweten, welke voorbeeldig is HU heeft zich van al het voorhanden zijnde authentieke materiaal verzekerd en dit met gewetensvolle nauwkeurigheid verzameld en gerangschikt. Zoo ontstond een absoluut be trouwbare beschouwing van Sweelinck's leven en instrumentale werk. Daarbij werd hij bij zijn moeilijken arbeid door liefde geleid; want hij heeft een open oog voor Sweelinck's grootmeesterschap. Dat Van den Sigtenhorst Meyer er piet in geslaagd is een uit literair oogpunt boeiend boek te schrijven, beteeken: in dit geval geen tekortkoming; hij was zich er van bewust, dat een biografie vóór alles historisch verantwoord moet zijn en deed daarom ook zijn taal geen geweld aan. Trou wens: zijn werk is in goed Nederlandsch te boek gesteld; het mist slechts spanning. Maar wij herhalen: in dit geval was het eerstens zaak een volledige en authentieke feitenverzameling te geven; dit werk moest vóór alles zijn: een baken in zee. Dit doel heeft Van den Sigtenhorst Meyer kennelijk steeds voor oogen gestaan, en hij heeft het op een schitterende manier bereikt. Wij durven zon der voorbehoud verklaren: Nederlandsche boe ken over muziek van het gehalte van B. van den Sigtenhorst Meyer's „Jan P. Sweelinck en zijn instrumentale muziek" waren voor dit nog niet verschenen. De auteur heeft zich persoonlijk naar alle Verbandhoudende bronnen begeven en deze in tensief bestudeerd; hij bezocht musea, archie ven, bibliotheken, verzamelingen, enz. enz., en bracht alzoo 'n even kostelijk als kostbaar ma teriaal bijeen. Het werk vangt aan met een sublieme beschouwing van de beteekenis van Sweelinckdan is er een uitgebreid hoofdstuk gewijd aan Sweelinck's leven: de mensch, Roomsch of hervormd (de auteur concludeert, dat S. den hervormden godsdienst zou zijn toe gedaan geweest, doch kan hiervoor het bewijs niet leveren), familienaam en afkomst, Peter Swybertszoon en Elsken Sweling, jeugd, leer tijd, pastoor Buyck, Jan Willemszoon Lossy, Amsterdam 1578, aanstelling als organist, eerste gedrukte werk, Nederlandsche taal, leermeester voor compositie, Mattheson's Ehrenpforte, jaar wedde, extra-diensten aan de stad, huwelijk, Claesgen Puyner, kinderen, Dirck, Muiderkring, Dirck en Hooft, Pieter, iJsbrandt, Jan en Elsgen, nakomelingen, woonhuis in de Koestraat, avond bezoek, vrienden en bekenden, handschrift, leerlingen, reizen. Dan geeft Van den Sigten horst Meyer een overzicht van Sweelinck's tijd: Europa, de Zeven Provinciën, tijdgenooten, Am sterdam, de haven, de grachten, het dagelijksch leven, de krijg, verademing, Maurits, Bestand. Zeer zorgvuldig wordt vervolgens de toepas sing van het orgelspel en de positie van orga nist omtrent 1600 behandeld. Dan volgt een bespreking van de instrumenten, waarvoor Sweelinck schreef. Hoofdzaak is dat deel, dat gewijd is aan Sweelinck's instrumentale muziek; de auteur geeft hier zeer gedetailleerde be schouwingen, verduidelijkt door vele muziek voorbeelden. Dit hoofdstuk omvat: algemeene inleiding, uitvoering op de piano, technische bijzonderhe den enz., contrapunt en figuratie, noteering, versieringen, speeltechniek en vingerzetting, karakter en bouw der werken: toccata's, varia ties, koraal-variaties, echo-fantasieën, fanta sieën. Tenslotte wordt het werk gecompleteerd door een aanhangsel: lijst der instrumentale werken, stamboom van Jan Pzn. Sweelinck. Om kort te gaan: een monumentaal werk (in totaal 290 groote bladzijden druks), het volledige materiaal vormend voor ernstigs Sweelinck-studie (de vocale muziek is buiten beschouwing gelaten; de auteur stelt zich voor hieraan een afzonderlijk boek te wijden). B. van den Sigtenhorst Meyer ons welgemeend compliment: hij heeft de oorspronkelijke Nederlandsche literatuur over muziek met een prachtig boek verrijkt; een boek, dat uitmunt door gedocumenteerdheid, door consciëntieus heid en ernst. Men had de verzorging van een uitvoerig geschrift over Jan Pzn. Sweelinck niet beter kunnen toevertrouwen dan aan dezen auteur. Wij herhalen: een monumentale pu blicatie. Ook de uitvoering is zeer fraai: verzorgd van druk, met acht illustraties op kunstdruk papier. HENRI TH. STAM. De boekdrukkunst heeft een eind gemaakt aan de glorierijke alleenheerschappij van het geschreven woord. De vrome en schoo ne huisvlijt der middeleeuwsche monniken, die een blad perkament omtooverden in een sprook jestuin van bloem-omrankte initialen en sier lijk aaneengevlochten letters, maakte plaats voor de kunstnijverheid der handpersen, totdat ook deze kunst meer en meer wijken moest voor het oorverdoovend en sidderend zwoegen van de rotatiepersen. Doch in Maastricht, dat men onlangs weer zoo luid en welsprekend geprezen heeft als Ne derlands oudste cultuur-centrum, bleef men de kunst van het zorgvuldig gedrukte woord be houden en zij wordt tot ver over de landsgren zen gewaardeerd. De overal verspreide minnaars van het mooie boek, waarvan de kostbare in houd een even kosteltjken vorm vond, kennen allen de namen van Nypels, Stols en Veltman. Sommigen zijn geneigd hun werk als monni kenwerk te beschouwen. En dat is 'n scheldwoord dat met overleg gekozen heeten mag. Zij im mers zijn het, die het werk der monniken heb ben voortgezet en er naar streefden de schoon heid van het door monniken geschreven boek nabij te komen in hun voor de drukpers be stemde werken. Het was een schoone tijd, toen de besten der Maastrichtsche beeldende kunstenaars sa menwerkten met de besten der Maastrichtsche drukkers om de schoonheid van het geschreven woord te doen weerkaatsen in een harmonisch verdeelden bladspiegel De bundel „Stroomversnellingen" van Mat thias Kemp met het knap in hout gesneden portret van den dichter van de hand van den kundigen xylograaf Henri Jonas, Erich Wich- man's „Witte Gevaar", een geestig geschrift, typografisch zóó fijn verzorgd, dat men over den kluchtigen inhoud bijna niet lachen durfde een treffende hulde aan de in ons land zoo zeldzame „nonsense" de eerste uitgaven van de besten der jongeren: nooit vond de veelverguis- de litteratuur een waardiger inhoud. Al deze kostbare en kostelijke en veel kostende boekjes gaven Maastricht zijn naam van „stad der meesterdrukkers". Doch niets dreigt sneller te vergaan, dan wat zeldzaam en edel is. De beste parfums zijn ook het vluchtigst, zijn het snelst vervlogen. En het werk van meesterdrukkers verhuist in deze dagen van snelle wisselingen tusschen armoede en rijkdom al te spoedig uit de boekenkasten naar de zolders van een antiquariaat, waar het, volgétis betrouwbare gegevens, zoo vreeselijk stoffig wezen moet. Het goede moet bewaard worden en niet al leen de goede dingen maar ook de goede gaven, de goede kundigheden, de edele traditie, het fijnzinnig vakmanschap. Maastricht heeft geen academie voor beel dende kunsten, maar het bezit een kunstnijver heidsschool onder goede leiding en met kundige leeraars. De directeur is de heer Postmes, een kenner van de kunstgeschiedenis, een knap or ganisator en een schilder met talent. En tot de leeraren behoort de meesterdrukker J. W. Velt man, zoodat er dus wel voor gezorgd is, dat ook voor de toekomst één der kostbaarste tra dities behouden blijft in een stad, welke zoo veel edele tradities trouw en zorgzaam bewaar de tot in dezen tijd. Als men ziet, wat de leerlingen met het na tuurlijk in dit grauwe tijdvak der bezuiniging niet bijster rijke materiaal der school bereik ten, begrijpt men, dat niet alle onderwijs mid delbaar en middelmatig is en dat niet alle meesters schoolmeesters zijn, noch alle scholen schoolsch. Dezer dagen dan wel actueel nu men er met een altaarluik van door is kwam er van die schoolpers een overdruk van prof. Van Puy- velde's studie over „de Van Eyck's en het Lam Gods". Alles, tot de zeer geslaagde houtsneden toe, is het werk van leerlingen der kunstnij verheidsschool. Het is met precieuse zorg gezet en even zorgvuldig gedrukt. Hoe rustig spreidt het volle zwart der letters zich uit over het room-blanke papier en schept zoo een volledige harmonie! Dit boekje kan gerust bestaan in bet licht der reeds genoemde uitgaven, waar onder het zich zelfs door zijn voornamen een voud onderscheidt. Van de verdere drukken van deze goed ge leide leerlingen willen we nog noemen het fijne devotieboekje „Kevelaer", waarvoor Emile Erens den tekst schreef. Men zou aan alle devotie- Doekjes zoo'n voornaam cachet toewenschen. Bruin en blauw zijn de tinten, die by het druk ken werden toegepast. En daarmee werd een tegeiyk stemmig en feesteiyk effect verkregen. Rijker en weelderiger is de overdruk van „Die Aide Caerte der Stad Maastricht", waarvan de inhoud door den stadsarchivaris, den Z. E. H. J. L. Blonden werd verzorgd en welk boekje een groote historische waarde bezit. Het is wel interessant om op bladzij 19 de natuurgetrouwe afbeelding van het geschreven origineel der Aide Caerte te vergelijken met den modernen overdruk en dan zal men con stateeren, dat het sieriyke en goed verzorgde schrift en de keurige druk elkaar heel wel verdragen. Aan een nog ouder en nog veel eerbiedwaar diger document waagde de middelbare, kunst nijverheidsschool zich in 1932, toen zy de „Open baring van Joannes" drukte en wel in de uit stekende vertaling van Sint Paulus' biograaf, Th. van Tichelen. De eerste bladzy van dit boekje is een liefelijke combinatie van Middel eeuwsche sierkunst en moderne kunstnijver heid. Een omrankte en vergulde initiaal be heerscht den heelen bladspiegel. Op de volgende bladzijden is de tekst over twee kolommen ge drukt, zonder dat nochtans het harmonisch geheel der bladzy de wordt gestoord. Doch wy hebben u al te veel van deze boek jes verteld, hier en daar misschien het verlan gen wekkend ze te bezitten. Helaas, ze zijn niet in den handel. Maar als deze leerlingen een maal zijn afgestudeerd en hun kundigheid in dienst zullen gaan stellen van het betere druk werk, zal hun werk zeker ook in den handel zijn waarde behouden hebben, de onschatbare waarde van een door goeden smaak geleid en een door kundige meesters gevormd vakman schap. VAN OLDENBURG ERMKE M Het waren eenige soldaten, behoorende tot de bezetting van Zaandam, die zich in het Jaar 1678 aan het maken en voor echt uitgeven van valsche munten schuldig maakten. En zij werden er zeer zwaar voor ge straft, zooals hierachter te lezen valt. Zaandam, toenmaals een dorp genoemd, was Hiet gewoon, soldaten in garnizoen te hebben. Maar het jaar 1678 was in Noord-Holland bui tengewoon onrustig. Onlusten hadden er plaats onder de burgery, zoowel te Zaandam, als te Wormer, Crommenye (Krommenie) en andere plaatsen. Zoo kreeg Zaandam een bezetting van soldaten, die met zeven vaartuigen aan gevoerd werden en onder het bevel stonden van den overste Ruytenborg. Het ontschepen dezer Soldaten had bijzonder veel moeilijkheden meegebracht door den tegenstand van de be volking. En toen Ruytenborg zyn troep eigeri- lyk te zwak achtte, om een flink oproer te kunnen beteugelen, liet hy versterking komen Onder geleide van Langeveldt arriveerden er 17 soldaten uit Brielle. Bij dit groepje bevon den zich de makers van de valsche schellingen Nu was overste Ruytenborg iemand, die in geen geval geboefte onder zyn soldaten wilde hebben en aangezien hy met den nieuw aan- 4 gekomen troep niet tevreden was, maakte hu daarover eer aanmerking tegen den luitenant Leze echter antwoordde, dat hy wist. wie hy gehuurd had en dat hy voor deze gezellen in stond. Eenige dagen later moest de bevelhebber Zich naar Den Haag begeven en toen vroegen de valsche munters aan luitenant Byievelo die Ruytei.borg verving, of ze ergens een ka mer mochten huren. Het beviel hun ruet in de barakken; het was daar te vol en mochten zij hu op zichzelf gaan wonen, dan werd het voor de anderen ook wat ruimer. Luitenant Byle- velt stond het toe, hoewel hy dit volgens het ferdrag. gesloten tusschen de regenten van de Oost- en Westzyde van Zaerdam en een over ste Ruytenborg. niet had mogen toestaan. De Soldaten het waren, zooals men dacht Fran- schen met een Italiaan huurden nu een kamer Doven Karei de Vleyshouwer, vóór de Oude Kerck. Volgens de aanteekening van ^4r. IJsbrand Houwert betaalden ze per week. te beginnen met den 23sten Juni. Ijverig in den dienst waren deze lieden niet. Zij leefden als groote heeren, waren keurig ge kleed en verteerden veel geld in vroolijkheid. Oe andere soldaten, die, volgens hun zeggen, hiet hun gage nauweiyks den mond konden Openhouden, begrepen niet, hoe deze buiten landers met zulk een laag loon zooveel geld bonden verteren. Zy meenden, dat de wagen niet recht ging en zy sloegen acht op hun gangen en daden, doch ze konden er niet ach ter komen, op welke wyze deze personen aan hun overvloedig geld kwamen. Het duurde echter niet lang, of het zou blyken, hoe deze buitenlanders zich het noodige geld verschaf ten. Op Donderdag den 30sten Juni kochten ze van een boerenjongen uit De Beemster voor een stuiver aan „erwete peulen". Ze betaalden met een schelling en kregen van den jongen vijf stuivers terug. De jongen bezag de schel ling eens, draaide hem eens eenige keeren om en boog daarna oen rand om. Het geldstuk was ongetwyfeld valsch en een soldaat, die by hem kwam, was direct van hetzelfde gevoelen. De soldaat vroeg: „Van wien heb je den schel ling ontvangen?" De Beemster jongen wees naar het huis van Karei de Vleyshouwer. en toen ging oen soldaat een licht op. Maar, over ste Ruytenborg was nog niet terug uit Den Haag en zoo oordeelde de soldaat het beter aan de vreemde collega's nog niets te laten merken. Ze mochten eens ontsnappen, vóór ze hun gerechte straf te pakken haclcien. Destijds woonde er in Zaandam een Jood, die kort hierna een vrouw in zyn zaak kreeg, om „toeback" te koopen. zy betaalde met een valschen schelling, hetwelk de Jood direct op merkte. Hij voelde even met den duim aan het geldstuk, waarna hy tot de vrouw sprak: „Dit is valsch geld; van wien hebt ge dat ontvan gen?" „Van een der soldaten, die boven Karei de Vleyshouwer wonen," luidde het antwoord. Nu wist de Jood genoeg en hy zou wel eens even naar overste Ruytenborg gaan. Bovendien verdacht hy deze soldaten er van, dat zy by hem een tinnen lamp er. wat koperwerk ge stolen hadaen. Hieromtrent echter zou hy geen aanklacht indienen; zoo licht zou hy toch niet geloofd worden. Toevallig was de overste juist terug uit Den Haag en terstond gaf hy bevel, om een ser geant met een tiental musketiers naar de be treffende kamer by de Oude Kerck oe zenden ten einde ae zes daar wonende soldaten ge vangen te nemen. De woning bood aan de ach- terzyde geen gelegenheid om te ontvluchten, zoodat de mannen allen voor den overste ge leid konden worden, om een verhoor te onder gaan. Men hield den krijgsraad ten huize van Mr. Houwert. waarheen tevens alles vervoerd werd, dat in de kamer was aangetroffen en als bewysstuk zou kunnen fungeeren. Toen de soldaten,afgezonden door Ruyten borg, op de kamer hunner collega's kwamen waren deze bezig eenige hoenders te Koken, die ze by den Lutherschen predikant gestolen hadden. De hoofdman van het complot, een zekere Pierre David de Capelle, haalde vanonder het beddestroo den vorm te voorschyn, waarin de valsche schellingen gegoten waren, en hy trachtte dezen vorm in het vuur te gooien, het welk hem echter door de soldaten belet werd. Vervolgens kwamen de voorwerpen te voor schijn, die hier en daar gestolen waren, als ook een instrument, keyser genaamd, waar mede ze alle sloten konden openen. De krygsraad ten huize van Mr. Houwert hield vóór dien dag slechts een kort, voorloo- pig onderzoek, doch bevond toch al reeds, dat de mannen niet van schuld waren vry te plei ten, weshalve ze stevig gebonden werden en in de lyfwachthuizen werden opgesloten. De overste gebood aan de bewakers op halsstraf, de gevangenen goed in het oog te houden, op dat ontsnappen onmogeiyk zou zyn. Het gerucht van het vervaardigen der val sche schellingen verspre'dde zich als loopend vuur door Zaandam en de heele omgeving, en veroorzaakte groote beroering onder degenen die zich ontsteld afvroegen, hoe zulk een groote bedriegery toch mogeiyk kon zyn. Anderen zich herinnerend, dat deze soldaten iets by hen gekocht hadden, gingen direct onderzoeken of zich ook valsche schellingstukken onder hun geldvoorraad bevonden. Menigeen zag zich nu door de soldaten bedrogen en verscheen op den derdei* Juli in het Moriaens Hooft, aan de groote steenen sluis te Zaandam, om getuigenis af te leggen In de zaal van deze herberg kwam de krygsraad in deze samenstelling by een: voorzitter; de overste Ruytenborg; leden: de kapiteins Gutshoorn en Coopes, benevens de luitenants Eyievelt, La Februe en Ter Brugge. Voorts zater er twee schryvers, om al het ge sprokene op te teekenen. De beschuldigde soldaten werden nu scher per ondervraagd dan den avond te voren. Men vroeg hun naam, hun ouderdom en hun ge boorteplaats De oude kroniek, waaraan wy dit ontleenen, vermeldt als namen der beschuldig den: Pierre David de Capelle, La Fcrre de Geneve, Ian Gil de Villebert en Visael Pousoul de Montagnie. Van twee der verdachten staat de naam niet aangegeven. De bedrogen winkeliers konden heel zeker aanwyzen, wie der soldaten hun met valsch geld betaald had en de soldaten ontkenden dat niet. Hun werd gevraagd, waarom zy dit valsche geld gemaakt hadden en hierop ant woordden zy, dat geldgebrek hen daartoe ge noopt had. Aan den hoofdman onder hen, die zeer slap was in zyn antwoorden, vroeg de voorzitter, ot de vorm door hem gemaakt was en toen hierop bevestigend geantwoord werd, vroeg overste Ruytenborg. van wien ny het valsche munten geleerd naa „Van een Franschman, Touraneau gehee- ten," luidde het antwoord en hierop "olgde er een ondervraging betreffende dezen Touraneau Het bleek dat hy in Amsterdam gewoond had. doch zich nu waarschyniyk in Friesland op hield. De bedrogen winkeliers kregen voor hun valsche schellingen goed geld in de plaats. Ten slotte hief de voorzitter de zitting op, die reeds zoo lang geduurd had, dat het noodig was ge weest de gevangenen met een dronk wyn wat op te frisschen. zy werden nu weer naar de gevangenis gebracht, daar zwaarder geboeid met y'zeren banden en boeien, terwijl soldaten met „gestroopte" degens voor het vertrek op en neer liepen en last hadden ontvangen, geen vreemden by de gevangenen toe te laten. Kapitein Outshoorn begaf zich nu naar Am sterdam, om aan de vroedschap dezer stad mededeeling te doen van het gebeurde te Zaandam. Hij had een dertigtal valsche schel lingen bij zich. De vroedschap, dit geval zeer ernstig opnemend, besloot, den heer Geelvink uit hun midden aan te wyzen, om den volgen den dag de zitting van den krygsraad by te wonen en oaar zyn steun te verleenen. De Capeile had een vry volledig signalement gegeven van den Franschman Touraneau en onmiddeliyk zond de magistraat, vanuit Am sterdam, volk naar Friesland om te trachten den bedrieger op te sporen. Deze was misschien reeds vertiokken op het gerucht van hun komst, of wellicht hield hy zich goed verbor gen, in ieder geval gelukte het hun niet, den valschen munter voor te geleiden. Den volgenden dag had de slotzitting van den krygsraad plaats. Gedeputeerden van andere plaatsen woonden de zitting bij, want deze zaak was als het ware een landsbelang. Er werd al scherp toegezien, of het geld wel de juiste legeering en het juiste gewicht had. hoeveel te erger was dus het uitgeven van vol komen waardeloos geld. De Capelle moest zijn kunst in het vervaar digen der valsche schellingen toonen en het zien van dit onedele bedryf versterkte den krygsraad nog meer in zijn voornemen, om tegen de hoofdschuldigen de doodstraf door ophanging te eischen. Het vonnis der drie ove rigen luidde: geeseling, waarna verbanning; een dezer drie zou als extra straf nog een brandmerk ontvangen. Dat zy lichter gestraft werden dan de eersten vond zyn oorzaak hier in, dat zy alleen maar meegeholpen hadden, om de valsche schellingen uit te geven. Was het 't voornemen geweest, om den vol genden dag de straf ten uitvoer te leggen, zoo kon dit toch niet geschieden, door den tegen stand van Jacob van Druyvesteyn, oud-burge meester en raad van Haarlem en te dien tijde baljuw van Kennemerland. Hy was van oor deel, dat de rechtspraak over deze gevangenen tot zyn ambt behoorde, omdat ze woonachtig waren in zijn rechtsgebied. Ruytenborg merkte echter op: „Het zyn sol daten in myn dienst en als behoorende onder het lichaam der militie, moeten ze dus door de hoofden, of door den krygsraad gestraft worden." Men werd het hierover niet eens en de op lossing moest dan maar gegeven worden door den Prins van Oranje; naar zyn beslissing zou men zich richten. Bode Visscher vertrok naar Den Haag. terwyl de uitvoering van de straf opgeschort werd. Door Zaandam en een deel van N-Holland verspreidde zich nu het gerucht, dat er den volgenden dag drie mannen opgehangen en drie mannen gegeeseld zouden worden. Dat was een attractie, waarbij ieder, die kon, te genwoordig wilde zyn. Den volgenden morgen lag de Zaan vol met allés, wat maar dryfbaar was en volk kon houden Langs de wegen be wogen zich honderden kyklustigen, op wegnaar het centrum van het dorp Zaandam. Maar het was een vergeefsche reis. Al liep de beul o( henker rond, om den boel eens op te nemen, de terechtstelling ging niettemin niet door en ieder kon weer naar zyn huis terugkeeren. Al leen de veerlui, de herbergiers en de kramers in snoeperijen maakten dien dag goede zaken. De gevangenen moesten toch eigeniyk op den dood voorbereid worden, zoo dacht byna ieder in Zaandam er over, doch onkunde van de Franschf taal maakte deze zaak zeermoei- lyk. Nu woonde er aan de Westzyde een zekere mijnheer N de Wattou, die Franschman was en het beroep van wynkooper uitoefende. HU kreeg van overste Ruytenborg verlof, om de Fransche gevangenen in het geloof te verster ken en ijverig katholiek als hy was, kweet hy zich van deze taak op een voorbeeldige wyze. De anderen beleden het Calvinistische geloof en voor hen werd iemand uit Amsterdam ont boden. Daar kwam bode Visscher eindeiyk uit Den Haag terug. Hy had den stadhouder niet in 's Gravenhage aangetroffen en derhalve was hy verplicht geweest, door te reizen naar het slot te HonselaersdUk, waar de Prins zich toen bevond. Het oordeel van den stadhouder aan gaande het geschil Druyvesteyn-Ruytenborg was, dat de schuldigen te Zaandam berecht moesten worden en Ruytenborg nam te dien einde direct zyn maatregelen. Hy dacht aan een terechtstelling op de Mookeburg, maar la ter vond hy den Westerdam toch beter, omdat dan de vertooning wyd en zyd te zien zou zyn. Dinsdag de twaalfde Juli werd geheel in beslag genomen door de voorbereidingen. De dorpstimmerman maakte hekken by de groote sluis en den overtoom, om het volk tegen te kunnen houden. Daarna maakte hij de hooge galg en den geeselpaal gereed, doch beide wer den pas in den nacht opgericht. De gevangenen waren zich hun lot nog niet erg bewust; den dag tevoren speelden ze nog vrooiyk kaart en door het uitstel begonnen ze al te gelooven, dat de executie niet zou plaats hebben. Hoe schrok een van hen, toen hy 's morgens, even buiten stappend, de hooge galg zag opgericht; hy gaf een luiden schreeuw die ver te hooren was. Nu zou ae terechtstelling dus werkeiyk plaats hebben. De Voorzaan lag vol schepen, schuiten en vlotten, alle volgeladen met kyklustigen. De eerste, die het leven moest laten was Pierre David de Capelle. Zyn lange pruik viel van zyn hoofd, of werd door den beul afge worpen, by het leggen van den strik. La Forre de Geneve volgde, met een psalm boek in zijn hand. Daarna kwam Ian Gil de Villebert, die, zooals verhaald wordt, een hei ligenbeeld vasthield. Een der gegeeselden kreeg vooraf het tee- ken van de munt, zynde een scheepje in zyn wang gebrand, welke indruksel na afkoeling met een bot mes werd uitgesneden. Deze per sonen werden na de geeseling het dorp uitge leid, Toen aan het gerecht voldaan was, ging het meeste volk weer huiswaarts. Maar anderen kwamen nu pas, om de dooden aan de galg te zien hangen en zoo was de Dam den ge- heelen dag gevuld met kykers. Er was daar geen doortocht mogeiyk. zoodat de soldaten het volk met hun pieken verspreiden moesten. Den geheelen dag bleven de lyken aan de galg en ook nog eenige dagen daarna. Ruyten borg oordeelde, dat de lyken als een afschrik wekkend voorbeeld moesten biyven hangen. De regenten van de Oost- en Westzyde hadden gaarne de lyken ergens anders gezien, doch ze durfden ze, zonder verlof van Ruytenborg, niet af te laten nemen en de overste zou misschien wel verlof willen geven, als hij een flinke som gelds kreeg. Tenslotte moest het er maar op gewaagd worden. Ruytenborg zou zyn langsten tyd toch wel in Zaandam doorgebracht heb ben, want de bevolking was nu al eenigen tyd rustig. De burgemeester van de Westzyde, benevens een raad van de Oostzyde liepen den heelen dag te zoeken naar een paar waaghalzen, die de lyken zouden durven afnemen. Niemand wilde het echter doen, zoodat de dorpsdienaar van de Westzyde dit tenslotte als zyn taak opgelegd werd. Deze werkman stelde zich ln verbinding met visschers. die by hun bedryf niet altyd eeriyk te werk gingen en op belofte van een geldelijke vergoeding zouden zy dan de lijken of nemen en naar de eilanden van het Barndegat vervoeren. Ze namen 's nachts de galg ook mee, die ze op de nieuwe plaats weer oprichtten, echter stond het gevaarte lang niet stevig in den grond, zoodat het ijsgang, of hoog water niet zou kunnen doorstaan. Misschien was het gelukkig voor de waag halzen, dat, Ruytenborg zijn vertrek juist op den volgenden dag bepaald had. Vóór hy af reisde zond hy soldaten naar de omliggende dorpen, om afscheidsgeld te eischen. Indien dit niet gegeven werd, zou de galg met lyken naar het dorp, welks inwoners weerspannig wa ren, overgebracht worden Eenige dorpen vol deden aan Ruytenborg's eisch, doch Wormer en Oostzaan waren van deze brandschatting niet gediend en zy weigerden. Toch bleef de galg, waar zy zich toen bevond, by het Barn degat. Nadat de soldaten vertrokken waren, wer den de wachthuizen te koop gezet. Er zou op Zaterdag een publieke verkooping van het hout plaats vinden. En aangezien er op het dorp veel brandhout noodig was, vond de afbraak gretig koopers. Voor de bewuste galg was even wel geen enkele liefhebber; zy bleef verlaten op een werf liggen. Den Zondag daarop was er van de barak ken noch balk, noch deel te vinden. Alles had men opgeruimd en ieder was biy, dat de sol daten en onder hen de misdadige elementen verdwenen waren.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1934 | | pagina 11