D E WE G TERUG A m Medische Kroniek I I m schoomd te blijven" DRIE EEUWEN MISSIE OP CURACAO ZONDAG 29 JULI 1934 IDEEËN ZILVEREN KLOOSTERFEEST De Dominikanen hebben er een bijna normaal parochieel leven tot stand weten te brengen De beste jubileum herdenking HET VLASSERSBEDRIJF Erkenning noodzakelijk Betalingsverkeer Duitschland met Een vlotte afzet van de z.g. bank- marken" is gewenscht AUGUST FALISE Hooge pauselijke onderscheiding ontvangen Genot van het rooken Naar aanleiding van onze laatste be schouwing ontvingen wij verscheidene bewijzen van instemming met daarnaast voor de hand liggende opmerkingen in dezen geest: niemand zal ontkennen, dat werkloos heid en steunverlaging onaangename en zelfs gevaarlijke dingen zijn. Maar hoe komen wij op een economisch te verantwoorden manier daarvan af? Deze vraag is gerechtigd. Zonder in diep gaande economische beschouwingen te ver vallen, willen wij trachten er een practisch ant woord op te geven. Met sentimentaliteit komen wij dezen harden en moeilijken tijd zeker niet door. Wanneer wij dus gezamenlijk naar een uitweg uit de grootste narigheden zoeken, zullen wij het onder elkaar moeten kunnen verdragen, dat enkele harde waarheden worden gezegd, wan neer dit noodig is om tot conclusies te komen. Welnu, alvorens wij tot besluiten komen moe ten wij de volgende feiten onder de oogen dur ven zien: herhaaldelijk klagen werkgevers, dat zij voor bepaalde functies geen geschikt perso neel kunnen krijgen; dat zelfs het aanbod in veel gevallen zeer gering is; er is nog een groote categorie landgenooten, die blijkbaar van de heerschende crisis weinig of geen last hebben; op de reisbureaux ver dringen zich de vacantiegangers voor een bui- tenlandsche reis en de opgelegde oceaanstoo- mers, ingericht voor zomertrips, komen ruimte te kort; de besturen der groote gemeenten richten felle aanklachten tegen de regeering, omdat men hen dwingt duizenden werkloozen te on derhouden met gemeentelijk belastinggeld, terwijl de werkloosheid een nationale ramp is; en omdat men bovendien die steungelden nog zoo verlaagt, dat de bevolking oproerig wordt; terwijl de inkomens, vooral van de onvermo- genden, voortdurend dalen, houdt de regeering de prijzen van de eerste levensmiddelen door steun aan veeteelt, land- en tuinbouw hoog en verplicht zelfs de werkloozen van hun karig steungeld in dien steun aan boer en landman mee te betalen. Ziedaar enkele hoofdtrekken in het tegen woordige maatschappelijke leven, waarop het goed kan zijn de aandacht te vestigen, alvorens wij concludeeren: aan de bestaande werkloos heid en steunverlaging is niets te doen! Zeker, wanneer men aldus redeneert: de heerschende malaise berust op internationale oorzaken; wij zullen de oude welvaart niet dan bij een algeheel wereldherstel terugkrijgen.... dan heeft men gelijk. Maar wij mogen daarbij niet berusten. Uit die waarheid moet de harde conclusie worden getrokken: omdat de oude welvaart wegens het internationale karakter der crisis niet met geweld is terug te schroeven, moeten wij nationaal er het beste van maken, wat we kunnen! En nu hebben wij juist bovenstaande ver schijnselen opgesomd, om aan te geven, dat er nationaal niet genoeg gedaan wordt om het algemeene welvaartspeil voor een onnoodig scherpe inzinking te behoeden. Het is onze overtuiging dat, wanneer die zoogenaamde ma laise niet langzaam en bijna onmerkbaar maar plotseling over ons was gekomen, wij er ons heel wat beter zouden hebben doorgeslagen. Wij zeiden het reeds den vorigen keer: wan neer een bepaalde streek door een natuurramp getroffen wordt, dan staat al wat helpen kan dadelijk gereed. En de getroffenen zelf worden met het oog op de geslagen ruïnen tot nieuwe krachtsinspanning geprikkeld. In de heerschen de economische malaise nemen wij echter juist het tegendeel waar: een ieder tracht zich zoo veel mogelijk aan de ongunst van den tijd te onttrekken; de volksenergie verslapt en de kwaal ziekt door. Wanneer de crisis werkelijk als een nationale ramp werd gezien, zou de al gemeene stemming een andere, een gunstigere zijn. Wij zouden begrijpen, dat een verwoesting verlies, dat is armoede beteekent; dat. wat verloren is, niet weer komt, maar dat op den bodem van vergaan geluk, langzaam en gelei delijk nieuwe welvaart moet worden opgebouwd. Dat beteekent in ons geval, dat wij als geheel, als volksgemeenschap, ons verlies in deze crisis moeten nemen, d.i. dat wij de ruïne, het af zakken op lager levenspeil, als een feit moeten aanvaarden; niet zitten wachten of de vergane welvaart weer eens plotseling uit de lucht komt vallen, maar op dat lager niveau gaan bouwen aan een nieuwe toekomst. Naar onze wijze van zien nu is de groote fout, welke ons tegenwoordig geslacht maakt deze, dat het de noodzakelijke afdaling tot een lager levenspeil niet wil aanvaarden. Vele duizenden zijn daartoe persoonlijk gedwongen; maar het algemeene niveau wordt kunstmatig hoog ge houden. Zooals in den oorlogs- en eersten na- oorlogstijd de fout werd begaan, dat de schijn- voorspoed van de oorlogswinsten als echte wei- Vaart werd aangezien, zoo wordt thans onder het trage doorzieken van de economische crisis voorbijgezien, hoe het nationaal vermogen is gehalveerd, zonder uitzicht op ook maar lang zaam herstel in de nabije toekomst. Zoolang het inzicht hiervan niet algemeen doordringt en het volk niet als gemeenschap en ieder voor zich de consequentie uit deze harde waarheden aanvaardt, zal er van verbe tering geen sprake zijn. Laten wij deze beweringen toetsen aan de boven aangegeven punten. Dat werkgevers voor bepaalde functies geen geschikte krachten kunnen krijgen, zijn niet enkele uitzonderlijke gevallen; wie daarin be lang stelt kan de bewijzen met tientallen krij gen. Het betreft hier ten eerste de vraag haar vaklieden met meer dan middelmatige bekwaamheid; verkoop- en administratieve krachten met meer dan gewone behen digheid en kennis. Deze tijd die in den zwaren concurrentiestrijd en bij het stroeve zaken doen buitengewone inspanning, volharding, toewij ding, initiatief en vindingrijkheid vereischt, levert met onverbiddelijke duidelijkheid de be wijzen voor wat al sinds lang hier en daar schuchter werd opgemerkt, maar onder groote Woorden werd weggepraat, dat er n.m. zoowel dan de vakopleiding als aan de opvoeding, het onderwijs en de karaktervorming van het in den oorlog geboren geslacht heel wat heeft ontbroken. Een zeer groot percentage der menschheid is nu eenmaal zóó matig met talen ten, met gaven van hoofd en hart bedeeld dat met een groote meerderheid van krachten tot en beneden de middelmaat gerekend moet wor den. De waarde nu van een geslacht in een zeker tijdperk kenmerkt zich door het aantal, dat boven deze middelmaat uitgaat en door de hoogte van het peil van den gemiddelden mensch. Welnu, het is een niet te ontkennen verschijnsel, dat het jongste geslacht lichame lijk wel flink is opgeschoten, sportief er zijn mag, maar wat liefde voor den arbeid, wat con centratie op het werk, plichtsbetrachting, vlug heid van geest en dergelijke betreft, verre de mindere is van een vorig geslacht en zeker niet opgewassen tegen de moeilijkheden van de zen tijd. En het verwijt, hierin gelegen, treft natuurlijk niet die jeugd zelf, maar de slapheid in de opvoeding, de levensgemakken, de zor geloosheid, waarin en waarmee zij is opge groeid. De tweede reden, waarom werkgevers zoo vaak vergeefs naar personeel zoeken is de ni velleering van ons hoe langer hoe meer ver- ambtelijkt leven. Wij vernamen onlangs, dat enkele maatschappijen in een groote havenstad geen sjouwers konden krijgen voor een loon van f 26.per week. Bij onderzoek bleken zoowel de patroons als de weigerachtige werkloozen gelijk te hebben. De eersten klaagden terecht, dat in dezen tijd betaalde arbeid niet gretig werd aanvaard; de anderen rekenden voor, dat, wanneer zij dit tijdelijke werk aanvaardden, zij teveel risico liepen. De overgang van gesteun- den werklooze tot niet-gesteunden arbeider en na eenigen tijd weer van werklooze tot ge steunde brengt zooveel formaliteiten en gevaar lijke kansen mee, dat men een staat van ge steunde niet zoo maar opgeeft. Wij betrekken hierin tegelijk onze vierde opmerking en zou den de vraag willen stellen, of heel de steun- verleening niet veel te ambtelijk is verstard en door het streven naar het summum van ge lijke en rechtvaardige behandeling niet juist grove onbillijkheden zoowel tegen individuen als tegenover de gemeenschap worden begaan? Het is indertijd als een democratische over winning geboekt, dat er streng onderscheid zou worden gemaakt in de bedeeling van armen en uitkeering aan valiede, werklooze arbeiders. Na een practjjk van jaren vragen ook verstandige arbeidersleiders zich af, of een systeem van werkloozenuitkeering, waarbij ieder geval af zonderlijk kan worden bekeken, niet veel vruchtbaarder zou werken. Wij moeten komen tot een algemeen lager levenspeil. Het economische leven binnen de grenzen van dit kleine, maar rijke land zou veel vlotter gaan; er zou minder armoede en el lende geleden worden, wanneer maar werd in gezien, dat het levensgeluk niet afhangt van het aantal guldens, dat een gezin ontvangt, maar van hetgeen men daarvoor koopen kan. Het zeer groote aantal menschen. dat nog bui- tenlandsche reizen kan maken, dat zich nog een belangrijke dosis levensgenot beven het minimum veroorloven kan, moet gemobiliseerd worden om zijn geld in koopwaar en arbeids loon binnen de grenzen om te zetten. Bij het sterk verlaagde nationaal vermogen en het noodzakelijk lagere levensniveau behooren lage prijzen, en loonen daarmee in evenredigheid. Het zal den kleinen man onverschillig zijn of hij f 20.of f30.heeft, wanneer hij voor beide bedragen evenveel bekomen kan. Waar blijft de propaganda in ons land, om het leven vlotter te maken, om het groote leger van hoofd- en handarbeiders met vaste inkomens en de beter gesitueerden aan te zetten hun geld nuttig te besteden, door het koopen van Nederlandsche producten; door hun geld bin nenslands te verteren; door zooveel mogelijk werk te laten verrichten, ook kleinen, huiselijken arbeid. Bij het opkomen der werkloosheid zijn in dezen geest hier en daar pogingen gedaan. Maar de geestdrift is spoedig geluwd. Een krachtige en georganiseerde actie tot aanpas sing van het levenspeil aan ons verarmd ver mogen, een vlotter maken van den ruilhandel door prijsverlaging zal vanzelf grooter vraag doen ontstaan en arbeid tegen aannemelijker loonen mogelijk maken. Al zal ook aan ons land de economische crisis niet voorbij kunnen gaan, een aanmerkelijk mindere werkloosheid, een grooter bedrijvigheid, een vlotter leven zou ze ker mogelijk zijn, wanneer de starheid werd verbroken, waarin ons volkshuishouden door ambtelijke regelingen, door den strijd tusschen stedelijke en landelijke overheid en vooral door de kortzichtigheid van het handhaven van een te hoog levenspeil, verbroken werd. Wij zullen eerst allen in onze levensgewoon ten den weg terug moeten gaan tot het niveau, waarop het verwoeste nationale vermogen is gedaald, om dan heel langzaam en geleidelijk weer te kunnen stijgen. Die weg terug betee kent verhoogd levensgeluk voor de gemeen schap in haar geheel! LIBRA. Nadat Vrijdags tevoren in de kapel van het St. Hippolytusgesticht te Delft daartoe reeds 'n plechtig Lof was opgedragen door den zeercerw. heer J. L. F. Dankelman, Deken van Delft en Rector van het gesticht, is Zaterdag j.l. de viering van het 25-jarig professiefeest van de Alg. Overste der Congregatie der Eerw. Zusters Augustinessen te Delft, de E. M. Maximiliana begonnen met een plechtige H. Mis. Deze werd in de kapel opgedragen door den zeereerw. heer Deken, Rector Dankelman, met assistentie van Kapelaan H. Bijl, als Diaken, en Pater Wllber- tus als subdiaken. Aan het einde van deze H. Mis, waarbij aan wezig waren de vroegere Algem. Overste en de eerw. Moeders der verschillende huizen, werd een gelegenheids-cantate gezongen door het Zusterkoor. Des middags te drie uur bestond de gelegenheid om de eerwaarde jubilaresse te complimenteeren, waaraan door de verschillen de Delftsche geestelijken en vele medische en plaatselijke autoriteiten gevolg werd gegeven. Een schat van bloemen in het huis getuigde van de groote bemindheid, die de Alg. Overste ach verworven heeft in Delft 99 Op 29 Juli 1634 ging de Hollandsche ka pitein Johannes Walbeeck met een eskader oorlogsschepen in de St. Anna-baai van het eiland Curasao voor anker. Van dien dag af dateert de uitoefening van het Neder landsche gezag in die verre gewesten. Vandaag vieren wij dus het driehonderdjarig jubileum van deze Nederlandsche kolonie. Op Zaterdag 2 Juni herdacht de Nederlandsche regeering in een officieele plechtigheid te Den Haag dit heugelijk feit, en reeds is van ver schillende zijden de aandacht van het groote publiek daarop gevestigd. Curagao is een der grootste eilanden van onze West-Indische bezittingen, gelegen in de Caraïbische Zee tusschen Noord-, Zuid- en Midden-Amerika, en het vormt met Aruba en Bonaire de groep der Benedenwindsche eilan den onder onze Westelijke bezittingen. Op deze eilanden hadden de Nederlanders uit den glorietijd van onze Republiek de oogen gevestigd. Ze zijn er gekomen op hun kleine oorlogsschepen, stoer en sterk, belust op avon tuur, maar met het nuchtere praktische doel voor oogen: koloniaal land te verwerven voor de uitbreiding van onzen handel. De Neder landers waren toen immers de zeevaarders en handelslui van de wereld. Op de kale rotsmassa van Curagao, die ze veroverden op de Spanjaarden, kregen ze vas ten voet; het werd een strategisch punt van groote waarde in die verre gewesten. De Nederlanders zijn er gebleven, hebben hun bezit vastgehouden door tijden van wisselend geluk. Commercieel voordeel, zooals ze aanvan kelijk verwacht hadden, bracht die bezitting niet overvloedig. Dikwijls was deze kolonie het voorwerp van groote zorgen. Tot het moderne machinale handelsverkeer kwam met stoom- en motorschepen. Dat werd de late maar rijke bloei van Curagao. Zijn natuurlijke haven, een van de prachtigste van de wereld, was de aangewezen plaats om kolen of olie te bun keren, en de schepen kwamen er in steeds grooter getale binnenloopen, want het eiland ligt aan een der drukste scheepvaartroutes van heel de wereld, vooral na de opening van het Panama-kanaal. In een redevoering, gehouden op de feeste lijke herdenkingszitting te Den Haag, werd ook de groote cultureele arbeid, de onschatbare beschavende invloed van de katholieke Missie in het licht gesteld, en wel door een zeer on verdacht, want katholiek getuige. Inderdaad is de Missie van Curagao een der best georgani seerde onder de katholieke Missiegebieden. Het kerkelijk leven is er krachtig ontwikkeld en onderscheidt zich niet veel meer van het nor male parochieele leven van de beschaafde landen. Deze Missie is Dominikaansch werk. Opge bouwd in moeilijke tijden van finantieele zor gen, toen Curagao nog straatarm was en teerde op de liefdadigheid der Nederlandsche regee ring. Opgebouwd door den noesten vlijt der Missionarissen, die het beschaafde leven in het moederland blijde verlieten, om op de kale rotsen onder den brandenden tropenzon temidden van den eindeloozen oceaan hun moei lijk apostelwerk te verrichten onder de scha mele bevolking. Opgebouwd met de offers, die de geloovigen in het moederland in het diep besef van hun medeverantwoordelijkheid voor de uitbreiding van het Rijk Gods op aarde centje voor centje bijeenbrachten. Prachtig werk hebben de Missionarissen met die kleine geldelijke offers verricht. Hier moet gewoekerd zijn, niet met zilveren talenten, maar met kleine koperen munten. En nog zijn hun zorgen niet voorbij. Curagao wordt een moderne wereldhaven. En begint van de kerkelijke instanties dezelfde instellin gen te eischen, die in moderne industrie- en handelsmilieu's noodig zijn op het gebied van b.v. arbeiders- en jeugdorganisatie, zeemans- apostolaat enz. De Missionarissen van Curagao begrepen hun tijd en zijn met blijden moed aan dezen nieuwen geestenlijken bouw be gonnen. Wanneer ons katholieken een jubileumher denking past, dan is dunkt me de beste wanneer wij de Missionarissen in deze moei lijke tijden onzen geldelijken steun niet te weigereen. Zij kunnen niet bouwen zonder onze offers, al zijn die nog zoo gering. Katholieken, gedenkt ook nu weer uw missieplicht. Verschaft opnieuw de koperen of zilveren talenten: de Missionarissen woekeren er mee. PATER N. A. VAN RIJN O. P. Dir. van den St. Dominj^uspenning tot steun der Dominikaansche Missiën. Giro no. 37964, Zwolle De belangen, welke tot dusver door de Ned. Vlascentrale en de Vlassersvereeniging werden verzorgd, zullen van 1 Aug. 1934 af behartigd worden door de Nederlandsche Akkerbouw-Cen- trale. Waar voor uitoefening van het vlassers- bedrijf bij Regeeringsmaatregel als voorwaarde gesteld is, of zal worden, aansluiting als geor ganiseerde bij de Nederlandsche Akkerbouw- Centrale, zal men, wil men in staat zijn, zijn bedrijf voort te kunnen zetten, bij deze organi satie het verzoek moeten indienen als georga niseerde daarbij te worden toegelaten. Formu lieren daartoe worden aan de reeds vroeger door de Vlassersvereeniging erkende vlassers toegezonden. Voor ieder, die zich bezig houdt met het be werken van vlas in den ruimsten zin des woords, is, ook al mocht hij zijn aangesloten bij een andere crisis-organisatie, bovendien aan sluiting bij de bovengenoemde Nederlandsche Akkerbouw-Centrale noodzakelijk. Hij, die zich in de toekomst zal bezig houden met vlasbe werking, dient zich dan ook aan te sluiten, het geen kan geschieden ten tijde van zijn voor nemen om met vlasbewerking te beginnen, De minister van Economische Zaken heeft onder dagteekening van 28 Juli de volgende circulaire aan de Kamers van Koophandel en Fabrieken en de vier werkgeversorganisaties gericht: Bij circulaire van 2 Mei 1933 no. 9680 H. P. vestigde ik er Uwe aandacht op, dat het De Nederlandsche Bank niet altijd mogelijk is, het Markensaldo, waarover zij krachtens de Ne- derlandsch-Duitsche deviezenovereenkomst bij de Rijksbank te Berlijn de beschikking heeft, onmiddellijk te verkoopen, met het gevolg, dat de uitbetaling aan de Nederlandsche exporteurs in zulke gevallen vertraging ondervindt. Thans zie ik mij genoodzaakt U te berich ten, dat, gelijk de ervaring doet zien, men nog steeds niet voldoende doordrongen is van het belang, dat de Nederlandsche handel heeft bij een vlotten afzet van de zoogenaamde „bank- marken." Vele importeurs van Duitsche goederen ge ven zich blijkbaar te weinig rekenschap van de mogelijkheid tot steun aan het na tionale bedrijfsleven, gelegen in het ver richten van hun betalingen aan Duitsche leveranciers door middel van bankmarken. Het wil mij dan ook dringend gewenscht voorkomen, dat andermaal zooveel moge lijk den Nederlandschen importeur van Duitsche goederen met nadruk worde ge wezen op de mogelijkheid, hun betalingen door gebruikmaking van het Rijksbanksal do van De Nederlandsche Bank te verrich ten. Een grootere vraag naar de marken in kwes tie zal wellicht kunnen worden gekweekt, in dien door Uwe medewerking aan belangheb benden binnen het ressort Uwer Kamer nog maals duidelijk tot uitdrukking wordt gebracht, dat het koopen van „bankmarken in niet ge ringe mate bijdragen kan tot het bevorderen van den export naar Duitschland. Ik teeken hierbij aan, dat de aandacht van de belanghebbenden er tegelijkertijd op ge vestigd dient te worden, dat zij voor den aan koop van bedoelde marken, de bemiddeling moeten inroepen van een particuliere bankin stelling. Z. H. de Paus heeft den beeldhouwer August Falise te Wageningen de hooge onderscheiding verleend van commandeur in de orde van den H. Gregorius den Grooten. E:n lezer is boos geworden, omdat ik den laatsten keer heb durven schrijven dat de tegenwoordige rookgewoonten een be wijs» waren, dat ons geslacht niet met zijn volle verstand en capaciteiten bij zijn werk is. Deze lezer beweert het tegendeel. Hij wijst op onze gouden eeuw. „Wat hebben onze voorvaderen, die fange pij pen rookten en tegelijk allerlei mooie plannen bedachten, niet een hoop werk weten te ver zetten, niet alleen in het eigen land, maar ook in onze overzeesche bezittingen, in Oost- en West-Inaië, en ook nog in onze gouden eeuw, in Brazilië. En of die oude stoere werkers bij hun werk waren." In waarheid echter waren de rookgewoonten in den ouden tijd heel anders dan nu; men rookte toen wel, maar bijna nooit onder het werk, en dit zou ook, daar men lange pijpen rookte, onmogelijk zijn; handenarbeid is dan onmogelijk, maar ook het schrijven is bijna ondoenlijk. De critische lezer wijst ook op Dr. Colijn. Deze, „die den ganschen dag zware sigaren rookt, is met hart en ziel aan zijn werk, zooals misschien geen tweede in geheel Nederland." Hij wijst verder op Lasker, en op Napoleon, die hoofdzakelijk snoof. Het kan zijn en het komt zelfs voor, dat bijzondere personen zooveel geestkracht heb ben, dat zij bij hun werk ook nog sigaren kun nen rooken, maar iedereen begrijpt dat is, wat ik beweerd heb dat de zucht om het werk telkens en telkens weer door trekken aan sigaar of sigaret te onderbreken, een bewijs is, dat dergelijke personen in den regel niet met hun geheele persoonlijkheid bij hun werk zijn Het is eenvoudig onmogelijk. De kwestie, waarom de tabak voor den roc ker zulk een aangename werking heeft, is nog niet geheel en al opgelost. Wel zijn er al vele onderzoekingen ingesteld naar den aard van de stoffen, die in den tabaksrook voorkomen en hun aantal is vrij groot. Daarin komt voor pyridine, een stof die de basis vormt voor vele alcaloïden, ook nicotine, verder phenol (meestal carbolzuur genoemd), ammoniak, methaan d. i. mijngas of moerasgas, blauwzuur, furfurol, d. i. de stof die den geur geeft aan versch roggebrood en een gistingsproduct is, en ten laatste koolmonoxyde, dat bij onvol doende verbranding optreedt, en dan den ver stikkingsdood kan veroorzaken. Er zijn schei kundigen geweest, die het genot en het gevaar van het rooken aan koolmonoxyde en aan pyridine hebben toegeschreven. Maar Haggard en Greenberg, die het rooken nauwkeurig hebben onderzocht, en in het Fe bruarinummer van het tijdschrift „Science" hun bevindingen mededeelen, antwoorden dat een zware reoker minder koolmonoxyde naar bin nen krijgt, dan een niet-rooker, die een wan-, deling maakt op de Fifth Avenue te New-York, in de spitsuren van het automobielverkeer. En wat het pyridine betreft, waarover zoo veel geschreven is, eenig bewijs dat dat eigenlijk de werkzame stof in den tabaksrook is, moet nog worden geleverd. Dezelfde onderzoekers nu hebben een belang rijke bijdrage geleverd tot de verklaring van de nicotine-werking. Want het is nu wel hoogst waarschijnlijk, dat de werking van de tabak aan de nicotine te wijten en te danken is. Zij hebben nu gevonden, dat de nicotine een tijdelijke verhooging van de bloedsuiker ver oorzaakt. In het bloed bevindt zich n.l. steeds een zeker gehalte aan suiker, in den regel iéts minder dan 0.13 procent. De suiker (dit is druivensuiker) dient als voornaamste brandstof voor de spieren; en wanneer dus de spieren in actie zijn, moet er geregeld suiker aangevoerd worden, en voor de gewone spierverbranding is dus steeds een bepaald gehalte in het bloed aanwezig. Deze suiker is voornamelijk opgehoopt in de lever, die hier als voorraadschuur fungeert. In 't algemeen houdt men het er voor, dat de suiker in de lever is opgestapeld in den vorm van glycogeen. In sommige toestanden is deze bloedsuiker verlaagd; dit komt voor in het geval van sui kerziekte, maar ook bij gezonde personen zakt het suikergehalte in het bloed de z.g. suiker- spiegel tot een lagere waarde, wanneer een zoodanig persoon vermoeid of hongerig is. In diezelfde toestanden is dan ook uit den aard der zaak de stofwisseling, dus de verbranding van suiker in de weefsels, op de eerste plaats in de spieren, minder intensief. Wanneer nu de ver branding minder sterk is, zijn vanzelf ook de verbrandingsproducten, d.i. vooml. het kool zuur, geringer in hoeveelheid. En nu kan men het koolzuur betrekkelijk zeer eenvoudig meten in de lucht, die uitgeademd wordt. Prof. Noyons in Utrecht heeft in zijn laboratorium daarvoor de meest ingenieuse instrumenten, die hü zelf ten deele belangrijk verbeterd heeft. Het zou mij te ver voeren, om dit nu in détails na te gaan; en daarom moge ik volstaan met de mededeeling, dat de sterkte, de snelheid der stofwisseling wordt bepaald door de verhouding van de zuurstof, die iemand inademt, en het koolzuur dat hij uitademt. Deze verhouding wordt uitgedrukt door het z.g. respiratorisch quotient, d. w. z. de ademhalingsquotient. Welnu, wanneer de bloedsuiker en het respi ratorisch quotient op een bepaald, vrij hoog niveau zijn, dan heeft het rooken van een sigaret daarop geen invloed. Maar wanneer de suikerspiegel laag staat (beneden 0.13 percent) en het respiratorisch quotient evenzeer laag is, vooral wanneer zij zoo laag zijn, als dat bij vasten het geval is, dan heeft het rooken van een sigaret een duidelijk effect: zoowel de sui kerspiegel als het respiratorisch quotient stij gen. Wat wil dit zeggen? Dit beteekent en kan niet anders beteekenen, dan dat de stofwisse ling wordt aangezet, dat zij sneller gaat, dat het lichaam dus actiever wordt, en men een weldadig gevoel van verkwikking gewaar wordt. Het is nu ook bekend, op welke wijze de nicotine aldus werkt. Het werkt n.l. op de bij nieren. Dit zijn twee kleine kliertjes, waarvan elk aan de bovenpool van een der nieren gelp- gen is, en die met de nieren zelf niets hebben uit te staan, maar die tot de klieren met in wendige afscheiding behooren. Terwijl de ge wone klieren hun product naar buiten brengen, b.v. de zweetklieren buiten de huid, de speek selklieren in den mond, de maagklieren in de maag (want ook mond en maag zijn in zekeren zin „buiten", d. w. z. niet in de weefsels zelve), zoo is het dat Integendeel de klieren met in wendige afscheiding hun product naar binnen, meestal in het bloed afzonderen. Het product van de bijnieren is sedert lang bekend en heet adrenaliene, en dit werkt op de wijze zooals die hierboven is beschreven. Laten wij nu iets verder doorre deneeren in dezen gedachtengang. Het rooken geeft dus een opleving van de stofwisseling, en daardoor het aangename gevoel van verkwikking. Het is dus een verstandig middel om na het werk of in de rust te gebruiken. Menschen, die geregeld rooken, hebben dus voor hun gevoel telkens zulk een opwekkend middel noodig. En dit zal er in den regel op wijzen, dat dit gevoel, tel kens een opwekkend middel noodig te hebben, van nerveuzen oorsprong is, dat him rust en hun vitaliteit iets te wenschen overlaten, en dat zjj dit met rooken trachten in te halen. Het voortdurende rooken heeft dan waar schijnlijk tot gevolg, dat men zooals bij zoo vele „vergiften" 't geval is er op 't laatst niet meer buiten kan. Welnu, deze rust en vitaliteit zijn thans in 't algemeen vrij laag en vandaar de rookgewoonten. TH. H. SCHLICHTING

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1934 | | pagina 5