D E WE G TERUG
A
m
Medische Kroniek
I
I
m
schoomd te blijven"
DRIE EEUWEN MISSIE OP
CURACAO
ZONDAG 29 JULI 1934
IDEEËN
ZILVEREN KLOOSTERFEEST
De Dominikanen hebben er een
bijna normaal parochieel leven
tot stand weten te brengen
De beste jubileum
herdenking
HET VLASSERSBEDRIJF
Erkenning noodzakelijk
Betalingsverkeer
Duitschland
met
Een vlotte afzet van de z.g. bank-
marken" is gewenscht
AUGUST FALISE
Hooge pauselijke onderscheiding
ontvangen
Genot van het rooken
Naar aanleiding van onze laatste be
schouwing ontvingen wij verscheidene
bewijzen van instemming met daarnaast
voor de hand liggende opmerkingen in dezen
geest: niemand zal ontkennen, dat werkloos
heid en steunverlaging onaangename en zelfs
gevaarlijke dingen zijn. Maar hoe komen wij
op een economisch te verantwoorden manier
daarvan af?
Deze vraag is gerechtigd. Zonder in diep
gaande economische beschouwingen te ver
vallen, willen wij trachten er een practisch ant
woord op te geven.
Met sentimentaliteit komen wij dezen harden
en moeilijken tijd zeker niet door. Wanneer
wij dus gezamenlijk naar een uitweg uit de
grootste narigheden zoeken, zullen wij het
onder elkaar moeten kunnen verdragen, dat
enkele harde waarheden worden gezegd, wan
neer dit noodig is om tot conclusies te komen.
Welnu, alvorens wij tot besluiten komen moe
ten wij de volgende feiten onder de oogen dur
ven zien: herhaaldelijk klagen werkgevers, dat
zij voor bepaalde functies geen geschikt perso
neel kunnen krijgen; dat zelfs het aanbod in
veel gevallen zeer gering is;
er is nog een groote categorie landgenooten,
die blijkbaar van de heerschende crisis weinig
of geen last hebben; op de reisbureaux ver
dringen zich de vacantiegangers voor een bui-
tenlandsche reis en de opgelegde oceaanstoo-
mers, ingericht voor zomertrips, komen ruimte
te kort;
de besturen der groote gemeenten richten
felle aanklachten tegen de regeering, omdat
men hen dwingt duizenden werkloozen te on
derhouden met gemeentelijk belastinggeld,
terwijl de werkloosheid een nationale ramp is;
en omdat men bovendien die steungelden nog
zoo verlaagt, dat de bevolking oproerig wordt;
terwijl de inkomens, vooral van de onvermo-
genden, voortdurend dalen, houdt de regeering
de prijzen van de eerste levensmiddelen door
steun aan veeteelt, land- en tuinbouw hoog en
verplicht zelfs de werkloozen van hun karig
steungeld in dien steun aan boer en landman
mee te betalen.
Ziedaar enkele hoofdtrekken in het tegen
woordige maatschappelijke leven, waarop het
goed kan zijn de aandacht te vestigen, alvorens
wij concludeeren: aan de bestaande werkloos
heid en steunverlaging is niets te doen!
Zeker, wanneer men aldus redeneert: de
heerschende malaise berust op internationale
oorzaken; wij zullen de oude welvaart niet dan
bij een algeheel wereldherstel terugkrijgen....
dan heeft men gelijk. Maar wij mogen daarbij
niet berusten. Uit die waarheid moet de harde
conclusie worden getrokken: omdat de oude
welvaart wegens het internationale karakter
der crisis niet met geweld is terug te schroeven,
moeten wij nationaal er het beste van maken,
wat we kunnen!
En nu hebben wij juist bovenstaande ver
schijnselen opgesomd, om aan te geven, dat er
nationaal niet genoeg gedaan wordt om het
algemeene welvaartspeil voor een onnoodig
scherpe inzinking te behoeden. Het is onze
overtuiging dat, wanneer die zoogenaamde ma
laise niet langzaam en bijna onmerkbaar maar
plotseling over ons was gekomen, wij er ons
heel wat beter zouden hebben doorgeslagen.
Wij zeiden het reeds den vorigen keer: wan
neer een bepaalde streek door een natuurramp
getroffen wordt, dan staat al wat helpen kan
dadelijk gereed. En de getroffenen zelf worden
met het oog op de geslagen ruïnen tot nieuwe
krachtsinspanning geprikkeld. In de heerschen
de economische malaise nemen wij echter juist
het tegendeel waar: een ieder tracht zich zoo
veel mogelijk aan de ongunst van den tijd te
onttrekken; de volksenergie verslapt en de
kwaal ziekt door. Wanneer de crisis werkelijk
als een nationale ramp werd gezien, zou de al
gemeene stemming een andere, een gunstigere
zijn. Wij zouden begrijpen, dat een verwoesting
verlies, dat is armoede beteekent; dat. wat
verloren is, niet weer komt, maar dat op den
bodem van vergaan geluk, langzaam en gelei
delijk nieuwe welvaart moet worden opgebouwd.
Dat beteekent in ons geval, dat wij als geheel,
als volksgemeenschap, ons verlies in deze crisis
moeten nemen, d.i. dat wij de ruïne, het af
zakken op lager levenspeil, als een feit moeten
aanvaarden; niet zitten wachten of de vergane
welvaart weer eens plotseling uit de lucht komt
vallen, maar op dat lager niveau gaan bouwen
aan een nieuwe toekomst.
Naar onze wijze van zien nu is de groote fout,
welke ons tegenwoordig geslacht maakt deze,
dat het de noodzakelijke afdaling tot een lager
levenspeil niet wil aanvaarden. Vele duizenden
zijn daartoe persoonlijk gedwongen; maar het
algemeene niveau wordt kunstmatig hoog ge
houden. Zooals in den oorlogs- en eersten na-
oorlogstijd de fout werd begaan, dat de schijn-
voorspoed van de oorlogswinsten als echte wei-
Vaart werd aangezien, zoo wordt thans onder
het trage doorzieken van de economische crisis
voorbijgezien, hoe het nationaal vermogen is
gehalveerd, zonder uitzicht op ook maar lang
zaam herstel in de nabije toekomst.
Zoolang het inzicht hiervan niet algemeen
doordringt en het volk niet als gemeenschap
en ieder voor zich de consequentie uit deze
harde waarheden aanvaardt, zal er van verbe
tering geen sprake zijn.
Laten wij deze beweringen toetsen aan de
boven aangegeven punten.
Dat werkgevers voor bepaalde functies geen
geschikte krachten kunnen krijgen, zijn niet
enkele uitzonderlijke gevallen; wie daarin be
lang stelt kan de bewijzen met tientallen krij
gen. Het betreft hier ten eerste de vraag
haar vaklieden met meer dan middelmatige
bekwaamheid; verkoop- en administratieve
krachten met meer dan gewone behen
digheid en kennis. Deze tijd die in den zwaren
concurrentiestrijd en bij het stroeve zaken doen
buitengewone inspanning, volharding, toewij
ding, initiatief en vindingrijkheid vereischt,
levert met onverbiddelijke duidelijkheid de be
wijzen voor wat al sinds lang hier en daar
schuchter werd opgemerkt, maar onder groote
Woorden werd weggepraat, dat er n.m. zoowel
dan de vakopleiding als aan de opvoeding, het
onderwijs en de karaktervorming van het in
den oorlog geboren geslacht heel wat heeft
ontbroken. Een zeer groot percentage der
menschheid is nu eenmaal zóó matig met talen
ten, met gaven van hoofd en hart bedeeld dat
met een groote meerderheid van krachten tot
en beneden de middelmaat gerekend moet wor
den. De waarde nu van een geslacht in een
zeker tijdperk kenmerkt zich door het aantal,
dat boven deze middelmaat uitgaat en door
de hoogte van het peil van den gemiddelden
mensch. Welnu, het is een niet te ontkennen
verschijnsel, dat het jongste geslacht lichame
lijk wel flink is opgeschoten, sportief er zijn
mag, maar wat liefde voor den arbeid, wat con
centratie op het werk, plichtsbetrachting, vlug
heid van geest en dergelijke betreft, verre de
mindere is van een vorig geslacht en zeker
niet opgewassen tegen de moeilijkheden van de
zen tijd. En het verwijt, hierin gelegen, treft
natuurlijk niet die jeugd zelf, maar de slapheid
in de opvoeding, de levensgemakken, de zor
geloosheid, waarin en waarmee zij is opge
groeid.
De tweede reden, waarom werkgevers zoo
vaak vergeefs naar personeel zoeken is de ni
velleering van ons hoe langer hoe meer ver-
ambtelijkt leven. Wij vernamen onlangs, dat
enkele maatschappijen in een groote havenstad
geen sjouwers konden krijgen voor een loon van
f 26.per week. Bij onderzoek bleken zoowel
de patroons als de weigerachtige werkloozen
gelijk te hebben. De eersten klaagden terecht,
dat in dezen tijd betaalde arbeid niet gretig
werd aanvaard; de anderen rekenden voor, dat,
wanneer zij dit tijdelijke werk aanvaardden, zij
teveel risico liepen. De overgang van gesteun-
den werklooze tot niet-gesteunden arbeider en
na eenigen tijd weer van werklooze tot ge
steunde brengt zooveel formaliteiten en gevaar
lijke kansen mee, dat men een staat van ge
steunde niet zoo maar opgeeft. Wij betrekken
hierin tegelijk onze vierde opmerking en zou
den de vraag willen stellen, of heel de steun-
verleening niet veel te ambtelijk is verstard en
door het streven naar het summum van ge
lijke en rechtvaardige behandeling niet juist
grove onbillijkheden zoowel tegen individuen
als tegenover de gemeenschap worden begaan?
Het is indertijd als een democratische over
winning geboekt, dat er streng onderscheid zou
worden gemaakt in de bedeeling van armen en
uitkeering aan valiede, werklooze arbeiders. Na
een practjjk van jaren vragen ook verstandige
arbeidersleiders zich af, of een systeem van
werkloozenuitkeering, waarbij ieder geval af
zonderlijk kan worden bekeken, niet veel
vruchtbaarder zou werken.
Wij moeten komen tot een algemeen lager
levenspeil. Het economische leven binnen de
grenzen van dit kleine, maar rijke land zou veel
vlotter gaan; er zou minder armoede en el
lende geleden worden, wanneer maar werd in
gezien, dat het levensgeluk niet afhangt van
het aantal guldens, dat een gezin ontvangt,
maar van hetgeen men daarvoor koopen kan.
Het zeer groote aantal menschen. dat nog bui-
tenlandsche reizen kan maken, dat zich nog
een belangrijke dosis levensgenot beven het
minimum veroorloven kan, moet gemobiliseerd
worden om zijn geld in koopwaar en arbeids
loon binnen de grenzen om te zetten. Bij het
sterk verlaagde nationaal vermogen en het
noodzakelijk lagere levensniveau behooren lage
prijzen, en loonen daarmee in evenredigheid.
Het zal den kleinen man onverschillig zijn of
hij f 20.of f30.heeft, wanneer hij voor
beide bedragen evenveel bekomen kan. Waar
blijft de propaganda in ons land, om het leven
vlotter te maken, om het groote leger van
hoofd- en handarbeiders met vaste inkomens
en de beter gesitueerden aan te zetten hun geld
nuttig te besteden, door het koopen van
Nederlandsche producten; door hun geld bin
nenslands te verteren; door zooveel mogelijk
werk te laten verrichten, ook kleinen, huiselijken
arbeid. Bij het opkomen der werkloosheid zijn
in dezen geest hier en daar pogingen gedaan.
Maar de geestdrift is spoedig geluwd. Een
krachtige en georganiseerde actie tot aanpas
sing van het levenspeil aan ons verarmd ver
mogen, een vlotter maken van den ruilhandel
door prijsverlaging zal vanzelf grooter vraag
doen ontstaan en arbeid tegen aannemelijker
loonen mogelijk maken. Al zal ook aan ons land
de economische crisis niet voorbij kunnen gaan,
een aanmerkelijk mindere werkloosheid, een
grooter bedrijvigheid, een vlotter leven zou ze
ker mogelijk zijn, wanneer de starheid werd
verbroken, waarin ons volkshuishouden door
ambtelijke regelingen, door den strijd tusschen
stedelijke en landelijke overheid en vooral door
de kortzichtigheid van het handhaven van een
te hoog levenspeil, verbroken werd.
Wij zullen eerst allen in onze levensgewoon
ten den weg terug moeten gaan tot het niveau,
waarop het verwoeste nationale vermogen is
gedaald, om dan heel langzaam en geleidelijk
weer te kunnen stijgen. Die weg terug betee
kent verhoogd levensgeluk voor de gemeen
schap in haar geheel!
LIBRA.
Nadat Vrijdags tevoren in de kapel van het
St. Hippolytusgesticht te Delft daartoe reeds 'n
plechtig Lof was opgedragen door den zeercerw.
heer J. L. F. Dankelman, Deken van Delft en
Rector van het gesticht, is Zaterdag j.l. de
viering van het 25-jarig professiefeest van de
Alg. Overste der Congregatie der Eerw. Zusters
Augustinessen te Delft, de E. M. Maximiliana
begonnen met een plechtige H. Mis. Deze werd
in de kapel opgedragen door den zeereerw. heer
Deken, Rector Dankelman, met assistentie van
Kapelaan H. Bijl, als Diaken, en Pater Wllber-
tus als subdiaken.
Aan het einde van deze H. Mis, waarbij aan
wezig waren de vroegere Algem. Overste en de
eerw. Moeders der verschillende huizen, werd
een gelegenheids-cantate gezongen door het
Zusterkoor. Des middags te drie uur bestond
de gelegenheid om de eerwaarde jubilaresse te
complimenteeren, waaraan door de verschillen
de Delftsche geestelijken en vele medische en
plaatselijke autoriteiten gevolg werd gegeven.
Een schat van bloemen in het huis getuigde
van de groote bemindheid, die de Alg. Overste
ach verworven heeft in Delft
99
Op 29 Juli 1634 ging de Hollandsche ka
pitein Johannes Walbeeck met een eskader
oorlogsschepen in de St. Anna-baai van het
eiland Curasao voor anker. Van dien dag
af dateert de uitoefening van het Neder
landsche gezag in die verre gewesten.
Vandaag vieren wij dus het driehonderdjarig
jubileum van deze Nederlandsche kolonie. Op
Zaterdag 2 Juni herdacht de Nederlandsche
regeering in een officieele plechtigheid te Den
Haag dit heugelijk feit, en reeds is van ver
schillende zijden de aandacht van het groote
publiek daarop gevestigd.
Curagao is een der grootste eilanden van
onze West-Indische bezittingen, gelegen in de
Caraïbische Zee tusschen Noord-, Zuid- en
Midden-Amerika, en het vormt met Aruba en
Bonaire de groep der Benedenwindsche eilan
den onder onze Westelijke bezittingen.
Op deze eilanden hadden de Nederlanders
uit den glorietijd van onze Republiek de oogen
gevestigd. Ze zijn er gekomen op hun kleine
oorlogsschepen, stoer en sterk, belust op avon
tuur, maar met het nuchtere praktische doel
voor oogen: koloniaal land te verwerven voor
de uitbreiding van onzen handel. De Neder
landers waren toen immers de zeevaarders en
handelslui van de wereld.
Op de kale rotsmassa van Curagao, die ze
veroverden op de Spanjaarden, kregen ze vas
ten voet; het werd een strategisch punt van
groote waarde in die verre gewesten.
De Nederlanders zijn er gebleven, hebben hun
bezit vastgehouden door tijden van wisselend
geluk. Commercieel voordeel, zooals ze aanvan
kelijk verwacht hadden, bracht die bezitting
niet overvloedig. Dikwijls was deze kolonie het
voorwerp van groote zorgen. Tot het moderne
machinale handelsverkeer kwam met stoom- en
motorschepen. Dat werd de late maar rijke
bloei van Curagao. Zijn natuurlijke haven, een
van de prachtigste van de wereld, was de
aangewezen plaats om kolen of olie te bun
keren, en de schepen kwamen er in steeds
grooter getale binnenloopen, want het eiland
ligt aan een der drukste scheepvaartroutes van
heel de wereld, vooral na de opening van het
Panama-kanaal.
In een redevoering, gehouden op de feeste
lijke herdenkingszitting te Den Haag, werd
ook de groote cultureele arbeid, de onschatbare
beschavende invloed van de katholieke Missie
in het licht gesteld, en wel door een zeer on
verdacht, want katholiek getuige. Inderdaad is
de Missie van Curagao een der best georgani
seerde onder de katholieke Missiegebieden. Het
kerkelijk leven is er krachtig ontwikkeld en
onderscheidt zich niet veel meer van het nor
male parochieele leven van de beschaafde
landen.
Deze Missie is Dominikaansch werk. Opge
bouwd in moeilijke tijden van finantieele zor
gen, toen Curagao nog straatarm was en teerde
op de liefdadigheid der Nederlandsche regee
ring. Opgebouwd door den noesten vlijt der
Missionarissen, die het beschaafde leven in
het moederland blijde verlieten, om op de
kale rotsen onder den brandenden tropenzon
temidden van den eindeloozen oceaan hun moei
lijk apostelwerk te verrichten onder de scha
mele bevolking. Opgebouwd met de offers, die
de geloovigen in het moederland in het diep
besef van hun medeverantwoordelijkheid voor
de uitbreiding van het Rijk Gods op aarde
centje voor centje bijeenbrachten. Prachtig
werk hebben de Missionarissen met die kleine
geldelijke offers verricht. Hier moet gewoekerd
zijn, niet met zilveren talenten, maar met
kleine koperen munten.
En nog zijn hun zorgen niet voorbij. Curagao
wordt een moderne wereldhaven. En begint
van de kerkelijke instanties dezelfde instellin
gen te eischen, die in moderne industrie- en
handelsmilieu's noodig zijn op het gebied van
b.v. arbeiders- en jeugdorganisatie, zeemans-
apostolaat enz. De Missionarissen van Curagao
begrepen hun tijd en zijn met blijden moed
aan dezen nieuwen geestenlijken bouw be
gonnen.
Wanneer ons katholieken een jubileumher
denking past, dan is dunkt me de beste
wanneer wij de Missionarissen in deze moei
lijke tijden onzen geldelijken steun niet te
weigereen. Zij kunnen niet bouwen zonder onze
offers, al zijn die nog zoo gering. Katholieken,
gedenkt ook nu weer uw missieplicht. Verschaft
opnieuw de koperen of zilveren talenten: de
Missionarissen woekeren er mee.
PATER N. A. VAN RIJN O. P.
Dir. van den St. Dominj^uspenning tot
steun der Dominikaansche Missiën.
Giro no. 37964, Zwolle
De belangen, welke tot dusver door de Ned.
Vlascentrale en de Vlassersvereeniging werden
verzorgd, zullen van 1 Aug. 1934 af behartigd
worden door de Nederlandsche Akkerbouw-Cen-
trale. Waar voor uitoefening van het vlassers-
bedrijf bij Regeeringsmaatregel als voorwaarde
gesteld is, of zal worden, aansluiting als geor
ganiseerde bij de Nederlandsche Akkerbouw-
Centrale, zal men, wil men in staat zijn, zijn
bedrijf voort te kunnen zetten, bij deze organi
satie het verzoek moeten indienen als georga
niseerde daarbij te worden toegelaten. Formu
lieren daartoe worden aan de reeds vroeger
door de Vlassersvereeniging erkende vlassers
toegezonden.
Voor ieder, die zich bezig houdt met het be
werken van vlas in den ruimsten zin des
woords, is, ook al mocht hij zijn aangesloten bij
een andere crisis-organisatie, bovendien aan
sluiting bij de bovengenoemde Nederlandsche
Akkerbouw-Centrale noodzakelijk. Hij, die zich
in de toekomst zal bezig houden met vlasbe
werking, dient zich dan ook aan te sluiten, het
geen kan geschieden ten tijde van zijn voor
nemen om met vlasbewerking te beginnen,
De minister van Economische Zaken heeft
onder dagteekening van 28 Juli de volgende
circulaire aan de Kamers van Koophandel en
Fabrieken en de vier werkgeversorganisaties
gericht:
Bij circulaire van 2 Mei 1933 no. 9680 H. P.
vestigde ik er Uwe aandacht op, dat het De
Nederlandsche Bank niet altijd mogelijk is, het
Markensaldo, waarover zij krachtens de Ne-
derlandsch-Duitsche deviezenovereenkomst bij
de Rijksbank te Berlijn de beschikking heeft,
onmiddellijk te verkoopen, met het gevolg, dat
de uitbetaling aan de Nederlandsche exporteurs
in zulke gevallen vertraging ondervindt.
Thans zie ik mij genoodzaakt U te berich
ten, dat, gelijk de ervaring doet zien, men nog
steeds niet voldoende doordrongen is van het
belang, dat de Nederlandsche handel heeft bij
een vlotten afzet van de zoogenaamde „bank-
marken."
Vele importeurs van Duitsche goederen ge
ven zich blijkbaar te weinig rekenschap
van de mogelijkheid tot steun aan het na
tionale bedrijfsleven, gelegen in het ver
richten van hun betalingen aan Duitsche
leveranciers door middel van bankmarken.
Het wil mij dan ook dringend gewenscht
voorkomen, dat andermaal zooveel moge
lijk den Nederlandschen importeur van
Duitsche goederen met nadruk worde ge
wezen op de mogelijkheid, hun betalingen
door gebruikmaking van het Rijksbanksal
do van De Nederlandsche Bank te verrich
ten.
Een grootere vraag naar de marken in kwes
tie zal wellicht kunnen worden gekweekt, in
dien door Uwe medewerking aan belangheb
benden binnen het ressort Uwer Kamer nog
maals duidelijk tot uitdrukking wordt gebracht,
dat het koopen van „bankmarken in niet ge
ringe mate bijdragen kan tot het bevorderen
van den export naar Duitschland.
Ik teeken hierbij aan, dat de aandacht van
de belanghebbenden er tegelijkertijd op ge
vestigd dient te worden, dat zij voor den aan
koop van bedoelde marken, de bemiddeling
moeten inroepen van een particuliere bankin
stelling.
Z. H. de Paus heeft den beeldhouwer August
Falise te Wageningen de hooge onderscheiding
verleend van commandeur in de orde van den
H. Gregorius den Grooten.
E:n lezer is boos geworden, omdat ik den
laatsten keer heb durven schrijven dat
de tegenwoordige rookgewoonten een be
wijs» waren, dat ons geslacht niet met zijn volle
verstand en capaciteiten bij zijn werk is. Deze
lezer beweert het tegendeel. Hij wijst op onze
gouden eeuw.
„Wat hebben onze voorvaderen, die fange pij
pen rookten en tegelijk allerlei mooie plannen
bedachten, niet een hoop werk weten te ver
zetten, niet alleen in het eigen land, maar ook
in onze overzeesche bezittingen, in Oost- en
West-Inaië, en ook nog in onze gouden eeuw,
in Brazilië. En of die oude stoere werkers bij
hun werk waren."
In waarheid echter waren de rookgewoonten
in den ouden tijd heel anders dan nu; men
rookte toen wel, maar bijna nooit onder het
werk, en dit zou ook, daar men lange pijpen
rookte, onmogelijk zijn; handenarbeid is dan
onmogelijk, maar ook het schrijven is bijna
ondoenlijk.
De critische lezer wijst ook op Dr. Colijn.
Deze, „die den ganschen dag zware sigaren
rookt, is met hart en ziel aan zijn werk, zooals
misschien geen tweede in geheel Nederland."
Hij wijst verder op Lasker, en op Napoleon, die
hoofdzakelijk snoof.
Het kan zijn en het komt zelfs voor, dat
bijzondere personen zooveel geestkracht heb
ben, dat zij bij hun werk ook nog sigaren kun
nen rooken, maar iedereen begrijpt dat is,
wat ik beweerd heb dat de zucht om het
werk telkens en telkens weer door trekken aan
sigaar of sigaret te onderbreken, een bewijs is,
dat dergelijke personen in den regel niet met
hun geheele persoonlijkheid bij hun werk zijn
Het is eenvoudig onmogelijk.
De kwestie, waarom de tabak voor den roc
ker zulk een aangename werking heeft, is nog
niet geheel en al opgelost. Wel zijn er al vele
onderzoekingen ingesteld naar den aard van
de stoffen, die in den tabaksrook voorkomen en
hun aantal is vrij groot. Daarin komt voor
pyridine, een stof die de basis vormt voor
vele alcaloïden, ook nicotine, verder phenol
(meestal carbolzuur genoemd), ammoniak,
methaan d. i. mijngas of moerasgas, blauwzuur,
furfurol, d. i. de stof die den geur geeft aan
versch roggebrood en een gistingsproduct is,
en ten laatste koolmonoxyde, dat bij onvol
doende verbranding optreedt, en dan den ver
stikkingsdood kan veroorzaken. Er zijn schei
kundigen geweest, die het genot en het gevaar
van het rooken aan koolmonoxyde en aan
pyridine hebben toegeschreven.
Maar Haggard en Greenberg, die het rooken
nauwkeurig hebben onderzocht, en in het Fe
bruarinummer van het tijdschrift „Science" hun
bevindingen mededeelen, antwoorden dat een
zware reoker minder koolmonoxyde naar bin
nen krijgt, dan een niet-rooker, die een wan-,
deling maakt op de Fifth Avenue te New-York,
in de spitsuren van het automobielverkeer.
En wat het pyridine betreft, waarover zoo
veel geschreven is, eenig bewijs dat dat eigenlijk
de werkzame stof in den tabaksrook is, moet
nog worden geleverd.
Dezelfde onderzoekers nu hebben een belang
rijke bijdrage geleverd tot de verklaring van
de nicotine-werking. Want het is nu wel hoogst
waarschijnlijk, dat de werking van de tabak
aan de nicotine te wijten en te danken is.
Zij hebben nu gevonden, dat de nicotine een
tijdelijke verhooging van de bloedsuiker ver
oorzaakt. In het bloed bevindt zich n.l. steeds
een zeker gehalte aan suiker, in den regel iéts
minder dan 0.13 procent. De suiker (dit is
druivensuiker) dient als voornaamste brandstof
voor de spieren; en wanneer dus de spieren in
actie zijn, moet er geregeld suiker aangevoerd
worden, en voor de gewone spierverbranding is
dus steeds een bepaald gehalte in het bloed
aanwezig.
Deze suiker is voornamelijk opgehoopt in de
lever, die hier als voorraadschuur fungeert. In
't algemeen houdt men het er voor, dat de
suiker in de lever is opgestapeld in den vorm
van glycogeen.
In sommige toestanden is deze bloedsuiker
verlaagd; dit komt voor in het geval van sui
kerziekte, maar ook bij gezonde personen zakt
het suikergehalte in het bloed de z.g. suiker-
spiegel tot een lagere waarde, wanneer een
zoodanig persoon vermoeid of hongerig is. In
diezelfde toestanden is dan ook uit den aard der
zaak de stofwisseling, dus de verbranding van
suiker in de weefsels, op de eerste plaats in de
spieren, minder intensief. Wanneer nu de ver
branding minder sterk is, zijn vanzelf ook de
verbrandingsproducten, d.i. vooml. het kool
zuur, geringer in hoeveelheid. En nu kan men
het koolzuur betrekkelijk zeer eenvoudig meten
in de lucht, die uitgeademd wordt. Prof. Noyons
in Utrecht heeft in zijn laboratorium daarvoor
de meest ingenieuse instrumenten, die hü zelf
ten deele belangrijk verbeterd heeft. Het zou
mij te ver voeren, om dit nu in détails na te
gaan; en daarom moge ik volstaan met de
mededeeling, dat de sterkte, de snelheid der
stofwisseling wordt bepaald door de verhouding
van de zuurstof, die iemand inademt, en het
koolzuur dat hij uitademt. Deze verhouding
wordt uitgedrukt door het z.g. respiratorisch
quotient, d. w. z. de ademhalingsquotient.
Welnu, wanneer de bloedsuiker en het respi
ratorisch quotient op een bepaald, vrij hoog
niveau zijn, dan heeft het rooken van een
sigaret daarop geen invloed. Maar wanneer de
suikerspiegel laag staat (beneden 0.13 percent)
en het respiratorisch quotient evenzeer laag
is, vooral wanneer zij zoo laag zijn, als dat bij
vasten het geval is, dan heeft het rooken van
een sigaret een duidelijk effect: zoowel de sui
kerspiegel als het respiratorisch quotient stij
gen. Wat wil dit zeggen? Dit beteekent en kan
niet anders beteekenen, dan dat de stofwisse
ling wordt aangezet, dat zij sneller gaat, dat
het lichaam dus actiever wordt, en men een
weldadig gevoel van verkwikking gewaar wordt.
Het is nu ook bekend, op welke wijze de
nicotine aldus werkt. Het werkt n.l. op de bij
nieren. Dit zijn twee kleine kliertjes, waarvan
elk aan de bovenpool van een der nieren gelp-
gen is, en die met de nieren zelf niets hebben
uit te staan, maar die tot de klieren met in
wendige afscheiding behooren. Terwijl de ge
wone klieren hun product naar buiten brengen,
b.v. de zweetklieren buiten de huid, de speek
selklieren in den mond, de maagklieren in de
maag (want ook mond en maag zijn in zekeren
zin „buiten", d. w. z. niet in de weefsels zelve),
zoo is het dat Integendeel de klieren met in
wendige afscheiding hun product naar binnen,
meestal in het bloed afzonderen. Het product
van de bijnieren is sedert lang bekend en heet
adrenaliene, en dit werkt op de wijze zooals die
hierboven is beschreven.
Laten wij nu iets verder doorre deneeren in
dezen gedachtengang. Het rooken geeft dus
een opleving van de stofwisseling, en daardoor
het aangename gevoel van verkwikking. Het is
dus een verstandig middel om na het werk of
in de rust te gebruiken. Menschen, die geregeld
rooken, hebben dus voor hun gevoel telkens
zulk een opwekkend middel noodig. En dit zal
er in den regel op wijzen, dat dit gevoel, tel
kens een opwekkend middel noodig te hebben,
van nerveuzen oorsprong is, dat him rust en
hun vitaliteit iets te wenschen overlaten, en
dat zjj dit met rooken trachten in te halen.
Het voortdurende rooken heeft dan waar
schijnlijk tot gevolg, dat men zooals bij zoo
vele „vergiften" 't geval is er op 't laatst
niet meer buiten kan. Welnu, deze rust en
vitaliteit zijn thans in 't algemeen vrij laag en
vandaar de rookgewoonten.
TH. H. SCHLICHTING