Rolduc's sociale studieweek Onze vlasindustrie in nood KATHOLIEKE WERELD BESCHOUWING ONBESCHERMD EN WEERLOOS OM DE KONINGIN DINSDAG 7 AUGUSTUS 1934 Moderne afgoden Sluiting van fabrieken Een volksbelang Misvattingen over het gebod: yjk ben de Heer uw God Wat wil deze week? „Ik ben de Heer uw God" Staat, ras en natie Apostelen zijn De totale staat Enkeling en geheel „Volksstaat" Ernstige moeilijkheden bij Lim- burgsche industriebedrijven GAAT ZWERTBROEK NAAR RUSLAND? Uitnoodiging der Radio Centrale Moscou MANDENMAKERSBEDRIJF IN NOOD Een onderhoud met de directie der Ned. Vlasspinnerij te Tilburg UIT DE STAATSCOURANT De Russische dumping De toestand in Europa Nu de vlasbouw gesteund wordt. Geen audiëntie DOOR VICTOR BRIDGES Rolduc, 5 Aug. 1934 Met al de monumentale gratie van een oude abdij ontvangt Rolduc voor de tiende maal de gasten van dr. Poels: enkele honderden ont wikkelde arbeiders, waarbij zich enkele tiental len priesters, burgemeesters, studenten, vereeni- gings-functionarissen en journalisten aan sloten. Op alle groote en kleine stations van Limburg stappen groepen in hun Zondagsche pak met kleine koffertjes in de hand den trein in. Iedere tram uit Heerlen brengt nieuwe cur sisten, die pratend het voorplein opkomen, in de ruime kloostergangen elkander herkennen, elkander begroeten en hun plaats zoeken in de slaapzalen en aan de koffietafel. Dr. Poels loopt overal tusschendoor, heeft voor ieder een woord en voor velen een handdruk. Gezellig wandelt alles langs en door elkaar. Pater Jacobs confe reert met Jos Maenen. Naast prof. v. d. Heyden steekt de witte habijt van zijn collega prof. Kors af. De architect Jos. Cuypers loopt in gesprek met dr. Moller. Pater Colsen wuift naar zijn jongens in uniform. In donkergrijs colbert ver schijnt Pater Heuckermann, de Duitsche Jezuïet. Stilte valt, waar hij voorbijgaat. Tot opeens: Midden in al deze beweeglijkheid de groote bel het begin van de eerste vergadering aan kondigt. Allen verzamelen zich in de aula, waar dr. Poels den hamer zwaait, dien hij naar zijn eigen zeggen voor drie dagen heeft over genomen van Rolduc's directeur, Mgr. v. d. Venne. Hij spreekt een openingswoord. Vier dingen, zegt hij, wil de studie-bijeen komst van deze groote familie bereiken: Zij wil vooreerst in het licht stellen, dat de katholieke wereldbeschouwing wel degelijk een oplossing biedt voor deze crisis en dat juist zij, die haar loslieten, die zichzelf op den troon van God plaatsten, door die handelwijze de crisis yan deze wereld hebben veroorzaakt. Dan wil zij den mensch een perspectief openen, niet in den vorm van een kwakzalvers vijfjarenplan maar in den vorm van een licht punt, waaraan in dezen tijd van duisternis een smachtende behoefte bestaat. Zij wil vervolgens den geest van apostolaat uitdragen. Het vertrouwen wekken, dat nog bij zoovelen, priesters, heiligen zelfs ontbreekt, het vertrouwen, dat Europa kan bekeerd worden, dat de kans daartoe zelfs nooit zoo gunstig was als thans. Tenslotte wil zij haar deelnemers ervan door dringen, dat alleen eendrachtige samenwerking onder leiding van een gezag, dat ten volle de koninklijke waarde van de menschelijke vrijheid eerbiedigt, het vervullen van onzen plicht als katholieken in deze maatschappij mogelijk maakt. Prof. mr. E. J. J. VAN DE HEYDEN, rector magnificus der Nijmeegsche universiteit, sprak vervolgens over de katholieke wereldbeschou wing. Toen God op den Sinaï met groot vertoon van majesteit Zijn geboden gaf, legde Hij den vollen nadruk op den aanhef van Zijn grond wet voor het menschelijk geslacht. „Ik, Jahweh, ben uw God, de Eenige." Hierop toch berust de verbindendheid van alle andere geboden. Die kennisgeving op den Sinaï, hoe indruk wekkend ook gegeven, was zeker geen nieuw spel met den wereldangst van den mensch, die de tegen hem strijdende krachten vreesde als daemonen met den angst zooals het kind dien kent en eerst langzaam in den loop van zijn ontwikkeling overwint. Op den Sinaï sprak geen mysterieuze godheid, die naar wreede willekeur den mensch bestierde, doch een God, die Zijn schepsel rekenschap gaf van zijn bedoelingen, die Zijn wil kenbaar maakte en den mensch in staat stelde zich door het onderhouden van de geboden, over alles heen te bevrijden van den dierlijken angst, die eeuwen later nog den Romeinen belette ten strijde te trekken als de maan scheen of de uilen krasten! „Ik, Jaweh, ben uw God, de Eenige." Een dubbel misverstand heerscht onder ons, Katholieken over dit woord. Men vat het voor eerst op alsof er slechts de verplichting tot ge loof aan God in wordt uitgesproken en ziet daarbij over 't hoofd, dat in zijn terminologie de godloochenarij, als volslagen absurditeit zelfs niet verondersteld wordt; Neen: dit gebod verplicht niet tot een vaag geloof alleen: het eischt de erkenning van een bepaalden God Dezelfde, die Israël uitvoerde en uitverkoor, die Israël Zijn geboden gaf, die rechten zal, en die zich zelfs een naam gaf: „Jahweh". Wanneer die God Israël uitverkoor, gaat het dan aan, dat hij, die dit eerste gebod wenscht te onderhouden, het oude volk bespuwt om zijn bloed alleen hetzelfde bloed, dat door de aderen van Christus en de Moedermaagd heeft gevloeid? Dat hij een volk veracht, dat zooveel genade ont ving? Neen! Ook de ruïnes van een heilig dom vragen ontzag! Een tweede misverstand bestaat in de mee ning, dat afgoderij niet meer voorkomt in on zen tijd. Nitfets is minder waar dan dat. Want vertoont onze tijd niet rijkelijk het verschijn sel, dat de mensch, zooals eens de gevallen engelen, en zijn eigen stamvader onder invloed van die engelen, zich zelf God waant? Het eerste gebod richt zich tegen het geven van goddelijke attributen, het toe kennen van absolute waarde aan dingen, die buiten God staan. Hoe onbegrijpelijk het ook is, de geestesge schiedenis leert telkens opnieuw, dat redenee ring den mensch niet meer vat, wanneer hij eenmaal door het fanatisme van een afgoderij is bezeten. Sinds de Fransche revolutie be- heerscht hem de aanbidding der abstractie, het alsmaar staren op één kern van waarheid, die van alle andere waarheden wordt los gemaakt. Dat is geweest de idee der vrijheid, die van de rede, en dat is thans die van de collectiviteit in Rusland, die van de ongelijkheid in Italië, die van het ras in Duitschland, die van den staat in het fascisme. Idolen, waar men een glans van onpeilbaarheid van wil zien afstralen. Houden wij, katholieken, ons daarvan af zijdig, dan kan ons de angst, de terugkeeren- de wereldangst voor de nieuwe daemonen, niet deren. Dan zien wij alles gedragen, niet door onbekende krachten, maar door den Eenen en Eenigen God. Buitengewoon dankbaar was het applaus vooor deze rede. Na het beantwoorden van enkele vragen en na een korte pauze werd in de oude kapel waar schilderingen van eeuwen her op de knie lende mannen neerzagen, een kort lof gehou den waaronder een predicatie door den Weleerw. heer P. Wolfs, aalmoezenier van sociale wer ken te Roermond, die aanspoorde tot gebed om de broederliefde te herstellen in deze wereld. ROLDUC, 6 Augustus. Aan tafel gisteravond deelde dr. Poels, on der enthousiaste toejuichingen, mede, dat de bisschop van Roermond, Z. H. Exc. Mgr. Dr. Lemmens, den praatavond zou bijwonen die om 9 uur werd gehouden. Ook mr. Steenberghe woonde hem bij. Van deze praatavonden bezit dr. Poels het geheim. Allerlei menschen laat hij er spreken, hooggeplaatsten en eenvoudigen, ouden en jon gen uit alle kringen van de maatschappij. En intusschen wordt er gekeuveld om de tafeltjes bij een glas bier of met een pijp in den mond, worden gedachten gewisseld en kennismakin gen vernieuwd of aangeknoopt. Om 12 uur eerst, na den zegen van Mgr. Lemmens, trokken allen naar de kapel voor het avondgebed en vervolgens naar de slaap zaal. Stralend hangt vandaag de morgen over het land tot in de verte, die zoover wij zien kun nen uit het raam van onze chambret, door de nevelige contouren van heuvels en mijnschach ten wordt begrensd. Mgr. Lemmens droeg om half acht de com muniteitsmis op in de oude, groote Romaan- sche kapel. En toen sprak prof. dr. Seb. Tromp S.J., hoogleeraar aan de Pauselijke Gregoriaansche Universiteit te Rome, in de eerste ochtend vergadering over „Nationalisme". Wil men het Nationalisme als het streven naar het meer op den voorgrond stellen van de nationale waarden begrijpen, dan dient men beter dan vele modernen dit onderscheiden, te begrijpen, wat in feite veelal doore:;en gestren geld is: Staat, ras, natie. De staat berust op een gemeenschappelijk streven onder een blijvend gezag en op een grondgebied, ras en volk worden noch door ter ritoir, noch door gezag gekenmerkt, maar de eerste door bloed-, de andere door cultuurge meenschap. Door het feit, dat deze drie te on derscheiden groepen in werkelijkheid geheel of gedeeltelijk samenvallen, ontstaat een drie voudig nationalisme. Het gewestelijk nationalisme, daar waar bin nen een bepaalde staatseenheid een bepaal de groep(natie) strijdt voor behoud of ontplooi ing van zijn geestelijke waarden. Dit nationa lisme is goed, wanneer het zich naar binnen richt en wanneer het den Staat met wettelijke middelen er toe tracht te brengen haar geeste lijke waarden te beschermen. Een groot-nationalisme, dat nauwere geeste lijke banden zoekt tusschen de dragers der na tionale beschaving in verschillende staten, is eveneens te billijken. Een staats-nationalisme, dat den Staat ver eenzelvigt met de beschavingsgroepen en den hoogeren bloei er van beschouwt als een eigen hoogere roeping, is goed, zoolang het niet leidt tot zelf-overschatting en minachting van an- derer beschaving. Wordt het intern tot chau vinisme en extern tot imperialisme, dan is het een afschuwelijke, duivelsche dwaling. In onzen tijd groeit het nationalisme bepaaldelijk als een reactie van verschil lende staten en gemenschappen door verschillende factoren, als reactie bijv. tegen het liberale individualisme, tegen den socialistischen klassenstrijd, te gen de partijen die groeps-, in plaats van staatsbelang verdedigen, tegen den groeien- den invloed van het parlement op de uit voerende macht, tegen het in allerlei vor men zich manifesteerende internationa lisme. De gevaren, die uit het hedendaagsche na tionalisme voortvloeien, zijn vele en groote. Voor ons Katholieken ligt het ergste kwaad hierin, dat het godsdienst en Kerk slechts beschermt, waar het dit noodig heeft en als een leelijk kind van het door haar juist zoo bestreden individualisme, den godsdienst tot sacristie-aangelegen heid verklaart, waar het niet van zijn invloed gediend is. Wij kunnen daarom niet met het moderne nationalisme meegaan en ons slechts aaneen sluiten tegen hen, die ons straks met hun dubbele moraal zullen trachten te vernietigen. Enkele vragen, o.a. van dr. Moller, beant woordde spr. bondig. Aan het einde der bijeenkomst nam Mgr. Lemmens het woord om tusschen al de groote, hier gestelde problemen dat van den Gods dienst, van het Leekenapostolaat te stellen. Het Katholicisme moet de wereld weer vero veren. De Kerk kan dat door haar leden. Wan neer zij bereikt, dat de menschen weer gaan leven volgens het Evangelie, dan zijn de maat schappelijke problemen opgelost. Wanneer de cursisten zich hier op de hoogte stellen van deze problemen, mogen zij niet ver geten dat zij ook een offervaardige activiteit moeten ontplooien, door allen, op wie zij in vloed uitoefenen, te vormen tot mede-strijders voor Christus. Ik zou U allen, aldus spr., een kruis in de hand willen drukken, zooals ik het gisterenochtend deed aan de missionarissen van Steijl, U slaan tot kruisridders van onzen tijd om U den moed en durf te geven, noodig om Christus' Koningschap te vestigen. Mgr. Lemmens verliet hierna de vergadering. Onder de zonbeschenen blaren van de hoo rnen in het rustige Bosch van Rolduc zitten de deelnemers aan den tienden cursus amphi- theatersgewijze op banken te luisteren naar den tweeden spreker van vandaag PROF. DR. F. A. WEVE O. P., die in zijn witte Domini- kanenhabijt staat te spreken over „De totale staat en het totaliteitsbeginsel". Minister Steenberghe is inmiddels mee komen luisteren. Telkens, wanneer een groote crisis een keer punt der historie den mensch in nood brengt, bezint hij zich op de natuurlijke beginselen. Dan maakt de waarheid haar grootste kans. In zoo'n crisis leven wij thans. Men ziet al gemeen in en dat is het beste bewijs van een groeiende reactie dat het liberalisme met zijn prediking van het eigenbelang als de spil van het gemeenschapsleven, en met zijn mechanische staatsopvatting, dat de gemeen schap als een loutere samenstelling van los naast elkander levende individuen beschouwt dat dit liberaleisme tot een ineenstorting heeft geleidw. E nals reactie daarop zoekt men weer de organische eenheidsgedachte, de aanvaar ding van een innerlijke verbondenheid tusschen de menschen, de staat als geheel, als totaliteit, waaraan de deelen ondergeschikt zijn. Deze gedachte is volkomen christelijk, aris- totelisch-thomistisch. Wij slaan de burgerdeugd hoog aan en erkennen gaarne, dat de mensch soms groote en zware offers heeft te brengen voor het geheel. Tot den dood toe als het geheel in gevaar verkeert. Doch wij erkennen daarnaast dat de mensch niet naar zijn heele wezen op de staatsgemeen- schap is gericht. Hij heeft vooreerst een bovennatuurlijk doel, Waartoe de Kerk hem moet richten. In tegen stelling tot de idee van het fascisme, dat den heelen mensch ook voor zijn persoonlijkheid als midden beschouwt om een onpersoonlijk ge dacht staatsdoel te verwezenlijken, meenen wij met Leo XIII, dat het doel van den Staat ligt in het welzijn dergenen, die geregeerd worden. De gemeenschap mag daarom de rechten van de autonome persoonlijkheid ook niet breken. Doet zij dat, dan werpt zij den mensch letter lijk in slavernij want al wat zijn doel niet in zichzelf heeft is, wat dat betreft, slaaf. Dat verwerpen wij. Met het oog gericht op God als middelpunt, waardeeren wij in den mensch de eigen persoonlijkheid, en in die waardeering ligt onze gemeenschapsmoraal, onze burgerdeugd. Na een ruime pauze, waarin het diner werd gebruikt, sprak PROF. DR. F. TIMMERS S. J. uit Maastricht over „Volsstaat, Partijenstaat en Corporatieve Staat". Iedere staatkundige opvatting is een poging om tusschen individu en gemeenschap een vaste en duurzame ordening tot stand te brengen. In Italië en Duitschland tracht men deze ordening in den vorm van een „volksstaat" te verwezenlijken. De stichters van dien staat za gen de oorzaken van de heerschende maat schappelijke misstanden in individualisme, marxisme en democratie. Tegenover het individualisme stelden ze de totaliteit van den Staat de opvatting van de gemeenschap als éénheid van allen en alles door „gelijkschakeling" van parlement, partijen, eco nomische organisatie, pers, geestelijk leven, op voeding enz. Tegenover het marxisme ontwapent het den klassenstrijd éénerzijds door het ver bieden van werkstakingen en uitsluitingen, an derzijds door het overbruggen der klassentegen stellingen door een van staatswege georganiseer de corporatieve organisatie. Als autoritaire staat ten slotte in tegenstelling tot de democratie wordt alles gedaan om de uitvoerende macht zoo sterk mogelijk te maken. Scheiding van wet gevende en uitvoerende macht vervalt. Indien het parlement nog bestaat is het toch afhanke lijk van de executieve. De heele macht is in handen van een leider, die slechts aan 't Staats hoofd verantwoordelijk is. Tegenover den volksstaat ligt de partijenstaat. Men verstaat daaronder een staatsvorm, waar in het volk invloed uitoefent op de vorming van den staatswil en daarmede kan zich het katholicisme vereenigen. Hecht men er de on gunstige beteekenis aan: Staat door politieke partijen overheerscht en geëxploiteerd voor eigen belang, dan bedenke men weer, dat deze mis standen niet voortvloeien uit het wezen der de mocratie, doch uit de liberaal-individualistischs opvatting van het gemeenschapsleven. De „corporatieve staat", zooals Quadragesimo Anno dien verdedigt, kan de oorzaken van deze misstanden in den partijenstaat veroorzaakt door het liberaal-individualisme wegnemen. Tijdens deze rede kwamen de vicaris-generaal van het Bisdom en de niéuwe president van het Groot-Seminarie te Roermond, Mgr. dr. Bau- duin en prof. dr. Feron, de bijeenkomst bijwonen. De Limburgsehe industriebedrijven hebben de laatste maanden met ernstige moeilijkheden te kampen. Hier schijnt bet hoogtepunt van de crisis nog steeds niet bereikt te zijn. In de af- geloopen week heeft weer een steenfabriek te Belfeld haar poorten moeten sluiten, waardoor ongeveer veertig arbeiders werkloos werden. Thans zal te Blerick een nieuwe fabriek gesloten moeten worden, nl. de Limburgsehe draadwerk en draadvlechtwerk-fabriek. Door het sluiten van deze fabriek zijn ongeveer 150 arbeiders en kantoorpersoneel gedupeerd. Het personeel in vasten dienst werd Zaterdagavond het ontslag per 1 September medegedeeld. In een onderhoud met de directie deelde men ons mede, dat de opbrengst van de producten op de wereldmarkt zoo gering is, en dat de ex port-quota tegenover de binnenlandsche quota zoo groot is, dat zij de verliezen, die bij de ex portleveringen geleden worden, niet meer dra gen kan. De directeur-eigenaar, de heer Reusier, een Duitscher, heeft reeds geruimen tijd gele leden de hulp der regeering ingeroepen, vooral in verband met zijn arbeiders, die voor het grootste gedeelte van Nederlandsche nationali teit zijn. De regeering heeft echter nog niet ingegrepen, zoodat de sluiting der fabrieken een onafwendbare noodzaak zal zijn. Het verkoopkantoor voor draadproducten, dat te Rotterdam is gelegen, en dat een onderdeel vormt van het bekende Iweco-syndicaat te Brus sel, heeft naar het schijnt bij haar verdeeling der binnenlandsche orders te weinig werk voor deze eenigste Limburgsehe draadwerkfabriek. Toen een conferentie met het syndicaat geen re sultaat o pleverde, heeft de directie zich ander maal tot de regeering gewend, echter tot dus verre nog zonder resultaat. De voormaligte VA.R.A.-secretaris, G. J. Zwertbroek, heeft van de Radio-Centrale Mos kou een uitnoodiging ontvangen om een be zoek aan de Sovjet-Unie te komen brengen. De heer Zwertbroek zal deze uitnoodiging zeer waarschijnlijk aanvaarden, meldt „Het Volk". Hij mag nog een paar andere menschen mede- nemen. Zwertbroek heeft den gewezen voorzitter van de Zaandamsche afdeeling der S.D.A.P., den heer C. C. Bakker, aangezocht deze reis naar Rusland mede te maken. Diens besluit staat nog niet vast. Het Kamerlid Weitkamp heeft aan den minis ter van Economische Zaken het volgende ge vraagd: Is het den minister bekend, dat de griend- cultuur annex het mandenmakersbedrijf in hoogst zorgvolle omstandigheden verkeert? Zoo ja, is dan de minister bereid om, evenals voor de boomkweekerij is geschied, ook dezen bedrijfstak te steunen opdat algeheele ondergang voorkomen worde? Met 18 Aug. is aan L. A. A. M. Loonen om gezondheidsredenen eervol ontslag verleend als commies bij de Rijksverzekeringsbank. De Rijkslandbouwconsulent Ir. L. A. H. Pe ters is van Washington naar Brussel overge plaatst en voor België werkzaam gesteld aan H. M. Gezantschap in laatstgenoemde plaats. In verband hiermede is Jhr. J. van Vreden- burch te Cappellen (België) niet langer werk zaam als hon. Rijkslandbouwconsulent daar te lande. Met C Aug. is benoemd tot Berichtgever van het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden de heer J. Cunen te Oss. De heer J. M. Vaes is benoemd tot vice-con sul der Nederlanden te Gdynia, buiten bezwaar van 's Lands schatkist. Het ressort van het vice-consulaat omvat het z-g. „Kustdistrict" (Powiat Morski). Het bericht, dat de eenigst bestaande vlas spinnerij in Nederland, voorloopig voor veertien dagen heeft moeten sluiten, zal ongetwijfeld in vele kringen bevreemding hebben gewekt. In sommige zelfs, ongetwijfeld, ontsteltenis. Hoe is het mogelijk, vraagt men zich natuur lijk onmiddellijk af, dat een industrie, die geen concurrentie heeft in eigen land, aan den rand van den ondergang kan komen? Het zou aan „eigen schuld" geweten kunnen worden. Verwaarloozing van zaken, onvoldoende handelsinzicht, tekort aan industrieej» bekwaam heid. Een bedrijf echter, dat 27 jaar onder de zelfde leiding heeft gestaan en nog staat, dat tijdperken van grooten bloei heeft meegemaakt, tot in 1928 invloeden van buiten de verliezen zijn gaan bewerkstelligen, welke nog altijd voortduren; een bedrijf dat beschikt over de meest moderne outillage van machinerieën en is ondergebracht in een complex gebouwen, zóó, dat het industrieel-economisch den hoogsten trap van ontwikkeling heeft bereikt; zoo'n be drijf gaat niet aan eigen schuld verloren. Dat is uitgesloten. Welnu, dan moeten er andere oorzaken zijn, die het bestaan bedreigen. En zoo staat 't in derdaad. Wat is t geval? Tot 1928 was de vlasteelt in Nederland en dientengevolge ook de vlasspinnerij, 'n behoor lijk loonend bedrijf. Terloops zij hier opgemerkt, dat het Neder landsche vlas (vooral in West Brabant is de verbouw vrij groot) in kwaliteit behoort tot het beste van de wereld en dus ook het ge sponnen garen, elke concurrentie in degelijk heid het hoofd kan bieden, 'n Vergelijking, wel ke in de Nederlandsche Vlasspinnery te Tilburg mogelijk is, doet de balans, zonder bedenking, naar het eigen fabrikaat ferm overslaan! Voor het overige blijkt de nationale betee kenis van vlasbouw en -spinnerij al dadelijk en duidelijk voor iedereen, wanneer we er aan herinneren, dat in de oorlogsjaren op de ge- heele productie der Nederlandsche Vlasspinnerij bij herhaling beslag gelegd werd ten bate van Defensie en der burgerbevolking. Zulks, omdat vlasgaren het eenige weefgaren was, geduren de dat tijdperk in Nederland voorradig. En mocht straks opnieuw een conflict in Europa tusschen de landen rijzen, zoodat elk ten op zichte van velerlei voorziening, op eigen wieken moet drijven, wie weet hoe groote diensten deze industrie dan opnieuw aan land en volk zal kunnen bewijzen. In een onderhoud, dat wij dezer dagen met de directie mochten hebben, werd ons uitgelegd, hoe reeds sedert 1928, dit overigens zoo kern gezonde bedrijf, haar winsten in verliezen heeft moeten zien verkeeren. Ten eerste sproot dit voort uit de omstandig heid, dat voorheen een voornaam percentage van het product kon worden uitgevoerd, en nu al geruimen tijd deze export vrijwel geheel is verdwenen. Erger was en is intusschen de „dumping' van uit het buitenland, dat hier vrij en onge^ dwongen de markt met vlas en garens kan over- stroomen! Tegen prijzen lager dan de kost prijs!*) Ja, vanuit Rusland, zoo vernietigend, dat zelfs, indien aan de spinnerijen het vlas koste loos ter beschikking werd gesteld, van eenige redelijke concurrentie-mogelijkheid nog geens' zins sprake zou kunnen zijn. Het eerst zijn de Russen in 1928 begonnen met de prijzen van het vlas stelselmatig te ver lagen. Het daarop volgend jaar bedroegen ze nog slechts de helft van die uit de periode 1919—1928! In 1930 zakte dat peil tot op een vijfde! En toen ging hun vlas weer in eens met 50 pet. omhoog om in Rusland gesponnen garens hier op de markt te brengen, zóó goed koop, dat in geheel West-Europa de vlasspin nerijen er van rilden envele er aan ten onder gingen. In Engeland, België, Frankrijk en Duitsch land, verdween de een na de andere. Oude, gerenommeerde bedrijven met 5 tot 6000 men schen aan 't werk, zijn reeds geliquideerd of hebben maatregelen getroffen om eerlang de poorten te sluiten. Het Fransche Gouvernement heeft daarna zijn beschermende hand uitgestoken, in den vorm van contingenteering en export-premies. Vóór den oorlog was in hoofdzaak België de leverancier van vlasgarens in de verbruiks- landen. Maar toen de krijg ten einde was, gin gen allerlei landen zich ten deze zoo zelfstan dig mogelijk maken met behulp van be schermende rechten. Met het gevolg, dat er in de voornaamste vlasspinnende landen een ster ke over-productie ging ontstaan, welke thans haar uitweg vindt naar Nederland, het eenigste land in Europa, dat nog een open markt heeft! En zoo kon in 1933 in Nederland worden in gevoerd 1147 tons vlasgarens, terwijl de pro ductie van de Nederlandsche vlasspinnerij de 250 tons, de laatste jaren niet te boven ging, ook al is het bedrijf op veel grootere capaciteit ingesteld! Vandaar, dat dan ook het aantal werkkrachten, dat voorheen geregeld de 300 bereikte, nu al geruimen tijd niet veel meer dan 100 bedraagt. Alleen: 'n nog veel te groot cijfer, om ge voegd te kunnen worden bij het verontrusten de leger werkloozen! Wat den algemeenen toestand in de ons om ringende landen belangt, die kan aldus worden samengevat In Duitschland zijn de overcomplete spinne rijen stopgezet en wat er overgebleven is, ver keert in gezonden financieelen toestand. In Engeland zijn de spinnerijen weer tot bloei gekomen vanaf den val van het pond en door beschermende rechten. In België, dat hoofdzakelijk op export is aan gewezen, wordt gewerkt met doodende verlie zen; sedert den oorlog zijn er acht bedrijven gesloten En wat bericht de Linen Trade Circular" van 30 Juni jj. over Frankrijk? „Meer dan dertig Fransche spinnerijen zijn de laatste twee jaar ten onder gegaan en de handel in garens wordt nog met den dag slechter." „Het laatste slachtoffer was de van ouds be staande firma „Usines Guillemand" te Seclin. Dit bedrijf gaf werk aan 5500 personen. Het Gouvernement heeft een leening moeten toe staan om deze fabriek van den ondergang te redden. Sinds 1929 werden dertien Fransche vlasspinnerijen gedwongen te sluiten en twee andere zijn van de vlas- op de jutefabricage over moeten gaan. In Maart heeft de Fransche vlasspinners-associatie besloten om enkele fa brieken, die in financieele moeilijkheden ver keerden, aan te koopen, om die te vernietigen. De totale capaciteit bedroeg 40.000 spillen." In hetzelfde tijdschrift (d.d. 9 Maart j.l.) vin den we ook de mededeeling, dat het Fransche parlement 35 millioen francs ter beschikking heeft gesteld voor den vlasbouw. Sinds 1929 was het met vlas bebouwde aantal HA. reeds van 6000 op 15000 gestegen. En men verwacht dit jaar 25000 H.A.! Of men in Frankrijk ook het bevorderen van den vlasbouw en vlas-bewerking als landsbe lang inziet! Wat het eigen land aangaat, voegt het En- gelsche weekblad er nog dit aan toe: „Er is geen enkele reden waarom Engeland en Ierland niet ieder jaar 7 tot 10.000 tons vlas zouden verbouwen, om op die wijze de be taling van 500.000 tot 700.000 pond sterling, die nu aan het buitenland moet worden ver richt, in eigen land te houden. Zoodoende kan de handelsbalans van de linnenindustrie in de komende jaren alleen reeds met 5 millioen pond worden opgevoerd." Ook daar dus breekt zich baan een goed in zicht in de groote waarde dezer nijverheid ter verhooging van het nationaal vermogen en ter vermindering der werkloosheid. Rusland heeft dit welvaartsobject al lang ont dekt, gelijk uit de bovenvermelde feiten is ge bleken, en bericht nu, dat in het tweede vijf jarenplan weer twaalf nieuwe vlasspinnerijen zijn opgenomen, zoodat in 1937 de Russische industrie naar „Linen Trade Circular" meldt 700.000 tons vlasgarens op de markt zal kun nen brengen. En het is wel aan geen twijfel onderhevig, besluit het blad, of een goed deel daarvan zal wel op de export-markt worden gebracht. Zoodat er dan weer nieuwe gevaren zouden gaan ontstaan voor onze eigen Neder landsche industrie en landbouw! Wil men dit alles voorkomen, dan zal er in gegrepen dienen te worden. De Regeering heeft reeds bewezen in te zien, van hoe groot belang het is, om bepaalde tak ken van nijverheid, die uit een oogpunt van lands- en volksbelang niet mogen verdwijnen we wijzen alleen maar op de suikerbietenteelt met krachtige middelen te ondersteunen. Hier staat zij o.i. voor een zelfden „plicht." En dat deze overtuiging ook in die kringen van lieverlede al sterker aan den dag treedt, blijkt uit een artikel in het orgaan van het Departement van Economische Zaken, „Han delsberichten" van 28 Juni JJ. getiteld: „Een blik op Brabants industrieele positie." Daarin luidt het: „Wanneer men b.v. ziet, hoe de eenige Ne derlandsche Vlasspinnerij (te Tilburg) door bui- tenlandsche concurrentie, met name door Bel gië en Rusland, ernstig in haar bestaan wordt bedreigd, terwijl de vlasbouw zelf hier te lande gesteund wordt, dan is het toch wenschelijk, dat door hulp in welken vorm dan ook, de anders wellicht noodzakelijke afbraak van zulk eene onderneming en daarmede van het bestaan van meer dan 100 menschen voorkomen wordt." En er zijn tal van middelen om een gezonde onderneming als die in den ongelijken strijd tegen de buitenlandsche concurrentie van krach tige afweerwapenen te voorzien. Nu staat ze volkomen onbeschermd en weer loos. Zelfs met geen contingenteering is haar ooit hulp verschaft! De instandhouding van dit onderdeel van Brabants oude en vermaarde textiel-nijverheid zal een daad zijn van verstandig economisch inzicht. Tot goed begrip diene, dat voor de teelt en de bewerking van vlas een bedrag van f 600 per H. A. noodig is, terwijl de suikerbie tenindustrie beneden het een vierde van deze som per zelfde eenheid blijft. Red. De gewone audiëntie van den minister van Financiën zal op Maandag 13 Augustus a.s. niet plaats hebben. 40 „O, het kan mij niet zooveel schelen. Peter is zoo aan mij gewend, dat hij zonder mij zich niet meer kan redden. Dat zei hij gisteren nog, en je weet dat hij geen bijzonderen aanleg voor com plimentjes maken heeft. Ik ben de eenige vrouw die hem, om zijn persoon liefheeft en dat is mijn grootste kracht." „Hij verdient het geluk niet," zei Tony. „Het is ongeloofelijk, dat iemand den troon van lava dia kan verkiezen boven een waarachtig liefheb bende vrouw." „Ach, dat is zijn schuld niet," wïerp Molly tegen. „Alles is de schuld van dien Da Freitas. Peter weet zeer goed, dat hij niet geschikt is voor koning; dat heb ik hem al zoo dikwijls ge zegd en hij is het volkomen met mij eens. Hij doet telkens domme dingen, als ik niet voor hem zorg." Tony stond op. „Het is werkelijk een werk van barmhartigheid, dat wij gaan verrichten. Wij moesten ons complot den naam geven van „Vereeniging tot het behoeden van Peter voor wreedheden" en een openbare inschrijving ope nen. Hoe het ook zij Molly," sprak hij, „van he den af beschouwen wij jou als een van de bond- genooten en zullen je op de hoogte houden van alles, wat wij te weten komen of in 't schild voeren." „Mijn hand er op," zei Molly, de daad bij het woord voegend. „Als Peter van plan is iets zeer wanhopigs te gaan doen, ben ik er zeker van dat hij mij, ten spijt van Da Freitas, er kennis van zal geven. Het zal in geen geval mijn schuld zijn, als hij het niet doet." Zij reikte hem tot afscheid haar hand, die hij eerbiedig aan zijn lippen bracht; dan verliet hij het huis. Toen hij zijn woning bereikt had ging hij on middellijk naar het gazon waar hij Guy en Isabel had verlaten. Hun stoelen stonden er nog, doch van hen zelf was geen teeken te zien. Bedenkende dat Guy haar wellicht nog een les in tuinieren of botanie aan het geven was slenterde hij den tuin rond, doch behalve een man met witte bak kebaarden die het een of ander aan het bewer ken was met een spade, scheen de lusthof ge heel verlaten. Hij ging terug het huis in en naar de huiskamer waar hij Spalding belde. „zy zUn naar nummer zestien gegaan, sir An tony", antwoordde de huisknecht op zijn vraag. „Miss Francis wenschte voor de lunch naar huis terug te keeren en mr. Guy verzocht mij, u te willen mededeelen, dat hy en Bugg haar hadden vergezeld. Zij zullen tegen één uur terug zyn." ET volgde een oogenblik pauze. „Ik veronderstel dat je vernomen hebt van het bezoek, dat wy daar gisteren hebben gehad," zei Tony. Spaldin neeg toestemmend. „Myn wouw heeft het mij verteld, mynheer. Het heeft een diepen indruk op haar gemaakt." „Je vrouw was bewonderenswaardig kalm," zei Tony. „Het is biykbaar onmogeiyk, om haar bang te maken." „Zeer waar, sir," stemde Spalding toe. „Ik heb dat ook meermalen ondervonden." „Ik hoop dat je er geen bezwaar tegen heb, Spalding,' zei Tony. „Ik hoop niet, dat wü iets beschadigd hebben by je aan huis." „Dat is geheel in orde, sir," antwoordde de huisknecht. „Ik hoop dat u .naar doet, alsof u 1 thuis bent. Huis en inboedel zyn tegen alles verzekerd." ,Dank je wel Spalding," zei Tony, „ik weet wel, dat ik altyd op je rekenen kan." Spalding nana het compliment met een diepe buiging in ontvangst en Tony slenterde, na het laatste nummer van „de Auto" uit den kranten hanger te hebben genomen, wederom naar het gazon terug. Hier plantte hij zich in behaagiyke houding in een rieten tulnfauteuil en na een pyp opgestoken te hebben, ging hy het sport blad lezen. Er stonden meerdere berichten over hem zelf in, speciaal over zyn meesteriyk auto- besturen. Niet te verwonderen was het dus, dat hy zich met belangstelling en zelfvoldoening, in de lectuur verdiepte. Hij had juist zijn sportbe richten gelezen en lag in aangename gedachten over zyn sporttriomfen te genieten, toen het ge luid van de openslaande glazen deur hem deed opkijken en hy Spalding, met een zilveren pre senteerblad in de hand zag aankomen. Er lagen twee visitekaartjes op. „Er zyn twee heeren, die u gaarne wilden spreken, sir," kondigde Spalding aan. Tony klopte zyn pyp uit en trapte het roo- kende restje tabak op het gras uit. „Wie zyn het, Spalding?" informeerde Tony. De huisknecht wierp een blik op de kaartjes, alsof hy zün geheugen wilde tehulp komen. „Het ziin twee vreemdelingen, sir Antony. De eene heet markies Da Freitas en de andere Count de Sé." XIII In het hol van den leeuw Er volgden eenige oogenblikken van plechtige stilte; dan stond Tony uiterst kalm op en stak zÜn pyp in zyn zak. „Wel dat is verbazend leuk," verklaarde hy. „Waar heb je hen gelaten?" „Ik heb de heeren in de bibliotheek gebracht, sir Antony." Tony klopte een aschvlekje van zijn mouw af. Op zyn gemak ging hy naar de bibliotheek. „Goeden morgen, markies," zei Tony opge wekt .„Het is een aangename verrassing voor my, dat u my met een bezoek vereert. Komt u de strijdbyi, in casu den bokshandschoen begra ven?" Met een lichte minzame bulging nam de mar kies de toegestoken hand aan. „Ik hoop, dat wy in elk opzicht goede vrienden zullen biyven," zei hy op zyn bekenden suiker- zoeten toon. Toen wees hy op zyn metgezel en voegde er by: „Mag ik de eer hebben, u Count de Sé voor te stellen?" Tony schudde den voorgestelde de hand, die in tegenstelling met den hoffelyken Da Freitas, ze nuwachtig en slecht op zyn gemak scheen te zyn. „Hoe maakt u het?" zei hy. „Het moet ver beelding van my zyn, veronderstel ik, maar het komt my voor, dat ik u al eens vroeger heb gezien." Voor een oogenblik scheen het of Count de Sé met een antwoord verlegen zat en nog voor hy zich hersteld had nam markies Da Freitas den strijdhandschoen op. „Dat is ook zoo sir Antony. U heeft eergisteren met den Count kennis gemaakt in het park te Richmond. Tot op zekere hoogte staat ons be zoek met die ontmoeting in verband." Met een glans van aangename herinnering op zyn gelaat, keerde Tony zich tot den voogd van Isabel. „O ja," riep hy. „Hoe dom van my. Ik hoop van harte, dat u zich niet heeft bezeerd, toen u van den auto viel." Count de Sé zette zich in postuur. „Ik noem het een mirakel, dat ik niet ben dood gevallen," sprak hy op eenigszins afgemeten toon. Tony knikte gemoedelyk. „Dat is ook zoo," zei hy. „Dat is het nadeel van een kleibodem. Hy wordt zoo verbazend hard by warm weer." Er verscheen plotseling een nauw merkbaar blosje op het perkamentachtige gelaat van den byna verongelukten Count de Sé en opnieuw nam Da Freitas met fluweelen stem de leiding van het gesprek. „Ik vermoed," zei hy fleemerig, „dat wij allen min of meer onder den Indruk van een misver stand verkeeren. Ik ben, vast overtuigd, dat wan neer de zaken in deze kleine komedie van ver gissingen opgehelderd zijn, iedereen voldaan zal wezen." „Daar twijfel ik niet aan," zei Tony, „maar wilt u niet gaan zitten en een sigaar opsteken?" Hy nam een kistje van den schoorsteenmantel en hield het zyn gasten voor. Da Freitas bedien de zich en na een oogenblik aarzelen, volgde Count de Sé zijn voorbeeld; het scheen dat de verleiding van de heerlijke Cubana's te sterk was om in zyn voorgenomen weigering te vol harden. Het was wederom Da Freitas, die het gesprek heropende. Hij was op de breede sofa gaan zit ten en deed een paar trekken aan zyn sigaar, die hem blykbaar zeer bevredigde en liet toen het voorwerp van aromatisch genot tusschen zyn dikke lippen bengelen. Na eenige oogenblik ken verplantte hy de Cubana naar zyn rechter mondhoek, deed nog een paar flinke trekken en hield de sigaar toen tusschen wijs- en middel ste vinger geklemd. „Ik veronderstel, dat u er zich van bewust is, wie de jonge dame is, die u, naar het schynt, volkomen gastvryheid en steun verleent." Het was precies dezelfde vraag, waarmede Congosta zijn onderhoud had geopend en Tony beantwoordde haar op ongeveer dezelfde wijze. „Naturiyk ben ik dat. Als ik met iemand vriendschap sluit, vormen zyn antecedenten een der hoofdpunten van myn aandacht." De markies nam hem scherp op, doch het ge laat van Tony bleef absoluut bewegingsloos. (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1934 | | pagina 3