Het spel der Haspengouw Om den Pentelikon Begin der Nederl. letteren Louis Veuillot Orchideeën Hersenoperaties In de marmergroeven Opzienbarende bekeeringen in Japan Zijn Melanges Op Voorne De successen De processie trekt, langs kermiskramen vol naïeve dingen en wuftigheden. over groenende velden en onder bloesemde bongerds, tusschen hagen van geloovigen en bedevaartgangers. Deze ommegang op den rand der Haspengouw, op de grens van Waalsche en Limburgsche landen, kenmerkt zich door verschillende merkwaardigheden. De troonhemel van het Allerheiligste wordt voorafgegaan door figuren uit een ver verleden, uit de dagen dat men wegens twisten in de taveernen, het smaden van drossaert of parochiepaap ofwel wegens het plegen van manslag ver oordeeld kon worden om te voet te pel grimeeren naar Trier, naar St. Jan van Compostella, naar Rome of Cyprus. Het zijn inderdaad pelgrims die hier voorbij schrij den, mannen in bruine kleedij, met pel grimsstaf en drinknap, den breedgeraaden hoed op den verweerden kop en over de schouders den met schelpen bedekten mantel. Achter het Allerheiligste loopen nog won derlijker gestalten. Twee stevige kerels in een gewaad van louter klimop, groen als een veld winterkoren; ze dragen vervaar lijke knodsen over den schouder, al haast even groen als heel hun verschijning. De stoet wordt gesloten door een eerewaeht te paard, bestaande uit een paar dozijn boeren, gedost in witte rijbroeken en fel-kleurige jassen; op hun hoofden bontgepluimde steken. De aanvoerder rijdt voorop met getrokken sabel. We zien ook nog in blanke tunieken gehulde engelen in de processie, doch dat doet minder typisch aan. Wanneer de processie onder plechtig klokgelui weer het wat hooger gelegen kerkje binnen is gestegen, zullen zich uit dezen stoet ter eere Gods de elementen af scheiden die samen de opvoering beginnen van een mysteriespel. Dra trekken de pel grims, de engelen, de wildemannen met knodsen en de bonte ruiterij naar het kapelletje van St. Evermarus, patroon van Rutten (de Walen spreken van Russon), om er, op de nab.'f gelegen weiden aan ons, toeschouwers uit de twintigste eeuw, een wonderlijk spel te vertoonen. Misschien wonen we de geboorte der tragedie in het avondland wel bij. Aug. Cuppens, het fijnzinnige, dichtende pastoorken uit de Kempen, verzekert ons in zijn inleiding tot dit spel, dat het sedert onheuglijke tijdensedert de Xde eeuw in Mei te Rutten werd gegeven. Zoo wil het de traditie. Dramatische poëzie uit de vroege middeleeuwen kennen we in verschillende Westersche literaturen. Uit dezelfde periode, waaruit het spel ter eere van St. Evermarus zou stammen, bezit ten we de zes spelen der non Hrosvitha, van het Saksische klooster Gandersheim. Behalve deze primitieve dramatische wer ken schreef de kloosterlinge nog legen den en gedichten. Haar werk ontstond evenwel niet in de volkstaal; ze dichtte in het Latijn, ontleende haar onderwerpen aan de klassieken en inspireerde zich ook naar den vorm op Latijnen en Grieken. Een aanmerkelijk verschil met wat we in Rutten aanschouwen. Het spel van St. Evermarus, zelfs nu, na de bewerking door Cuppens, nog primitiever van conceptie en uitwerking dan Hrosvitha's scheppin gen, ontstond in de volkstaal en nog wel in een streek waar Germaansche en Gal lische talen elkander raken. Beluister maar eens het dialect ten Zuiden van Tongeren. St. Evermarus' leven Deze heilige is in andere streken van ons land minder bekend; de devotie tot de- zen martelaar was vroeger, zelfs tot vlak voor den oorlog, in Zuid-Nederland, Wal lonië en Rijnland echter meer verbreid. Ook de Friezen vereerden hem, want Ever marus was een der hunnen. 1) Evermarus zou geleefd hebben in de da gen van koning Pepijn. Als jongeling verzaakte hij, zoo leert ons het Luiksche Proprium, de tijdelijke goederen en onder nam bedevaarten. Terugkomende van een pelgrimstocht naar het graf van den H. Apostel Jacobus in Gallicië, trok hij over Nijvel, Stavelot en St. Truiden naar Maas tricht, naar de tombe van Sint Servaes. waar zooveel wonderen gebeurden. Ten Zuiden van Tongeren verdoolden Ever marus en zijn zeven gezellen in een groot woud. Tegen den nacht vonden ze onder komen in den burcht van Herstappe. arendsnest van den woesten, heidenschen roofridder Hacco. Diens vrome vrouw ont ving de pelgrims met veel liefde, doch vermaande ze vóór zonsopgang het slot te verlaten. Ze ontvluchtten Herstappe tij dig, doch het baatte niet. Een der knech ten verried hun aanwezigheid in de streek en de booze Hacco reed, vergezeld van zijn roofgezellen, de weerlooze mannen na, spoorde ze op en deed ze een wreeden dood ondergaan. Eenige dagen later werden hun lijken door koning Pepijn in het woud ge vonden; de vorst liet de acht martelaren met allen eerbied begraven. Twee honderd jaar nadien is hun graf op bovennatuur lijke wijze verheerlijkt. Eradius, bisschop van Luik, deed de heilige relieken over brengen naar de kerk van Rutten en ver hief Evermarus tot patroon van het dorp. Zijn er bewijzen voor den hoogen ouder dom van het spel ter eere van S. Ever marus? We betwijfelen het. De traditie kan als zoodanig niet gelden. Toch blijft ze van waarde. De levensbeschrijving voor komende in het Luiksche Proprium ken merkt zich door een zekere, vertrouwen wekkende vroeg-Romaansche soberheid. Het spel zelf volgt deze lezing op den voet, fantaseert niets erbij, geeft ook, naar den geest dier harde tijden, de ongestrafte misdaad van den heiden Hacco te zien. Nog iets anders suggereert ons de sfeer van een ver verleden. Een simpel liedeke zingt ons van St. Servaes als volgt: Daar hoorden wij hoe, langs de Maas heel kort bij deze streken, de heiligheid van Sint Servaas is duizend maal gebleken. En hoe de Heere van zijn graf om dit beroemd te maken houdt sneeuw en regenvlagen af het zijn toch wondre zaken! Nu weten we niet in hoeverre Cuppens en vroegere bewerkers aan deze lezing iets wijzigden, doch zooals ze daar gezongen wordt, vertoont ze merkwaardige overeen komst met het sobere verhaal van Grego- rius van Tours en contrasteert ze sterk met de Gotische fantasterijen van Joeun- dus en Henric van Veldeke. Het spel Een lied, een dramatisch gedicht, geen twintig bladzijden druks beslaande. Ook dit kan ten gunste der traditie pleiten. De inhoud doet ongekunsteld, ongecompli ceerd, naïef en primitief aan. De wijze van spelen evenzeer. Een spel der gemeenschap! De opvoering begint al in het dorp, een heel eind van kapel en wei af. Een der wildemannen, nu Johannes de Dooper voorstellende, spreekt een soort van proloog tot de me nigte. Dan trekken de pelgrims, St. Ever marus en gezellen, rondom de feestwei. Zij zijn Hacco's burcht ontvlucht en spre ken onder elkaar van St. Servaas. Ze zin gen, St. Evermarus en de rei der gezellen. Met ontroerende wrakke, gebroken stem men zingen ze, want het zijn oude man nen, deze leden der eeuwen heugende broe derschap van St. Evermarus. Achter de waardig voortschrijdende bedevaartgangers volgen de acht engelbewaarders, die ons de voorgeschiedenis berichten. Wanneer Evermarus en de zijnen op de feestweide zijn aangekomen, drinken ze eerst van de legendarische bron en leg gen zich vervolgens ieder onder een boom in jnooi octogoon staan ze daar midden in de wei te slapen; de acht pelgrims worden behoed door acht engelbewaar ders. Dan beleven we de wilde jacht van Hacco en zijn trawanten. De eerewaeht der processie komt in actie; onder klaroenge schal en woest gezang rijden ze met veel gerucht ettelijke keeren rondom de weide. Een schouwspel dat de eenvoudige toe schouwers zeer vermaakt. Dra vinden ze het spoor en genieten we een vertooning die alleen door het eerlijk naïeve niet al te komisch wordt. Evermaar en zijn ge zellen worden ruw gewekt. Tusschen hei lige en roofridder ontspint zich een dia loog in verzen, kinderlijk simpel. De pel grims moeten sterven. De jongste niet temin iemand met grijze haren weet te ontsnappen. Hacco doorschiet nu Ever marus met een pijl, terwijl zijn knechten de andere zes overhoop steken. Dan ren nen ze weg om den jongsten pelgrim te achterhalen. Intusschen treden de engelbewaarders vooruit en zingen op een erg weeke laat- Romantische melodie de glorie der Martelaren. De tweede wildeman spreekt nu een epiloog en merkt daarin heel prae- tisch op: Doch Rutten houdt u geeme hier, het wil u schaffen wat plezier en 't spel nog verder drijven om u doen hier te blijven. Het is namelijk ook dorpskermis! Plots verglijdt het mysteriespel der Has- pergouw misschien het eerste, zeker het laatste nog uit de middeleeuwen vertoon de in het sportieve. De grijze jeugdig- aard is een naburige wei ingesneld en hier beleven we een echt vermakelijk spelletje. Deze levenlievende weet op allerlei manie ren zijn vervolgers heel een beemd vol, kleurige heereboeren op zware werkpaar den te verschalken. We dienen den Heer in vreugde. Het duurt wel een uur voor de laatste martelaar bezwijkt, doch in dien tijd heeft hij honderden doen schateren en met de handen op de knieën kletsen van plezier. Het spel dat tusschen de menigte, in het dorp, te midden van het gewone leven be gon, eindigt zoo, zonderling tragi-comisch, opnieuw buiten de eigenlijke schouwplaats, naïef en primitief, vroeg-romaansch, ver- holen-schlaksch en duister-mysterieus tegelijkertijd! MATH. KEMP. 1) Ze vergaten hun landsman ook niet; we zagen er tenminste een groote autobus vol be devaartgangers uit het Noorden. M. Kawarmura, secretaris van de Japansche legatie in Fribourg, Zwitserland, is in de H. Kerk opgenomen en heeft te kennen gegeven dat hij zijn diplomatieke loopbaan wenscht op te geven om zich in Japan uitsluitend met ka tholieke werken bezig te houden. M. Kawarmura is 33 jaren oud en was aan de Keizerlijke Universiteit te Tokio opgevoed. Zijn vrouw had zich reeds op den leeftijd van 17 jaar tot het Katholicisme bekeerd. Ook de dochter van Graaf Ogomachi, een afstammeling der Fugiwaras, een der oudste families aan het Kei zerlijk Hof, is in een Carmelietenklooster in Tokio getreden, alwaar zij den naam van zus ter Elizabeth der H. Drievuldigheid heeft aan genomen. De publicatie der volledige geschriften van Louis Veuillot is thans aan het dertigste deel toe. Na de boeken en brochures, die een veertiental deelen besloegen, en de volledige correspondentie, uitgegeven in elf deelen, zien nu de mengelwerken het licht onder den titel „Mélanges", geordend en van aanteekeningen voorzien door Francois Veuillot. Van deze „Mé langes" verschenen bereids vier deelen. Deel III en IV zagen de vorige week het licht. Uitgever is Pierre Lethielleux te Parijs. De twee laatstverschenen deelen brengen krantenartikels uit de jaren 18471851, een be langrijke periode der Fransche geschiedenis van de vorige eeuw, met het revolutiejaar 1848 als middelpunt. Veuillot volgt de politieke gebeur tenissen op den voet, zoodat deze bundels met recht geraadpleegd kunnen worden als geschied bron door Wie de publieke reactie op de gebeur tenissen van 1848 wil bestudeeren. De schrijver heeft n.l. als Kamerverslaggever de debatten bijgewoond tusschen voorstanders der stervende monarchie van de Restauratie en de opkomende Tweede Republiek, hfj heeft de straatgevechten niet alleen als ooggetuige, maar als garde na tional van zeer nabij waargenomen en er zelfs een zeker aandeel in gehad, hij kende tallooze betrokkenen van zeer nabij en ontwerpt van hen karakterschetsen, die, naar het getuigenis van zijn principieelen tegenstander Francisque Sarcey de vergelijking doorstaan met de beste bladzijden uit het werk van La Bruyère. Zijn sociale opvattingen zijn voor hun tijd zeer ge avanceerd, zoodat de katholiek-sociale voor vechter Albert de Mun hem later op grond dier opvattingen zal huldigen als een voorlooper van de nieuwere katholieke sociologie. Bij de be handeling der Kamerzittingen neemt Veuillot herhaaldelijk de gelegenheid waar om zijn maatschappelijke inzichten te verdedigen. Het derde deel der Mélanges opent met een breedvoerige studie over den toestand der Ka tholieke Kerk in Rusland, die door het vijan dige optreden van Czaar Nicolaas bedreigd wordt met een geloofsvervolging. Dit vijftal dagblad-artikelen uit „L'Univers" (de krant van Veuillot) gepubliceerd in October 1847, brandt van verontwaardiging tegen den Czaar en zijn onderdrukkingsregiem, dat eenigermate verge leken worden kan bij het systeem der concen tratiekampen. „Deze keizer," schrijft Veuillot, „zal befaamd blijven als Herodes, die onschul- digen ter dood bracht, als Caïphus, die de waarheid wilde smoren in het bloed van den Rechtvaardige, als de soldaat, die een kaak slag gaf aan Jezus Christus." Hij bepleit de noodzakelijkheid van een concordaat met Rome. Dan volgt een felle polemiek over La Salette, waar Maria verscheen op 19 September 1846. Voor de nauwkeurige geschiedschrijving dezer gebeurtenis is de kennis van Veuillot's artikelen hieromtrent onmisbaar. Ook over de kerkelijke toestanden in Zwitserland geeft dit nieuwe deel een interessant en hartstochtelijk opstel naar aanleiding van den strijd der pro- testantsche kantons tegen den katholieken en conservatieven „Sonderbund", die met den on- Louis Veuillot dergang van den „Sonderbund" en de overwin ning der democratie eindigde. Dan volgen de groote reportages over de om wenteling, eerst de Februari-revolutie, de ver gaderingen der Assemblée Constituante, de straatrelletjes in Juni 1848, het eerste optreden van Napoleon, diens snel stijgende populariteit, en gelijktijdig de gebeurtenissen te Rome, waar de Kerkelijke Staat bedreigd wordt door de streving naar het ééne Italië, de vlucht van Paus Pius IX, de expeditie van generaal Oudi- not met de zouaven naar Rome ter handhaving en verdediging van 's Pausen wereldlijke macht. Hierdoorheen loopt de strijd van het conserva tieve dagblad „L'Univers" tegen het meer voor uitstrevende orgaan „L'Ere nouvelle", gesticht door Lacordaire, waarbij de Graaf de Monta- lembert de zijde van Veuillot kiest en de kri tiek op de maatschappelijke theorieën van Proudhon, den socialistischen utopist. Als let terkundig criticus beoordeelt Veuillot in dezen tijd o.m. de autobiografische werken van La- martine, tegen wien hij zich hartstochtelijk kant met den uitroep: „Dan lees ik nog liever Proudhon!" Het vierde deel brengt een lange artikelen reeks over de eeuw van Voltaire naast politieke beschouwing over het opkomende keizerrijk van Napoleon III en over de voorbereiding van diens staatsgreep van 1851. De litteraire waarde dezer uitmuntende jour nalistiek slaan wij minder hoog aan dan Frans Erens onlangs deed; haar beteekenis ligt naar ons gevoel vooral bij de actualiteit der reactie van het katholieke geweten op de gebeurtenis sen van den dag. Veuillot mist te vaak den noo- digen ruimen blik om blijvende kritiek te kunnen schrijven. Hij reageert snel op gebeurtenissen en geschriften die oogenblikkelfjk zijn aandacht geheel in beslag nemen en hem de kans niet gunnen om afstand te nemen van zijn onder werp. Toch schreef hij een zuiver Fransch en was hij geestig, maar hij werd geraakt, zoodra een schrijver ook maar terloops een der ideeën miskende, die hem ter harte gingen en dan hield zijn oordeel wel eens op, objectief te zijn. Zijn prikkelachtige satyre houdt haar waarde naast de uiterst felle verontwaardiging van den lateren Léon Bloy, maar de een zoowel als de ander zitten t2 vaak en te lang achtereen op hun stokpaardje, om ook voor bewonderaars niet nu en dan eens een tikje belachelijk te worden. Hun toon varieert bij alle afwisseling van onderwerpen te zelden en op den duur ver moeit het, dat ieder debat opnieuw* uitloopt op dezelfde gevolgtrekking. Dag aan dag gelezen, zullen de krantenartikels van Veuillot meer overtuigingskracht bezeten hebben dan voor iemand, die ze bijeen vindt in een dik boek welks auteur zich geregeld herhaalt. DOM MUET. In de warme zomermaanden vertoont het eiland Voorne een bijzonder rijke vegetatie van orchideeën, die omstreeks Augustus eerst verbloeid zijn. Deze botanische rijkdom van de duinstreek verleent aan het eiland een bijzondere bekoor lijkheid. Hoe dit natuurverschijnsel te verklaren valt? De botanicus C. Sipkes wijdt er een opstel aan in het Orgaan der Nederlandsche Natuur historische Vereeniging, dat op 15 Juni met een speciaal Voome-nummer verscheen hetwelk meerdere lezenswaardige bijdragen bevat op na tuurhistorisch gebied. „Sommige streken van ons land" aldus de heer Sipkes „danken hun orchideeën-rijk dom aan hun ouderdom, zooals Zuid-Limburg. Andere daarentegen aan hun jeugdige formatie. Dit is het geval met de jongste duinvormingen op Texel en Voorne. De omstandigheden zijn daar gunstig: hooge waterstand, vrij hoog kalk- gehalte van den bodem, zeeklimaat (minder con currentie), en de mensch is niet in de gelegen heid geweest de terreinen van de orchideeën ho peloos te verknoeien met waterleidingen of ko nijnen of beide, zooals in vele duinstreken van het vasteland van Holland". Vervolgens somt deze schrijver niet minder dan een dertiental soorten op, die op Voorne worden aangetroffen en hij concludeert: „Bergen en Texel hebben ieder één soort meer dan Voorne, maar door de aanwezigheid van zulke groote aantallen gewonere soorten en twee uiterst zeldzame ben ik geneigd, vooral voor de toekomst, aan Voorne meer waarde toe te kennen als Orchideeën-streek. Het zand is rijk aan kalk en afslibbare dee len, door de nabijheid van de rivieren. Mogelijk dat Texel van meer beteekenis wordt als de Slufter zoet-water geworden is. Bergen gaat echter achteruit door uitdroging en konijnen- schade en kaalslag." Bijzonder fraai is de hierbij gereproduceerde bijen-orchis (ophris apifera) waarvan in 1930 een twaalftal exemplaren door den heer Ooster- dijk nabij Rockanje werd aangetroffen. Helaas gaat de groeiplaats achteruit mede ten gevolge der schade, door faisanten aan de planten aan gericht. Bijen-Orchis (Ophrys apifera) Pas is verschenen een overzicht van wat er met hersenpatiënten is ge beurd, die meer dan acht jaar gele den geopereerd zijn door Cushing te Ro chester (V. S.); die algemeen beschouwd wordt als de grootste hersenchirurg. Hier uit blijkt, dat het resultaat van operaties van hersengezwellen heel veel verbeterd is, wanneer men in aanmerking neemt, dat vóór 20 jaar slechts enkele procenten in leven bleven. De thans gepubliceerde sta tistiek loopt over 149 gezwellen, waarvan 80 gliomen en 69 andere. De gliomen zijn gezwellen, niet van het eigenlijke zenuw weefsel, maar van het steunweefsel, en hebben de neiging in alle richtingen sterk uit te groeien. De patiënten, die voor deze gezwellen werden geopereerd, leefden ge middeld nog ruim drie jaren, waarvan twee jaren „nuttig leven" waren. Een an dere groep van 59 ingekapselde (niet uit groeiende) gezwellen, en vier bloedvatge zwellen leefde gemiddeld 6'A jaar, waar van 5 jaar „nuttig leven". Dit zijn de ge middelden, er zijn er ook elf bij, die nog 8 jaar lang een „nuttig leven" hadden. De ze cijfers geven een duidelijk beeld van den weliswaar langzamen, maar toch grooten vooruitgang der hersenchirurgie. S. é^vLclxo/njL^v. li a Adt/n otuiUJcLfc fuu/*i JltvtAt X«£t tKXML ImaUJUUXxXaK, m ©ta éx tnodxxmt KXxiZovwttld. tzoml dTL 4UA>*JL ©4 «ficljijtfc Ktiidjjxutjr UOÓ4t IxxiUJUUKxXaK/ Den berg Pentelikon te beklauteren, waar het schitterend marmer vandaan komt.. Wie zou dat niet doen als hij de om geving van Athene verkent? Met de autobus gaan we over de prachtige Kephissiastraat. Links van ons ligt de Luka- bettos-heuvel, er bovenop het kleine kerkje; alle huizen heben al vroeg op den dag de vensters dicht, want het is zeer warm. Met de hitte zul len we nu altijd rekening moeten houden; het kan in en rond Athene werkelijk moordend heet zijn. Langs de Kephissiastraat staan de mooiste villa's van Athene. Iets bijzonders hebben ze niet; veelal blokbouw en natuurlijk zóó gezet, dat men in de heete maanden het meest be schut is tegen de felle zon. Wij komen door en langs aardig gelegen dorpjes als; Khalandri met zijn open aardig pleintje en Francomonastiri. Verder langs Vou- no, Limeni en Koupho. Hier en verderop is de natuur werkelijk mooi: overal groene denneboo- men met hier en daar 'n blijde afwisseling van akkervelden. En langs den weg een weelde van bloemetjes. Geen wonder, dat de rijke Atheners hier overal hun zomerhuisjes hebben. Tusschen de boomen en tegen de heuvels staan vele hou ten huisjes, die 's Zondags altijd, en in de heete maanden ook heel de week door betrokken wor den. Op een afstand van 18 K.M. van Athene be reiken we Pendeli. De stopplaats van de bus is op een allerprachtigst pleintje, overschaduwd met populieren en overal in 't rond een weelde 'De scheersalon (koureion) te Pendeli, aan den vost. van den Fentelihon, van frischheid. Vlak er bij is een bron met koel en koud water. Het is hier een verrukkelijk plekje. Honderden anemonen in wisseling van tinten schitteren tusschen het groen. Langzaam begin ik Attika heel goed te kennen en hoewel er zeer dorre streken zijn, sta ik toch vaak ver baasd over de weelde van de bloemen en de kruidplanten. Bloemetjes als deze moeten de oude dichters toch wel geïnspireerd hebben om epitheta voor de lente te gebruiken als phoini- kanthemon bij Pindaros en „verpurpureum" bij zooveel Romeinsche dichters. Die weelde van kleine bloempjes rondom Athene heeft ook wel Pindaros geïnspiereerd om zijn schoone en zoo vaak aangehaalde vers neer te schrijven over „het violen omkranste Athene". Vlak bij dit pleintje ligt het klooster van Pen deli. Het is een stichting uit de 16e eeuw en het klooster staat vrijwel te midden van de oude dêmos Pentélê. Natuurlijk heb ik cr ec_i be zoek gebracht. Het tegenwoordige bouwwerk is modern, al moet u dit woord grosso modo ne men. Het geheel is foeileelijk. Het kleine mar meren klokketorentje bij den ingang lijkt niets op de kleine pittoreske, die mij uit Italië be kend zijn. Ik tel alleen al in het torentje een twintigtal zwaluwnesten en die maken het lee- lijke weer eenigszins goed. De cour alleen is wel aardig. Hier staat een groep prachtige laurier- boomen en deze beschutten het kleine kerkje van de Panaghia (O. L. Vrouw). Er wonen 12 monniken; en nu wil ik heelemaal geen kwaad vertellen van de Grieksche monniken, maar in Pendeli vielen ze mij erg tegen. Ik bedoel dit: het klooster is werkelijk een der rijkste van At tika, want vrijwel de heele omgeving hoort hun toe, kilometers en kilometers ver Maar dat het er zoo vuil is begrijp ik niet. Als ik in net gra- pheion ben, d.w.z. de kamer van der econoom, val ik zoowat van mezelf van de knoflook lucht, om van andere luchtjes maar niet te ge wagen. Ook loopen er viervoeters regen de mu ren van geen prettig formaat. Later is de „abt" met me mee geweest en we hebben samen 'n glas krasi (wijn) gedronken in het caféetje vlak er bij. Daar heb ik hem gekiekt, temidden van de luitjes uit de kapheneion. "n een bijgebouwtje van het klooster is on dergebracht de astunomikos stathmos, wat zoo ongeveer beteekent: de „stadspolitie". Let wel: „stadspolitie", want Pendeli heeft een kleine 800 inwoners. Maar van dat a. ital merkt men niet veel, want de huizen liggen alle verspreid tus schen de boomen. Elders staan weei gebouwtjes in het volle zonlicht. Zoo heel alleen op een zonnig pleintje, een „koureion", d.i. een scheer- „salon". Wij geven u hierbij de foto. Bepaald aanlokkelijk ziet er de salon niet uit. Alles -s dicht, vanwege de zon. Als ik er zou binnengaan, z„u ik „wee scheermessen meenemen om mij bij die gezichtsoperatie (en voor mij en voor veel anderen is scheren niets anders) te ver dedigen. Hoewel de scheersalons in Griekenland over het algemeen fabelachtig goed en tegen verwachting goed geoutilleerd zijn, is het hier weer niets, een hopeloos stuk vervuiling. Bijna alle huizen liggen in Pendeli verspreid en bijna ieder gebouwtje leunt tusschen of tegen de boomen. Is het niet vermakelijk om daar er gens te lezen: „pan to poleion", d.i. winkel waar je alles kunt koopen, bazar ongeveer: een groo te hut, alleen staand, en rondom een boom ge bouwd. 'n Wandeling door Pendeli is een lust en overal stroomen kleine beekjes, die hier en daar over een rotspartij een aardig watervalletje tooveren. Er ligt op vijf minuten van het kloos ter een soort meertje en daar vlak bij een ka pelletje van de „Haghia Trias", d.i. van de Hei lige Drieëenheid. Wat een frisch plekje: over- rijk beschaduwd. Hier treffen we ook resten aan van de muren van de oude démos. Maar genoeg over het dorpje. We nemen af scheid van de moniken, die hier en overal in Griekenland „Kalo gêroi" heetend, d.i. „goede oudjes" en beginnen onzen bergtoer. Nu behoeft u daar niet over te denken als over de Zwitsersche Alpen, maar toch: mee vallen doet het in geen geval. Een echte alpen- sport is in Griekenland overigens heel goed be staanbaar. Het kloostertje van Penedli ligt 420 M. boven den zeespiegel, en vandaar naar den top van den Pentelikon is het nog ruim 700 meter. Bo vendien is het een allermiserabelste weg. We moeten voortdurend over rotsblokken klauteren en tusschen puntige scherpe dorens en ander kruid heen worstelen. Er moeten hier veel ver giftige kleine slangen huizen, gelijk me de „abt" van het klooster vertelde. Ik weet dat niet en heb er geen gezien. Wel heb ik vijf groove schildpadden ontmoet en ik zou er gaarne wel een meegenomen hebben. Daar kon ik dan mijn jaren aan afmeten, want als ik het wel heb, worden ze wel 200 jaar en ouder We nemen onzen weg daar, waar in oude tijden de oude marmergroeven waren en waar nog massa's kleine en schitterende marmerblok ken zijn gelegen. Die vrijwel geheel leeggehaalde oude marmergroeven liggen 700 meter hoog en we kwamen er aan, na een uur in de brandend heete zon te hebben geloopen Gelijk u weet kwam hier het beroemde Pen- telische marmer vandaan dat zulk een allervoor treffelijkst materiaal bood en bij voorkeur voor architectuur werd gebruikt. De exploitatie van deze marmergroeven hier is zeker al begonnen in 5t begin der zesde eeuw vóór Christus rond 580. Vooral onder Pericles was er hier een groo te activiteit: toen ook geraakte het marmer van den Humettos in discrediet. Nu ik het toch over marmer heb: het gebruik ervan in de archi tectuur komt het eerst voor op de Jonische kust. De Croesustempel in Ephesos, welks reusachtige zuilenresten in het Britsch Museum bewonde ring wekken, het zuilenwoud van den tempel van Didume, het groote altaar van Kaap Meno Dendri en de geweldige tempel op Samos, zijn hier de eerste voorbeelden van het marmerge- bruik. Hier gebruikte men ook ander marmer, want er bestaan heel wat soorten. In oud Atti ka is het marmergebruik vrij laat. Eerst bestond de bouw daar uit tufsteen, met fijne witte stuik voorzien en bont beschilderd. Dat is zeer leer zaam te bestudeeren in het prachtmuseum op den Akropolis te Athene. Het balkwerk werd be kleed met gebrande leemplaten, welk gebruik Corinthe het eerst invoerde. Op t vasteland in eigenlijk Griekenland is 't Pentelische marmer het eerst gebruikt bij het schathuis der Athe ners te Delphi en dat moet wel uit het eind der 6e eeuw stammen. In de 5e eeuw begon men in Attika heele tempels in Pentelisch marmer te bouwen, de z.g. jithos pentelêsios". Zoo is het Parthenon, de grootste roem van oud en mo dem Athene, geheel van Pentelisch marmer. Pe ricles had bij den bouw de leiding en hij zorgde ook voor de dubbeltjes. Het Pentelische marmer is zeer fijnkorrelig, glanzend wit en bij uitstek geschikt voor architectuur. Blootgesteld aan de lucht brengt de oxydatie van de ijzergehalten een kleur aan, waar ik geen naam aan kan geven, een soort fijne gele nuanceering, het meest lijkend op goudbruin platina. Hoe vaak heb ik in Athene op diverse plaatsen de prachttinten gezien van het marmer op den Akropolis. Soms kruipt bij het dalen van de zon een gouden gloed over de zuilen. Dat het niet minder beroemde Parische marmer bij voorkeur gebruikt werd voor de sculptuur, is wel hieraan te wijten, dat dit meer grofkorrelig is, minder compact en zich gemakkelijker behan delen laat. U moge mij, geachte lezers, dezen „passus extra vlam" vergeven. Wij meenden, dat een en ander belang inboezemt. Zoo is het bijv. ook wel interessant, om even stil te staan bij de ge dachte, hoe de menschen vroeger die enorme en zware blokken naar beneden hebben gekregen. Ik geloof, dat meestal eenvoudigweg gesleept werd; de blokken zijn naar beneden gezeild, hetgeen nog duidelijk is waar te nemen. De marmerblok ken werden losgemaakt in de lengte en steeds als vierkante blokken. Daarna heeft men met houten stutten of door 'n soort draagbaar de vaart van de neerzeilende blokken verminderd. Langs de breede aders, langs de wanden der groeven dus, zie ik nog overal gaten op onder scheiden afstanden, die wel dienst hebben ge daan voor balken, die een soort kabelsysteem vormden. Ik beken eerlijk, dat ik een en ander niet goed begrijp; trouwens, zeer bekwame technici hebben er nog veel moeilijkheid mee. Verder gaat onze tocht, in de heete zon den berg op. Links van ons tusschen en op de rot sen een groote kudde geiten en rammen. Het is een prachtgezicht, deze op de rotsen te zien. Ik heb er enkele met mijn foto-apparaat verrast, tot veel plezier van den herder en groote erger nis van zijn hond. Al maar verder. Pas na 2jj uur sinds onzen aftocht bij het klooster, hebben we den top be reikt. Daar wordt onze moeite grandioos be loond. Midden op een vrijwel vierkant vlak staat een groote steenhoop opgericht met een lange knuppel erin. Wij bevestigden hieraan on zen zakdoek als vlag en feliciteerdpn ons werke lijk. Want in de barre moordend heete zon is ae klauterpartfj waarlijk geen kleinigheid. Wat smaken hier de drie sinaasappelen en de brood jes. God zü dank zit er in mijn veldflesch nog wat frisch water, van beneden uit de bron. Het uitzicht hier is grandioos. Door de hitte hingen er in het verschiet veel nevels, maar toch zal mij het uitzicht steeds bijblijven. Zuid westelijk overzie ik geheel de vlakte van Attika en de bergruggen van den Parnes en den Aega- loos. Daarachter de bergenreeks van den Ki- thaeron, den Helikon in Boeotië en den Pamas- sos bij Delphi. Heel in de verte onderscheid ik het coulissenveld van de bergen van den Pelo ponnesus. In het Zuid-Oosten den Humettos en het land van de Messogala. Het allermooist is het uitzicht in het Noord-Oosten: ik kan heel de bochtlijn volgen van de golf van Marathon en onderscheid zeer duidelijk en helder het vooruitschietend bergstuk Kunosoura Hon- denstaart). Déér ligt de beroemde vlakte van Marathon. Ik kan zelfs den grafheuvel onder scheiden, waaronder de 192 gevallen Atheners werden begraven. Meer nog naar het Noorden, de hoogste berg van alle, die ik zien kan, de Dirphys (nu Delphi geheeten), 1750 Meter hoog. Op onzen zwerftocht over Euboia zullen we hem wellicht beklauteren. De Dirphyberg is volop met sneeuw bedekt, die fel glinstert en pikkelt in de zon. Tusschen de zoo aardig ge legen dorpjes van Attika, overal tusschen de bergen in, of er tegen aangeleund, onderscheid ik heel goed het vliegveld Tatoi en het kortbij gelegen Dekeleia, dat zoo beroemd was in de oudheid, als de meest Oostelijke pas van het Parnesgebergfe. Hoe goed begrijp ik van hier, dat de onstuimig avontuurlijke en geniaal-los- bollige Alkibiades, door de bezetting van dezen pas, heel Attika, moest beheerschen. We voelen ons zeer op ons gemak hier boven op den berg en hebben weinig „goesting" om af te dalen. Ik peins nog wat na over verhalen uit de oudheid. Vroeger heette deze berg „Bri- lettos, maar de naam Pentlikon kwam pas naar aanleiding van de dêmos aan haar voet. Hier, of althans hier vlak bij, moet 'n enorm standbeeld gestaan hebben van Athena, gelijk Pausanias ons vertelt. Ik denk er het mijne van, maar kan toch ook weer niet twijfelen aan een verhaal van Herodotes (VI 115), dat er ongetwijfeld mee verband houdt. Wel twee uur zijn we boven geweest; we hebben niet vergeten een uiltje te knappen, in de schaduw van een paar rotsblokken, met onzen rugzak als hoofdkussen. Om ons heen gonzen de bijen, want zelfs hier op den top staan nog vele en allerhande bloemen. Dan beginnen we eindelijk den terugtocht langs een anderen kant, want we willen een bezoek bren gen aan de nieuwe marmergroeven, die men' van zeer ver uit Athene goed zien kan. Sinds de oude, de z.g. „Aspra Marmara", niet meer in gebruik zijn, heeft men, langen tijd, andere geëxploiteerd. We worstelen ons door een ouden marmerader heen, van ruim 1 Vt K.M. en belanden na eenige stoornissen en een paar stevige schrammen bij de nieuwe marmer groeven. Er werken 14 mannen en dezen wonen er zelfs met hun vrouwen en kinderen m stee- nen hutten. We hebben niet geaarzeld om op him uitnoodiging een stuk brood met hen te eten en water te drinken. We zien hun zwoe gen in de barre zon en denken, dat vroeger, evenals nu zoo vaak vergeten wordt, het voor al ploeters en zwoegers zijn geweest, die ge bouwd hebben aan kunstwerken, die de eeuwen trotseeren. Ze werken nu aan de transportee ring van marmerblokken voor de kalkfabriek, die een paar honderd meter lager ligt. In een kipkarretje worden de blokken over het ravijn vervoerd. Op heen- en teruggang ontmoeten de karretjes elkaar in de lucht. Het is volop een modem bedrijf. Moeder de vrouw fabriekt, ik weet niet hoe, 'n „kleintje koffie" en als ik dan 'n kiekje neem en beloof, dat ik een af- drukje zal sturen naar het caféetj» in Pondelli zijn ze zeer verheugd. Land en volk te leeren kennen van nü, brengt een heel wat frisscheren kijk op philo- logische en archeologische problemen. Al pra tend met hen, leer ik ook allerlei interessants over de exploitatie der groeven, over de soor ten marmer, korrelgrofheid enz. Typisch ge noeg: het marmer uit de moderne groeven is veel minder blank en meer geaderd. Als wij ons in Pendeli, op het pleintje onder de hooge boomen verfrisschen, danken wij vrouwe Athena, die ons influisterde, dezen tocht te maken. Vrouwe Athena moge de over tuiging hebben, dat we veel leerden op en rond den berg, waar menschenhand geworsteld heeft, om het materiaal te halen, dat spreken moest van schoonheidsdrang. Vóór alles danken wij de goede, blij enthou siaste, altijd hulpvaardige Eulaleia, die mijn lieve leidsvrouwe is, op al onze paden. WIM THEUNISSEN

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1934 | | pagina 9