Het spel der
Haspengouw
Om den Pentelikon
Begin der Nederl. letteren
Louis Veuillot
Orchideeën
Hersenoperaties
In de marmergroeven
Opzienbarende bekeeringen
in Japan
Zijn Melanges
Op Voorne
De successen
De processie trekt, langs kermiskramen
vol naïeve dingen en wuftigheden.
over groenende velden en onder
bloesemde bongerds, tusschen hagen van
geloovigen en bedevaartgangers. Deze
ommegang op den rand der Haspengouw,
op de grens van Waalsche en Limburgsche
landen, kenmerkt zich door verschillende
merkwaardigheden. De troonhemel van het
Allerheiligste wordt voorafgegaan door
figuren uit een ver verleden, uit de dagen
dat men wegens twisten in de taveernen,
het smaden van drossaert of parochiepaap
ofwel wegens het plegen van manslag ver
oordeeld kon worden om te voet te pel
grimeeren naar Trier, naar St. Jan van
Compostella, naar Rome of Cyprus. Het zijn
inderdaad pelgrims die hier voorbij schrij
den, mannen in bruine kleedij, met pel
grimsstaf en drinknap, den breedgeraaden
hoed op den verweerden kop en over de
schouders den met schelpen bedekten
mantel.
Achter het Allerheiligste loopen nog won
derlijker gestalten. Twee stevige kerels in
een gewaad van louter klimop, groen als
een veld winterkoren; ze dragen vervaar
lijke knodsen over den schouder, al haast
even groen als heel hun verschijning. De
stoet wordt gesloten door een eerewaeht te
paard, bestaande uit een paar dozijn boeren,
gedost in witte rijbroeken en fel-kleurige
jassen; op hun hoofden bontgepluimde
steken. De aanvoerder rijdt voorop met
getrokken sabel. We zien ook nog in blanke
tunieken gehulde engelen in de processie,
doch dat doet minder typisch aan.
Wanneer de processie onder plechtig
klokgelui weer het wat hooger gelegen
kerkje binnen is gestegen, zullen zich uit
dezen stoet ter eere Gods de elementen af
scheiden die samen de opvoering beginnen
van een mysteriespel. Dra trekken de pel
grims, de engelen, de wildemannen met
knodsen en de bonte ruiterij naar het
kapelletje van St. Evermarus, patroon van
Rutten (de Walen spreken van Russon),
om er, op de nab.'f gelegen weiden aan ons,
toeschouwers uit de twintigste eeuw, een
wonderlijk spel te vertoonen. Misschien
wonen we de geboorte der tragedie in het
avondland wel bij.
Aug. Cuppens, het fijnzinnige, dichtende
pastoorken uit de Kempen, verzekert ons
in zijn inleiding tot dit spel, dat het sedert
onheuglijke tijdensedert de Xde eeuw
in Mei te Rutten werd gegeven. Zoo wil
het de traditie. Dramatische poëzie uit
de vroege middeleeuwen kennen we in
verschillende Westersche literaturen. Uit
dezelfde periode, waaruit het spel ter eere
van St. Evermarus zou stammen, bezit
ten we de zes spelen der non Hrosvitha,
van het Saksische klooster Gandersheim.
Behalve deze primitieve dramatische wer
ken schreef de kloosterlinge nog legen
den en gedichten. Haar werk ontstond
evenwel niet in de volkstaal; ze dichtte
in het Latijn, ontleende haar onderwerpen
aan de klassieken en inspireerde zich ook
naar den vorm op Latijnen en Grieken.
Een aanmerkelijk verschil met wat we in
Rutten aanschouwen. Het spel van St.
Evermarus, zelfs nu, na de bewerking door
Cuppens, nog primitiever van conceptie
en uitwerking dan Hrosvitha's scheppin
gen, ontstond in de volkstaal en nog wel
in een streek waar Germaansche en Gal
lische talen elkander raken. Beluister maar
eens het dialect ten Zuiden van Tongeren.
St. Evermarus' leven
Deze heilige is in andere streken van ons
land minder bekend; de devotie tot de-
zen martelaar was vroeger, zelfs tot vlak
voor den oorlog, in Zuid-Nederland, Wal
lonië en Rijnland echter meer verbreid.
Ook de Friezen vereerden hem, want Ever
marus was een der hunnen. 1)
Evermarus zou geleefd hebben in de da
gen van koning Pepijn. Als jongeling
verzaakte hij, zoo leert ons het Luiksche
Proprium, de tijdelijke goederen en onder
nam bedevaarten. Terugkomende van een
pelgrimstocht naar het graf van den H.
Apostel Jacobus in Gallicië, trok hij over
Nijvel, Stavelot en St. Truiden naar Maas
tricht, naar de tombe van Sint Servaes.
waar zooveel wonderen gebeurden. Ten
Zuiden van Tongeren verdoolden Ever
marus en zijn zeven gezellen in een groot
woud. Tegen den nacht vonden ze onder
komen in den burcht van Herstappe.
arendsnest van den woesten, heidenschen
roofridder Hacco. Diens vrome vrouw ont
ving de pelgrims met veel liefde, doch
vermaande ze vóór zonsopgang het slot
te verlaten. Ze ontvluchtten Herstappe tij
dig, doch het baatte niet. Een der knech
ten verried hun aanwezigheid in de streek
en de booze Hacco reed, vergezeld van
zijn roofgezellen, de weerlooze mannen na,
spoorde ze op en deed ze een wreeden dood
ondergaan. Eenige dagen later werden hun
lijken door koning Pepijn in het woud ge
vonden; de vorst liet de acht martelaren
met allen eerbied begraven. Twee honderd
jaar nadien is hun graf op bovennatuur
lijke wijze verheerlijkt. Eradius, bisschop
van Luik, deed de heilige relieken over
brengen naar de kerk van Rutten en ver
hief Evermarus tot patroon van het dorp.
Zijn er bewijzen voor den hoogen ouder
dom van het spel ter eere van S. Ever
marus? We betwijfelen het. De traditie
kan als zoodanig niet gelden. Toch blijft
ze van waarde. De levensbeschrijving voor
komende in het Luiksche Proprium ken
merkt zich door een zekere, vertrouwen
wekkende vroeg-Romaansche soberheid.
Het spel zelf volgt deze lezing op den
voet, fantaseert niets erbij, geeft ook, naar
den geest dier harde tijden, de ongestrafte
misdaad van den heiden Hacco te zien.
Nog iets anders suggereert ons de sfeer
van een ver verleden. Een simpel liedeke
zingt ons van St. Servaes als volgt:
Daar hoorden wij hoe, langs de Maas
heel kort bij deze streken,
de heiligheid van Sint Servaas
is duizend maal gebleken.
En hoe de Heere van zijn graf
om dit beroemd te maken
houdt sneeuw en regenvlagen af
het zijn toch wondre zaken!
Nu weten we niet in hoeverre Cuppens
en vroegere bewerkers aan deze lezing iets
wijzigden, doch zooals ze daar gezongen
wordt, vertoont ze merkwaardige overeen
komst met het sobere verhaal van Grego-
rius van Tours en contrasteert ze sterk
met de Gotische fantasterijen van Joeun-
dus en Henric van Veldeke.
Het spel
Een lied, een dramatisch gedicht, geen
twintig bladzijden druks beslaande. Ook
dit kan ten gunste der traditie pleiten. De
inhoud doet ongekunsteld, ongecompli
ceerd, naïef en primitief aan. De wijze van
spelen evenzeer.
Een spel der gemeenschap! De opvoering
begint al in het dorp, een heel eind van
kapel en wei af. Een der wildemannen, nu
Johannes de Dooper voorstellende,
spreekt een soort van proloog tot de me
nigte. Dan trekken de pelgrims, St. Ever
marus en gezellen, rondom de feestwei.
Zij zijn Hacco's burcht ontvlucht en spre
ken onder elkaar van St. Servaas. Ze zin
gen, St. Evermarus en de rei der gezellen.
Met ontroerende wrakke, gebroken stem
men zingen ze, want het zijn oude man
nen, deze leden der eeuwen heugende broe
derschap van St. Evermarus. Achter de
waardig voortschrijdende bedevaartgangers
volgen de acht engelbewaarders, die ons
de voorgeschiedenis berichten.
Wanneer Evermarus en de zijnen op de
feestweide zijn aangekomen, drinken ze
eerst van de legendarische bron en leg
gen zich vervolgens ieder onder een boom
in jnooi octogoon staan ze daar midden
in de wei te slapen; de acht pelgrims
worden behoed door acht engelbewaar
ders.
Dan beleven we de wilde jacht van
Hacco en zijn trawanten. De eerewaeht der
processie komt in actie; onder klaroenge
schal en woest gezang rijden ze met veel
gerucht ettelijke keeren rondom de weide.
Een schouwspel dat de eenvoudige toe
schouwers zeer vermaakt. Dra vinden ze
het spoor en genieten we een vertooning
die alleen door het eerlijk naïeve niet al
te komisch wordt. Evermaar en zijn ge
zellen worden ruw gewekt. Tusschen hei
lige en roofridder ontspint zich een dia
loog in verzen, kinderlijk simpel. De pel
grims moeten sterven. De jongste niet
temin iemand met grijze haren weet
te ontsnappen. Hacco doorschiet nu Ever
marus met een pijl, terwijl zijn knechten
de andere zes overhoop steken. Dan ren
nen ze weg om den jongsten pelgrim te
achterhalen.
Intusschen treden de engelbewaarders
vooruit en zingen op een erg weeke laat-
Romantische melodie de glorie der
Martelaren. De tweede wildeman spreekt
nu een epiloog en merkt daarin heel prae-
tisch op:
Doch Rutten houdt u geeme hier,
het wil u schaffen wat plezier
en 't spel nog verder drijven
om u doen hier te blijven.
Het is namelijk ook dorpskermis!
Plots verglijdt het mysteriespel der Has-
pergouw misschien het eerste, zeker het
laatste nog uit de middeleeuwen vertoon
de in het sportieve. De grijze jeugdig-
aard is een naburige wei ingesneld en hier
beleven we een echt vermakelijk spelletje.
Deze levenlievende weet op allerlei manie
ren zijn vervolgers heel een beemd vol,
kleurige heereboeren op zware werkpaar
den te verschalken. We dienen den Heer
in vreugde. Het duurt wel een uur voor de
laatste martelaar bezwijkt, doch in dien
tijd heeft hij honderden doen schateren
en met de handen op de knieën kletsen
van plezier.
Het spel dat tusschen de menigte, in het
dorp, te midden van het gewone leven be
gon, eindigt zoo, zonderling tragi-comisch,
opnieuw buiten de eigenlijke schouwplaats,
naïef en primitief, vroeg-romaansch, ver-
holen-schlaksch en duister-mysterieus
tegelijkertijd!
MATH. KEMP.
1) Ze vergaten hun landsman ook niet; we
zagen er tenminste een groote autobus vol be
devaartgangers uit het Noorden.
M. Kawarmura, secretaris van de Japansche
legatie in Fribourg, Zwitserland, is in de H.
Kerk opgenomen en heeft te kennen gegeven
dat hij zijn diplomatieke loopbaan wenscht op
te geven om zich in Japan uitsluitend met ka
tholieke werken bezig te houden.
M. Kawarmura is 33 jaren oud en was aan de
Keizerlijke Universiteit te Tokio opgevoed. Zijn
vrouw had zich reeds op den leeftijd van 17 jaar
tot het Katholicisme bekeerd. Ook de dochter
van Graaf Ogomachi, een afstammeling der
Fugiwaras, een der oudste families aan het Kei
zerlijk Hof, is in een Carmelietenklooster in
Tokio getreden, alwaar zij den naam van zus
ter Elizabeth der H. Drievuldigheid heeft aan
genomen.
De publicatie der volledige geschriften van
Louis Veuillot is thans aan het dertigste
deel toe. Na de boeken en brochures, die
een veertiental deelen besloegen, en de volledige
correspondentie, uitgegeven in elf deelen, zien
nu de mengelwerken het licht onder den titel
„Mélanges", geordend en van aanteekeningen
voorzien door Francois Veuillot. Van deze „Mé
langes" verschenen bereids vier deelen. Deel III
en IV zagen de vorige week het licht. Uitgever
is Pierre Lethielleux te Parijs.
De twee laatstverschenen deelen brengen
krantenartikels uit de jaren 18471851, een be
langrijke periode der Fransche geschiedenis van
de vorige eeuw, met het revolutiejaar 1848 als
middelpunt. Veuillot volgt de politieke gebeur
tenissen op den voet, zoodat deze bundels met
recht geraadpleegd kunnen worden als geschied
bron door Wie de publieke reactie op de gebeur
tenissen van 1848 wil bestudeeren. De schrijver
heeft n.l. als Kamerverslaggever de debatten
bijgewoond tusschen voorstanders der stervende
monarchie van de Restauratie en de opkomende
Tweede Republiek, hfj heeft de straatgevechten
niet alleen als ooggetuige, maar als garde na
tional van zeer nabij waargenomen en er zelfs
een zeker aandeel in gehad, hij kende tallooze
betrokkenen van zeer nabij en ontwerpt van
hen karakterschetsen, die, naar het getuigenis
van zijn principieelen tegenstander Francisque
Sarcey de vergelijking doorstaan met de beste
bladzijden uit het werk van La Bruyère. Zijn
sociale opvattingen zijn voor hun tijd zeer ge
avanceerd, zoodat de katholiek-sociale voor
vechter Albert de Mun hem later op grond dier
opvattingen zal huldigen als een voorlooper van
de nieuwere katholieke sociologie. Bij de be
handeling der Kamerzittingen neemt Veuillot
herhaaldelijk de gelegenheid waar om zijn
maatschappelijke inzichten te verdedigen.
Het derde deel der Mélanges opent met een
breedvoerige studie over den toestand der Ka
tholieke Kerk in Rusland, die door het vijan
dige optreden van Czaar Nicolaas bedreigd
wordt met een geloofsvervolging. Dit vijftal
dagblad-artikelen uit „L'Univers" (de krant van
Veuillot) gepubliceerd in October 1847, brandt
van verontwaardiging tegen den Czaar en zijn
onderdrukkingsregiem, dat eenigermate verge
leken worden kan bij het systeem der concen
tratiekampen. „Deze keizer," schrijft Veuillot,
„zal befaamd blijven als Herodes, die onschul-
digen ter dood bracht, als Caïphus, die de
waarheid wilde smoren in het bloed van den
Rechtvaardige, als de soldaat, die een kaak
slag gaf aan Jezus Christus." Hij bepleit de
noodzakelijkheid van een concordaat met
Rome. Dan volgt een felle polemiek over La
Salette, waar Maria verscheen op 19 September
1846. Voor de nauwkeurige geschiedschrijving
dezer gebeurtenis is de kennis van Veuillot's
artikelen hieromtrent onmisbaar. Ook over de
kerkelijke toestanden in Zwitserland geeft dit
nieuwe deel een interessant en hartstochtelijk
opstel naar aanleiding van den strijd der pro-
testantsche kantons tegen den katholieken en
conservatieven „Sonderbund", die met den on-
Louis Veuillot
dergang van den „Sonderbund" en de overwin
ning der democratie eindigde.
Dan volgen de groote reportages over de om
wenteling, eerst de Februari-revolutie, de ver
gaderingen der Assemblée Constituante, de
straatrelletjes in Juni 1848, het eerste optreden
van Napoleon, diens snel stijgende populariteit,
en gelijktijdig de gebeurtenissen te Rome, waar
de Kerkelijke Staat bedreigd wordt door de
streving naar het ééne Italië, de vlucht van
Paus Pius IX, de expeditie van generaal Oudi-
not met de zouaven naar Rome ter handhaving
en verdediging van 's Pausen wereldlijke macht.
Hierdoorheen loopt de strijd van het conserva
tieve dagblad „L'Univers" tegen het meer voor
uitstrevende orgaan „L'Ere nouvelle", gesticht
door Lacordaire, waarbij de Graaf de Monta-
lembert de zijde van Veuillot kiest en de kri
tiek op de maatschappelijke theorieën van
Proudhon, den socialistischen utopist. Als let
terkundig criticus beoordeelt Veuillot in dezen
tijd o.m. de autobiografische werken van La-
martine, tegen wien hij zich hartstochtelijk
kant met den uitroep: „Dan lees ik nog liever
Proudhon!"
Het vierde deel brengt een lange artikelen
reeks over de eeuw van Voltaire naast politieke
beschouwing over het opkomende keizerrijk van
Napoleon III en over de voorbereiding van diens
staatsgreep van 1851.
De litteraire waarde dezer uitmuntende jour
nalistiek slaan wij minder hoog aan dan Frans
Erens onlangs deed; haar beteekenis ligt naar
ons gevoel vooral bij de actualiteit der reactie
van het katholieke geweten op de gebeurtenis
sen van den dag. Veuillot mist te vaak den noo-
digen ruimen blik om blijvende kritiek te kunnen
schrijven. Hij reageert snel op gebeurtenissen
en geschriften die oogenblikkelfjk zijn aandacht
geheel in beslag nemen en hem de kans niet
gunnen om afstand te nemen van zijn onder
werp. Toch schreef hij een zuiver Fransch en
was hij geestig, maar hij werd geraakt, zoodra
een schrijver ook maar terloops een der ideeën
miskende, die hem ter harte gingen en dan
hield zijn oordeel wel eens op, objectief te zijn.
Zijn prikkelachtige satyre houdt haar waarde
naast de uiterst felle verontwaardiging van den
lateren Léon Bloy, maar de een zoowel als de
ander zitten t2 vaak en te lang achtereen op
hun stokpaardje, om ook voor bewonderaars
niet nu en dan eens een tikje belachelijk te
worden. Hun toon varieert bij alle afwisseling
van onderwerpen te zelden en op den duur ver
moeit het, dat ieder debat opnieuw* uitloopt op
dezelfde gevolgtrekking. Dag aan dag gelezen,
zullen de krantenartikels van Veuillot meer
overtuigingskracht bezeten hebben dan voor
iemand, die ze bijeen vindt in een dik boek
welks auteur zich geregeld herhaalt.
DOM MUET.
In de warme zomermaanden vertoont het
eiland Voorne een bijzonder rijke vegetatie
van orchideeën, die omstreeks Augustus
eerst verbloeid zijn.
Deze botanische rijkdom van de duinstreek
verleent aan het eiland een bijzondere bekoor
lijkheid. Hoe dit natuurverschijnsel te verklaren
valt? De botanicus C. Sipkes wijdt er een opstel
aan in het Orgaan der Nederlandsche Natuur
historische Vereeniging, dat op 15 Juni met een
speciaal Voome-nummer verscheen hetwelk
meerdere lezenswaardige bijdragen bevat op na
tuurhistorisch gebied.
„Sommige streken van ons land" aldus de
heer Sipkes „danken hun orchideeën-rijk
dom aan hun ouderdom, zooals Zuid-Limburg.
Andere daarentegen aan hun jeugdige formatie.
Dit is het geval met de jongste duinvormingen
op Texel en Voorne. De omstandigheden zijn
daar gunstig: hooge waterstand, vrij hoog kalk-
gehalte van den bodem, zeeklimaat (minder con
currentie), en de mensch is niet in de gelegen
heid geweest de terreinen van de orchideeën ho
peloos te verknoeien met waterleidingen of ko
nijnen of beide, zooals in vele duinstreken van
het vasteland van Holland".
Vervolgens somt deze schrijver niet minder
dan een dertiental soorten op, die op Voorne
worden aangetroffen en hij concludeert:
„Bergen en Texel hebben ieder één soort meer
dan Voorne, maar door de aanwezigheid van
zulke groote aantallen gewonere soorten en
twee uiterst zeldzame ben ik geneigd, vooral
voor de toekomst, aan Voorne meer waarde toe
te kennen als Orchideeën-streek.
Het zand is rijk aan kalk en afslibbare dee
len, door de nabijheid van de rivieren. Mogelijk
dat Texel van meer beteekenis wordt als de
Slufter zoet-water geworden is. Bergen gaat
echter achteruit door uitdroging en konijnen-
schade en kaalslag."
Bijzonder fraai is de hierbij gereproduceerde
bijen-orchis (ophris apifera) waarvan in 1930
een twaalftal exemplaren door den heer Ooster-
dijk nabij Rockanje werd aangetroffen. Helaas
gaat de groeiplaats achteruit mede ten gevolge
der schade, door faisanten aan de planten aan
gericht.
Bijen-Orchis (Ophrys apifera)
Pas is verschenen een overzicht van
wat er met hersenpatiënten is ge
beurd, die meer dan acht jaar gele
den geopereerd zijn door Cushing te Ro
chester (V. S.); die algemeen beschouwd
wordt als de grootste hersenchirurg. Hier
uit blijkt, dat het resultaat van operaties
van hersengezwellen heel veel verbeterd
is, wanneer men in aanmerking neemt, dat
vóór 20 jaar slechts enkele procenten in
leven bleven. De thans gepubliceerde sta
tistiek loopt over 149 gezwellen, waarvan
80 gliomen en 69 andere. De gliomen zijn
gezwellen, niet van het eigenlijke zenuw
weefsel, maar van het steunweefsel, en
hebben de neiging in alle richtingen sterk
uit te groeien. De patiënten, die voor deze
gezwellen werden geopereerd, leefden ge
middeld nog ruim drie jaren, waarvan
twee jaren „nuttig leven" waren. Een an
dere groep van 59 ingekapselde (niet uit
groeiende) gezwellen, en vier bloedvatge
zwellen leefde gemiddeld 6'A jaar, waar
van 5 jaar „nuttig leven". Dit zijn de ge
middelden, er zijn er ook elf bij, die nog
8 jaar lang een „nuttig leven" hadden. De
ze cijfers geven een duidelijk beeld van den
weliswaar langzamen, maar toch grooten
vooruitgang der hersenchirurgie.
S.
é^vLclxo/njL^v.
li a Adt/n otuiUJcLfc fuu/*i JltvtAt X«£t
tKXML ImaUJUUXxXaK, m
©ta éx tnodxxmt KXxiZovwttld. tzoml
dTL 4UA>*JL ©4
«ficljijtfc Ktiidjjxutjr
UOÓ4t IxxiUJUUKxXaK/
Den berg Pentelikon te beklauteren, waar
het schitterend marmer vandaan komt..
Wie zou dat niet doen als hij de om
geving van Athene verkent?
Met de autobus gaan we over de prachtige
Kephissiastraat. Links van ons ligt de Luka-
bettos-heuvel, er bovenop het kleine kerkje; alle
huizen heben al vroeg op den dag de vensters
dicht, want het is zeer warm. Met de hitte zul
len we nu altijd rekening moeten houden; het
kan in en rond Athene werkelijk moordend heet
zijn.
Langs de Kephissiastraat staan de mooiste
villa's van Athene. Iets bijzonders hebben ze
niet; veelal blokbouw en natuurlijk zóó gezet,
dat men in de heete maanden het meest be
schut is tegen de felle zon.
Wij komen door en langs aardig gelegen
dorpjes als; Khalandri met zijn open aardig
pleintje en Francomonastiri. Verder langs Vou-
no, Limeni en Koupho. Hier en verderop is de
natuur werkelijk mooi: overal groene denneboo-
men met hier en daar 'n blijde afwisseling van
akkervelden. En langs den weg een weelde van
bloemetjes. Geen wonder, dat de rijke Atheners
hier overal hun zomerhuisjes hebben. Tusschen
de boomen en tegen de heuvels staan vele hou
ten huisjes, die 's Zondags altijd, en in de heete
maanden ook heel de week door betrokken wor
den.
Op een afstand van 18 K.M. van Athene be
reiken we Pendeli. De stopplaats van de bus is
op een allerprachtigst pleintje, overschaduwd
met populieren en overal in 't rond een weelde
'De scheersalon (koureion) te Pendeli, aan
den vost. van den Fentelihon,
van frischheid. Vlak er bij is een bron met koel
en koud water. Het is hier een verrukkelijk
plekje. Honderden anemonen in wisseling van
tinten schitteren tusschen het groen. Langzaam
begin ik Attika heel goed te kennen en hoewel
er zeer dorre streken zijn, sta ik toch vaak ver
baasd over de weelde van de bloemen en de
kruidplanten. Bloemetjes als deze moeten de
oude dichters toch wel geïnspireerd hebben om
epitheta voor de lente te gebruiken als phoini-
kanthemon bij Pindaros en „verpurpureum" bij
zooveel Romeinsche dichters. Die weelde van
kleine bloempjes rondom Athene heeft ook wel
Pindaros geïnspiereerd om zijn schoone en zoo
vaak aangehaalde vers neer te schrijven over
„het violen omkranste Athene".
Vlak bij dit pleintje ligt het klooster van Pen
deli. Het is een stichting uit de 16e eeuw en
het klooster staat vrijwel te midden van de oude
dêmos Pentélê. Natuurlijk heb ik cr ec_i be
zoek gebracht. Het tegenwoordige bouwwerk is
modern, al moet u dit woord grosso modo ne
men. Het geheel is foeileelijk. Het kleine mar
meren klokketorentje bij den ingang lijkt niets
op de kleine pittoreske, die mij uit Italië be
kend zijn. Ik tel alleen al in het torentje een
twintigtal zwaluwnesten en die maken het lee-
lijke weer eenigszins goed. De cour alleen is wel
aardig. Hier staat een groep prachtige laurier-
boomen en deze beschutten het kleine kerkje
van de Panaghia (O. L. Vrouw). Er wonen 12
monniken; en nu wil ik heelemaal geen kwaad
vertellen van de Grieksche monniken, maar in
Pendeli vielen ze mij erg tegen. Ik bedoel dit:
het klooster is werkelijk een der rijkste van At
tika, want vrijwel de heele omgeving hoort hun
toe, kilometers en kilometers ver Maar dat het
er zoo vuil is begrijp ik niet. Als ik in net gra-
pheion ben, d.w.z. de kamer van der econoom,
val ik zoowat van mezelf van de knoflook
lucht, om van andere luchtjes maar niet te ge
wagen. Ook loopen er viervoeters regen de mu
ren van geen prettig formaat. Later is de „abt"
met me mee geweest en we hebben samen 'n glas
krasi (wijn) gedronken in het caféetje vlak er
bij. Daar heb ik hem gekiekt, temidden van de
luitjes uit de kapheneion.
"n een bijgebouwtje van het klooster is on
dergebracht de astunomikos stathmos, wat zoo
ongeveer beteekent: de „stadspolitie". Let wel:
„stadspolitie", want Pendeli heeft een kleine 800
inwoners. Maar van dat a. ital merkt men niet
veel, want de huizen liggen alle verspreid tus
schen de boomen. Elders staan weei gebouwtjes
in het volle zonlicht. Zoo heel alleen op een
zonnig pleintje, een „koureion", d.i. een scheer-
„salon". Wij geven u hierbij de foto. Bepaald
aanlokkelijk ziet er de salon niet uit. Alles -s
dicht, vanwege de zon. Als ik er zou binnengaan,
z„u ik „wee scheermessen meenemen om mij
bij die gezichtsoperatie (en voor mij en voor
veel anderen is scheren niets anders) te ver
dedigen. Hoewel de scheersalons in Griekenland
over het algemeen fabelachtig goed en tegen
verwachting goed geoutilleerd zijn, is het hier
weer niets, een hopeloos stuk vervuiling.
Bijna alle huizen liggen in Pendeli verspreid
en bijna ieder gebouwtje leunt tusschen of tegen
de boomen. Is het niet vermakelijk om daar er
gens te lezen: „pan to poleion", d.i. winkel waar
je alles kunt koopen, bazar ongeveer: een groo
te hut, alleen staand, en rondom een boom ge
bouwd. 'n Wandeling door Pendeli is een lust
en overal stroomen kleine beekjes, die hier en
daar over een rotspartij een aardig watervalletje
tooveren. Er ligt op vijf minuten van het kloos
ter een soort meertje en daar vlak bij een ka
pelletje van de „Haghia Trias", d.i. van de Hei
lige Drieëenheid. Wat een frisch plekje: over-
rijk beschaduwd. Hier treffen we ook resten
aan van de muren van de oude démos.
Maar genoeg over het dorpje. We nemen af
scheid van de moniken, die hier en overal in
Griekenland „Kalo gêroi" heetend, d.i. „goede
oudjes" en beginnen onzen bergtoer.
Nu behoeft u daar niet over te denken als
over de Zwitsersche Alpen, maar toch: mee
vallen doet het in geen geval. Een echte alpen-
sport is in Griekenland overigens heel goed be
staanbaar.
Het kloostertje van Penedli ligt 420 M. boven
den zeespiegel, en vandaar naar den top van
den Pentelikon is het nog ruim 700 meter. Bo
vendien is het een allermiserabelste weg. We
moeten voortdurend over rotsblokken klauteren
en tusschen puntige scherpe dorens en ander
kruid heen worstelen. Er moeten hier veel ver
giftige kleine slangen huizen, gelijk me de
„abt" van het klooster vertelde. Ik weet dat niet
en heb er geen gezien. Wel heb ik vijf groove
schildpadden ontmoet en ik zou er gaarne wel
een meegenomen hebben. Daar kon ik dan mijn
jaren aan afmeten, want als ik het wel heb,
worden ze wel 200 jaar en ouder
We nemen onzen weg daar, waar in oude
tijden de oude marmergroeven waren en waar
nog massa's kleine en schitterende marmerblok
ken zijn gelegen. Die vrijwel geheel leeggehaalde
oude marmergroeven liggen 700 meter hoog en
we kwamen er aan, na een uur in de brandend
heete zon te hebben geloopen
Gelijk u weet kwam hier het beroemde Pen-
telische marmer vandaan dat zulk een allervoor
treffelijkst materiaal bood en bij voorkeur voor
architectuur werd gebruikt. De exploitatie van
deze marmergroeven hier is zeker al begonnen
in 5t begin der zesde eeuw vóór Christus rond
580. Vooral onder Pericles was er hier een groo
te activiteit: toen ook geraakte het marmer van
den Humettos in discrediet. Nu ik het toch over
marmer heb: het gebruik ervan in de archi
tectuur komt het eerst voor op de Jonische kust.
De Croesustempel in Ephesos, welks reusachtige
zuilenresten in het Britsch Museum bewonde
ring wekken, het zuilenwoud van den tempel
van Didume, het groote altaar van Kaap Meno
Dendri en de geweldige tempel op Samos, zijn
hier de eerste voorbeelden van het marmerge-
bruik. Hier gebruikte men ook ander marmer,
want er bestaan heel wat soorten. In oud Atti
ka is het marmergebruik vrij laat. Eerst bestond
de bouw daar uit tufsteen, met fijne witte stuik
voorzien en bont beschilderd. Dat is zeer leer
zaam te bestudeeren in het prachtmuseum op
den Akropolis te Athene. Het balkwerk werd be
kleed met gebrande leemplaten, welk gebruik
Corinthe het eerst invoerde. Op t vasteland in
eigenlijk Griekenland is 't Pentelische marmer
het eerst gebruikt bij het schathuis der Athe
ners te Delphi en dat moet wel uit het eind der
6e eeuw stammen. In de 5e eeuw begon men in
Attika heele tempels in Pentelisch marmer te
bouwen, de z.g. jithos pentelêsios". Zoo is het
Parthenon, de grootste roem van oud en mo
dem Athene, geheel van Pentelisch marmer. Pe
ricles had bij den bouw de leiding en hij zorgde
ook voor de dubbeltjes. Het Pentelische marmer
is zeer fijnkorrelig, glanzend wit en bij uitstek
geschikt voor architectuur.
Blootgesteld aan de lucht brengt de oxydatie
van de ijzergehalten een kleur aan, waar ik
geen naam aan kan geven, een soort fijne gele
nuanceering, het meest lijkend op goudbruin
platina. Hoe vaak heb ik in Athene op diverse
plaatsen de prachttinten gezien van het marmer
op den Akropolis. Soms kruipt bij het dalen van
de zon een gouden gloed over de zuilen. Dat het
niet minder beroemde Parische marmer bij
voorkeur gebruikt werd voor de sculptuur, is wel
hieraan te wijten, dat dit meer grofkorrelig is,
minder compact en zich gemakkelijker behan
delen laat.
U moge mij, geachte lezers, dezen „passus
extra vlam" vergeven. Wij meenden, dat een en
ander belang inboezemt. Zoo is het bijv. ook
wel interessant, om even stil te staan bij de ge
dachte, hoe de menschen vroeger die enorme en
zware blokken naar beneden hebben gekregen. Ik
geloof, dat meestal eenvoudigweg gesleept werd;
de blokken zijn naar beneden gezeild, hetgeen
nog duidelijk is waar te nemen. De marmerblok
ken werden losgemaakt in de lengte en steeds
als vierkante blokken. Daarna heeft men met
houten stutten of door 'n soort draagbaar de
vaart van de neerzeilende blokken verminderd.
Langs de breede aders, langs de wanden der
groeven dus, zie ik nog overal gaten op onder
scheiden afstanden, die wel dienst hebben ge
daan voor balken, die een soort kabelsysteem
vormden.
Ik beken eerlijk, dat ik een en ander niet
goed begrijp; trouwens, zeer bekwame technici
hebben er nog veel moeilijkheid mee.
Verder gaat onze tocht, in de heete zon den
berg op. Links van ons tusschen en op de rot
sen een groote kudde geiten en rammen. Het is
een prachtgezicht, deze op de rotsen te zien. Ik
heb er enkele met mijn foto-apparaat verrast,
tot veel plezier van den herder en groote erger
nis van zijn hond.
Al maar verder. Pas na 2jj uur sinds onzen
aftocht bij het klooster, hebben we den top be
reikt. Daar wordt onze moeite grandioos be
loond. Midden op een vrijwel vierkant vlak
staat een groote steenhoop opgericht met een
lange knuppel erin. Wij bevestigden hieraan on
zen zakdoek als vlag en feliciteerdpn ons werke
lijk. Want in de barre moordend heete zon is ae
klauterpartfj waarlijk geen kleinigheid. Wat
smaken hier de drie sinaasappelen en de brood
jes. God zü dank zit er in mijn veldflesch nog
wat frisch water, van beneden uit de bron.
Het uitzicht hier is grandioos. Door de hitte
hingen er in het verschiet veel nevels, maar
toch zal mij het uitzicht steeds bijblijven. Zuid
westelijk overzie ik geheel de vlakte van Attika
en de bergruggen van den Parnes en den Aega-
loos. Daarachter de bergenreeks van den Ki-
thaeron, den Helikon in Boeotië en den Pamas-
sos bij Delphi. Heel in de verte onderscheid ik
het coulissenveld van de bergen van den Pelo
ponnesus. In het Zuid-Oosten den Humettos en
het land van de Messogala. Het allermooist is
het uitzicht in het Noord-Oosten: ik kan heel
de bochtlijn volgen van de golf van Marathon
en onderscheid zeer duidelijk en helder het
vooruitschietend bergstuk Kunosoura Hon-
denstaart). Déér ligt de beroemde vlakte van
Marathon. Ik kan zelfs den grafheuvel onder
scheiden, waaronder de 192 gevallen Atheners
werden begraven. Meer nog naar het Noorden,
de hoogste berg van alle, die ik zien kan,
de Dirphys (nu Delphi geheeten), 1750 Meter
hoog. Op onzen zwerftocht over Euboia zullen
we hem wellicht beklauteren. De Dirphyberg is
volop met sneeuw bedekt, die fel glinstert en
pikkelt in de zon. Tusschen de zoo aardig ge
legen dorpjes van Attika, overal tusschen de
bergen in, of er tegen aangeleund, onderscheid
ik heel goed het vliegveld Tatoi en het kortbij
gelegen Dekeleia, dat zoo beroemd was in de
oudheid, als de meest Oostelijke pas van het
Parnesgebergfe. Hoe goed begrijp ik van hier,
dat de onstuimig avontuurlijke en geniaal-los-
bollige Alkibiades, door de bezetting van dezen
pas, heel Attika, moest beheerschen.
We voelen ons zeer op ons gemak hier boven
op den berg en hebben weinig „goesting" om
af te dalen. Ik peins nog wat na over verhalen
uit de oudheid. Vroeger heette deze berg „Bri-
lettos, maar de naam Pentlikon kwam pas
naar aanleiding van de dêmos aan haar voet.
Hier, of althans hier vlak bij, moet 'n enorm
standbeeld gestaan hebben van Athena, gelijk
Pausanias ons vertelt. Ik denk er het mijne
van, maar kan toch ook weer niet twijfelen
aan een verhaal van Herodotes (VI 115), dat
er ongetwijfeld mee verband houdt.
Wel twee uur zijn we boven geweest; we
hebben niet vergeten een uiltje te knappen,
in de schaduw van een paar rotsblokken, met
onzen rugzak als hoofdkussen. Om ons heen
gonzen de bijen, want zelfs hier op den top
staan nog vele en allerhande bloemen. Dan
beginnen we eindelijk den terugtocht langs een
anderen kant, want we willen een bezoek bren
gen aan de nieuwe marmergroeven, die men'
van zeer ver uit Athene goed zien kan.
Sinds de oude, de z.g. „Aspra Marmara", niet
meer in gebruik zijn, heeft men, langen tijd,
andere geëxploiteerd. We worstelen ons door
een ouden marmerader heen, van ruim 1 Vt
K.M. en belanden na eenige stoornissen en een
paar stevige schrammen bij de nieuwe marmer
groeven. Er werken 14 mannen en dezen wonen
er zelfs met hun vrouwen en kinderen m stee-
nen hutten. We hebben niet geaarzeld om op
him uitnoodiging een stuk brood met hen te
eten en water te drinken. We zien hun zwoe
gen in de barre zon en denken, dat vroeger,
evenals nu zoo vaak vergeten wordt, het voor
al ploeters en zwoegers zijn geweest, die ge
bouwd hebben aan kunstwerken, die de eeuwen
trotseeren. Ze werken nu aan de transportee
ring van marmerblokken voor de kalkfabriek,
die een paar honderd meter lager ligt. In een
kipkarretje worden de blokken over het ravijn
vervoerd. Op heen- en teruggang ontmoeten
de karretjes elkaar in de lucht. Het is volop
een modem bedrijf. Moeder de vrouw fabriekt,
ik weet niet hoe, 'n „kleintje koffie" en als ik
dan 'n kiekje neem en beloof, dat ik een af-
drukje zal sturen naar het caféetj» in Pondelli
zijn ze zeer verheugd.
Land en volk te leeren kennen van nü,
brengt een heel wat frisscheren kijk op philo-
logische en archeologische problemen. Al pra
tend met hen, leer ik ook allerlei interessants
over de exploitatie der groeven, over de soor
ten marmer, korrelgrofheid enz. Typisch ge
noeg: het marmer uit de moderne groeven is
veel minder blank en meer geaderd.
Als wij ons in Pendeli, op het pleintje onder
de hooge boomen verfrisschen, danken wij
vrouwe Athena, die ons influisterde, dezen
tocht te maken. Vrouwe Athena moge de over
tuiging hebben, dat we veel leerden op en rond
den berg, waar menschenhand geworsteld
heeft, om het materiaal te halen, dat spreken
moest van schoonheidsdrang.
Vóór alles danken wij de goede, blij enthou
siaste, altijd hulpvaardige Eulaleia, die mijn
lieve leidsvrouwe is, op al onze paden.
WIM THEUNISSEN