Kerkmuziek DINSDAG 14 AUGUSTUS 1934 Pastoor J. F. v. d. Meer Pastoor A. P. van Eeden Pastoor P. J. M. v. d. Burg Mgr. de Wit als muzïek- vriend De Hoogeschool Een priester- en parochiefeest Een stuwkracht van het liturgisch leven Zijn ideaal: een nieuw kerk gebouw Een werklustig priester Pastoor G. Waterreus Omstreeks 1600 Pastoor Lucassen's jubilé De parochie van den H. Engelmundus, te Driehuis, in de gemeente Velsen, heeft zich op gemaakt om op waardige wijze het 40-jarig priester-jubileum van den pastoor, den zeer eerw. heer J. F. v. d. Meer, te herdenken. Het is niet voor de eerste maal, dat de paro chianen van Driehuis dezen herder feestelijk eeren. Zij herinneren zich ongetwijfeld nog le vendig het 12J4-jarig pastoorsfeest in 1927, dat voor een aantal jaren gevierd is en waarbij zij met dankbare waardeering den trouwen arbeid yan hun pastoor herdacht hebben. Sindsdien heeft Pastoor v. d. Meer een ge deelte van zijn parochie moeten afstaan voor de stichting van de nieuwe parochie te Sant poort. Maar al is de kring zijner parochianen kleiner geworden, de belangstelling voor dit 40-jarig priesterfeest zal ongetwijfeld in om gekeerde verhouding zijn. Na zijn priesterwijding was de jubilaris kape laan in Schoonhoven en Delft en vervolgens pastoor te Hellevoetsluis. Er mag hier wel her innerd worden aan den arbeid, welken Pastoor v. d. Meer verrichtte in het belang van de daar gedetacheerde militairen. De verdiensten, welke hij zich in dit opzicht verwierf, werden door de regeering met een onderscheiding gewaardeerd. De jubilaris kwam naar Driehuis als opvol ger van den zeereerw. heer Pastoor S. v. Ginkel z.g. Hij vond hier destijds een uitgestrekte paro chie, waaronder ook Santpoort nog ressorteerde. Door zijn hartelijken en jovialen omgang won hij spoedig aller harten en met voldoening za gen zijn parochianen hoe hun pastoor, naast de geestelijke zorg, een energieken ijver aan den dag legde voor de verfraaiing van de parochie kerk en onmiddellijke omgeving, waarbij de parochianen hem krachtig ter zijde hebben ge staan. Talrijk zijn de verbeteringen, welke in den loop der jaren het inwendige van de parochie kerk ondergingen. Terwijl aldus het interieur verfraaid werd, kreeg ook de onmiddellijke om geving een beter aanzien. Wij denken verder aan de vernieuwing van het orgel en aan het prachtige H. Hart-monu- ment, dat op het voorplein verrijst, een ge schenk van de parochianen, bij gelegenheid van het koperen pastoorsfeest van den herder. En thans kan pastoor v. d. Meer op 40 jaren van priesterarbeid terugzien, waarvan hij een aanzienlijk deel heeft mogen wijden aan de parochie van den H. Engelmundus. Met dank baarheid zullen de parochianen daarop terug zien, terwijl ook in andere kringen te Velsen met waardeering en hoogachting naar dezen priester wordt opgezien. Ook in Driehuis weet men priesters te eeren en ditmaal zeker wel zeer bijzonder, nu het den eigen parochieherder betreft. Tegelijk met het veertig-jarig priesterfeest van den pastoor, herdenkt de parochie van den H. Engelmundus haar 75-jarig bestaan; na het herstel der Bisschoppelijke hiërarchiê in Ne derland. Want de naam van St. Engelmundus is reeds vele eeuwen aan Velsen verbonden. Immers, St. Willibrord stichtte één van de vijf titelkerken in ons vaderland te Velsen of Valesa, zooais de oude kronieken ons vertellen. St. Engelmun dus was de eerste herder van deze kerk. Zij is tot op heden in stand gebleven en staat in het oude Velsen, vroeger een dorpje, maar sinds het bestaan van het Noordzeekanaal uitgegroeid tot een belangrijke gemeente. De reformatie trof ook Velsen en aldus gins ook het oude kerkje van St. Engelmundus aan de protestanten over, in wier handen het tot dasver is gebleven. In 1624 werd in Velsen een statie gesticht met een schuurkerkje, dat op de plaats stond waar thans de parochiekerk van Driehuis verrijst. De statie werd vanuit Haarlem bediend en zij bleef in stand totdat, na het herstel van de Bisschoppelijke hiërarchie in Nederland, op nieuw een parochie werd gesticht, waaraan vanzelfsprekend de naam van St. Engelmundus verbonden werd. Pastoor van Brussel werd de eerste herder in de herstelde parochie. Men be schikte destijds over een z.g. Waterstaatskerkje, een stijlloos gebouw, dat echter bovendien te klein werd. Zoo werd dan in 1892 de tegenwoordige kerk gesticht, welke in 1893 werd ingewijd. Toen het Noordzeekanaal voltooid was, ver anderde het cachet van Velsen geheel. Aan den mond van het kanaal verrees IJmuiden, waar reeds spoedig een afzonderlijke parochie werd gesticht, die dit jaar haar gouden feest zal vieren. Aan de overzijde van het kanaal ont wikkelde zich Wijkeroog (het tegenwoordige Velsen-Noord), waar in het begin van deze eeuw eveneens een afzonderlijke parochie in het leven werd geroepen. Twee jaar geleden, bij de stichting van de kerk in Santpoort, werd het zuidelijk deel der parochie zelfstandig en tenslotte is onlangs het rectoraat van de eerw. Paters Capucijnen ir. IJmuiden-Oost(vroeger Velseroord) tot zelf standige parochie verheven, zoodat de oor spronkelijke parochie van den H. Engelmundus in meerdere deelen gesplitst is geworden, welke thans alle dichtbevolkte centra vormen. De parochie van Driehuis heeft een belang rijke rol gespeeld in de geschiedenis van de opleiding der priesters. In 1817 n.l. werd door een drietal ijverige priesters de apostolische daad gesteld van de oprichting van het eerste klein-seminarie in den lande. Het waren de zeereerw. heeren van Bommel, van Niel en Prof. R. Wijkersloot, die een gedeelte van hun vermogen beschikbaar stelden om de stichting mogelijk te maken. Zij kochten het landgoed „Hageveld" te Driehuis. waar thans nog de gelijknamige boerderij ligt. Nadat eenige verbouwingen waren aangebracht, werden op den 2en Mei 1817 de poorten van het seminarie voor den eersten student A. O. Quant, den lateren Deken van den Haag, geopend. Met circa 12 studenten werd in October het eerste leerjaar begonnen. Reeds spoedig werden echter van regeerings- zijde moeilijkheden in den weg gelegd en in 1825 moest „Hageveld" helaas op last van de regeering gesloten worden, doch om later el ders luisterrijker te herrijzen. Een der verdienstelijkste herders, welke de parochie van den H. Engelmundus gekend heeft, is zeker wel Pastoor van Ginkel z.g. Wat deze zielzorger aan persoonlijk bezit had, offerde hij aan zijn parochie. In 1902 verrees het gesticht „De Voorzienigheid". In hetzelfde jtaar werden de katholieke scholen gesticht. Het was ook Pastoor van Ginkel, die de Pa ters Capucijnen naar Velseroord bracht om daar hun zegenrijk werk te beginnen. Ongeveer 10 jaar geleden verschenen de Mis sionarissen van het H. Hart in Driehuis en stichtten daar het bekende Missiehuis. En tenslotte kregen de katholieken van Drie huis de beschikking over ,,'t Huis te Velsen" aan den Hagelingerweg, waar sindsdien het parochiehuis is gevestigd, het brandpunt van katholiek vereenigingsleven. Ziehier enkele grepen uit de geschiedenis van de parochie van den H. Engelmundus. Moge in den loop der tijden ook veel veranderd ziin, dankbaar herdenkt men in Driehuis de zege ningen, welke het parochieleven in steeds groo- tere mate heeft gebracht en naar wü hopen in nog stijgende mate zal brengen. Op den naderenden feestdag van Maria ten Hemelopneming zal het 40 jaren zijn geleden, dat de zeereerw. heer J. F. van der Meer, pastoor te Velsen (Driehuis), het priesterschap mocht deelachtig worden. Het is passend, om bij de af sluiting van deze eerbiedwaardige jarenreeks de biizondere verdiensten van den jubileerenden priester, die zich als een markante persoonlijk heid ontpopte, in het volle licht te stellen. Het streven van den feestvierenden parochie herder was er steeds op gericht om door ont plooiing en opstuwing van het binnenkerkelijke leven het contact der aan zijn hoede toevertrouw de zielen met den Schepper te versterken en te verinnigen. Hij verwaarloosde geenszins het ter rein der jeugdzorg of dat der sociale actie en ging op het in onzen tijd zoo sterk-gevarieerd gebied der liefdadigheid zelfs altoos vooraan. Het was evenwel zijn vaste overtuiging, dat bo venal binnen de muren van het kerkgebouw de pijlers moeten worden gelegd, waarop het sub tiele bouwsel der menschelijke ziel zich door alle levensstormen veilig naar het einddoel voeren kan. Met een energie en een doortastendheid, welke menigen jongere wellicht beschamen kun nen, heeft de jubilaris dan ook, vooral in de latere jaren, het terrein der liturgische actie bewerkt. Zijn richtsnoer was de uitspraak van den roemruchtigen Paus Pius X, waarin als eerste en onmisbare bron van den echt-christe- lijken geest der geloovigen werd aangewezen: hun vereeniging met het gemeenschappelijk gebed der Kerk, gepaard aan een daadwerke lijke deelname aan de gewijde plechtigheden. Bijzondere zorg besteedde pastoor Van der Meer aan den gemeenschappelijken zang. Zijn overtuigend woord, verbonden met deugdelijk onderricht in het gregoriaansch op de paro- chieele scholen, vermocht in vele katholieke christenen de behoefte te wekken om, ter ver sterking van het innerlijk leven, hun godsver- eering en geloofsbelijdenis, als in de apostolische tijden, gemeenschappelijk uit te zingen. Eetr sterke voldoening zal het voor den jubilaris zijn, als hij bij de plechtige opdracht van het H Misoffer op zijn feestdag de bijkans algemeene deelname der geloovigen aan den gemeenschaps zang zal kunnen constateeren en ook zal mogen beleven het herstel van een stuk middeleeuw- schen luister: de aanwezigheid van een koor van mannen en knapen, gehuld in het liturgisch gewaad der Kerk en opgesteld in de onmiddel lijke omgeving van den offerenden priester! In woord en geschrift heeft de jubileerende pastoor voorts geijverd voor een ruimer gebruik der volkstaal in de liturgie. In hem vond een warm en overtuigd aanhanger de stelling, dat het voor het slagen der liturgische actie nood zakelijk is, dat aan de moedertaal, waarin de diepste gevoelens van een volk tot uitdrukking komen, een ruimere plaats verleend wordt. Het moet een merkwaardig samentreffen wor den genoemd, dat het ten dage, waarop de pas toor van St. Engelmundus zijn 40-jarig priester feest vieren mag, tevens omstreeks 75 jaren zal zijn geleden, dat de parochie heropgericht werd, zulks temeer, wijl de parochie van St. Engel mundus op een roemrijk verleden bogen mag. Zij stamt toch uit de oudste tijden van het va- derlandsche christendom en heeft, met een korte onderbreking tijdens de roerigste dagen der kerkvervolging, feitelijk bestaan sinds omstreeks het jaar 701. Zij werd opgericht in de dagen dat door St. Willibrordus en zijn benedictijner metgezellen het chistelijk geloof voor het eerst op den vaderlandschen grond werd gepredikt en vond in den H. Engelmundus, den Apostel van Kennemerland, haar eersten pastoor. Nadat ten tijde der onderdrukking van den katholieken godsdienst het kerkgebouw en de overige bezit tingen voor de katholieke gemeente van Velsen waren verloren gegaan, verrees reeds in 1624 op de plaats, waar zich nu de parochiekerk ver heft, een nieuw katholiek bedehuis. Na het her stel der bisschoppelijke hiërarchie werd de (toen maals eenige) katholieke statie van Velsen we derom tot parochiekerk verheven. Nu de geschetste samenval het jubileum van pastoor Van der Meer nog aan beteekenis doet winnen, hebben wij de gunstige gelegenheid te gretiger aangegrepen om aan zijn arbeid de verdiende hulde te brengen en hem daarbij onze oprechte gelukwenschen aan te bieden. Moge de jubilaris tot in lengte van dagen dankbaar en bevredigend op het thans afgesloten tijdvak van zijn priesterleven kunnen terugblikken! Nots. A. Op den feestdag van Maria Hemelvaart zal het vijfentwintig jaren zijn geleden dat de zeereerw. heer A. P. van Eeden, pastoor der parochie van den H. Bavo in Haarlem-Noord, de H. Priesterwijding ontving. Geboren te Noordwijk den 4den Januari 1886, studeerde hij eerst op het Klein-seminarie „Hageveld" te Voorhout en vervolgens op het Groot-seminarie „Warmond". Den 15en Augustus 1909 werd hij op 23-jari- gen leeftijd priester gewijd. Kort daarop volgde zijn benoeming tot kapelaan te Zoetermeer, welke standplaats hij in 1911 ruilde voor Over- veen. Hier was kapelaan van Eeden tevens belast met de zielzorg van het provinciaal ziekenhuis te Santpoort. In 1917 riep de Bisschop hem naar Den Haag, waar hij als kapelaan kwam in de toen pas op gerichte parochiekerk van de H. Liduina. Het jaar 1929 in Mei bracht de promotie tot pastoor. Kapelaan van Eeden werd toen tot pastoor benoemd in Nieuwerkerk a. d. IJsel. Hier was zijn pastoraat van korten duur. Toen 10 October 1932 door den dood van pas toor Dessing z. g. de parochie van den H. Bavo zonder herder kwam, werd op 17 October pas toor van Eeden tot zijn opvolger aangewezen. In deze steeds groeiende stadsparochie bleken vele nooden te bestaan En al heel spoedig was het ideaal van pas toor van Eeden, om hier een nieuwe kerk te bouwen, daar de oude absoluut te weinig plaats ruimte biedt. '"Boever het ideaal van pastoor van Eeden vorderde, daarvan hebben we nog niet zoo lang geleden de resultaten gepubliceerd. De teekeningen zijn gemaakt, Zij hangen ach ter in het kerkportaal. De spaarpot van den pastoor, de bouwdoos achter in de kerk en wat er zoo al vast zit om de finantiën voor een kerkbouw te completeeren, ze zijn jammer genoeg nog niet in zoo gevordenden staat, dat aanbesteding, eerste steenlegging enz. reeds in de pen zijn. Wat pastoor van Eeden voor zijn parochianen beteekent? Er zullen er maar weinig zijn, die niet iets goeds van hun zieleherder weten te vertellen. Uiterst gezet op zijn plichten, een voorbeeldig priester, een ijverig zielzorger, het zijn slechts onnauwkeurige titels, die de figuur van den graag gezienen pastoor kunnen omlijsten. In weer en wind kan men hem aantreffen, rondgaande op zijn fiets door zijn parochie- gebied. De parochiale vereenigingen kunnen niet klagen over een tekort aan belangstelling van den pastoor. Steeds is hij er op uit, om door zijn aanwe zigheid nu eens bij de opening van den R.K. speeltuin, dan weer op de jaarvergadering van een of andere vereeniging, zijn meeleven met het werk, dat er ondernomen wordt, te toonen. Ban—staaltje- "hoe sympathiek de parochianen zelf staan tegenover de bouwplannen van den pastoor, is te vinden in de geweldig geslaagde fancy-fair, verleden jaar voor dit doel gehou den. Wat de viering van het zilveren priesterfeest aangaat: n' deel der parochie, de hoop der pa rochie, de leerlingen van de Philomena-meisjes- school en de Bavo-jongensschool, hebben hun herder reeds gehuldigd, voor zij de groote va- cantie ingingen. Van de meisjesschool kreeg de jubilaris een brevier en van de jongensschool het 3-deelige geschiedenisboek van dr. de Jong. Ook de kleinste peuters, die nog op de be waarschool een deel van den dag zoek bren gen, hebben den pastoor voor de vacantie met alleraardigste voordrachtjes, liedjes en dansjes gehuldigd. Op uitdrukkelijk verzoek van den jubilee renden pastoor zelf, zal de viering van zijn zil veren priesterfeest op 15 Augustus aa. uitslui tend kerkelijk plaats vinden. De benarde tijdsomstandigheden hebben het allergrootste deel tot dezen wensch bijgedra gen. Dinsdagavond 14 Augustus zal de pastoor op feestelijke wijze ontvangen worden binnen het hek van den kerktuin. Om half acht zal de „zilveren" herder dan een plechtig Lof cele- breeren met assistentie. Hierbij zal hem een welkomstlied door de parochianen worden toe gezongen. De feestdag zelf zal worden ingezet met een algemeene H. Communie van alle parochianen, terwijl de plechtige Hoogmis om half elf door den jubilaris met assistentie zal worden op gedragen. Na de Hoogmis wordt de priestercantate „O Priester", woorden van Guido Gezelle en ge toonzet door Mgr. J. A. S. van Schaik, ge zongen. Des middags om twee uur zal in de zaal van de St. Catharinaschool het officieele deel der receptie uitsluitend voor genoodigden aanvangen, gevolgd door een receptie van half drie tot vier uur voor allen, die er belang in stellen den jubilaris hun persoonlijke geluk wenschen te komen aanbieden. Een plechtig Lof zal des avonds den feestdag besluiten. De Z. Eerw. Heer Petrus Joseph Marie van der Burg werd geboren te Berkel den 22en Februari 1883. Reeds op jeugdigen leeftijd toon de zich in hem een geest om dieper in alles door te dringen, een echte lust tot studeeren. Daarbij deed een degelijk godsdienstige opvoe ding haar goeden invloed gelden, ook op de andere kinderen van het gezin: één zuster van den as. jubilaris is te Nijmegen in het kloos ter der Carmelitessen op de H. Landstichting, een andere is Missie-zuster in Afrika en een broer is kapelaan in Lisse. Na een paar jaar van voorbereidende studie op het College der Paters Jezuïeten te Katwijk ging Piet over naar het Seminarie. Ook daar toonde hij zich steeds een zoeker, die de studie ernstig opvatte, zoodat zijn mede-studenten hem doodverfden als een toekomstig professor; nog te meer, omdat hij één professorale eigenschap althans in voldoende mate bezat: de verstrooid heid, waarvan hij nooit geheel genezen is. Ook nu kan hij zijn beste vrienden zonder groeten passeeren; geen onbeleefdheid; hij ziet ze niet! Op 15 Aug. 1909 door Mgr. Callier tot pries ter gewijd, werd hij kort daarna benoemd tot kapelaan in den Beemster, vanwaar hij na een ruim 2-jarig verblijf werd overgeplaatst naar Leiden (6 Jan. 1912). Daar bleek de jonge pries ter echter minder op zijn plaats, zoodat nog in hetzelfde jaar zijn benoeming tot kapelaan in de O. L. V. Hemelvaart-parochie te Gouda volgde. Hier kon zijn werkzaamheid zich rui mer ontplooien. De zorgen voor het ziekenhuis en de militairen-vereeniging waren aan hem toevertrouwd en eischten veel van zijn tijd. Toch verwaarloosde hij ernstige lectuur niet en bleef zich bij voorkeur met godsdienstige vraag stukken bezighouden. In 1920 werd Kapelaan Van der Burg benoemd in Den Haag (Bezuidenhout), waar hij nog enkele jaren heeft samengewerkt met zijn te- genwoordigen collega van Rinnegom: pastoor Looijaard, tot deze naar Rotterdam vertrok. Natuurlijk vond in de Residentie de ijverige priester al spoedig naast zijn parochieel werk arbeid, die hem in 't bijzonder aantrok: het geven van ruimere godsdienstkennis aan hen, die deze ter verdediging van het geloof of tot eigen versterking noodig hadden. Zijn cursus voor beoefenaars der straatcolportage trok ve len en heeft veel goeds uitgewerkt. Velen, die in moeilijkheden verkeerden, kwamen tot hem om oplossing van hun zieletwijfels, en menig afgedwaalde bracht hij op het goede pad terug; verscheidene bekeerlingen hebben aan zijn voorlichting het ware geloof te danken. Uit zijn Haagschen tijd dateert ook een diepzinnig boekje: „Wijsheid van een zelf-denker." Meer malen verschenen van zijn hand in de dag bladen artikelen en boekbesprekingen. Zijn geest van diepzinnigheid kwam ook in zijn predicaties tot uiting, zoodat hij hierin al zeer verschillend beoordeeld werd en nog wordt, al naar den aard en de ontwikkeling van zijn toehoorders. Een volksredenaar is hij daarom niet. Op 31 Mei 1929 werd kapelaan v. d. Burg be noemd tot opvolger van Pastoor Saulenn in de parochie van de H. Margaretha Maria Alacoque te Egmond aan den Hoef. Een gemakkelijke taak heeft hem daar niet gewacht. Wel had zijn voorganger gezorgd voor een flinke nieu we school, een nieuwe kerk en pastorie, maar de financieele zorgen kwamen in de pas ge stichte parochie ook nog op pastoor van der Burg. In de vijf jaren van zijn verblijf wist hij het parochieele leven en de godsdienstige ver eenigingen sterk op te voeren. Geen taak is hem daarvoor te zwaar; zijn werk- en studie- lust zijn voortdurend onverminderd. En nu maakt de parochie zich op om het zilveren feest van haar Herder met eenigen luister te vieren; met luister, zooals het een geëerd priester past, maar al zouden de tijden er niet toe dwingen, hij zelf zou het niet anders wenschen: met eenvoud tevens. Al zijn parochianen zullen er aan meewerken! Zijn vele vrienden, want al is het getal der „in- tiemen" niet zoo groot, vrienden heeft pastoor v. d. Burg vele, zullen dit jubilé voor hem tot een onvergetelijk feest maken. Dat het hem gegeven zij nog vele jaren in Gods wijngaard te werken tot heil van vele zielen! Het Sint Gregoriusblad herdenkt natuur lijk den betreurden Johan Winnubst en zegt dat de R.K. Kerkmuziekschool door geen slag zwaarder getroffen had kunnen wor den dan door zijn heengaan. Het vertelt van de begrafenis, die zooveel kunstenaars en kunst- minnenden tezamen bracht en deelt mede, dat daags na de begrafenis, Zondag 24 Juni, onder de hoogmis in de Utrechtsche kathedraal Win- nubst's missa Puer natus est gezongen werd, als een act van piëteit, onder leiding van dr. A. C. Ramselaar, den muzikalen kapelaan van de kerk, die voor de zaak van de katholieke kerkmuziek zooveel doet. Door de leden van het R.K. Koorcomité wor den gelden bijeengebracht voor een waardig monument op het graf. De heer Willem Maas is bereid gevonden een ontwerp te maken. Winnubst's opvolger, Hendrik Andriessen, wordt door het St. Gregoriusblad met vreugde begroet. Dr. Huigens herinnert O.a. aan zijn miscomposities: „Hij schreef Missa In honorem S.S. Cordis Jesu voor 2 gelijke stemmen en orgel; Missa B.M.V. Assumptionis voor één jongensstem en twee mannenstemmen (deze mis is doorgecom- poneerd)Missa simplex voor drie gelijke stem men a capella; Missa Sponsa Chrlsti, ook door- gecomponeerd, voor 3 gelijke stemmen en orgel. Van de eerste mis in honorem S.S. Cordis, even eens doorgecomponeerd, kunnen thans alleen nog de vaste gezangen gezongen worden, om dat sinds een paar jaar tekst der wisselende gezangen veranderd werd. Jammer dat deze mis sen zoo weinig gezongen worden. Men zal zich wellicht met eenige moeite in zijn stijl moe ten inwerken. Is men daarover heen, dan zal men altijd meer waardeering krijgen voor deze hoogstaande, In-kerkelijke, oorspronkelijke en waarlijk eigentijdsche werken." „De muziek van Andriessen staat onder Fran- schen invloed; ook Diepenbrock heeft, evenals op Winnubst, sterk op hem ingewerkt. Dresden schrijft: „Zijn muziek, stil, ingeto gen, af en toe wat te vlak (in ieder geval: sober en verpuurd. Red. St. Gr.bl.), neigt naar het contemplatieve, verheerlijkende, en vindt haar uitgangspunt in een sfeer van devotie, waarin hij behoefte heeft te leven." Inderdaad, zijn muziek heft omhoog, voert naar hemelsche sferen; is inderdaad een ele- vatio mentis ad Deum. Zijn kerkmuziek in t bijzonder is hiëratisch, daarbij uit ware inspi ratie geboren, van hooge artistieke kwaliteiten, technisch voldragen en oorspronkelijk. Van An driessen, verschenen eenige liturgische compo- sitiën als bijlagen van het St. Gregorius-Blad. We mogen koor, geestelijkheid, kerkbestuur en parochie der kathedrale kerk te Utrecht met deze benoeming gelukwenschen. Ook den heer Andriessen zelf, die hier een werkkring vindt, welke geheel past bij zijn geest en talent, en waarin heerlijke muzikale perspectieven voor hem geopend liggen." Ook over den onlangs overleden oud-vicaris van het Aartsbisdom en oud-deken van Utrecht, Mgr. B. A. de Wit, valt goeds te zeggen in ver band met onze kerkmuziek. „Wanneer w« hem hier een gedachtenis wij den, aldus de redacteur, is het uit erkentelijk heid voor de warme belangstelling, die hij steeds voor de kerkmuziek getoond heeft, alsook voor den steun, die hij aan de kerkmuzikale actie in het Aartsbisdom steeds zoo gaarne en ten volle heeft willen verleenen. De kerkmuziek mag hem dankbaar zijn en als een uiting van dank baarheid is dit woord, hem hier gewijd, bedoeld. Om zijn hulp of advies als het de kerkmu ziek betrof klopte men nooit te vergeefs bij hem aan. Hij hielp met woord en daad en de wijze, waarop hij het deed, verried de bijzondere genegenheid, die hij voor de kerkmuziek koes terde. Hij beschouwde het als een plicht, als een soort roeping, om als beschermer en bevor deraar van de kerkmuziek op te treden, waar ook de gelegenheid daartoe zich voordeed: hij zag de groote beteekenis van goeden kerkzang voor zangers en geloovigen, voor den bloei van het parochieleven. Hij bezat een natuurlijk gevoel voor muziek, die den geest der liturgie ademde, maar tevens op artistieke wijze werd uitgevoerd. Die muziek sprak hem aan, vond een gereeden weerklank in zijn kinderlijke ziel, in de vroomheid van zijn gemoed. Wars van alle gekunsteldheid, de eenvoud en oprechtheid in persoon, vond zijn godsvrucht voedsel in de producten der kerke lijke toonkunst, als deze èn in zich èn in de wijze van vertolking werkelijk „musica sacra" mocht heeten. Vol geestdrift kon hij spreken over de werken van Palestrina, over uitvoerin gen van klassieke meesters, die hem eens ge pakt hadden, en die nog lang in hem naklon ken. Bijzondere belangstelling had hij voor klokken, hij sprak er gaarne over, toonde van verschillende kwesties op de hoogte te zijn. 'Van 19251932 was hij voorzitter van de Commissie van Beheer der RE. Kerkmuziek school, en vele jaren lid der Commissie van Toezicht op de kerkmuzikale uitvoeringen in het Aartsbisdom. God moge zijn trouwen dienaar het loon schenken der eeuwige vergelding. HiJ ruste in vrede." In den tijd dat het provincialisme hoogtij vierde, kon men zoowat in elke provincie 'n onderwijsinrichting vinden, die in zekeren zin dienst deed als „hoogenschool". Verschil lende athenaea ol illustre scholenen verrezen naast de twee eigenlijke universiteiten van Lei den en Franeker. De inwijding van de Leidsche Universiteit had plaats op 8 Februari 1575 met een plechtige rede van dominéé Caspar Coolhaes, dus ruim een maand nadat de Staten van Holland en Zeeland tot de oprichting der Hoogeschool be sloten hadden (3 Januari 1575). Heel de opzet is trouwens snel in zijn werk gegaan. Voor het eerst vernemen we van dienovereenkomstige plannen in een brief van den Prins van Oranje aan de Staten, 28 December 1574, dien hij medegaf aan mr. Jacques Tayaxt, die de voor stellen des Prinsen mondeling verdedigen zou bij de Heeren. De Statenvergadering van 2 Januari d.a.v. hoort den brief voorlezen door mr. Paulus Buys, terwijl Tayart zijn pleidooi voert en daarin o.a. Leiden noemt als een geschikte plaats voor de stichting. De bedoeling van den Prins met de Hoogeschool was haar tot steun te doen zijn voor de vrijheid, niet alleen in godsdienstige zaken, maar ook tot welvaart der burgerij. De Prins had er spoed achter gezet, in de overtuiging, dat van de stiohting niets komen zou, als men na onderhandelingen met den vijand vrede sloot. Deze zou van de Universiteit niets willen weten. In 's Prinsen brief en in Tayart's verdediging daarvan is alleen sprake van een theologische faculteit, met, als noodzakelijke voorbereiding voor alle hoogere studie, een facultaa Artiuxu, waar Philosophia en Mathematica gedoceerd zullen worden; Rechten en Medicijnen worden, voorloopig,, uitdrukkelijk uitgesloten. Op 3 Januari valt, na ruggespraak met de Leidsche magistraten, het besluit der Staten, terwijl de afgevaardigden drie heeren aanwijzen om de voorbereidende werkzaamheden te lei den: Jan van der Does van Leiden, mr. de Co- ninck, burgemeester van Delft en Gerrit, van Hoogeveen, secretaris der stad. In dit besluit is sprake van twee faculteiten, een theologische en filosofische. Nog dien eigen dag ontwerpt genoemde secretaris een concept voor de op richting en daarin is pas sprake van vier fa culteiten omdat die der rechten en die der me dicijnen in het concept opgenomen worden. (Een en ander uit dr. Molhuysen's artikel: .Oranje en de Leidsche Universiteit'' in den Gids, Oranjenummer 1934). Dominéé Coolhaes dan sprak de openings rede. Coolhaes was eerst een Karthuizer monnik, die in 1560 naar het Lutheranisme overging, meteen ook predikant werd te Taarbach aan den Moesel en daarna te Siegen in het Nassau- sche om in 1566 te Deventer aangetroffen te worden als gereformeerd predikant; vanwaar hij op 6 Mei 1567 naar Duitschland vluchtte, waar hij tegenwoordig was op het welbekende Convent te Wezel (1568). Vijf jaar later was hij predikant te Gorcum, terwijl Leiden hem be riep in 1574. Bij de inwijding van de Leidsche Universiteit sprak hij een rede uit getiteld: „De sacrosanctae theologiae laudibus." Dit is dan ook buiten een paar maanden les over den brief aan de Galaten het voornaamste dat Coolhaes pres teerde. Want niet lang daarna werd het duide lijk, dat Caspar Coolhaes evenmin Gerefor meerd als te voren Roomsch was, hij is dezelfde die in zijn „Cort warachtig verhael van tsorge- licke vijer" de pastoors laat zeggen (nadat zij hun bediening kwijt raakten)„ik weet wat ik doen zal, ik word kettersch predikant." Zoo zul- leg de meeste pastoors er wel piet over gedacht hebben omdat zij nu eenmaal niet hetzelfde waren als Coolhaes. Want alhoewel hij in het zelfde „verhael" vreeselijk afgaf op de „confu- sum chaos" hier te lande en op de onordelijk heid, getuigt hijzelf van weinig orde-zin als hij, te Middelburg op de Synode der Gereformeerde Kerken ter verantwoording geroepen, doodkalm ten antwoord gaf, niet opnieuw een juk op zich te willen nemen nadat hij het Roomsche had afgeworpen, al was het dan ook een synodaal juk. Maar het mooiste is nog, dat deze Coolhaes van de predikanten zegt: „Velen waren mis- priesters en kloosterlingen geweest, die het pausdom niet hadden verlaten, maar van het pausdom, dat hen aan den kost hielp, verlaten waren." Wat zullen zijn voormalige Karthuizer broe ders wel gedacht hebben! Deze libertijn Cool haes stond dus achter den katheder bij de ope ning van Leidens Hoogeschool. In zekeren zin was de Universiteit een uit komst, want tot heden moesten de ouders hun zoons naar het buitenland zenden om te stu deeren, wat gevaarlijk was tengevolge van de „langduyriche Crychs-beroerten." Leiden kreeg behalve Coolhaes, de eerste pro fessor in de theologie, direct nog vijf profes soren: twee in de rechten, evenveel in de medi cijnen en één in de wis- en sterrekunde. Bij de oprichting werd direct een academische recht bank ingesteld, precies zooals dat in het buiten land gewoonte was. De Prins van Oranje had zelf in de statuten van 2 Juni 1575 vastgesteld: „dat alle studen ten, officieren, Bodellen, secretarius ende dier- gelijcke van de Universiteyt, zoowel in Civile als Criminale saecken, 't zij of zij ageren, ofte geconveniëert mogen worden, te rechte zullen staen, voor den rector ende zijne Assesseurs mitten Burgemeesteren, ende twee schepenen, Meesters derzelver stede, 't zij oft de selve met studenten, ofte met Borgeren te doen mochten hebbes.... ende en zal den officier yan der stadt niemandt, student ofte lidmaedt van de Universiteyt zijnde, in apprehensie mogen ne men dan nae voorgaande resolutie van den Rectoor en de Burgemeesteren, alleen uytgeseyt den ghenen die hij in zwaere, ende enorme de licten oft feyt bewinden sal" (Dr. S. D. v. Veen, Het Academieleven", 11). De hoogleeraren van Leiden waren alleen on derworpen aan het Hof van Holland. Het onderwijs in Leiden werd gegeven in het voormalige St. Barbara-klooster. In de Bijdra gen van het» bisdom Haarlem vinden we in deel I (16 en 17) onder 27 Juni 1575 aangeteekend: „Leydensis Scolae erectae, ubi pseudo-Theolo- giam prius docuit Danaeus Gallus." Heelemaal juist schijnt het niet te zijn. Casper Coolhaes is namelijk ook professor geweest, al duurde dit professoriaat slechts eenige maanden. Naar de gegevens die ons ten dienste staan, kwam Da naeus veel later te Leiden, want hij is van 1574 1581 predikant en professor te Genève. Eerst dén komt hij voor een korten tijd naar de Nederlanden om direct in conflict te komen met den onevenwichtigen, doch invloedrijken Coolhaes en de magistraten van Leiden. Daar om zien we een jaar later de kalme man weer naar het Zuiden vertrekken, alhoewel de Mid- aelburgsche Synode hem in het gelijk had ge steld tegenover Coolhaes en het stadsbestuur. Danaeus was korten tijd leeraar aan het juist gestichte Athenaeum te Gent en vertrok daarna naar Frankrijk. Merkwaardig is dat een niet gering gedeelte van de inkomsten der Hoogeschool afkomstig was uit de abdij van Egmond. De Leidsche bibliotheek is later pas gaan groeien: hooge bedragen werden daarvoor niet uitgetrokken. De curatoren stelden in 1681 bijv. voor jaar lijks driehonderd gulden te besteden voor aankoop van boeken; soms werd uit de slof ge schoten: in 1629 werd aan prof. Jac. Golius, die naar het Oosten geweest was en een geheele verzameling Oostersche boeken medebracht f 4500.uitbetaald, terwijl in 1690 een bedrag van ƒ33.000.— besteed werd om de kostbare boeken en manuscripten van Isaac Vossius in bezit te krijgen. Doch als de Leidsche Universiteit het had moeten hebben van den ankoop, dan was er niet veel van terecht gekomen. Men rekende als het ware op geschenken en legaten. In 1609 vermaakte J. J. Scallger zijn verzameling hand schriften en in 1668 werd de bibliotheek aange vuld met een zeldzame collectie Oostersche boe ken en handschriften, vermaakt door Levinus Wamerus, resident van de Porte (dr. S. D. v. Veen, a.w. 13). Twaalf Jaar na de stichting kreeg de Hooge school eerst haar hortus botanicus. En eerst zeventien jaar later dacht Leiden officieel aan de arme studenten, door het stichten van een Staten-college, voor theologen, welke „de exces sive costen, die te Leyden in der universiteyt vallen, neyt en connen dragen." Het aantal min vermogende studenten dat van het Staten-col lege profijt trok, was gemiddeld vijftig per jaar, die tegelijk kost, inwoning en leiding bij hun studiën ontvingen. Deze collegianten moesten instemming betuigen met de Gereformeerde leer en een eed van trouw en goed gedrag zweren. Eenzelfde onderteekening werd van de hoogleeraren geëischt. Te Leiden werd daar niet él te veel ernst mede gemaakt: in 1670 werd er een professor in de wijsbegeerte be noemd, de Amsterdamsche geneesheer de Vol der, die niet gedoopt was, „dus ook geen be lijdenis gedaan had," terwijl de Goudsche dok ter Arnoldus Seyen tot hoogleeraar in de medi cijnen en botanie benoemd werd, zonder be lijdenis des geloofs te hebben afgelegd. Toen de Synode er zich mede bemoeide, heeft Seyen gauw belijdenis gedaan en de Volder, die eerst tegensputterde, deed hetzelfde na eerst ge doopt te zijn. Veel beteekenis hadden de onder teekening en de eed dus niet. Er was ruime vrij heid voor de professoren. Toch bestond er een soort controle. Bijvoor beeld werd in 1673 prof. Theod. Cranen, hoog leeraar in de filosofie en onder-regent van het Staten-college van de beide functies ontheven, omdat hij nog al veel sympathie koesterde yoor de Cartesiaansche wijsbegeerte. Het moet een troost voor hem geweest zijn, dat hij, naar de meening der curatoren, toch nog geschikt bleek om als gewoon leeraar in de geneeskunde aan gesteld te worden. Dus geheel vrij waren de hoogleeraren óók niet. Wat wel bleek uit de bepaling der cura toren, dat de professoren gehouden waren de openbare lezingen geheel uit het geheugen te houden De controle was lang niet overbodig! Want de geleerde heeren offerden wel eens meer aan Bacchus dan aan Minerva en in 1678 moest de Leidsche hoogleeraar Uchtmannus een aanzien lijke tractementsvermindering ondergaan, om dat hij onbetamelijk en nalatig was jegens de studenten! (a, w. 27). Bacchus was veelal de lievelingsgod. Wat ons niet verwondert als we lezen, dat de heeren professoren vrijdom van stedelijke rechten en accijnzen hadden voor twee okshoofden wijn en twaalf tonnen vreemd bier, dat was per maand veertig liter wijn en honderdzestig liter bier. Gaat nog al, dunkt ons. Doch de heeren had den er niet genoeg aan, meenden zij, en vroe gen meer aan Gedeputeerde Staten. Wat zullen de studenten dan wel te klagen gehad hebben, die „slechts de helft van den vrijdom der professoren ontvingen. J. LAMMERTSE Lz Amsterdam-Oost. Ter blijde viering van het veertigjarig pries terfeest van den zeereerw. heer Franciscus An- tonius Maria Lucassen, pastoor der parochie van de H.H. Engelbewaarders te 's-Gravenhage organiseerden zijn parochianen een grootsch gedachte hulde, die hedenavond om half acht wordt ingezet met ontvangst, plechtig Lof en serenade. Morgen zal een plechtige Hoogmis door den jubilaris worden opgedragen en zal hij 's middags in Castoria worden gehuldigd.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1934 | | pagina 11