Het monster van Loch Ness
OUDEGENEVER
KWIEK EN VIEF
JCet mfiaal van dan daa
PER VLIEGMACHINE DE WERELD ROND
c
Gelouterd
FI.3.60P.LITER
ONVOLMAAKTE FOTO'S
LETTERKUNDIGEN IN DE
POLITIEK
ONDER WATER
De idioot
Alle abonné'sW.ÏÏÏ «rrjrST=.5 f3000.A^TS^XXS^ BffiTSS 750.- ffiaïïrtfiS 1250.- K «S
ZATERDAG 18 AUGUSTUS 1934
Reeds bijna tien maanden houdt
het ondier thans de belang
stelling gaande
Voor- en tegenstanders
Alexandre Dumas père liet zich in
1848 candidaat stellen, maar
werd niet gekozen
Zijn verdiensten als
werkgever!
Worden de menschen
steeds grooter?
Metaal om te weven
„Witte Valk" doctor
honoris causa
Noenkoen tot 7300 M.
bestegen
Reorganisatie van de
New-Yorksche politie
New York congresstad
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
NAAR HET SPAANSCH
De monstroloog (dit is niet het eerste woord
dat niet bestond vóór het werd uitge
vonden) Sir Edward Mountain heeft de
vorige maand wachters opgesteld aan de oevers
Van Loch Ness, en dezen hebben „het" monster
meer dan twintig malen gezien en er een aan
tal foto's van genomen.
Voor de anti-monsterpartij is dit ongetwijfeld
een tegenslag, maar zij heeft den moed nog
niet opgegeven. Ofschoon de foto's, voor zoover
wij ze gezien hebben, zeker nogal monsterlijk
zijn, kunnen zij niet als doorslaande bewijzen
gelden voor het bestaan van het ondier, dat nu
reeds bijna tien maanden lang het voorwerp van
zooveel belangstelling is. De opnamen zijn uit
den aard der zaak zeer onvolmaakt; zij werden
gedaan zonder dat gunstige lichtcondities afge
wacht konden worden, en bovendien in groote
haast daar het monster indien het er werke
lijk een was onmiddellijk na zijn verschijning
Weer verdwijnen kon. Bovendien bevonden de
aan den oever staande fotografen zich steeds
op vrij grooten afstand van hun sujet.
Opnamen van land- en waterschappen vertoo-
nen menigmaal beelden, die veroorzaakt worden
óf door het vallen van schaduwen, óf door de
beweging van het water, en welke bedrieglijk
gelijken op bestaande of fantastische dieren, en
zelfs op menschen. Wie het Loch Ness kent, weet
dat het, vooral bij eenigszlns onstuimig weer,
«en luguberen indruk maken kan, en dat het
dan afgezien nog van drijvende boomtakken
enz., vaak „gedaanten" en vormen te zien geeft,
welke sterk op de fantasie inwerken. De foto's,
voor zoover wij ze gezien hebben, konden ons nog
steeds niet ervan overtuigen dat het meer wer
kelijk door een geheimzinnig monster of ge
lijk een schrijver in een^der bladen onlangs vol
hield door een heele familie van monsters
bewoond wordt. Hiermede willen wij niet zeggen
dat dit niet het geval is of zijn kan, maar wel
dat het bewijs nog niet geleverd is.
Men heeft reeds veel moeite gedaan om uit
de verklaringen van de velen, die den laatsten
keer het monster gezien hebben of meenen
gezien te hebben een min of meer nauw
keurige beschrijving van het beest te distillee-
ren. Zoowel die verklaringen als de beschrijving
waaraan zij ten grondslag liggen, geven den ge-
heimzinnigen Loch-bewoner ongeveer het voor
komen dat volgens de reconstructies, eenige van
de meest populaire prehistorische dieren gehad
zouden hebben. Van het eerste oogenblik af dat
in October het beest gesignaleerd werd, heeft
men er de voorstelling aan gehecht van een
„monster", en vele waarnemers hebben zich on
getwijfeld door deze voorstelling laten beheer-
schen. Zij zochten naar een „monster" en wa
ren dus geneigd conventioneels monstervormen
en afmetingen toe te kennen aan al wat zich
even boven de oppervlakte van 't meer vertoon
de. Aldus is men er thans toe gekomen te geloo-
ven in het bestaan van een amphibie, ongeveer
12 M. lang, met kleinen kop, Cylindervormig
lichaam met „bulten" (dié evenwel, gelijk bij een
slang, wellicht geen uitwassen van het lichaam
zijn, doch bij de voortbeweging schijnbaar ont
staan) en vinvormige vlerken, welke het dier in
staat stellen met groote snelheid het water te
doorklieven. Dit alles is mogelijk; wanneer er
een monster (of 'n heele familie van monsters)
leeft in het Loch Ness, dan kan het zeer goed
een overlevende blijken te zijn van een geslacht
dat men sinds lang uitgestorven waande. Maar
op het oogenblik lijken de beschrijvingen te zeer
op de voorstelling, die u en ik zich nu eenmaal
van een watermonster vormen dan dat wij de
Waarnemers niet er van verdenken zouden het
waargenomene te hebben gecompleteerd met
wat hun fantasie aanschouwde.
De „voorstanders" van het monster en
onder hen bevinden zich personen die van ge
slacht op geslacht in deze streek gewoond heb
ben beroepen zich er op dat ook vroeger zulke
dieren waargenomen zijn geworden, maar dat de
verklaringen van ooggetuigen dan steeds als
„bakerpraatjes" beschouwd werden. Thans
blijkt dat verhalen omtrent geheimzinnige
meerbewoners reeds eeuwen lang aan de oevers
van het Loch de ronde doen, en om de zooveel
dozijn jaren geïllustreerd worden met berichten
van ooggetuigen, die er een in levenden lijve
waargenomen hebben.
Wij stellen ons niet „partij"; wij zijn geen
monstrologen. Maar wij constateeren dat de in
tien maanden tijds verzamelde „bewijzen" alle
tezamen nog steeds uiterst zwak zijn en dat nog
niet één ernstige poging om het monster van
nabij te zien laat staan te vangen is aan
gewend.
Moeten letterkundigen deelnemen aan den
verkiezingsstrijd, is een vraag geweest,
die ten tijde van Alexander Dumas père
eens in Frankrijk werd gesteld. Dumas fils ver
klaarde zich er tegen, maar zijn vader schijnt
niet van hetzelfde gevoelen geweest te zijn, want
bij de verkiezingen van 1848 heeft hij zich can
didaat gesteld. Zijn geloofsbelijdenis is een waar
meesterstuk, dat elk opgeschroefd manifest van
zijn opvolgers in de candidatuur in de schaduw
stelt. We laten dit hier curiositeitshalve volgen:
Aan de werklièden.
Ik stel mij candidaat voor de Volksvertegen
woordiging. Ik vraag uw stemmen. Ik grond mijn
aanspraken op de volgende feiten:
Zonder zes Jaar opvoeding, vier jaren nota
riaat, zeven jaren bureaucratie mede te rekenen,
heb ik twintig jaar lang tien uur per dag ge
werkt: 73.000 uren.
In die twintig jaren heb ik 400 boekdoelen en
35 tooneelstukken geschreven.
Van die 400 boekdoelen werden gemiddeld in
druk 400 exemplaren verkocht voor 5 francs per
exemplaar fr. 11.853.000.
De 35 tooneelstukken door elkaar genomen elk
100 maal gespeeld fr. 6.360.000.
Mijn boekdeelen hebben opgebracht:
Aan de zetters fr. 264.000
Aan de drukkers 528.000
Aan de papierkoopers 633.000
Aan de innaaiers 120.000
Aan de boekverkoopers ....t2.400.000
Aan agenten voor het buitenland 1.600.000
Aan de commissionnairs 1.600.000
Aan de expeditiekantoren 100.000
Aan de leesbibliotheken 4.580.000
Aan de teekenaars28.000
Totaal fr. 11.853.000
Mijn tooneelstukken:
Aan de directeurenfr. 1.400.000
Aan
99
1.225.000
Aan
210.000
Aan
99
140.000
Aan
de eigenaars van zalen
99
700.000
Aan
99
350.000
Aan
de wachters en pompiers
99
70.000
Aan
70.000
Aan
50.000
Aan
525.000
Aan
99
60.000
Aan
257.000
Aan
630.000
Aan
80.000
Aan
20.000
Aan
de assuradeurs
19
60.000
Aan
de bureaulisten en tooneelbe-
19
140.000
Aan
180.000
Aan
de kappers en kapsters
19
93.000
Totaalfr. 6.360.000
Het dagelijksch salaris op 3 francs gesteld,
hebben mijn boeken, daar er 300 werkdagen in
het jaar zijn, gedurende twintig jaar 692 per
sonen salaris opgeleverd.
Van mijn tooneelstukken hebben in Parijs
gedurende tien Jaar 347 personen geleefd. Dit
cijfer verdriedubbeld, is voor de geheele pro
vincie 1041. Hierbij gevoegd de werksters,
claqueurs, fiacres, 70. Totaal 1458 personen.
Tooneelstukken en boeken hebben gemiddeld
dus het werk van 2160 personen bezoldigd. Hier
onder zijn de Belgische nadrukkers en de ver
talers niet begrepen.
ALEXANDRE DUMAS
Ondanks zijn welsprekende cijfers omtrent
zijn verdiensten als werkgever, werd Alexandre
Dumas niet gekozen.
is onze „Omroeper". Eiken avond weer opnieuw
spreekt hi) in 75.000 gezinnen, waar hij steeds
een trouw gehoor vindt. Zaken-Omroepers 50
ct. per regel. Particuliere Omroepers 20 ct. per
regel. Betrekkingen (gevraagd en aangeboden)
10 ct. per regel.
miumiimim
llllllllllllllllis
Nu de stratosfeer ontdekt is
En reeds taam'lijk overbrugd,
Schijnt de studie van het luchtruim
Wel een beetje van.... de lucht!
Dus men zoekt het onder water
Met een nieuw soort duikballon,
Om de diepte te bekijken,
Wat te voren nog niet kon.
1 't Is nog wel geen duizend meter,
Maar het is dan toch een sport,
I Die warempel reeds door vrouwen
Water-vlug beoefend wordt!
1 Echter is het onder-water
Toch geen nieuwtje, dat men schiep
Want reeds lang bestaat dit kunstje,
Ook al gaat het niet zoo diep!
Nog geen drie uur onder water
In een soort gesloten flesch
Durft men na zóó'n akkefietje
Reeds te praten van succes?
Reeds te praten van die typen,
Met een fuif tot studie-bron,
Die het heel wat langer kunnen,
Zonder hulp van duikballon?
MARTIN BERDEN 1
(Nadruk verboden)
iiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiimiii?
Eenige maanden geleden hebben de Zwitser-
sche militaire autoriteiten reeds vastgesteld,
dat de gemiddelde lengte der recruten, belang
rijk grooter was dan afgeloopen jaren het geval
was. Een nader onderzoek wees uit, dat sinds
1921 ieder jaar de gemiddelde lengte met eenige
millimeters toegenomen was.
Uit de Vereenigde Staten komen nu eens
luidende berichten. Dr. Frank Boas heeft ge
constateerd dat de gemiddelde lengte van per
sonen van het blanke ras op het oogenblik vijf
centimeter grooter is dan zeventig jaren ge
leden.
Een Amerikaansch ingenieur heeft een pro
cédé ontdekt, waarop inmiddels reeds patent
aangevraagd is, om metaaldraad te vervaardi
gen, dat zoo zacht en soepel is, dat deze iedere
vergelijking met textielgarens kan doorstaan.
Dit metaalgaren kan met andere garens ge
mengd worden, zoodat men een uiterst sterk
weefsel verkrijgt. In vakkringen is men van
oordeel, dat indien de garens uit koper ver
werkt worden, de weefsels eveneens een elec-
trischen stroom kunnen geleiden, waardoor dan
weer nieuwe perspectieven op electro-technisch
gebied geopend zouden kunnen worden.
De medicijnman der Zwartvoet-Indianen
„Witte Valk" is door de Columbia-Universiteit
tot doctor honoris causa in de medicijnen be
noemd. Terzelfder tijd is hij echter door het
opperhoofd van den stam verbannen.
Prudence zei tegen zichzelf, dat ze vol
maakt gelukkig was. Ze wist weliswaar
heel goed dat ze zichzelf hiermede een
leugen vertelde, doch daarvoor was ze een
vrouw.
Het was buitengewoon warm weer, hoewel
het zomer was. De boterbloempjes glansden in
de weide goudgeel, terwijl de brandende zonne
stralen ze overgoten, de lucht was diep blauw,
er lag een bekorende frischheid in 't kabbelen
van water aan haar voeten, terwijl ze in het
gras aan de rivier lag.
Prudence droeg een japonnetje, waarin ze
r.og mooier was dan gewoonlijk. Naast haar lag
een doos bonbons, in haar handen hield zij een
boek, dat zij meegenomen had voor het geval
zij wilde slapen.
Overal om haar heen heerschte diepe rust.
Zoo nu en dan kwekte een kikker, zong een
vogel, plaste een eendje in het kroost. Even
te voren was een visscher voorbijgegaan, die
haar op een eigenaardige manier gegroet had.
Prudence vond het een allesbehalve prettige
ontmoeting, want in het dorp beweerde men
dat deze man niet goed bij het hoofd was, men
noemde hem zelfs „de idioot". Maar hij was
nu uit het gezicht verdwenen, zoodat zij zich
niet meer ongerust maakte.
Eensklaps echter zag ze, dat een hengelstok
uit het riet te voorschijn kwam en ze bemerkte
kort daarop dat het snoer in het water werd
gelaten.
Hoe het kwam, wist ze zelf niet, doch ze kon
de verzoeking niet weerstaan een steentje op
te nemen en dit vlak bij den dobber te laten
neerkomen. Er werd een uitdrukking gehoord,
die sterk disharmonieerde met de omgeving.
Terrence West zag vuurrood van woede, toen
hij uit het riet te voorschijn kwam. Hij ontdekte
Prudence en werd op slag bleek. Daarop nam
hij zijn pet af en zei op killen toon: „Zoo. heb
jij me dat geleverd? Allemachtig aardig van je.
dat moet ik zeggen, al heb je dan ook onze
verloving verbroken, dan is dat nog geen reden
om me dwars te zitten, als ik zit te visschen.
Vind je zelf wel?"
Prudence trok een gezicht en trok haar
slanke schouders op. Ze wendde zich om en
zocht een bonbon uit de doos.
„Ik had er geen flauw idee van, dat jij ach
ter het riet verscholen zat," zei ze uit de hoogte
„Dan had ik heusch niet een dergelijke aar
digheid uitgehaald."
„Je wist heel goed dat ik hier vandaag zou
gaan visschen," zei Terrence op verwiitenden
toon.
„Dacht je soms, als ik dat geweten had, dat
ik dan naar dit gedeelte van het land was
gekomen?" banstte ze uit. „Doe me een genoe
gen en hou op met je argumenteeren. Ik geef
je geen antwoord meer, want ik heb hier een
heel mooi boek."
„Een kookboek?" vroeg hij.
„Ach, wat ben je geestig. Maar ik heb al ge
zegd dat ik niet meer met je wensch te praten."
„Goeden dag," zei Terrence met een buiging.
„Goeden dag."
Doch eensklaps keerde Terrence zich om en
stond stil.
„Luister eens naar me, Prudence," zei hij,
„het is niets dan onzin, waarover we gekibbeld
hebben."
„Wat een zegen dat ze zoo klein is. Wil je
zoo goed zjjn door te loopen?" zei Prudence
smalend.
„Als je er op staat, natuurlijk," zei hij aarze
lend, „maar ik geloof toch heusch dat wij het
nog eens moeten uitpraten. Waarom ga Je niet
met me naar den overkant van de rivier. Het
water is niet diep hier, ik zal je wel dragen."
Prudence opende haar boek.
„Ik heb je gisteravond al gezegd," zei Pru
dence, „dat ik geen woord meer met je spre
ken wil."
„Mag ik je naar den overkant dragen?" bleef
hij aandringen.
„Wanneer ik zoo dom was je dat toe te staan
zou je me weer met je dwaze en leugenachtige
liefdesbetuigingen lastig vallen," zei ze plechtig.
„Ik zal heusch niet over liefde praten," zei
Terry, „ik beloof het je. Er zijn op het oogen
blik belangrijker dingen. Vertel me eens, heb
je zooeven iemand voorbij zien gaan?"
ri.™
Moeilijkheden hadden we echter niet en het
gelukte ons het oestel veilig en wel in een der
Oost-Finsche meren te doen landen. Toen
we ons georiënteerd hadden, bleek, dat we nog
eenige uren moesten vliegen, om de stad Kajana
bij het groote Ulea-meer te bereiken. We stegen
weer op en bereikten veilig bovengenoemde
plaats.
Daar zochten we spoedig een hotel op waar
we ons heerlijk verfrischten om daama een
heerlijk maal te bestellen. Sjonge, dat was weer
eens leven. Juist toen we met ons maal klaar
waren, kwam er een bediende, die ons zei dat
er een paar heeren op onze kamer zaten, die
ons wenschten te spreken. Wie zouden dat wel
kunnen zijn? Familie of bekenden hadden we
zoover we wisten hier niet.
In onze kamer bevonden zich twee heeren
die zich voorstelden als politiebeambten. Ze
vroegen naar onze papieren, doch we moesten
bekennen dat deze ons in Rusland waren afge
nomen. De beide mannen vroegen ons daarop
met hen mede te gaan naar het politiebureau.
Daarop, stapten we gezamenlijk in een auto.
Onderweg vroegen we den beiden mannen wat
ze feitelijk met ons voor hadden, doch ze deden
net of ze niets hoorden. Steeds verder ging
de tocht. De stad hadden we reeds lang ver
laten, doch geen politiebureau nog gezien. Ein
delijk kwamen we aan een klein plaatsje. Daar
ontdekten we, dat we aan de Finsch-Russische
grens stonden.
„Ja, den idioot. Maar nu zeg ik niets meer
tegen je. Wil je alsjeblieft onthouden, dat ik je
niet meer ken?"
Terrence boog en verdween.
Tien minuten later verscheen hij weer. Dit
maal rende hij alsof de duivel achter hem
aanzat.
„Gauw," hijgde
hy, „laat me je
naar den overka
kant dragen,
vlug"!
„Ben je krank-
zinnig gewor
den?" vroeg ze
ijskoud.
„Neen, maar die kerel wel," zei hij, „kijk
maar eens achter je. We moeten zoo gauw mo
gelijk zien te ontkomen en ons in het riet aan
den overkant verstoppen. Kijk toch, als Je me
niet gelooft."
Prudence keek.
De idioot kwam op hen afstormen, zwaaiend
met een mes, dat hij in zijn hand hield en
met een werkelijk beangstigend gezicht.
„Hij.... hij.... heeft een mes," stamelde zij.
Terrence nam haar in zijn armen en ze klem
de zich aan hem vast.
De idioot merkte hen niet op en stormde
verder, terwijl zij aan den overkant tusschen
bet riet verscholen lagen.
Rust en vrede keerden weder.
Een kwartier later trok Prudence, ten teeken
van verzoening, Terrence aan zijn neus en
vroeg: „Biecht eens op, hoeveel heb jij aan
dien idioot gegeven, om die comedie te spelen?"
Hij kleurde. „Wat ben je toch slim! Een
rijksdaalder," bekende hij.
Ze leunde tegen hem aan en glimlachte in
zichzelf.
„Voor een idioot is hij nog zoo gek niet,"
zei ze.
„Hoe zoo?" wilde hi) weten.
Prudence keek droomerig over het water.
„Omdat ik hem drie gulden had gegeven."
Twee Engelsche officieren, de luitenants Har
rison en Walker, zijn van hun Noenkoen-expe-
ditie te Srinagar teruggekeerd. Zij hadden ge
poogd de 7780 Meter hooge Noenkoen, een der
hoogste bergen van de Himalaya, te bestijgen.
Het gelukte hun dezen berg tot op een hoogte
van 7300 Meter te beklimmen. Het slechte
weder, alsmede de onervarenheid van de koe
lies noodzaakte hen toen echter terug te keeren.
Slechts door een wonder ontsnapten zij aan den
dood. Op 2000 Meter hoogte werden zij door
een sneeuwstorm overvallen, die drie dagen aan
hield. Luitenant Harrison viel in een dertig
meter diepe kloof en kwam in de sneeuw terecht,
waaruit hij zich slechts met moeite bevrijden
kon.
De in Januari in functie getreden hoofdcom
missaris van, Politie te New-York, O'Ryan, zelf
militair en aanvoerder van de 27ste Amerikaan-
sche divisie tijdens den wereldoorlog, is voor
nemens van de New-Yorksche politie een sterk
getrainde militaire eenheid te maken.
Hij heeft thans een regiment politie-scherp-
schutters gevormd van 1200 man met o.a. een
compagnie voor het bedienen van machine-ge
weren, welke moet optreden in bijzondere ge
vallen zooals bij een algemeene werkstaking of
ernstige straatbetoogingen.
De leden van dit regiment zijn gekozen uit
die manschappen, die belangstelling voor mili
taire tactiek aan den dag hebben gelegd of zelf
soldaat geweest zijn.
Ondanks de crisis en de attractie, die de ten
toonstelling „Century of Progress" te Chicago
od het vreemdelingenverkeer had, is in het
afgeloopen jaar te New-York een zeer groot
aantal congressen gehouden en wel bijna 10
procent meer dan verleden jaar. In totaal
werden 1077 congressen gehouden, waardoor
650 duizend personen de stad bezochten en
naar schatting minstens 14 millioen dollar uit
gaven.
In 1932 waren er 944 congressen met 550
duizend bezoekers, die naar schatting ruim 30
miliioen dollar uitgaven.
De stad New-York heeft sedert eenigen tijd
een bureau ingesteld, dat Speciaal bestemd is
tot het verleenen van medewerking aan orga
nisaties, die hun congressen te New-York wen-
schen te houden.
f yf/l bi) verlies van 'n
i tlfm" anderen vinger
25.
Doffe bijlslagen werden vernomen, en het
geluid van zagen, en het onaangename geknars
van wagens, beladen met boomstronken, die
door geduldige ossen werden voortgetrokken.
Midden tusschen het groepje arbeiders stond
Lorenzo, als een generaal aan het hoofd van zijn
troepen. In zijn fijngevormde hand, die als
bestemd scheen om racket, of riem, of teugels,
of stuurrad te hanteeren, paste niet al te best
de bijl, waarmee hij niet in staat, om kalm
toe te zien een dikke boomstam aan het
afkappen was. In zijn hemdsmouwen, met zijn
kraag los, en blootshoofds, ontving hij Juftrouw
Solvadal met innemende hartelijkheid, hoewel
ietwat getemperd door die onoverwinnelijke
schuchterheid, die weliswaar vreemd leek bij
een jongeman, die zóó zijn wereld ker.de. maar
niettemin haar verklaring vond in het feit,
dat hij hier tamelijk uit zijn gewone doen
was.
De auto was op den weg blijven staan. Fran-
cisquin huppelde al aanstonds tusschen de
omgevallen boomen, opgetogen, dat hij de
groote osser. voor de wagens van nabij kon zien.
Lorenzoi noodiede Reina uit. om op een stronk
plaats te nemen, na er, bij wijze van kussen,
zijn opgevouwen jas overheen te hebben gelegd.
De arbeiders keken een oogenblik bescheiden
naar die twee, en gingen dan met hun werk
voort.
Sta je me toe, Re ma? vroeg Lorenzo,
terwijl hij een kostbaren gouden sigarettenkoker
opendeed, op welks voorzijde het miniatuur
portret van een vrouw voorkwam, welks trekken
Reina niet kon onderscheiden, daar de bruine
vingers van Lorenzo er overheen gingen
misschien met opzet.
Met een lichte buiging van het hoofd, gaf
Reina hem de gevraagde toestemming. Zij ver
wachtte misschien, dat hij haar ook een sigaret
zou aanbieden, doch Carvajal beging een derge
lijke domheid niet. Hij was voldoende man van
de wereld, om zich rekenschap te geven, dat
Reina Solvadal niet tot dat soort van meisjes
behoorde, aan wie men een sigaret kan aan
bieden Daarom stelde hij zich tevreden, met
op sierlijke wijze zijn eigen sigaret aan te
steken, en de eerste blauwe rookwolkjes na te
kijken. Tusschen de pijnboomen door, tooverde
de zon allerlei grillige figuren op de plek, waar
zij zich bevonden.
Zijn jullie al klaar met hakken? vroeg
Reina, toen er een oogenblik verstreken was.
Nog niet. Er is nog werk voor zeker wel
twintig dagen. t
Je hebt het dus druk?
Ik heb het altijd druk. Als dit is afgeloo
pen, is het weer wat anders.
Wat vervelend! Ik dacht Juist....
Wat dacht je, Reina?
Lorenzo zocht een oogenblik haar oogen,
tamelijk verbaasd, en dat ééne oogenblik van
onoplettendheid lieten zijn vingers, die nog
altijd met den sigarettenkoker speelden, het
portretje zien. Begeerig keek Reina toe. Wat
een knap meisje. En ze had gedacht, dat
Lorenzo Carvajal geen verloofde had! Bah, wat
dom! Waarom zou hij geen verloofde hebben!
Haar verlangen onderdrukkend, om hem een
vraag te stellen, besloot Reina, om het onder
werp, waar ze mee begonnen was, voort te
zetten.
Nu, ik dachttante Marilena en ik
dachten, dat je ons misschien een paar dagen
zou kunner. vergezellen.
Gaan jullie op reis?
We gaan naar Ruiselares, om een paar
baden te nemen, en we hebben ook je moeder
meegevraagd. Het zou zoo leuk geweest zijn,
als jij ook eens acht dagen gekomen was.
Acht dagen maarl
Weet je wel, Reina, dat ik niet de be
schikking heb over mijn dagen? zei Carvajal,
op een toon van vriendelijke terechtwijzing.
Maar de heele wereld neemt vacantie,
Lorenzo! protesteerde Reina met warmte.
Jij bent toch geen nikker, om op die manier
te werken, zonder recht te hebben óp een
oogenblik rust. Het is hier gruwelijk warm, en
jij doet niet eens je middagslaapje, en om geen
tijd. te verhezen met heen en weer loopen, eet
je hier, onder een boom, van de wind.... Ach,
dat kan toch niet!
Wie heeft je al dien onzin verteld? zei
Carvajal ontstemd.
De waarheid was, dat hij heel slecht tegen
de warmte kon, en dat hij zich flauw en
slaperig voelde. Als hij niet over zoo'n ontem
bare werklust en energie had beschikt, en over
dat hoog opgedreven gevoel van eer, aat hem
er toe bracht, om zoo angstvallig zijn plicht
tegenover den markies te doen, zou Reina hem
languit op den grond hebben aangetroffen.
Maar dat waren dingen, die Lorenzo nog niet
eens voor zichzelf wilde weten.
Tante Marilena, zei Reina rustig. En
nu kun je zooveel foeteren en tekeer gaan, als
Je wilt, maar weet, dat we vastbesloten zijn, om
in ernst samen te spannen.... ten behoeve van
Je vacantie,
Lorenzo keek haar een oogenblik beduusd
aan, of liever: als betooverd. En het laatste
restje van zijn ontstemdheid verdween in een
dankbaren glimlach.
Je bent wél goed, Reina, dat je je zoo
bezorgd over me maakt, prevelde hi).
Spreek in het meervoud, Lorenzo. We zijn
met ons tweeën: tante Marilena en ik.
En ben jullie in staat geweest, om....
Om met grootvader te spreken, ja, mijn
heer.
Goede genade!
Goede genade? Kijk nu eerst eens goed,
hoe de zaken staan. Mijn grootvader dacht net
als ik. Alleen, dat hij Je geen vacantie durfde
geven, uit vrees, dat jij het op eer. andere
manier zou uitleggen. Het schijnt, dat je een
beetje gevoelig bent, hé?
Heel gevoelig, Reina.
Maar mij is het om het even. Leg het uit,
zooals je wilt, en maak Je boos, als Je daar zin
in hebt, maar kom met ons mee naar Ruise
lares. Heb je er wel goed aan gedacht, hoe
heerlijk we het daar met ons allen zou
den hebber.? Met die prachtige zee en die
stralende zon en dien helderen hemel en dat
heerlijk briesje, zouden we gaan visschen, en
roeien in een zeilboot, die grootvader bij de
„Villa del Mar" heeft liggen. Je ziet dus wel,
dat het beslist noodzakelijk is, dat je komt,
daar ik voor die dingen een man noodig heb...
en het zou een misdaad wezen, als ik me, door
een koppigheid van jou, in Ruiselares zou ver
velen.
Lorenzo bleef haar beduusd aanstaren,
wellicht reeds eenigszlns gewonnen door haar
zonnlgen glimlach en vrooiyk gebabbel.
De kwestie is, dat ik erg noodig ben, in
Aledo. Niemand weet dat beter, dan ik, ver
weerde hij zich met nieuwe kracht.
Grootvader zegt, dat je niet te vervangen
bent.
Zie je wel?
Maar dat, als éénmaal het boomkappen
gedaan is, Olave, die met zijn tijd geer. raad
zal weten, als wij weg zijn, jou best vervangen
kan. Je weet heel goed, dat het dan een beetje
slapper is tot den kaneeloogst en ik zie
geen reden, waarom je zoo overdreven zou
wezen.
Je bent goed ingelicht, glimlachte Carvajal.
Daar het me interesseerft
Dank je, Reina. Je weet niet, hoe buiten
gewoon erkentelijk ik Je ben.
Kom mij niet met mooie woorden aan
boord. Ik vraag daden.
Je zult wel begrijpen, dat, gezien mijn
positie ten opzichte van den markies, ik tot
het uiterste mijn plicht moet doen. Dat is het
eenige middel, om zijn edelmoedigheid te
evenaren.
Reina werd op haar beurt een beet,je ont
stemd.
Ik zie het al: je bent trotsch.
Helaas, ja.
Het is mooi! Maar wil ik Je nu eens zeg
gen, wat ik vind? Dat het belachelijk over
dreven is, dat Je niet van die paar dagen rust
wilt profiteeren, die ze je aanbieden, niet als
een gunst, maar als een goed recht, waar
iedereen in zijn betrekking aanspraak op kan
maken. Je wilt mijn grootvader niet méér
gunsten te danken hebben, hé? Goed, die ge
weldige voldoening kun je je trots schenken,
maar weet wel, dat je dat dan doet, ten koste
van het feit, dat grootvader, en tante Marilena,
en ik, dat erg onaardig zullen vinder., zei het
meisje, nu werkelijk ontstemd.
Jy ook, Reina?
Lorenzo Carvajal's stem klonk buitengewoon
zacht, toen hy die woorden zelde, terwijl hij
zich naar Reina toeboog, op wier donkerblonde
haar het zonlicht speelde.
Wat, ik ook? Natuurlijk!
Dat „natuuriyk", dat Reina in de grootste
overtuiging uitriep, leek Lorer.zo zoo natuurlijk
niet. Wat kon het Reina schelen, of hij mee
ging naart Ruiselares, of niet?
(Wordt vervolgd.).