Het monster van Loch Ness OUDEGENEVER KWIEK EN VIEF JCet mfiaal van dan daa PER VLIEGMACHINE DE WERELD ROND c Gelouterd FI.3.60P.LITER ONVOLMAAKTE FOTO'S LETTERKUNDIGEN IN DE POLITIEK ONDER WATER De idioot Alle abonné'sW.ÏÏÏ «rrjrST=.5 f3000.A^TS^XXS^ BffiTSS 750.- ffiaïïrtfiS 1250.- K «S ZATERDAG 18 AUGUSTUS 1934 Reeds bijna tien maanden houdt het ondier thans de belang stelling gaande Voor- en tegenstanders Alexandre Dumas père liet zich in 1848 candidaat stellen, maar werd niet gekozen Zijn verdiensten als werkgever! Worden de menschen steeds grooter? Metaal om te weven „Witte Valk" doctor honoris causa Noenkoen tot 7300 M. bestegen Reorganisatie van de New-Yorksche politie New York congresstad AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL NAAR HET SPAANSCH De monstroloog (dit is niet het eerste woord dat niet bestond vóór het werd uitge vonden) Sir Edward Mountain heeft de vorige maand wachters opgesteld aan de oevers Van Loch Ness, en dezen hebben „het" monster meer dan twintig malen gezien en er een aan tal foto's van genomen. Voor de anti-monsterpartij is dit ongetwijfeld een tegenslag, maar zij heeft den moed nog niet opgegeven. Ofschoon de foto's, voor zoover wij ze gezien hebben, zeker nogal monsterlijk zijn, kunnen zij niet als doorslaande bewijzen gelden voor het bestaan van het ondier, dat nu reeds bijna tien maanden lang het voorwerp van zooveel belangstelling is. De opnamen zijn uit den aard der zaak zeer onvolmaakt; zij werden gedaan zonder dat gunstige lichtcondities afge wacht konden worden, en bovendien in groote haast daar het monster indien het er werke lijk een was onmiddellijk na zijn verschijning Weer verdwijnen kon. Bovendien bevonden de aan den oever staande fotografen zich steeds op vrij grooten afstand van hun sujet. Opnamen van land- en waterschappen vertoo- nen menigmaal beelden, die veroorzaakt worden óf door het vallen van schaduwen, óf door de beweging van het water, en welke bedrieglijk gelijken op bestaande of fantastische dieren, en zelfs op menschen. Wie het Loch Ness kent, weet dat het, vooral bij eenigszlns onstuimig weer, «en luguberen indruk maken kan, en dat het dan afgezien nog van drijvende boomtakken enz., vaak „gedaanten" en vormen te zien geeft, welke sterk op de fantasie inwerken. De foto's, voor zoover wij ze gezien hebben, konden ons nog steeds niet ervan overtuigen dat het meer wer kelijk door een geheimzinnig monster of ge lijk een schrijver in een^der bladen onlangs vol hield door een heele familie van monsters bewoond wordt. Hiermede willen wij niet zeggen dat dit niet het geval is of zijn kan, maar wel dat het bewijs nog niet geleverd is. Men heeft reeds veel moeite gedaan om uit de verklaringen van de velen, die den laatsten keer het monster gezien hebben of meenen gezien te hebben een min of meer nauw keurige beschrijving van het beest te distillee- ren. Zoowel die verklaringen als de beschrijving waaraan zij ten grondslag liggen, geven den ge- heimzinnigen Loch-bewoner ongeveer het voor komen dat volgens de reconstructies, eenige van de meest populaire prehistorische dieren gehad zouden hebben. Van het eerste oogenblik af dat in October het beest gesignaleerd werd, heeft men er de voorstelling aan gehecht van een „monster", en vele waarnemers hebben zich on getwijfeld door deze voorstelling laten beheer- schen. Zij zochten naar een „monster" en wa ren dus geneigd conventioneels monstervormen en afmetingen toe te kennen aan al wat zich even boven de oppervlakte van 't meer vertoon de. Aldus is men er thans toe gekomen te geloo- ven in het bestaan van een amphibie, ongeveer 12 M. lang, met kleinen kop, Cylindervormig lichaam met „bulten" (dié evenwel, gelijk bij een slang, wellicht geen uitwassen van het lichaam zijn, doch bij de voortbeweging schijnbaar ont staan) en vinvormige vlerken, welke het dier in staat stellen met groote snelheid het water te doorklieven. Dit alles is mogelijk; wanneer er een monster (of 'n heele familie van monsters) leeft in het Loch Ness, dan kan het zeer goed een overlevende blijken te zijn van een geslacht dat men sinds lang uitgestorven waande. Maar op het oogenblik lijken de beschrijvingen te zeer op de voorstelling, die u en ik zich nu eenmaal van een watermonster vormen dan dat wij de Waarnemers niet er van verdenken zouden het waargenomene te hebben gecompleteerd met wat hun fantasie aanschouwde. De „voorstanders" van het monster en onder hen bevinden zich personen die van ge slacht op geslacht in deze streek gewoond heb ben beroepen zich er op dat ook vroeger zulke dieren waargenomen zijn geworden, maar dat de verklaringen van ooggetuigen dan steeds als „bakerpraatjes" beschouwd werden. Thans blijkt dat verhalen omtrent geheimzinnige meerbewoners reeds eeuwen lang aan de oevers van het Loch de ronde doen, en om de zooveel dozijn jaren geïllustreerd worden met berichten van ooggetuigen, die er een in levenden lijve waargenomen hebben. Wij stellen ons niet „partij"; wij zijn geen monstrologen. Maar wij constateeren dat de in tien maanden tijds verzamelde „bewijzen" alle tezamen nog steeds uiterst zwak zijn en dat nog niet één ernstige poging om het monster van nabij te zien laat staan te vangen is aan gewend. Moeten letterkundigen deelnemen aan den verkiezingsstrijd, is een vraag geweest, die ten tijde van Alexander Dumas père eens in Frankrijk werd gesteld. Dumas fils ver klaarde zich er tegen, maar zijn vader schijnt niet van hetzelfde gevoelen geweest te zijn, want bij de verkiezingen van 1848 heeft hij zich can didaat gesteld. Zijn geloofsbelijdenis is een waar meesterstuk, dat elk opgeschroefd manifest van zijn opvolgers in de candidatuur in de schaduw stelt. We laten dit hier curiositeitshalve volgen: Aan de werklièden. Ik stel mij candidaat voor de Volksvertegen woordiging. Ik vraag uw stemmen. Ik grond mijn aanspraken op de volgende feiten: Zonder zes Jaar opvoeding, vier jaren nota riaat, zeven jaren bureaucratie mede te rekenen, heb ik twintig jaar lang tien uur per dag ge werkt: 73.000 uren. In die twintig jaren heb ik 400 boekdoelen en 35 tooneelstukken geschreven. Van die 400 boekdoelen werden gemiddeld in druk 400 exemplaren verkocht voor 5 francs per exemplaar fr. 11.853.000. De 35 tooneelstukken door elkaar genomen elk 100 maal gespeeld fr. 6.360.000. Mijn boekdeelen hebben opgebracht: Aan de zetters fr. 264.000 Aan de drukkers 528.000 Aan de papierkoopers 633.000 Aan de innaaiers 120.000 Aan de boekverkoopers ....t2.400.000 Aan agenten voor het buitenland 1.600.000 Aan de commissionnairs 1.600.000 Aan de expeditiekantoren 100.000 Aan de leesbibliotheken 4.580.000 Aan de teekenaars28.000 Totaal fr. 11.853.000 Mijn tooneelstukken: Aan de directeurenfr. 1.400.000 Aan 99 1.225.000 Aan 210.000 Aan 99 140.000 Aan de eigenaars van zalen 99 700.000 Aan 99 350.000 Aan de wachters en pompiers 99 70.000 Aan 70.000 Aan 50.000 Aan 525.000 Aan 99 60.000 Aan 257.000 Aan 630.000 Aan 80.000 Aan 20.000 Aan de assuradeurs 19 60.000 Aan de bureaulisten en tooneelbe- 19 140.000 Aan 180.000 Aan de kappers en kapsters 19 93.000 Totaalfr. 6.360.000 Het dagelijksch salaris op 3 francs gesteld, hebben mijn boeken, daar er 300 werkdagen in het jaar zijn, gedurende twintig jaar 692 per sonen salaris opgeleverd. Van mijn tooneelstukken hebben in Parijs gedurende tien Jaar 347 personen geleefd. Dit cijfer verdriedubbeld, is voor de geheele pro vincie 1041. Hierbij gevoegd de werksters, claqueurs, fiacres, 70. Totaal 1458 personen. Tooneelstukken en boeken hebben gemiddeld dus het werk van 2160 personen bezoldigd. Hier onder zijn de Belgische nadrukkers en de ver talers niet begrepen. ALEXANDRE DUMAS Ondanks zijn welsprekende cijfers omtrent zijn verdiensten als werkgever, werd Alexandre Dumas niet gekozen. is onze „Omroeper". Eiken avond weer opnieuw spreekt hi) in 75.000 gezinnen, waar hij steeds een trouw gehoor vindt. Zaken-Omroepers 50 ct. per regel. Particuliere Omroepers 20 ct. per regel. Betrekkingen (gevraagd en aangeboden) 10 ct. per regel. miumiimim llllllllllllllllis Nu de stratosfeer ontdekt is En reeds taam'lijk overbrugd, Schijnt de studie van het luchtruim Wel een beetje van.... de lucht! Dus men zoekt het onder water Met een nieuw soort duikballon, Om de diepte te bekijken, Wat te voren nog niet kon. 1 't Is nog wel geen duizend meter, Maar het is dan toch een sport, I Die warempel reeds door vrouwen Water-vlug beoefend wordt! 1 Echter is het onder-water Toch geen nieuwtje, dat men schiep Want reeds lang bestaat dit kunstje, Ook al gaat het niet zoo diep! Nog geen drie uur onder water In een soort gesloten flesch Durft men na zóó'n akkefietje Reeds te praten van succes? Reeds te praten van die typen, Met een fuif tot studie-bron, Die het heel wat langer kunnen, Zonder hulp van duikballon? MARTIN BERDEN 1 (Nadruk verboden) iiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiimiii? Eenige maanden geleden hebben de Zwitser- sche militaire autoriteiten reeds vastgesteld, dat de gemiddelde lengte der recruten, belang rijk grooter was dan afgeloopen jaren het geval was. Een nader onderzoek wees uit, dat sinds 1921 ieder jaar de gemiddelde lengte met eenige millimeters toegenomen was. Uit de Vereenigde Staten komen nu eens luidende berichten. Dr. Frank Boas heeft ge constateerd dat de gemiddelde lengte van per sonen van het blanke ras op het oogenblik vijf centimeter grooter is dan zeventig jaren ge leden. Een Amerikaansch ingenieur heeft een pro cédé ontdekt, waarop inmiddels reeds patent aangevraagd is, om metaaldraad te vervaardi gen, dat zoo zacht en soepel is, dat deze iedere vergelijking met textielgarens kan doorstaan. Dit metaalgaren kan met andere garens ge mengd worden, zoodat men een uiterst sterk weefsel verkrijgt. In vakkringen is men van oordeel, dat indien de garens uit koper ver werkt worden, de weefsels eveneens een elec- trischen stroom kunnen geleiden, waardoor dan weer nieuwe perspectieven op electro-technisch gebied geopend zouden kunnen worden. De medicijnman der Zwartvoet-Indianen „Witte Valk" is door de Columbia-Universiteit tot doctor honoris causa in de medicijnen be noemd. Terzelfder tijd is hij echter door het opperhoofd van den stam verbannen. Prudence zei tegen zichzelf, dat ze vol maakt gelukkig was. Ze wist weliswaar heel goed dat ze zichzelf hiermede een leugen vertelde, doch daarvoor was ze een vrouw. Het was buitengewoon warm weer, hoewel het zomer was. De boterbloempjes glansden in de weide goudgeel, terwijl de brandende zonne stralen ze overgoten, de lucht was diep blauw, er lag een bekorende frischheid in 't kabbelen van water aan haar voeten, terwijl ze in het gras aan de rivier lag. Prudence droeg een japonnetje, waarin ze r.og mooier was dan gewoonlijk. Naast haar lag een doos bonbons, in haar handen hield zij een boek, dat zij meegenomen had voor het geval zij wilde slapen. Overal om haar heen heerschte diepe rust. Zoo nu en dan kwekte een kikker, zong een vogel, plaste een eendje in het kroost. Even te voren was een visscher voorbijgegaan, die haar op een eigenaardige manier gegroet had. Prudence vond het een allesbehalve prettige ontmoeting, want in het dorp beweerde men dat deze man niet goed bij het hoofd was, men noemde hem zelfs „de idioot". Maar hij was nu uit het gezicht verdwenen, zoodat zij zich niet meer ongerust maakte. Eensklaps echter zag ze, dat een hengelstok uit het riet te voorschijn kwam en ze bemerkte kort daarop dat het snoer in het water werd gelaten. Hoe het kwam, wist ze zelf niet, doch ze kon de verzoeking niet weerstaan een steentje op te nemen en dit vlak bij den dobber te laten neerkomen. Er werd een uitdrukking gehoord, die sterk disharmonieerde met de omgeving. Terrence West zag vuurrood van woede, toen hij uit het riet te voorschijn kwam. Hij ontdekte Prudence en werd op slag bleek. Daarop nam hij zijn pet af en zei op killen toon: „Zoo. heb jij me dat geleverd? Allemachtig aardig van je. dat moet ik zeggen, al heb je dan ook onze verloving verbroken, dan is dat nog geen reden om me dwars te zitten, als ik zit te visschen. Vind je zelf wel?" Prudence trok een gezicht en trok haar slanke schouders op. Ze wendde zich om en zocht een bonbon uit de doos. „Ik had er geen flauw idee van, dat jij ach ter het riet verscholen zat," zei ze uit de hoogte „Dan had ik heusch niet een dergelijke aar digheid uitgehaald." „Je wist heel goed dat ik hier vandaag zou gaan visschen," zei Terrence op verwiitenden toon. „Dacht je soms, als ik dat geweten had, dat ik dan naar dit gedeelte van het land was gekomen?" banstte ze uit. „Doe me een genoe gen en hou op met je argumenteeren. Ik geef je geen antwoord meer, want ik heb hier een heel mooi boek." „Een kookboek?" vroeg hij. „Ach, wat ben je geestig. Maar ik heb al ge zegd dat ik niet meer met je wensch te praten." „Goeden dag," zei Terrence met een buiging. „Goeden dag." Doch eensklaps keerde Terrence zich om en stond stil. „Luister eens naar me, Prudence," zei hij, „het is niets dan onzin, waarover we gekibbeld hebben." „Wat een zegen dat ze zoo klein is. Wil je zoo goed zjjn door te loopen?" zei Prudence smalend. „Als je er op staat, natuurlijk," zei hij aarze lend, „maar ik geloof toch heusch dat wij het nog eens moeten uitpraten. Waarom ga Je niet met me naar den overkant van de rivier. Het water is niet diep hier, ik zal je wel dragen." Prudence opende haar boek. „Ik heb je gisteravond al gezegd," zei Pru dence, „dat ik geen woord meer met je spre ken wil." „Mag ik je naar den overkant dragen?" bleef hij aandringen. „Wanneer ik zoo dom was je dat toe te staan zou je me weer met je dwaze en leugenachtige liefdesbetuigingen lastig vallen," zei ze plechtig. „Ik zal heusch niet over liefde praten," zei Terry, „ik beloof het je. Er zijn op het oogen blik belangrijker dingen. Vertel me eens, heb je zooeven iemand voorbij zien gaan?" ri.™ Moeilijkheden hadden we echter niet en het gelukte ons het oestel veilig en wel in een der Oost-Finsche meren te doen landen. Toen we ons georiënteerd hadden, bleek, dat we nog eenige uren moesten vliegen, om de stad Kajana bij het groote Ulea-meer te bereiken. We stegen weer op en bereikten veilig bovengenoemde plaats. Daar zochten we spoedig een hotel op waar we ons heerlijk verfrischten om daama een heerlijk maal te bestellen. Sjonge, dat was weer eens leven. Juist toen we met ons maal klaar waren, kwam er een bediende, die ons zei dat er een paar heeren op onze kamer zaten, die ons wenschten te spreken. Wie zouden dat wel kunnen zijn? Familie of bekenden hadden we zoover we wisten hier niet. In onze kamer bevonden zich twee heeren die zich voorstelden als politiebeambten. Ze vroegen naar onze papieren, doch we moesten bekennen dat deze ons in Rusland waren afge nomen. De beide mannen vroegen ons daarop met hen mede te gaan naar het politiebureau. Daarop, stapten we gezamenlijk in een auto. Onderweg vroegen we den beiden mannen wat ze feitelijk met ons voor hadden, doch ze deden net of ze niets hoorden. Steeds verder ging de tocht. De stad hadden we reeds lang ver laten, doch geen politiebureau nog gezien. Ein delijk kwamen we aan een klein plaatsje. Daar ontdekten we, dat we aan de Finsch-Russische grens stonden. „Ja, den idioot. Maar nu zeg ik niets meer tegen je. Wil je alsjeblieft onthouden, dat ik je niet meer ken?" Terrence boog en verdween. Tien minuten later verscheen hij weer. Dit maal rende hij alsof de duivel achter hem aanzat. „Gauw," hijgde hy, „laat me je naar den overka kant dragen, vlug"! „Ben je krank- zinnig gewor den?" vroeg ze ijskoud. „Neen, maar die kerel wel," zei hij, „kijk maar eens achter je. We moeten zoo gauw mo gelijk zien te ontkomen en ons in het riet aan den overkant verstoppen. Kijk toch, als Je me niet gelooft." Prudence keek. De idioot kwam op hen afstormen, zwaaiend met een mes, dat hij in zijn hand hield en met een werkelijk beangstigend gezicht. „Hij.... hij.... heeft een mes," stamelde zij. Terrence nam haar in zijn armen en ze klem de zich aan hem vast. De idioot merkte hen niet op en stormde verder, terwijl zij aan den overkant tusschen bet riet verscholen lagen. Rust en vrede keerden weder. Een kwartier later trok Prudence, ten teeken van verzoening, Terrence aan zijn neus en vroeg: „Biecht eens op, hoeveel heb jij aan dien idioot gegeven, om die comedie te spelen?" Hij kleurde. „Wat ben je toch slim! Een rijksdaalder," bekende hij. Ze leunde tegen hem aan en glimlachte in zichzelf. „Voor een idioot is hij nog zoo gek niet," zei ze. „Hoe zoo?" wilde hi) weten. Prudence keek droomerig over het water. „Omdat ik hem drie gulden had gegeven." Twee Engelsche officieren, de luitenants Har rison en Walker, zijn van hun Noenkoen-expe- ditie te Srinagar teruggekeerd. Zij hadden ge poogd de 7780 Meter hooge Noenkoen, een der hoogste bergen van de Himalaya, te bestijgen. Het gelukte hun dezen berg tot op een hoogte van 7300 Meter te beklimmen. Het slechte weder, alsmede de onervarenheid van de koe lies noodzaakte hen toen echter terug te keeren. Slechts door een wonder ontsnapten zij aan den dood. Op 2000 Meter hoogte werden zij door een sneeuwstorm overvallen, die drie dagen aan hield. Luitenant Harrison viel in een dertig meter diepe kloof en kwam in de sneeuw terecht, waaruit hij zich slechts met moeite bevrijden kon. De in Januari in functie getreden hoofdcom missaris van, Politie te New-York, O'Ryan, zelf militair en aanvoerder van de 27ste Amerikaan- sche divisie tijdens den wereldoorlog, is voor nemens van de New-Yorksche politie een sterk getrainde militaire eenheid te maken. Hij heeft thans een regiment politie-scherp- schutters gevormd van 1200 man met o.a. een compagnie voor het bedienen van machine-ge weren, welke moet optreden in bijzondere ge vallen zooals bij een algemeene werkstaking of ernstige straatbetoogingen. De leden van dit regiment zijn gekozen uit die manschappen, die belangstelling voor mili taire tactiek aan den dag hebben gelegd of zelf soldaat geweest zijn. Ondanks de crisis en de attractie, die de ten toonstelling „Century of Progress" te Chicago od het vreemdelingenverkeer had, is in het afgeloopen jaar te New-York een zeer groot aantal congressen gehouden en wel bijna 10 procent meer dan verleden jaar. In totaal werden 1077 congressen gehouden, waardoor 650 duizend personen de stad bezochten en naar schatting minstens 14 millioen dollar uit gaven. In 1932 waren er 944 congressen met 550 duizend bezoekers, die naar schatting ruim 30 miliioen dollar uitgaven. De stad New-York heeft sedert eenigen tijd een bureau ingesteld, dat Speciaal bestemd is tot het verleenen van medewerking aan orga nisaties, die hun congressen te New-York wen- schen te houden. f yf/l bi) verlies van 'n i tlfm" anderen vinger 25. Doffe bijlslagen werden vernomen, en het geluid van zagen, en het onaangename geknars van wagens, beladen met boomstronken, die door geduldige ossen werden voortgetrokken. Midden tusschen het groepje arbeiders stond Lorenzo, als een generaal aan het hoofd van zijn troepen. In zijn fijngevormde hand, die als bestemd scheen om racket, of riem, of teugels, of stuurrad te hanteeren, paste niet al te best de bijl, waarmee hij niet in staat, om kalm toe te zien een dikke boomstam aan het afkappen was. In zijn hemdsmouwen, met zijn kraag los, en blootshoofds, ontving hij Juftrouw Solvadal met innemende hartelijkheid, hoewel ietwat getemperd door die onoverwinnelijke schuchterheid, die weliswaar vreemd leek bij een jongeman, die zóó zijn wereld ker.de. maar niettemin haar verklaring vond in het feit, dat hij hier tamelijk uit zijn gewone doen was. De auto was op den weg blijven staan. Fran- cisquin huppelde al aanstonds tusschen de omgevallen boomen, opgetogen, dat hij de groote osser. voor de wagens van nabij kon zien. Lorenzoi noodiede Reina uit. om op een stronk plaats te nemen, na er, bij wijze van kussen, zijn opgevouwen jas overheen te hebben gelegd. De arbeiders keken een oogenblik bescheiden naar die twee, en gingen dan met hun werk voort. Sta je me toe, Re ma? vroeg Lorenzo, terwijl hij een kostbaren gouden sigarettenkoker opendeed, op welks voorzijde het miniatuur portret van een vrouw voorkwam, welks trekken Reina niet kon onderscheiden, daar de bruine vingers van Lorenzo er overheen gingen misschien met opzet. Met een lichte buiging van het hoofd, gaf Reina hem de gevraagde toestemming. Zij ver wachtte misschien, dat hij haar ook een sigaret zou aanbieden, doch Carvajal beging een derge lijke domheid niet. Hij was voldoende man van de wereld, om zich rekenschap te geven, dat Reina Solvadal niet tot dat soort van meisjes behoorde, aan wie men een sigaret kan aan bieden Daarom stelde hij zich tevreden, met op sierlijke wijze zijn eigen sigaret aan te steken, en de eerste blauwe rookwolkjes na te kijken. Tusschen de pijnboomen door, tooverde de zon allerlei grillige figuren op de plek, waar zij zich bevonden. Zijn jullie al klaar met hakken? vroeg Reina, toen er een oogenblik verstreken was. Nog niet. Er is nog werk voor zeker wel twintig dagen. t Je hebt het dus druk? Ik heb het altijd druk. Als dit is afgeloo pen, is het weer wat anders. Wat vervelend! Ik dacht Juist.... Wat dacht je, Reina? Lorenzo zocht een oogenblik haar oogen, tamelijk verbaasd, en dat ééne oogenblik van onoplettendheid lieten zijn vingers, die nog altijd met den sigarettenkoker speelden, het portretje zien. Begeerig keek Reina toe. Wat een knap meisje. En ze had gedacht, dat Lorenzo Carvajal geen verloofde had! Bah, wat dom! Waarom zou hij geen verloofde hebben! Haar verlangen onderdrukkend, om hem een vraag te stellen, besloot Reina, om het onder werp, waar ze mee begonnen was, voort te zetten. Nu, ik dachttante Marilena en ik dachten, dat je ons misschien een paar dagen zou kunner. vergezellen. Gaan jullie op reis? We gaan naar Ruiselares, om een paar baden te nemen, en we hebben ook je moeder meegevraagd. Het zou zoo leuk geweest zijn, als jij ook eens acht dagen gekomen was. Acht dagen maarl Weet je wel, Reina, dat ik niet de be schikking heb over mijn dagen? zei Carvajal, op een toon van vriendelijke terechtwijzing. Maar de heele wereld neemt vacantie, Lorenzo! protesteerde Reina met warmte. Jij bent toch geen nikker, om op die manier te werken, zonder recht te hebben óp een oogenblik rust. Het is hier gruwelijk warm, en jij doet niet eens je middagslaapje, en om geen tijd. te verhezen met heen en weer loopen, eet je hier, onder een boom, van de wind.... Ach, dat kan toch niet! Wie heeft je al dien onzin verteld? zei Carvajal ontstemd. De waarheid was, dat hij heel slecht tegen de warmte kon, en dat hij zich flauw en slaperig voelde. Als hij niet over zoo'n ontem bare werklust en energie had beschikt, en over dat hoog opgedreven gevoel van eer, aat hem er toe bracht, om zoo angstvallig zijn plicht tegenover den markies te doen, zou Reina hem languit op den grond hebben aangetroffen. Maar dat waren dingen, die Lorenzo nog niet eens voor zichzelf wilde weten. Tante Marilena, zei Reina rustig. En nu kun je zooveel foeteren en tekeer gaan, als Je wilt, maar weet, dat we vastbesloten zijn, om in ernst samen te spannen.... ten behoeve van Je vacantie, Lorenzo keek haar een oogenblik beduusd aan, of liever: als betooverd. En het laatste restje van zijn ontstemdheid verdween in een dankbaren glimlach. Je bent wél goed, Reina, dat je je zoo bezorgd over me maakt, prevelde hi). Spreek in het meervoud, Lorenzo. We zijn met ons tweeën: tante Marilena en ik. En ben jullie in staat geweest, om.... Om met grootvader te spreken, ja, mijn heer. Goede genade! Goede genade? Kijk nu eerst eens goed, hoe de zaken staan. Mijn grootvader dacht net als ik. Alleen, dat hij Je geen vacantie durfde geven, uit vrees, dat jij het op eer. andere manier zou uitleggen. Het schijnt, dat je een beetje gevoelig bent, hé? Heel gevoelig, Reina. Maar mij is het om het even. Leg het uit, zooals je wilt, en maak Je boos, als Je daar zin in hebt, maar kom met ons mee naar Ruise lares. Heb je er wel goed aan gedacht, hoe heerlijk we het daar met ons allen zou den hebber.? Met die prachtige zee en die stralende zon en dien helderen hemel en dat heerlijk briesje, zouden we gaan visschen, en roeien in een zeilboot, die grootvader bij de „Villa del Mar" heeft liggen. Je ziet dus wel, dat het beslist noodzakelijk is, dat je komt, daar ik voor die dingen een man noodig heb... en het zou een misdaad wezen, als ik me, door een koppigheid van jou, in Ruiselares zou ver velen. Lorenzo bleef haar beduusd aanstaren, wellicht reeds eenigszlns gewonnen door haar zonnlgen glimlach en vrooiyk gebabbel. De kwestie is, dat ik erg noodig ben, in Aledo. Niemand weet dat beter, dan ik, ver weerde hij zich met nieuwe kracht. Grootvader zegt, dat je niet te vervangen bent. Zie je wel? Maar dat, als éénmaal het boomkappen gedaan is, Olave, die met zijn tijd geer. raad zal weten, als wij weg zijn, jou best vervangen kan. Je weet heel goed, dat het dan een beetje slapper is tot den kaneeloogst en ik zie geen reden, waarom je zoo overdreven zou wezen. Je bent goed ingelicht, glimlachte Carvajal. Daar het me interesseerft Dank je, Reina. Je weet niet, hoe buiten gewoon erkentelijk ik Je ben. Kom mij niet met mooie woorden aan boord. Ik vraag daden. Je zult wel begrijpen, dat, gezien mijn positie ten opzichte van den markies, ik tot het uiterste mijn plicht moet doen. Dat is het eenige middel, om zijn edelmoedigheid te evenaren. Reina werd op haar beurt een beet,je ont stemd. Ik zie het al: je bent trotsch. Helaas, ja. Het is mooi! Maar wil ik Je nu eens zeg gen, wat ik vind? Dat het belachelijk over dreven is, dat Je niet van die paar dagen rust wilt profiteeren, die ze je aanbieden, niet als een gunst, maar als een goed recht, waar iedereen in zijn betrekking aanspraak op kan maken. Je wilt mijn grootvader niet méér gunsten te danken hebben, hé? Goed, die ge weldige voldoening kun je je trots schenken, maar weet wel, dat je dat dan doet, ten koste van het feit, dat grootvader, en tante Marilena, en ik, dat erg onaardig zullen vinder., zei het meisje, nu werkelijk ontstemd. Jy ook, Reina? Lorenzo Carvajal's stem klonk buitengewoon zacht, toen hy die woorden zelde, terwijl hij zich naar Reina toeboog, op wier donkerblonde haar het zonlicht speelde. Wat, ik ook? Natuurlijk! Dat „natuuriyk", dat Reina in de grootste overtuiging uitriep, leek Lorer.zo zoo natuurlijk niet. Wat kon het Reina schelen, of hij mee ging naart Ruiselares, of niet? (Wordt vervolgd.).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1934 | | pagina 3