DE SCHOOL VAN
m
Door HANSI RAMMELT
ners van het slot kwamen mee feest vie
ren. Voor Rosemerijntje en Goudhaar kwa
men er speciale schotels met heerlijk ge
bak van eieren en vruchten met room en
klontjes suiker. Ook kregen ze ieder een
overheerlijk kelkje zoeten appelwijn. Er was
in één woord een feest, dat zijn weerga
niet vindt. Maar het hoogtepunt was toch
wel, toen de kleurige lampions werden ont
stoken, die grappig schitterden tusschen de
boomen en de varens. Toen kwamen ook
de muzikanten en begonnen muziek uit hun
instrumenten te tooveren, waarbij je voe
ten haast vanzelf begonnen te dansen. De
oude koning maakte een diepe buiging
voor Rosemerijntje en terwijl alle hove
lingen en deftige heeren en dames in hun
handen klapten, begon hij met haar een
allerprettigst rondedansje om de feesttafel,
om de muzikanten en weer terug. Het was
heerlijk, al werd je er ook een beetje dui
zelig van. Later meende Rosemerijntje zich
ook nog te herinneren, dat er 's nachts ka
bouters op het feest waren gekomen en
dansende elfjes en zoo meer. Maar dit wist
zij niet zoo heel zeker. Het eenigste, wat
zij zich nog wist te herinneren, was de
gunst, die de koning haar aan het slot van
het feest had toegestaan, omdat zij zijn
dochtertje Goudhaar zoo goed geholpen
had. Toen had zij zonder bedenken ge
vraagd om een der blauwe violen, die om
het paleis groeiden.
De koning had dezen wensch uitstekend
gevonden. „Bravo!" zei hij. Je hebt goed
gekozen, Rosemerijntje, want die bloemen
zijn het schoonste en kostbaarste van dit
bosch. Wie in het bezit daarvan is, zal
steeds zonder moeite hier binnendringen.
Aan dezen wensch zal ik voldoen."
Met prentjes van TOON RAMMELT
Laat ik beginnen met eerlijk te beken
nen, dat ik niet weet, waar het rijk
van koning Ives precies op de land
kaart te vinden is. Het is ook al zoo
lang geleden, dat hij leefde en het is niet
met zekerheid meer te zeggen, wat er ge
loofd moet worden van de oude boeken, die
over hem verhalen. Dit ééne alleen staat
vast: zijn rijk werd omzoomd door 'n groot
en geheimzinnig bosch en 't is juist hier
over, dat dit sprookje wil vertellen. Na
tuurlijk zal het ook wel iets zeggen van 't
lieve prinsesje, dat Rosemerijntje heette,
maar dat komt toch pas op de tweede
plaats.
Van het bosch dan zei ik je al, dat het
groot was en geheimzinnig. Dit is waar.
Het bosch was zelfs zóó uitgestrekt, dat
niemand wist, waar het eindigde. Het was
dicht begroeid met slingerplanten, die
zich tusschen de boomen kronkelden tot
een ondoordringbaar web, waarvan oude
menschen fluisterden, dat het door booze
boschgeesten geweven was om den menschen
den toegang tot het bosch te beletten. Hoe
wel niemand kan zeggen of dit waar was,
moet ieder toegeven, dat het er op geleek.
Tusschen de
slingerplanten
wrongen zich
in de weinige
openingen, die
er nog waren,
scherpe doorn-
planten, ste- "i,ÈjÉ
kelige distels g fGSy Y n
en brandne- JfezjUHwr t
tels, die, hoe
onschuldig
Zeg, weet je wat die Keesje
Vanochtend heeft gedaan
Dat hij wel haast een uurtje
In 't hoekje heeft gestaan?
Wat of hij deed, die jongen?
Nu, dat is gauw verteld:
Hij had een wit papiertje
Op Jantje's rug gespeld!
Die Jantje die zit voor hem
En Keesje speldde vlug
Toen meester net niet toezag
Het briefje op Jantje's rug!
En op dat briefje stond er
Met letters groot en dik:
„De domste van de jongens
Is Jantje, dat ben ik!!"
En toen Jan even later
Moest komen voor de klas
Vroeg meester heel verwonderd
„Wat of dat toch wel was?"
En Jantje stond te kijken
En draaide zich in 't rond
Terwijl de heele klas het
Natuurlijk „eenig" vond!
Toen vroeg de meester ernstig
Wie of dat had gedaan?
Maar toen is stoute Keesje
Heel eerlijk opgestaan.
„Ik deed het meester, werkelijk
't Is heusch niet Jantje's schuld!'
Maar meester zei: „die grapjes
Worden hier niet geduld!"
Voor straf moet onze Keesje
Nu in het hoekje staan;
Maar ik geloof, die jongen
Trekt zich daar niets van aan!
„1 Is wel niet gezellig
Zoo in den hoek gezet
Maar 'k heb 't er best voor over
We hadden echte pret!"
O, o jou stoute Keesje
Van grapjes leer je niet-,
Als moeder het zou weten
Het deed haar vast verdriet!
Want een torenwachter had het bezoek al
aangekondigd
dat hij er een gladgeslepen rivierkei
in één hand....
Verder wist Rosemerijntje van niets meer
dan een lichtblauw satijnen bedje, mollig
als dons, waarin je kon slapen als in een
klein hemeltje
zij er ook uitzagen, pijnlijke blaren veroor
zaakten, wanneer ze maar eventjes waren
aangeraakt. Toch gebeurde dit vaak. Diep
in 't bosch stonden heerlijke, groote bloe
men van heldere, bonte kleuren en die ver
spreidden verrukkelijke geuren. Maar wan
neer spelende kinderen him hand ernaar
uitstrekten, weken de bloemen terug, zoo
dat de kleuters verder en verder moesten
reiken en voorover vielen tusschen de nij
dige doornen en brandnetels. Dan liepen
de kinderen huilend naar huis om te ver
tellen van de leelijke bloemen en de vaders
en de moeders straften ze niet meer, maar
keken elkaar ernstig aan en zeiden: „Het
bosch, het bosch
Ook gebeurde het wel, dat de jongens *n
mooi vogelke zagen vliegen, dat het bosch
binnenschoot. Anderen zagen een vlinder,
die speelsch tusschen de takken der boo
men fladderde, nu eens uit het gezicht ver
dween en dan weer terugkwam. Maar als
een jongen het waagde het vogeltje of den
vlinder na te jagen, dan verdwaalde hij
vast en zeker. Heel oude menschen wisten
nog te vertellen van Hugo, den zoon van
den smid Ewald, die op een laten middag
vermist werd door zijn ouders, en waarvan
kleine speelmakkers beweerden, dat hij in
't bosch was geloopen, om 'n mooien vo
gel te vangen. Toen Hugo 's avonds nog
niet was teruggekeerd, besloot Ewald zijn
zoon te gaan zoeken. Hij wapende zich met
een voorhamer en ontstak een lantaarn,
om in het duister van het bosch iets te
kunnen zien. Zóó zagen dorpelingen hem
uit het gezicht verdwijnen, den sterksten
man van het heele land, die met beide han
den het stalen aambeeld boven zijn hoofd
wist te heffen. Nooit had men verder iets
van Hugo vernomen, nooit was zijn zoe
kende vader naar zijn dorp teruggekeerd....
Op een dag toen de lente was aangebro
ken richtte koning Ives zich op van zijn
troon en begaf hij zich naar 't venster. Hij
zag naar buiten over het vroolijk landschap
waarop de nog jonge zonnestraaltjes dar
telden met de lompe schaduwen van en
kele wolken, die koning Winter bij zijn
overhaast vertrek had vergeten mee te ne
men. Even later kwam er een lijster aan
gevlogen en ging vlak onder het venster
van den koning op een grijs beeld zitten,
waarachter hij een prettig nest wilde bou
wen. Toen hij de gouden kroon zag, die
de koning droeg, bleef hij een poos ver
baasd omhoog kijken. Opeens begon hij uit
volle borst te fluiten en het leek alsof hij
zei: „Ives, sliep uit! Ives, Ives, sliep uit!!"
Toen werd de koning nadenkend. Waarom
fluit de vogel mij uit? dacht hij bij zich
zelf. Ben ik niet de machtigste man van
dit groote rijk? „Ives, sliep uit!" riep weer
de vogel. Plotseling viel het oog van den
koning op het onafzienbare woud, dat zich
ver aan den horizon, waar de grens van
zijn rijk was, uitstrekte. Lang en naden
kend bleef hij daarheen staren en langza
merhand werd hem de bedoeling van den
lijster duidelijk.
„Hij lacht mij uit," zoo sprak Ives bij
zichzelf, „omdat ik tot nu toe niets heb
weten te doen om de onheilen af te wen
den, die dit groote bosch, dat mijn rijk om
sluit, aan vele mijner onderdanen toe
brengt. Maar wij zullen zien!" Hij hief
onooglijk leelijk dor ding. Toen smeet Ives
het kwaad neer en vertrapte het.
Thuis gekomen ging hij weer bij het
venster staan en staarde in de verte, waar
zich het onbetreden bosch uitstrekte. Maar
eensklaps stak de lijster zijn kop buiten
het nest en lachte overluid: „Hihihihlhi, die
Ives!" En zeven veerenlooze kopkes van
haar jongen antwoordden: „Sliepult, sliep-
uit, sliepuit!"
Met een nijdig gebaar smeet Ives 't ven
ster dicht, maar in zijn hart gaf hij de vo
gels gelijk: wat moest men anders zeggen
van een groot en machtig man, die niet in
staat was te doen, wat de kleine Rose
merijntje kon?
En door het dichte venster hoorde hij de
jonge lijsters piepen: „Sliepuit, sliepuit!"
Verborgen plaatsnamen in de provincie
Zeeland
In iederen zin is slechts één naam
Hoe kan het ook anders? Dit moest wel
vastloopen.
Onze burgemeester is weer opnieuw be
noemd.
Hij was erg verkouden; zijn stem was
schor en deed hem moeilijk spreken.
Mijn broer is sinds kort geneesheer in
die gemeente.
Ik heb het je gezegd: waar de bloemen
gezaaid zijn, mag je niet schoffelen.
De jager ging naar het hol en smaakte
het genoegen de vossen levend te vangen.
Zij lagen zij aan zij, pekelharing en au
gurken.
Geef maar een pond of drie; we genieten
toch korting.
Om een rit te maken, moet ge vooruit
van kaarten zijn voorzien.
Zoolang er niets te zien is seint de mar
conist niet.
Dat de bevolking reeds samenschoolde
was zeer dom; burgeroorlog is er spoediger
dan men denkt.
Bij het afscheid kreeg 't bezoek,
Nog een fijn stuk boterkoek,
Die de Bever met veel zorgen,
Had gebakken deze morgen.
Door de hulp van Vogel Kraan,
Stond hij op een kist vooraan,
Om den Prins nog toe te roepen,
Dat hij vaak mocht komen snoepen,
Want zoo'n knap en vriend'lijk heer,
Zag hij pas voor d'eersten keer.
Muisje Spits-tot-Snoep'maar-voort
Een muzikant van 't beste soort,
Mocht voor Kater liedjes kweelen,
En wat leuke wijsjes spelen,
Op zijn prachtig instrument,
Dat je hier subiet herkent.
Daarna mochten allen snoepen,
Niemand liet zich tweemaal roepen
Want het fruit dat smaakte fijn,
Bij zoo'n jolig druk festijn.
Zie, daar gaat hij met zijn knecht,
Heb ik soms te veel gezegd,
'k Sla toch zeker niet een flater,
Met dien magnefieken Kater?
Vol bewond'ring ziet elk op,
Naar het mutsje op zijn kop,
Mompelt zacht:„Je moet maar boffén,
Met zoo'n buisje, broekje, sloffen."
En wanneer de Kater praat,
Is 't alsof het Angelus gaat.
Op het prentje loopt vriend Beer
Met het Struisje op en neer
Voor de school heel leuk te babb'len
En op zure drops te knabb'len,
Want om tien uur komt een feest,
Zoo er weinig zijn geweest,
In het leven van scholieren,
Als deêz wonderlijke dieren.
Kater Prins, een knappe vent,
Is bij juf niet onbekend.
lllllllllll!
i minimi
iiiiiiiiiiiiiiiniiiiiniiiiini
lifrrrrrin
'1IM
HET UURTJE VOOR
JEUGD