Met vaftaal oan den dag PER VLIE< 3MACHINI DE WERELD ROND Gelouterd Doodsstrijd van een plantenwereld NEDERLAND- WOESTIJN Aon banden cfie waren versleten» werd menig ongeluk geweten! DE BERG MAANDAG 27 AUGUSTUS 1934 Zeldzame bloemen wor den schaarscher Moderne ziekenhuizen Olifanten vernielen den oogst in Oeganda Door het ontwateren van heide velden en moerassen wordt onze typische veenflora steeds armer Mi m VMcJ-l. AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL NAAR HET SPAANSCH Een vriend van mij is een bekwaam bota.- nicus. Hij kan zonder overdrijving van zichzelf verklaren, dat hij onder de Ne- derlandsche planten geen onbekenden meer te genkomt. Zelf slaagde ik er nooit in een leemte van beteekenis te bespeuren in zijn grondige en omvattende wetenschap. Hij is de vraagbaak van vele plentenkenners binnen onze grenzen. Mijn bewonderde vriend laat zich op deze kennis hoegenaamd niets voorstaan en hij mist ook elk gevoel van zelfvoldaanheid. Hij schijnt de gelukkige jaren, waarin hij op tallooze zwerftochten zijn wijsheid vergaarde, allang vergeten. Hij is nu eenmaal niet een van die genen, die zich vermeien in herinneringen of die zich blijvend gelukkig voelen tusschen oude bekenden. Hij wil altijd wat nieuws en heeft zich daarom geworpen op een klasse van voor het bloote oog onzichtbare, mikroskopisch kleine plantaardige wezens, die voorkomen in het zoete water. Hij heeft er al een honderdtal nieuwe soorten in ontdekt, beschreven in we- tenschappelyke bladen en als een tweede Adam van nieuwe namen voorzien. De wereld van het oneindig kleine is in ons vaderland nog vol verrassend leven. Voor het makroskopische werk, d.w.z. voor de gewone plantenwereld, die zonder optische hulpmiddelen is na te gaan, heeft hij niet meer dan plichtmatige belangstelling. Eigenlijk heeft hij verachting voor een flora, die zich in enkele jaren in zijn hoofd heeft laten stampen, en hem dan niet meer voor nieuwigheden wist te plaat sen. Het lot was hem niet beschoren om naar Indië te gaan, het land van zijn wenschen, en de crisis zal wel zorgen, dat hij er nooit van zijn leven meer komt. Hem, zooals velen collega's met hem, is daarmee de weg afgesneden naar een plantenwereld, waarvan de rijkdom onuit puttelijk is. Op Java alleen zijn vijfduizend bloemplanten waargenomen, terwijl in de bui tengewesten tallooze soorten nog wachten op hun eersten beschrijver. Als je daaraan denkt, placht onze vriend te zeggen, dan is Nederland met zijn dei-tienhonderd afgegraasde plantjes eenvoudig een woestijn. Nederland een woestijn! De gedachte is nieuwOns vruchtbare welvarende landje een woestijnAls er op het moment iets aan de welvaart ontbreekt, dan is het allerminst omdat er niet genoeg groeit, integendeel. Maar ja, we moeten ons eens een oogenblik verplaat sen in den geest van den botanicus. De cuituurgewassen hebben zich nooit bijzon der in zijn belangstelling mogen verheugen. Een plantkundige is tenslotte geen boer. Hij is na tuurfilosoof en beoordeelt de gewassen niet naar hun opbrengst. Het interesseert hem ook niet in de eerste plaats, wat tuinders en kweekers hebben weten te bereiken aan nieuwe nuttige Vermen. Hij is een natuurvorseher, voor wien de wilde kruiden tusschen het koren belangrijker Jfijn dan de vette aren, die de hoop uitmaken van den landbouwer. Deze voorkeur voor het wilde Is nu eenmaal den natuuronderzoeker in geboren. En, het moet tot zijn verdediging ge zegd, juist menig botanicus heeft zich een kun. dig verbeteraar van cultuurgewassen getoond, als zijn beroep in dienst van de gemeenschap het van hem eischte. Denk verder eens aan de plantenziektekunde. Ook deze recruteert haar beoefenaars uit de rijen der botanici. Edoch, voor den beschouwenden plantkun dige, die zijn liefde voor de natuur den vrijen loop mag laten, ziet de wereld er heel anders uit dan voor gewone „boeren, burgers en buiten lui." Deze iaatsten komen overeen in een ge- meenschappelijken afkeer van „onkruid", dat zij op ai hun wegen pogen uit te roeien. On kruid is voor hen onnuttig en onschadelijk. Het verarmt de akkers, het ontsiert de tuinen, het verwildert do parken. Een leger van wieders is dag in dag uit in de weer om het van den aard bodem te verdelgen. Menige teere wilde bloem heeft den strijd tegen schoffel en hark voor goed opgegeven en zij zal geen tuinman het le ven meer lastig maken. Andere, minder veel- eischende en ordinairder planten steken steeds het hoofd weer op en verschaffen hun beroeps verdelgers steeds opnieuw werk. Zy bewyzen hun daarmee in deze tyden van werkloosheid een grooten dienst. De plantkundige beziet deze vervolgde wezens met heel andere oogen. Voor hem zijn zy de oorspronkeiyke kinderen der natuur, de oerbe- woners van onzen grond, die door de Descha- vir.g steeds meer teruggedrongen worden naar onherbergzame oorden. Daar, vergeten door den schoonschip-makenden mensch, gaat hij ze opzoeken en put hy in de bestudeering van hun veelvormigheid een steeds terugkeerend genoe gen. Want maar weinigen zijn er, voor wie zooals voor onzen even genoemden wonderman de onkruidwereld geen geheim meer heeft. Trouwens, ook hijzelf is zich wel bewust niet al het wetenswaardige van onze vaderlandsche wilde planten te hebben uitgeput. By velen bleef het bij een kennismaking zonder meer, terwyi toch ieder levend wezen op zichzelf een wereld van geheimen in zich sluit. Met dat al biyft het lot van onze vaderland sche wilde planten moeiiyk genoeg. Steeds har der wordt de stryd, dien zü voor hun bestaan hebben te voeren. Nooit hadden zy het er ge makkelijk. De natuur zelf heeft er met harde hand vele soorten vernietigd, die in het ver leden onze streken sierde. De ystijd, door onze menschelijke voorgangers nog gekend, haalde een groote streep door het uitbundige subtro pische leven, dat hier voorheen tierde. Op een geheel anderen, en wel armehjken grondslag werd de nieuwe wereld opgebouwd, waarin de moderne West-Europeesche mensch zyn be staan kreeg te voeren. Onder de heerschappy van een weifelachtig Atlantisch klimaat kwamen onze bosschen en veenen tot ontwikkeling, die nauweiyks een enkel voedend gewas oplever den. Van den aanvang af brachten de stam men, die zich in deze ondankbare oorden waag den, hun voedingsgewassen mee uit onbekende streken. Geen van onze korensoorten, geen van onze fruitboomen wellicht, zelfs geen van onze onvolprezen groenten zyn getrokken uit onzen eigen bodem. Toen de kloosters eens vooral on zen Nederig ndschen grond in cultuur gingen brengen, brachten zy al die nuttige veredelings producten mee uit de oudere centra van be schaving, uit het Zuiden en Oosten. Daar. met name in Voor- en Centraal Azië, wordt de ba kermat gezocht van zooveel onmisbare land- bouwplanten zonder welke de menschheid zich buiten de tropen niet zoo succesryk had kunnen uitbreiden. Van den aanvang der beschaving af konden dus de wilde planten van ons Vaderland als „onkruid" worden bejegend. Nooit mochten zy zich verheugen in de dankbare vriendschap van den zwoegenden mensch. Een aantal werd ge red uit deze vyandschap, doordat hun genees kundige eigenschappen aan het licht kwamen. Zij vonden een onderdak in de kruidtuinen van de kloosters, waar zy gecultiveerd werden, tot heil van den door velerlei kwalen bezochten middeleeuwer. Voor de rest beteekende de na dering van de cultuur het begin van het einde. Maar de natuur is taai en het is niet waar- schynlijk, dat er vele wilde planten het lot heb ben gedeeld van de Waternoot, die gehéél uit onze wateren is verdwenen. Zeldzaam zyn tal looze soorten geworden, die voorheen in over vloed bloeiden, maar er moet wel heel wat ge beuren voor een levend wezen zijn plaats in het zonlicht definitief prijs geeft. Het zoeken naar deze zeldzame planten, deze dappere getuigen uit vroeger dagen, is een spannende onderne ming voor iederen botanicus. Aan hun zeld zaamheid danken vele onzer inlandsche Orchi deeën hun beroemdheid onder de plantenken- ners. Verborgen blijft hun bescheiden schoon heid ten allen tyde voor den gewonen burger. De vindplaatsen van deze zeldzame bloemen worden met het jaar schaarscher. Welk moeras wordt niet drooggelegd, welke hei wordt niet ontgonnen, welke beek niet gekanaliseerd, welke groote buitenplaats met eeuwenoud bosch wordt niet verkaveld? Welke woeste grond wordt niet met buitenhuisjes bezet of in het gunstigste geval als park aangelegd? Wat vorige eeuwen aan de natuur hebben misdaan is niets, verge leken by het werk van de laatste vyf-en-twin- tig jaren. En elk jaar, dat volgt, vernielt meer dan tien jaar ervoor te zamen vermochten. De mechanische hulpmiddelen bij den aanleg van wegen en kanalen openen in minimum van tyd de afgelegenste hoeken voor het verkeer en ont rukken aan de heerschappij der natuur plek ken, die totdantoe ongerept waren gebleven. Nergens staan we meer voor. Hebben we niet in tien jaar tyds een der merkwaardigste na tuurmonumenten ter wereld, de Zuiderzee, eenig in zijn soort, gemaakt tot een banaal binnenmeer? Kunstmatig wordt ons land tot in ziin verste hoeken. Wij zijn biet zoo fanatiek om te zeggen, dat ons land er leelijker op wordt. De woeste aarde, hoe merkwaardig ook, behoeft de hand van den mensch. In ons vaderland, zooals de Romeinen het ontdekten, zouden de meesten van ons gauw zyn uitgekeken. Alleen een ontdekkingsreiziger en een jager konden er hun hart ophalen. Ook v de binnenlanden van Afrika, ziet de doorsnee- mensch liefst alleen op de film! Het zou aan den anderen kant jammer zyn, als de oorspronkeiyke natuur, die op haar ma nier toch ook rijk was, nergens zou worden be waard. Hard moet daarvoor worden gestreden en het is geen overbodige weelde, dat er een „Vereeniging tot Behoud van Natuurmonumen ten" is. In dezen tyd van malaise is het gevaar, merkwaardig genoeg, grooter dan ooit. Vele oorden van oorspronkehjk landschapsschoon worden „in werkverschaffing" ontgonnen, om den menschen maar wat te doen te geven. Vele landeiyke gemeenten hebben op deze wyze de hand geslagen aan het laatste plekje onge schonden natuur binnen hun grenzen. Schuldiger dan degenen, die uit bittere noodzaak de wildernis ontginnen staan vele natuurliefhebbers zelf. Ook op plekken, welke de ontginning niet bereikte, zijn zeldzame plan ten gedecimeerd en verdwenen. Het is het ver derfelijke gilde der plantenverzamelaars. die den Iaatsten slag toebrengen aan het oorspron keiyke plantenleven van ons vaderland. In steeds groeiend aantal zijn zy, onder den wel- meenenden invloed van onze groote populaire natuurbeschvijvers, uitgezwermd over de mooi ste plekken van ons vaderland. In den aan vang heeft niemand er gevaar in gezien, als zulke amateurs een plantje meenamen voor hun herbarium. Duizenden herbariums zijn er op die manier aangelegd en een ware rooftocht op zeldzamo bloemen was er het gevolg van. De tijd is niet ver meer, dat we van menige soort, die eens de bosschen sierde, de laatste vergeelde exemplaren moeten zoeken op een be stofte boekenplankEerbied voor het le ven moest het eerste beginsel van elke natuur liefde zijn. Wie zyn verzamelwoede wil koelen, doe dat op postzegels, of als hij in het bota nisch genre wil blijven, op Verkade's plaatjes. Deze zijn duurzamer en waardevoller dan een gedroogde plant, die kleur en geur verliest. Is het niet genoeg, dat de zeis van den maaier een harde selectie uitoefent onder de kruiden van onze weiden en wegbermen? Alleen de sterksten overleven de jaarlijksche amputatie van hun groeiende deelen. Is het niet genoeg, dat de steeds verder gaande zuivering van het zaaizaad de bevallige onkruiden als korenbloe men en klaproozen van onze akkers verdryft? Als door het ontwateren van heidevelden en moerassen onze typische veenflora met het jaar verarmt? Moeten op de plekken, door de cultuui gespaard, de natuurliefhebbers zelf de laatste hand leggen aan het vernietigingswerk? Dan dreigt ons land, hoe rijk het ook zij als cultuurland, waarlijk een woestyn te worden voor den botanicus van komende geslachten, wyzelf, de plantkundigen van heden, zijn al vyf-en-twintig jaar te laat geboren! LEO BIJLMER. mmmiimiimiiiN nuiiimiiiiitiimin i U kent van de prentbriefkaarten i En van foto's in de krant Wel de fraaie zig-zag lijnen Vit het een of ander land? Ongelijk en telkens puntig, Hier en daar een stuk plateau, Want de aarde, die niet glad is, Schept de bergen immer zóó. En de menschen zijn natuurlijk Uit den aard der zaak sportief, Dus de voorkeur voor de bergen Is niet weinig positief. Deze bergen te beklimmen Schijnt volstrekt niet zonderbaar, Want tenslotte schuilt nog altijd De bekoring in 't gevaar! En met pikhouweel gewapend, Touwen en een dosis moed Zet men dan op deze ruggen Graag den zwaar beslagen voet! Nauwe passen, steile paden, Gladde kanten naar de punt 1 En geen treedje, ook geen leuning Waar je je aan grijpen kunt! En.... doch neen, maarniet van spreken, 't Zou u werk'lijk griez'len gaan, Want niet allen, die bestijgen, Komen heelhuids daar vandaan! Maar de moed is een vereischte, Zelfs verachting voor den dood. Ja, ik noem die menschen helden, Bijna mythologisch groot! 1 Want ik wéét dit, ik begréép het, Toen mij 't koude zweet uitbrak Ik moest gisteren gaan kijken Naar d' antenneop het dak! MARTIN BERD ÉN (Nadruk verboden) In het Zuidoosten van Londen wordt een ziekenhuis gebouwd, waarvan de kosten 300.000 pond sterling zullen bedragen. Het ziekenhuis is uitsluitend bestemd voor ïyders aan oog ziekten. Het wordt het grootste en mooiste ziekenhuis van Engeland. In het Rudolf Virchow-ziekenhuis te Beriyn is kortelings een afdeeling voor tweelingen in gericht. Indien by het opnemen van een patiënt vastgesteld wordt, dat deze een tweelingbroer of een tweelingzuster heeft, wordt deze in ge noemde afdeeling ondergebracht. Terzelfdertyd krygt de andere vyftig procent van de twee ling een oproeping om zich op stadskosten ge neeskundig te laten onderzoeken. De resultaten van dit onderzoek worden dan tegelijk met het ziekenrapport van den patiënt naar het Ber- lijnsche Keizer-Wilhelm-instituut voor twee- lingonderzoek opgezonden. In het Noordelijk deel van Oeganda, ten Zui den van het Kiogameer, hebben groote groepen olifanten groote schade aangericht aan de In landsche oogsten. De troepen trekken in kud den van meer dan 100 olifanten door de be bouwde velden en vernielen alle gewassen. Een der bekendste Afrikaansche olifanten jagers, Captain Salmon, heeft in drie dagen tijd 70 olifanten neergeschoten en is er thans in geslaagd de meeste kudden terug te dringen naar het woudgebied, waar zy geen schade kunnen aanrichten. Op een morgen in September stapte Frank Emery in z'n auto voor z'n huisdeur te New-York. Door het open raam gaf hij z'n orders, z'n auto was groot en blinkend, blauw met grys, en z'n chauffeur droeg blauwe livrei. „Ga de rivier langs tot Penn-road," zei hij, „dan steek je over en rydt recht door." Hij begon nu te denken aan de zaak, die hem naar Middle-Tucker riep. Hy wilde daar Beffy Prescott overhalen om diens zoon Stanton toe stemming te geven tot een huwelijk met Mu riel, z'n eenige dochter. De oude Prescott had beslist z'n toestemming geweigerd. Frank Emery was millionnair en de dochter van Frank zou té veel geld hebben, beweerde Prescott. Munel zoo dacht haar vader was mooi en lief genoeg voor den besten man van de wereld. Maar hy mocht Stan wel, wiens vader bankier was in het stadje Middle-Tucker en hij was er van overtuigd, dat hy z'n weg door de wereld wel zou maken. Toen de jonge Prescott z'n meisje aan z'n vader wilde voorstellen, was het al dadelijk mis „Neen," schreeuwde de oude heer, „al leefde ik 100.000 jaar, ik zou m'n toestemming niet geven." Als Stan toch met Muriel trouwde, zou hy hem niet meer herkennen. Hy wou geen zoon hebben, die 't hondje was van een ryke vrouw, van een vrouw die een man kocht met haai' geld. Emery wist dat de jongelui zielsveel van eikaar hielden, dat hier geen sprake was van een geldkwestie. Hy dacht diep na over 't ge val, hoe hy 't zou aanleggen, om den tegen stand van den ouden Beffy te breken. Daar flitste een gedachte door z'n brein. Bij Franklin-lane liet hy stoppen en stapte uit z'n wagen. Hy was styf van 't lange zitten, strekte z'n armen en bewoog z'n schouderspie- ren. „Zie hier maar ergens te stallen," zei hij tot zn chauffeur. „Ik ga met den trein verder; wacht hier totdat ik terug kom." De trein kwam binnen en hield stil. Frank Emery stapte in een rook-coupé. Twintig mi nuten later stond hij op 't perron van Middle- Tucker. Hij kende den weg en repte zich door de straten. Het huis van Beffy Prescott was de helft van een dubbelhuis met een gehalveerd balcon en één stoep met twee voordeuren. Beffy woonde op den hoek. Emery en Prescott hadden samen schoolge gaan. Toen Prescott later op de bank van Middle-Tucker kwam, had Emery zich naar New-York begeven, zich een positie in den ef fectenhandel veroverd en met de jaren tot millionnair opgewerkt. De vader van Muriel vernam nu dat de oude Prescott niet thuis was. Hy was ziek en logeer de bij z'n neef Dan Prescott, op diens farm in Huntington. Na een langen vervelenden rit in een bus stopte Emery voor den farm. Het was al donker. Hy klopte aan de keukendeur, om dat hij daar licht zag branden. Dan Prescott deed open. Emery herkende hem direct. „Ik wou Beffy spreken," zei hij. „Ik kom er expres voor uit New-York en ze zeiden dat hy hier was." „Hij ligt al in bed, en ik maak hem niet graag wakker; maar komt u binnen." „Ik zou niet graag onverrichterzake heen gaan," zei Emery. „Dan biyft u hier maar logeeren. U kunt vanavond toch slecht terug." Den volgenden morgen om 10 uur kwam de dokter en Emery sprak even met hem, maar 't werd 12 uur eer Dan Prescott hem kwam vertellen dat z'n neef op was. Hij had hem gezegd dat Frank er was, maar Beffy had ge zegd dat hij niemand wilde spreken die Emery heette. „Hy heeft z'n deur op slot," zei Dan, „maar 11 kunt door de deur met hem spreken; ik ga dan zoolang den tuin in." Emery ging naar Prescott's kamer en klopte aan de gesloten deur. Prescott hoorde dat het geen stap van een huisgenoot was en gaf geen antwoord. „Beffy!" riep Emery, „Beffy, luister even. Ik ben hier gekomen om je te spreken en ik WA Ik Toen ik wakker werd, lag ik op myn rug, mijn rechterhand boven myn hoofd. Ik had spierkramp en wilde my verplaatsen. Tot myn grooten schrik bemerkte ik, dat ik my niet kon verroeren. De handschoen ven mijn eene hand was aan de sneeuw vast gevroren, de andere zat tusschen myn lichaam en de hard bevroren slaapzak beklemd. Ook myn beenen kon ik niet verroeren- Uit alle macht begon ik te schreeuwen, doch ik kreeg geen antwoord. Het ademhalen ging erg moeiiyk, wat was er met me gebeurd? Mijn hoofd begon te bonzen en gaandeweg ge raakte ik in bewusteloozen toestand. Toen ik uit myn bewusteloosheid ontwaakte, bevond ik my in onze tent. „Gelukkig," hy komt by," hoorde ik Oom zeggen. „Daar ben je aan een groot gevaar ontsnapt, Bok," zei Oom, toen ik weer op myn verhaal was geko men. Wat was namelyk gebeurd, terwijl ik sliep, was er een Zuiderwind gekomen, die te vens de sneeuw, die zich voor den ingang van 't hol had opgehoopt, vochrtig had gemaakt. Daar op was het gaan vriezen en de sneeuw was be vroren, aldus de opening hermetisch afsluitende. Nadat ik weer voldoende was opgeknapt, bra ken we op en gingen weer verder, 't Was nu al de derde dag van onzen tocht en onze voorraad levensmiddelen slonk al aardig. Toch hadden we nog wel voor enkele dagen genoeg. moet je spreken. Ik zit in moeilijkheden. Ik heb maar vijf minuten noodig." „Ik wil je niet spreken," klonk het uit de kamer, „ik wil niets met jou en met je dochter te maken hebben." „M'n dochter?" vroeg Emery, als verwonderd, „daar wou ik 't niet over hebben. Ik zit in de knel, Beffy. Ik wilde vragen of je me niet geld kan leenen." „Wou je geld van me leenen?" vroeg Pres cott, op zijn beurt verbaasd. „Dat zei ik toch. Ik moet vanavond terug en ik moet geld hebben, en ik v;eet niemand meer dan jou." Hij hoorde Pres cott langzaam naar de deur ko- i n. men en den sleu- trUC Vatl tel omdraaien. Prescott bleef met i den millionnair de hand aan den deurknop staan. Hij zag er slecht uit. „Kom binnen Frank," zei de bankier, en hy ging terug naar z'n stoel. „Ik ben ziek. Wat hoor ik? Moet jij geld leenen, jy de million nair uit New-York? Geld leenen van mij?" „Je weet hoe het gaat op de beurs. Op en neer. De beste beursman slaat wel eens een verkeerden slag en dan zit hij aan den grond." „Zit je zoo vast?" „Dacht je soms dat ik bij jou kwam, als ik ergens anders geld kon krijgen?" „Hoeveel heb je noodig?" vroeg Prescott. „Vyfduizend dollar." „Dat is een heele hand geld voor my," zei de bankier. Ik ben geen millionnair uit New- York. Ik heb geen auto van 8000 dollar. Ik betaal geen 14.000 dollar huur per jaar, zooals ze van jou vertellen. I k woon maar in een half huis. Vyf duizend dollar!" „Je hebt je eigen huis," zei Emery. „Ik moet huur betalen." „Mijn zoon moet werken voor z'n brood. Wat voor zekerheid kun je me op die vijf duizend dollar geven?" „Dat is 't juist. Ik kan geen zekerheid ge ven," zei de vader van Muriel, en hy lachte. „Je zou me moeten vertrouwen." „Geen zekerheid? Dat is geen zaken doen. Heb je een borg? Ik kan geen risico op me nemen, ik moet er hard voor werken; "t komt bij mij niet in huis rollen. Wie is je borg?" „Niemand." „Je kunt me een briefje geven, dat ik je auto gekocht heb," zei Prescott. „Ik leen geen vijf duizend dollar zonder den een of anderen waarborg" Emery zag wel dat Prescott hem 't geld graag leenen wou. Het was balsem voor het gemoed van den bankier, Frank by zich te zien om te leenen. Dat drukte Frank neer en haalde hem. Beffy, naar de hoogte. „Ik moet wel doen wat je zegt," zei Emery benepen. „Ik zal 't je zwart op wit geven. „Voor hoe lang wou je 't geld hebben?" vroeg Prescott. „Voor zes maanden." „Neen, voor drie maanden is lang genoeg." Beffy vond het heerlyk met Frank, z'n ouden schoolkameraad, over die details te kibbelen. „Drie maanden, geen halfjaar." „Dan zal ik me er in moeten schikken," be rustte de ander. „Schuif dan de tafel even by en kyk of je ergens pen en inkt vindt." „Ik heb een vulpen," lachte Emery. „Je ziet, dat ik zwaar gewapend hier ben gekomen. Je had me niet weggekregen, vóór ik 't geld had. Wat had je eigenlijk over Stan en Grace?" „Er zit een chèque-boek in m'n jas daar in de kast," zei Prescott. „Haal maar even; ik ben ziek. Ja, wat zullen we met Stanton?" „Ze zeggen dat ze trouwen willen," zei de „gewezen millionnair, en hij bracht 't chèque- boek. „je zoon is een beste kerel, Beffy. Ik zou Muriel graag zien trouwen met iemand als Stanton. Hy zal altijd z'n brood verdienen en ik ben niet zoo jong meer en een mensch weet nooit wat voor kunsten de beurs uithaalt. Ik had gehoopt, dat ik Muriel flink kon helpen als ze trouwde, maar dat kan nu niet. Je ziet hoe 't is. Ik moet nu al leenen." Prescott zat te schrijven: een schuldbeken tenis met een verklaring van verkoop er onder. „Als je nu hier even wilt teekenen," sprak hij, „dan zal ik een chèque invullen. Ik heb r-iets tegen 't meisje; ik ben ziek, met dat lamme weer; geelzucht.... Laat ze trouwen als ze willen. Ik zal ze niet laten verhongeren. Fositie of geen positie, beurs of geen beurs. Millionnair of geen millionnair. Laat ze maar trouwen. Vertel ze maar, dat ik 't gezegd heb." Hy gaf de chèque aan Emery, en die stak haar in z'n portefeuille. „Ik zai 't overbrengen," zei hy en stak z'n hand uit.Ik dank je voor dat geld, Beffy. Je weet niet wat die leening voor my beteekent. Zorg maar, dat je gezond wordt; je moet binnenkort naar de bruiloft. Tot ziens." Een paar minuten later zag Prescott Frank Emery de laan doorloopen naar den weg waar langs de autobus ging. Hy leunde achterover tegen de kussens in z'n leunstoel en glim lachte. De millionnair! Ook Frank Emery glimlachte. Het plan was gelukt. Hij hoefde nu alleen maar te zorgen, dat Stan en Muriel trouwden vóór Prescott sterk genoeg was, om het huwelyk mee tema ken. Geelzucht was een taaie ziekte; die hield den ouden knaap nog wel een week of acht vast, en dat was tijd genoeg. Frank Emery vyf duizend dollar leenen van Betty Prescott! Wat een mop! In Middle-Tucker aangekomen, telegrafeerde Emery naar Muriel: „Alles geschikt. Maak ge reed voor huwelijk. Vroegst mogelijke datum. Sein groet en uitnoodiging huwelyk aan Beffy Prescott. Vader." A 11 L '1 op dit blad zijn Ingevolge de verzekerlngsvoorwaarden tegen f Ofiflfl bij levenslange geheele ongeschiktheid bvt werken door 7f/J bij een ongeval met OC7) bij verlies van een hand 1 9C f Sö.-hiprf11 Ukarm f 40mm anderen3 vineer i4//C flOOn/26 5 ^gevahen verzekerd voor een der volgende uitkeericgen T OUUU.-verlies van beide armen, belde beenen of belde oogen f OU.~ doodeiyken afloop T 6DU.- een voet of een oog A 6 O."duim. of wijsvinger OU. been of armf .Tl/, anderen ylnge? 32. Probeer het.... Alsof ik het niet geprobeerd hè,d! Als of Ik die drie jaar iets anders gedaan had! Op dat oogenblik riep de hertogin, die haar neef met behulp van haar kyker ontdekt had, hem van verre, met schrille stem. Vaarwel, Marilena, ze roepen me, zei Souza, ln de houding, om afscheid te nemen. Wat wensch je van me? Kan ik wat voor je doen, om je het leven aangenamer te maken? voegde hy er by, met innige teederheid Marilena haalde vol bitterheid haar schou ders op, en prevelde op een toon van onmete- iyke verlatenheid: Neen, niets. Niemand kan iets voor my doen! Voor die groote smart van een gebroken leven, die pynlyk weerklank vond in het hart van Pablo Souza, boog deze, zonder een woord te spreken, en hy ging heen met wankelende schreden, aan een algeheele verwarring van zyn gevoelens ten prooi. Marilena vroeg zich angstig af, of zij niet gedroomd had, of het werkelijk waar was. dat de yreeselyke stryd weer beginnen zou alsof haar ellende nog niet wreed genoeg was. Haar oogen dwaalden verbysterd over de heerlyke baai in rust. En alsof zij een antwoord wilde geven op haar twyfel, raakte de boot, die het wapen van Pablo Souza op haar steven droeg, nabij de aanlegplaats in heftige beweging, om even later zee te kiezen, XI Van haar divan, die vlak by het balkon ge plaatst was, dat zich juist boven het terras van „Villa del Mar" bevond, hoorde Marilena de woorden van hartelijke verwelkoming, waar mee mevrouw Carvajal pater Esteban be groette. U zoo hier? Wat is hier aan de hand, mevrouw? De pastoor had plaats genomen in een rieten stoel, dien mevrouw Carvajal dicht by de balustrade geschoven had, opdat hy een beter gezicht zou hebben op de baai, die heerlyk rustig bleef gedurende die prachtige Septem berdagen, terwijl zijzelf, ter eere van den be zoeker, haar lorgnet en haar breiwerk in haar werkmandje had gelegd. Wel, kyk eens, meneer pastoor, er is zoo van alles.... antwoordde zy met haar goedigen glimlach. Hoe zoo' dat? De kinderen....? Neen, gelukkig niet. Francisquinnu, u kent hem. Alleen al, om hem te zien rennen en spelen en ravotten en van de zon genieten, zou je naar Ruiselares gaan. Als dè,t niet Lorenzo en Reina zyn.Kijk u die twee eens, daar ginds in dat bootje! Ook die halen hun hart op, hier! Daar zyn ze voor gekomen, zei pater Esteban vriendeiyk. Dus, dan is het misschien de barones? Ja. Het is nu al drie dagen, dat Mai-ilena zich niet wel voelt, en op haar kamer biyft. Waarom hebt u dan den dokter uit Aledo niet laten komen? Dat wil ze niet. Ze zegt, dat het haar gewone zenuwpyn is, en dat rust en voldoende slaap toereikend is, om haar beter te maken. Maar ik geloof, dat het een verkoudheid is. Om dezen tyd van het jaar? Ja, maar de zee is altijd verraderiyk. De temperatuur wisselt hier soms heel snel, en als het avond wordt, dringt de vochtigheid, en de kilte overal door. Den avond vóór ze ziek werd, was ze op de Kreeftenrots geweest, tot betrekkelijk laat toe, want toen ze thuiskwam, was de maan al opgekomen. En het komt mij voor, dat ze daar op die rots verkouden moet zyn geworden, want ze rilde over haar heele lichaam, en haar stem was zóó heesch.... We zullen maar hopen, dat het niet ernstig is We hebben haar natuurlyk dadelyk naar bed gebracht, en haar opgepast, tot ze wat beter werd. Zij protesteerde maar, dat ze niets mankeerde, maar ze moet zich toch niet erg goed gevoeld hebber., want den volgenden dag kwam markiezin Souza ons uitnoodigen, om by haar te lunchenweet u, dat die jongen, waarvan Rocamadre zei, dat hy dood of vermist was, bij de laatste gevechten in Marokko, weer heelemaal genezen is? Nu toen durfde ze niet uit haar kamer te komen, en moest ik alleen met Reina en Lorenzo gaan.... Denkt u, dat ik haar zou kunnen be zoeken? Als in antwoord op de vraag van den priester, verscheen de kamenier van barones Tallares op den drempel van de deur, die van de hall toegang gaf tot het terras. Mevrouw de barones laat mynheer pastoor verzoeken, of hy zoo goed wil zyn, om een oogenblik by haar te komen. Zonder een woord te zeggen, volgde pater Esteban het meisje langs de breede trap naar de deur van Marilena's vertrekken. Op de rustbank uitgestrekt, gehuld in een lichtblauwe ochtendjapon, en een zijden sjaal zorgvuldig om haar hals geslagen, keek Marilena clroome- rig naar de zee, aan welker oppervlakte de „Pirulo" een witte stip leek, waarop net zon licht speelde. Toen zy de deur itoorde open gaan en de priester werd aangediend, stond zij op, met een vermoeid gelaat, om hem te begroeten. Zij wisselden een paar beleefde en alledaagsche woorden, het meisje sloot de deur, de priester zette zich op een stoel, Marilena op een anderen en gedurende enkele oogenblikken heerschte er een hinderiyke stilte. De pastoor liet zich niet misleiden hy wist volkomen, waaraan hy zich te houden had, inzake die voorgewende verkoudheid. Toen hy alleen maar die sombere uitdrukking in haar oogen zag, en de blauwe kringen onder haar oogen, en den bitteren trek om haar mond, en het heele neerslachtige en vermoeide uiterlyk van de barones, begreep hy al, dat zy een nieuwe en vreesehjke moreele crisis doormaakte. Het was niet de dokter, dien Marilena noodig had, maar den priester en vriend, die raad moest geven in haar twyfel, en richting geven aan fa&ftr ziel Een nieuwe moeilijkheid? vroeg de pastoor bezorgd, als naar gewoonte allen onnoodigen omhaal terzyde latend. Een ontzettende moeilijkheid, mynheer pastoor. Dit is werkelyk een ontzettende moei lijkheid. Kom, kom, het zal zoo erg niet zyn.... Die akelige zenuwen, die iemand de baas wor den, en die overspannen verbeelding, die alles een beetje anders voorstelt, hé? trachtte de priester haar op vaderlyke wyze te kalmeeren. Laat eens hooren een brief van.dien meneer? Neen, het gaat niet over myn man, pater Esteban. Heb ik u niet gezegd, dat het wat veel ergers is? Markies Souza is niet dood en niet vermist en hy is hier. Hier? Ja, in Ruiselares. Hy is gekomen om by zyn moeder een verlof door te brengen, dat ze hem toegestaan hebben, wat is natuurlyker, dan dat! en een paar dagen geleden stond ik opeens vóór hem, by de Kreeftenrots. Ah! prevelde pater Esteban bedachtzaam, terwyl hy de verklaring vond van Marilena's opgewondenheid, van haar vrijwillige afzonde ring op haar kamer, en van haar weigering, om deel te nemen aan de lunch by mevrouw Souza. U hebt hem dus gezien. Ik heb hem gezien en gesproken. En? NU na drie jaar is er nog niets ver anderd. De pastoor maakte een gebaar, dat men ge voeglijk kon uitleggen als een: .Dat had ik wel gedacht," en wachtte op de verdere woor den van Marilena. En daar ben ik nu, zonder dat ik weet, wat ik doen moet. De gemakkeiykste en de beste oplossing zou voor me zyn, dat hy weer naar Afrika ging. Maar, zooals mevrouw Carvajal me al gezegd heeft, zyn moeder en zyn tante zullen al haar invloed aanwenden, om hem by het garnizoen in Madrid geplaatst te krijgen. Zegt me nu eens, wat ik doen moet, waar ik van-den-winter voortdurende de kans zal loopen, om dien man ergens te ontmoeten, bU menschen, waar ik nu eenmaal óók moet komen. En nü trouwens ook nü ook. Ik ben bang, om hem te ontmoeten; met het oog op myn eigen gemoedsrust en myn gezondheid, die onder dien voortdurenden strijd te lyden heeft moet ik trachten, om zoo ver mogelyk van dien man vandaan te bbjven, vindt u ook niet? Maar Maar? vroeg de priester, terwyi hy haar vast in de oogen zag. (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1934 | | pagina 6