Met vaftaal oan den dag
PER VLIE<
3MACHINI
DE WERELD ROND
Gelouterd
Doodsstrijd van een plantenwereld
NEDERLAND- WOESTIJN
Aon banden cfie waren
versleten»
werd menig ongeluk
geweten!
DE BERG
MAANDAG 27 AUGUSTUS 1934
Zeldzame bloemen wor
den schaarscher
Moderne ziekenhuizen
Olifanten vernielen den
oogst in Oeganda
Door het ontwateren van heide
velden en moerassen wordt
onze typische veenflora
steeds armer
Mi
m VMcJ-l.
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
NAAR HET SPAANSCH
Een vriend van mij is een bekwaam bota.-
nicus. Hij kan zonder overdrijving van
zichzelf verklaren, dat hij onder de Ne-
derlandsche planten geen onbekenden meer te
genkomt. Zelf slaagde ik er nooit in een leemte
van beteekenis te bespeuren in zijn grondige en
omvattende wetenschap. Hij is de vraagbaak
van vele plentenkenners binnen onze grenzen.
Mijn bewonderde vriend laat zich op deze
kennis hoegenaamd niets voorstaan en hij mist
ook elk gevoel van zelfvoldaanheid. Hij schijnt
de gelukkige jaren, waarin hij op tallooze
zwerftochten zijn wijsheid vergaarde, allang
vergeten. Hij is nu eenmaal niet een van die
genen, die zich vermeien in herinneringen of die
zich blijvend gelukkig voelen tusschen oude
bekenden. Hij wil altijd wat nieuws en heeft
zich daarom geworpen op een klasse van voor
het bloote oog onzichtbare, mikroskopisch
kleine plantaardige wezens, die voorkomen in
het zoete water. Hij heeft er al een honderdtal
nieuwe soorten in ontdekt, beschreven in we-
tenschappelyke bladen en als een tweede Adam
van nieuwe namen voorzien. De wereld van het
oneindig kleine is in ons vaderland nog vol
verrassend leven.
Voor het makroskopische werk, d.w.z. voor de
gewone plantenwereld, die zonder optische
hulpmiddelen is na te gaan, heeft hij niet meer
dan plichtmatige belangstelling. Eigenlijk heeft
hij verachting voor een flora, die zich in enkele
jaren in zijn hoofd heeft laten stampen, en hem
dan niet meer voor nieuwigheden wist te plaat
sen. Het lot was hem niet beschoren om naar
Indië te gaan, het land van zijn wenschen, en
de crisis zal wel zorgen, dat hij er nooit van
zijn leven meer komt. Hem, zooals velen collega's
met hem, is daarmee de weg afgesneden naar
een plantenwereld, waarvan de rijkdom onuit
puttelijk is. Op Java alleen zijn vijfduizend
bloemplanten waargenomen, terwijl in de bui
tengewesten tallooze soorten nog wachten op
hun eersten beschrijver. Als je daaraan denkt,
placht onze vriend te zeggen, dan is Nederland
met zijn dei-tienhonderd afgegraasde plantjes
eenvoudig een woestijn.
Nederland een woestijn! De gedachte is
nieuwOns vruchtbare welvarende landje
een woestijnAls er op het moment iets aan
de welvaart ontbreekt, dan is het allerminst
omdat er niet genoeg groeit, integendeel. Maar
ja, we moeten ons eens een oogenblik verplaat
sen in den geest van den botanicus.
De cuituurgewassen hebben zich nooit bijzon
der in zijn belangstelling mogen verheugen. Een
plantkundige is tenslotte geen boer. Hij is na
tuurfilosoof en beoordeelt de gewassen niet naar
hun opbrengst. Het interesseert hem ook niet
in de eerste plaats, wat tuinders en kweekers
hebben weten te bereiken aan nieuwe nuttige
Vermen. Hij is een natuurvorseher, voor wien
de wilde kruiden tusschen het koren belangrijker
Jfijn dan de vette aren, die de hoop uitmaken
van den landbouwer. Deze voorkeur voor het
wilde Is nu eenmaal den natuuronderzoeker in
geboren. En, het moet tot zijn verdediging ge
zegd, juist menig botanicus heeft zich een kun.
dig verbeteraar van cultuurgewassen getoond,
als zijn beroep in dienst van de gemeenschap
het van hem eischte. Denk verder eens aan de
plantenziektekunde. Ook deze recruteert haar
beoefenaars uit de rijen der botanici.
Edoch, voor den beschouwenden plantkun
dige, die zijn liefde voor de natuur den vrijen
loop mag laten, ziet de wereld er heel anders
uit dan voor gewone „boeren, burgers en buiten
lui." Deze iaatsten komen overeen in een ge-
meenschappelijken afkeer van „onkruid", dat
zij op ai hun wegen pogen uit te roeien. On
kruid is voor hen onnuttig en onschadelijk. Het
verarmt de akkers, het ontsiert de tuinen, het
verwildert do parken. Een leger van wieders is
dag in dag uit in de weer om het van den aard
bodem te verdelgen. Menige teere wilde bloem
heeft den strijd tegen schoffel en hark voor
goed opgegeven en zij zal geen tuinman het le
ven meer lastig maken. Andere, minder veel-
eischende en ordinairder planten steken steeds
het hoofd weer op en verschaffen hun beroeps
verdelgers steeds opnieuw werk. Zy bewyzen
hun daarmee in deze tyden van werkloosheid
een grooten dienst.
De plantkundige beziet deze vervolgde wezens
met heel andere oogen. Voor hem zijn zy de
oorspronkeiyke kinderen der natuur, de oerbe-
woners van onzen grond, die door de Descha-
vir.g steeds meer teruggedrongen worden naar
onherbergzame oorden. Daar, vergeten door
den schoonschip-makenden mensch, gaat hij ze
opzoeken en put hy in de bestudeering van hun
veelvormigheid een steeds terugkeerend genoe
gen. Want maar weinigen zijn er, voor wie
zooals voor onzen even genoemden wonderman
de onkruidwereld geen geheim meer heeft.
Trouwens, ook hijzelf is zich wel bewust niet al
het wetenswaardige van onze vaderlandsche
wilde planten te hebben uitgeput. By velen
bleef het bij een kennismaking zonder meer,
terwyi toch ieder levend wezen op zichzelf een
wereld van geheimen in zich sluit.
Met dat al biyft het lot van onze vaderland
sche wilde planten moeiiyk genoeg. Steeds har
der wordt de stryd, dien zü voor hun bestaan
hebben te voeren. Nooit hadden zy het er ge
makkelijk. De natuur zelf heeft er met harde
hand vele soorten vernietigd, die in het ver
leden onze streken sierde. De ystijd, door onze
menschelijke voorgangers nog gekend, haalde
een groote streep door het uitbundige subtro
pische leven, dat hier voorheen tierde. Op een
geheel anderen, en wel armehjken grondslag
werd de nieuwe wereld opgebouwd, waarin de
moderne West-Europeesche mensch zyn be
staan kreeg te voeren. Onder de heerschappy
van een weifelachtig Atlantisch klimaat kwamen
onze bosschen en veenen tot ontwikkeling, die
nauweiyks een enkel voedend gewas oplever
den. Van den aanvang af brachten de stam
men, die zich in deze ondankbare oorden waag
den, hun voedingsgewassen mee uit onbekende
streken. Geen van onze korensoorten, geen van
onze fruitboomen wellicht, zelfs geen van onze
onvolprezen groenten zyn getrokken uit onzen
eigen bodem. Toen de kloosters eens vooral on
zen Nederig ndschen grond in cultuur gingen
brengen, brachten zy al die nuttige veredelings
producten mee uit de oudere centra van be
schaving, uit het Zuiden en Oosten. Daar. met
name in Voor- en Centraal Azië, wordt de ba
kermat gezocht van zooveel onmisbare land-
bouwplanten zonder welke de menschheid zich
buiten de tropen niet zoo succesryk had kunnen
uitbreiden.
Van den aanvang der beschaving af konden
dus de wilde planten van ons Vaderland als
„onkruid" worden bejegend. Nooit mochten zy
zich verheugen in de dankbare vriendschap van
den zwoegenden mensch. Een aantal werd ge
red uit deze vyandschap, doordat hun genees
kundige eigenschappen aan het licht kwamen.
Zij vonden een onderdak in de kruidtuinen van
de kloosters, waar zy gecultiveerd werden, tot
heil van den door velerlei kwalen bezochten
middeleeuwer. Voor de rest beteekende de na
dering van de cultuur het begin van het einde.
Maar de natuur is taai en het is niet waar-
schynlijk, dat er vele wilde planten het lot heb
ben gedeeld van de Waternoot, die gehéél uit
onze wateren is verdwenen. Zeldzaam zyn tal
looze soorten geworden, die voorheen in over
vloed bloeiden, maar er moet wel heel wat ge
beuren voor een levend wezen zijn plaats in het
zonlicht definitief prijs geeft. Het zoeken naar
deze zeldzame planten, deze dappere getuigen
uit vroeger dagen, is een spannende onderne
ming voor iederen botanicus. Aan hun zeld
zaamheid danken vele onzer inlandsche Orchi
deeën hun beroemdheid onder de plantenken-
ners. Verborgen blijft hun bescheiden schoon
heid ten allen tyde voor den gewonen burger.
De vindplaatsen van deze zeldzame bloemen
worden met het jaar schaarscher. Welk moeras
wordt niet drooggelegd, welke hei wordt niet
ontgonnen, welke beek niet gekanaliseerd, welke
groote buitenplaats met eeuwenoud bosch wordt
niet verkaveld? Welke woeste grond wordt niet
met buitenhuisjes bezet of in het gunstigste
geval als park aangelegd? Wat vorige eeuwen
aan de natuur hebben misdaan is niets, verge
leken by het werk van de laatste vyf-en-twin-
tig jaren. En elk jaar, dat volgt, vernielt meer
dan tien jaar ervoor te zamen vermochten. De
mechanische hulpmiddelen bij den aanleg van
wegen en kanalen openen in minimum van tyd
de afgelegenste hoeken voor het verkeer en ont
rukken aan de heerschappij der natuur plek
ken, die totdantoe ongerept waren gebleven.
Nergens staan we meer voor. Hebben we niet
in tien jaar tyds een der merkwaardigste na
tuurmonumenten ter wereld, de Zuiderzee,
eenig in zijn soort, gemaakt tot een banaal
binnenmeer? Kunstmatig wordt ons land tot in
ziin verste hoeken.
Wij zijn biet zoo fanatiek om te zeggen, dat
ons land er leelijker op wordt. De woeste aarde,
hoe merkwaardig ook, behoeft de hand van den
mensch. In ons vaderland, zooals de Romeinen
het ontdekten, zouden de meesten van ons gauw
zyn uitgekeken. Alleen een ontdekkingsreiziger
en een jager konden er hun hart ophalen. Ook
v
de binnenlanden van Afrika, ziet de doorsnee-
mensch liefst alleen op de film!
Het zou aan den anderen kant jammer zyn,
als de oorspronkeiyke natuur, die op haar ma
nier toch ook rijk was, nergens zou worden be
waard. Hard moet daarvoor worden gestreden
en het is geen overbodige weelde, dat er een
„Vereeniging tot Behoud van Natuurmonumen
ten" is. In dezen tyd van malaise is het gevaar,
merkwaardig genoeg, grooter dan ooit. Vele
oorden van oorspronkehjk landschapsschoon
worden „in werkverschaffing" ontgonnen, om
den menschen maar wat te doen te geven. Vele
landeiyke gemeenten hebben op deze wyze de
hand geslagen aan het laatste plekje onge
schonden natuur binnen hun grenzen.
Schuldiger dan degenen, die uit bittere
noodzaak de wildernis ontginnen staan vele
natuurliefhebbers zelf. Ook op plekken, welke
de ontginning niet bereikte, zijn zeldzame plan
ten gedecimeerd en verdwenen. Het is het ver
derfelijke gilde der plantenverzamelaars. die
den Iaatsten slag toebrengen aan het oorspron
keiyke plantenleven van ons vaderland. In
steeds groeiend aantal zijn zy, onder den wel-
meenenden invloed van onze groote populaire
natuurbeschvijvers, uitgezwermd over de mooi
ste plekken van ons vaderland. In den aan
vang heeft niemand er gevaar in gezien, als
zulke amateurs een plantje meenamen voor
hun herbarium. Duizenden herbariums zijn er
op die manier aangelegd en een ware rooftocht
op zeldzamo bloemen was er het gevolg van.
De tijd is niet ver meer, dat we van menige
soort, die eens de bosschen sierde, de laatste
vergeelde exemplaren moeten zoeken op een be
stofte boekenplankEerbied voor het le
ven moest het eerste beginsel van elke natuur
liefde zijn. Wie zyn verzamelwoede wil koelen,
doe dat op postzegels, of als hij in het bota
nisch genre wil blijven, op Verkade's plaatjes.
Deze zijn duurzamer en waardevoller dan een
gedroogde plant, die kleur en geur verliest.
Is het niet genoeg, dat de zeis van den maaier
een harde selectie uitoefent onder de kruiden
van onze weiden en wegbermen? Alleen de
sterksten overleven de jaarlijksche amputatie
van hun groeiende deelen. Is het niet genoeg,
dat de steeds verder gaande zuivering van het
zaaizaad de bevallige onkruiden als korenbloe
men en klaproozen van onze akkers verdryft?
Als door het ontwateren van heidevelden en
moerassen onze typische veenflora met het jaar
verarmt? Moeten op de plekken, door de cultuui
gespaard, de natuurliefhebbers zelf de laatste
hand leggen aan het vernietigingswerk?
Dan dreigt ons land, hoe rijk het ook zij als
cultuurland, waarlijk een woestyn te worden
voor den botanicus van komende geslachten,
wyzelf, de plantkundigen van heden, zijn al
vyf-en-twintig jaar te laat geboren!
LEO BIJLMER.
mmmiimiimiiiN
nuiiimiiiiitiimin
i U kent van de prentbriefkaarten
i En van foto's in de krant
Wel de fraaie zig-zag lijnen
Vit het een of ander land?
Ongelijk en telkens puntig,
Hier en daar een stuk plateau,
Want de aarde, die niet glad is,
Schept de bergen immer zóó.
En de menschen zijn natuurlijk
Uit den aard der zaak sportief,
Dus de voorkeur voor de bergen
Is niet weinig positief.
Deze bergen te beklimmen
Schijnt volstrekt niet zonderbaar,
Want tenslotte schuilt nog altijd
De bekoring in 't gevaar!
En met pikhouweel gewapend,
Touwen en een dosis moed
Zet men dan op deze ruggen
Graag den zwaar beslagen voet!
Nauwe passen, steile paden,
Gladde kanten naar de punt
1 En geen treedje, ook geen leuning
Waar je je aan grijpen kunt!
En.... doch neen, maarniet van
spreken,
't Zou u werk'lijk griez'len gaan,
Want niet allen, die bestijgen,
Komen heelhuids daar vandaan!
Maar de moed is een vereischte,
Zelfs verachting voor den dood.
Ja, ik noem die menschen helden,
Bijna mythologisch groot!
1 Want ik wéét dit, ik begréép het,
Toen mij 't koude zweet uitbrak
Ik moest gisteren gaan kijken
Naar d' antenneop het dak!
MARTIN BERD ÉN
(Nadruk verboden)
In het Zuidoosten van Londen wordt een
ziekenhuis gebouwd, waarvan de kosten 300.000
pond sterling zullen bedragen. Het ziekenhuis
is uitsluitend bestemd voor ïyders aan oog
ziekten. Het wordt het grootste en mooiste
ziekenhuis van Engeland.
In het Rudolf Virchow-ziekenhuis te Beriyn
is kortelings een afdeeling voor tweelingen in
gericht. Indien by het opnemen van een patiënt
vastgesteld wordt, dat deze een tweelingbroer
of een tweelingzuster heeft, wordt deze in ge
noemde afdeeling ondergebracht. Terzelfdertyd
krygt de andere vyftig procent van de twee
ling een oproeping om zich op stadskosten ge
neeskundig te laten onderzoeken. De resultaten
van dit onderzoek worden dan tegelijk met het
ziekenrapport van den patiënt naar het Ber-
lijnsche Keizer-Wilhelm-instituut voor twee-
lingonderzoek opgezonden.
In het Noordelijk deel van Oeganda, ten Zui
den van het Kiogameer, hebben groote groepen
olifanten groote schade aangericht aan de In
landsche oogsten. De troepen trekken in kud
den van meer dan 100 olifanten door de be
bouwde velden en vernielen alle gewassen.
Een der bekendste Afrikaansche olifanten
jagers, Captain Salmon, heeft in drie dagen
tijd 70 olifanten neergeschoten en is er thans
in geslaagd de meeste kudden terug te dringen
naar het woudgebied, waar zy geen schade
kunnen aanrichten.
Op een morgen in September stapte Frank
Emery in z'n auto voor z'n huisdeur te
New-York. Door het open raam gaf hij
z'n orders, z'n auto was groot en blinkend,
blauw met grys, en z'n chauffeur droeg blauwe
livrei.
„Ga de rivier langs tot Penn-road," zei hij,
„dan steek je over en rydt recht door."
Hij begon nu te denken aan de zaak, die hem
naar Middle-Tucker riep. Hy wilde daar Beffy
Prescott overhalen om diens zoon Stanton toe
stemming te geven tot een huwelijk met Mu
riel, z'n eenige dochter.
De oude Prescott had beslist z'n toestemming
geweigerd. Frank Emery was millionnair en de
dochter van Frank zou té veel geld hebben,
beweerde Prescott.
Munel zoo dacht haar vader was mooi
en lief genoeg voor den besten man van de
wereld. Maar hy mocht Stan wel, wiens vader
bankier was in het stadje Middle-Tucker en
hij was er van overtuigd, dat hy z'n weg door
de wereld wel zou maken.
Toen de jonge Prescott z'n meisje aan z'n
vader wilde voorstellen, was het al dadelijk mis
„Neen," schreeuwde de oude heer, „al leefde
ik 100.000 jaar, ik zou m'n toestemming niet
geven."
Als Stan toch met Muriel trouwde, zou hy
hem niet meer herkennen. Hy wou geen zoon
hebben, die 't hondje was van een ryke vrouw,
van een vrouw die een man kocht met haai'
geld.
Emery wist dat de jongelui zielsveel van
eikaar hielden, dat hier geen sprake was van
een geldkwestie. Hy dacht diep na over 't ge
val, hoe hy 't zou aanleggen, om den tegen
stand van den ouden Beffy te breken. Daar
flitste een gedachte door z'n brein.
Bij Franklin-lane liet hy stoppen en stapte
uit z'n wagen. Hy was styf van 't lange zitten,
strekte z'n armen en bewoog z'n schouderspie-
ren.
„Zie hier maar ergens te stallen," zei hij tot
zn chauffeur. „Ik ga met den trein verder;
wacht hier totdat ik terug kom."
De trein kwam binnen en hield stil. Frank
Emery stapte in een rook-coupé. Twintig mi
nuten later stond hij op 't perron van Middle-
Tucker. Hij kende den weg en repte zich door
de straten.
Het huis van Beffy Prescott was de helft
van een dubbelhuis met een gehalveerd balcon
en één stoep met twee voordeuren.
Beffy woonde op den hoek.
Emery en Prescott hadden samen schoolge
gaan. Toen Prescott later op de bank van
Middle-Tucker kwam, had Emery zich naar
New-York begeven, zich een positie in den ef
fectenhandel veroverd en met de jaren tot
millionnair opgewerkt.
De vader van Muriel vernam nu dat de oude
Prescott niet thuis was. Hy was ziek en logeer
de bij z'n neef Dan Prescott, op diens farm in
Huntington. Na een langen vervelenden rit in
een bus stopte Emery voor den farm. Het was
al donker. Hy klopte aan de keukendeur, om
dat hij daar licht zag branden. Dan Prescott
deed open. Emery herkende hem direct.
„Ik wou Beffy spreken," zei hij. „Ik kom er
expres voor uit New-York en ze zeiden dat hy
hier was."
„Hij ligt al in bed, en ik maak hem niet graag
wakker; maar komt u binnen."
„Ik zou niet graag onverrichterzake heen
gaan," zei Emery.
„Dan biyft u hier maar logeeren. U kunt
vanavond toch slecht terug."
Den volgenden morgen om 10 uur kwam de
dokter en Emery sprak even met hem, maar
't werd 12 uur eer Dan Prescott hem kwam
vertellen dat z'n neef op was. Hij had hem
gezegd dat Frank er was, maar Beffy had ge
zegd dat hij niemand wilde spreken die Emery
heette.
„Hy heeft z'n deur op slot," zei Dan, „maar
11 kunt door de deur met hem spreken; ik ga
dan zoolang den tuin in."
Emery ging naar Prescott's kamer en klopte
aan de gesloten deur. Prescott hoorde dat het
geen stap van een huisgenoot was en gaf
geen antwoord.
„Beffy!" riep Emery, „Beffy, luister even. Ik
ben hier gekomen om je te spreken en ik
WA
Ik
Toen ik wakker werd, lag ik op myn rug,
mijn rechterhand boven myn hoofd. Ik had
spierkramp en wilde my verplaatsen. Tot myn
grooten schrik bemerkte ik, dat ik my niet
kon verroeren. De handschoen ven mijn eene
hand was aan de sneeuw vast gevroren, de
andere zat tusschen myn lichaam en de hard
bevroren slaapzak beklemd. Ook myn beenen
kon ik niet verroeren-
Uit alle macht begon ik te schreeuwen, doch
ik kreeg geen antwoord. Het ademhalen ging
erg moeiiyk, wat was er met me gebeurd?
Mijn hoofd begon te bonzen en gaandeweg ge
raakte ik in bewusteloozen toestand.
Toen ik uit myn bewusteloosheid ontwaakte,
bevond ik my in onze tent. „Gelukkig," hy
komt by," hoorde ik Oom zeggen. „Daar ben
je aan een groot gevaar ontsnapt, Bok," zei
Oom, toen ik weer op myn verhaal was geko
men. Wat was namelyk gebeurd, terwijl ik
sliep, was er een Zuiderwind gekomen, die te
vens de sneeuw, die zich voor den ingang van
't hol had opgehoopt, vochrtig had gemaakt. Daar
op was het gaan vriezen en de sneeuw was be
vroren, aldus de opening hermetisch afsluitende.
Nadat ik weer voldoende was opgeknapt, bra
ken we op en gingen weer verder, 't Was nu al
de derde dag van onzen tocht en onze voorraad
levensmiddelen slonk al aardig. Toch hadden
we nog wel voor enkele dagen genoeg.
moet je spreken. Ik zit in moeilijkheden. Ik
heb maar vijf minuten noodig."
„Ik wil je niet spreken," klonk het uit de
kamer, „ik wil niets met jou en met je dochter
te maken hebben."
„M'n dochter?" vroeg Emery, als verwonderd,
„daar wou ik 't niet over hebben. Ik zit in de
knel, Beffy. Ik wilde vragen of je me niet geld
kan leenen."
„Wou je geld van me leenen?" vroeg Pres
cott, op zijn beurt verbaasd.
„Dat zei ik toch. Ik moet vanavond terug en
ik moet geld hebben, en ik v;eet niemand meer
dan jou."
Hij hoorde Pres
cott langzaam
naar de deur ko- i n.
men en den sleu- trUC Vatl
tel omdraaien.
Prescott bleef met i den millionnair
de hand aan den
deurknop staan.
Hij zag er slecht uit.
„Kom binnen Frank," zei de bankier, en hy
ging terug naar z'n stoel. „Ik ben ziek. Wat
hoor ik? Moet jij geld leenen, jy de million
nair uit New-York? Geld leenen van mij?"
„Je weet hoe het gaat op de beurs. Op en
neer. De beste beursman slaat wel eens een
verkeerden slag en dan zit hij aan den grond."
„Zit je zoo vast?"
„Dacht je soms dat ik bij jou kwam, als ik
ergens anders geld kon krijgen?"
„Hoeveel heb je noodig?" vroeg Prescott.
„Vyfduizend dollar."
„Dat is een heele hand geld voor my," zei
de bankier. Ik ben geen millionnair uit New-
York. Ik heb geen auto van 8000 dollar. Ik
betaal geen 14.000 dollar huur per jaar, zooals
ze van jou vertellen. I k woon maar in een
half huis. Vyf duizend dollar!"
„Je hebt je eigen huis," zei Emery. „Ik moet
huur betalen."
„Mijn zoon moet werken voor z'n brood. Wat
voor zekerheid kun je me op die vijf duizend
dollar geven?"
„Dat is 't juist. Ik kan geen zekerheid ge
ven," zei de vader van Muriel, en hy lachte.
„Je zou me moeten vertrouwen."
„Geen zekerheid? Dat is geen zaken doen.
Heb je een borg? Ik kan geen risico op me
nemen, ik moet er hard voor werken; "t komt
bij mij niet in huis rollen. Wie is je borg?"
„Niemand."
„Je kunt me een briefje geven, dat ik je
auto gekocht heb," zei Prescott. „Ik leen geen
vijf duizend dollar zonder den een of anderen
waarborg"
Emery zag wel dat Prescott hem 't geld graag
leenen wou. Het was balsem voor het gemoed
van den bankier, Frank by zich te zien om te
leenen. Dat drukte Frank neer en haalde hem.
Beffy, naar de hoogte.
„Ik moet wel doen wat je zegt," zei Emery
benepen. „Ik zal 't je zwart op wit geven.
„Voor hoe lang wou je 't geld hebben?" vroeg
Prescott.
„Voor zes maanden."
„Neen, voor drie maanden is lang genoeg."
Beffy vond het heerlyk met Frank, z'n ouden
schoolkameraad, over die details te kibbelen.
„Drie maanden, geen halfjaar."
„Dan zal ik me er in moeten schikken," be
rustte de ander.
„Schuif dan de tafel even by en kyk of je
ergens pen en inkt vindt."
„Ik heb een vulpen," lachte Emery. „Je ziet,
dat ik zwaar gewapend hier ben gekomen. Je
had me niet weggekregen, vóór ik 't geld had.
Wat had je eigenlijk over Stan en Grace?"
„Er zit een chèque-boek in m'n jas daar in
de kast," zei Prescott. „Haal maar even; ik ben
ziek. Ja, wat zullen we met Stanton?"
„Ze zeggen dat ze trouwen willen," zei de
„gewezen millionnair, en hij bracht 't chèque-
boek. „je zoon is een beste kerel, Beffy. Ik zou
Muriel graag zien trouwen met iemand als
Stanton. Hy zal altijd z'n brood verdienen en
ik ben niet zoo jong meer en een mensch weet
nooit wat voor kunsten de beurs uithaalt. Ik
had gehoopt, dat ik Muriel flink kon helpen als
ze trouwde, maar dat kan nu niet. Je ziet hoe
't is. Ik moet nu al leenen."
Prescott zat te schrijven: een schuldbeken
tenis met een verklaring van verkoop er onder.
„Als je nu hier even wilt teekenen," sprak
hij, „dan zal ik een chèque invullen. Ik heb
r-iets tegen 't meisje; ik ben ziek, met dat
lamme weer; geelzucht.... Laat ze trouwen
als ze willen. Ik zal ze niet laten verhongeren.
Fositie of geen positie, beurs of geen beurs.
Millionnair of geen millionnair. Laat ze maar
trouwen. Vertel ze maar, dat ik 't gezegd heb."
Hy gaf de chèque aan Emery, en die stak
haar in z'n portefeuille.
„Ik zai 't overbrengen," zei hy en stak
z'n hand uit.Ik dank je voor dat geld,
Beffy. Je weet niet wat die leening voor my
beteekent. Zorg maar, dat je gezond wordt; je
moet binnenkort naar de bruiloft. Tot ziens."
Een paar minuten later zag Prescott Frank
Emery de laan doorloopen naar den weg waar
langs de autobus ging. Hy leunde achterover
tegen de kussens in z'n leunstoel en glim
lachte. De millionnair!
Ook Frank Emery glimlachte. Het plan was
gelukt. Hij hoefde nu alleen maar te zorgen,
dat Stan en Muriel trouwden vóór Prescott
sterk genoeg was, om het huwelyk mee tema
ken. Geelzucht was een taaie ziekte; die hield
den ouden knaap nog wel een week of acht
vast, en dat was tijd genoeg. Frank Emery
vyf duizend dollar leenen van Betty Prescott!
Wat een mop!
In Middle-Tucker aangekomen, telegrafeerde
Emery naar Muriel: „Alles geschikt. Maak ge
reed voor huwelijk. Vroegst mogelijke datum.
Sein groet en uitnoodiging huwelyk aan Beffy
Prescott. Vader."
A 11 L '1 op dit blad zijn Ingevolge de verzekerlngsvoorwaarden tegen f Ofiflfl bij levenslange geheele ongeschiktheid bvt werken door 7f/J bij een ongeval met OC7) bij verlies van een hand 1 9C f Sö.-hiprf11 Ukarm f 40mm anderen3 vineer
i4//C flOOn/26 5 ^gevahen verzekerd voor een der volgende uitkeericgen T OUUU.-verlies van beide armen, belde beenen of belde oogen f OU.~ doodeiyken afloop T 6DU.- een voet of een oog A 6 O."duim. of wijsvinger OU. been of armf .Tl/, anderen ylnge?
32.
Probeer het....
Alsof ik het niet geprobeerd hè,d! Als of
Ik die drie jaar iets anders gedaan had!
Op dat oogenblik riep de hertogin, die haar
neef met behulp van haar kyker ontdekt had,
hem van verre, met schrille stem.
Vaarwel, Marilena, ze roepen me, zei Souza,
ln de houding, om afscheid te nemen. Wat
wensch je van me? Kan ik wat voor je doen,
om je het leven aangenamer te maken? voegde
hy er by, met innige teederheid
Marilena haalde vol bitterheid haar schou
ders op, en prevelde op een toon van onmete-
iyke verlatenheid:
Neen, niets. Niemand kan iets voor my
doen!
Voor die groote smart van een gebroken
leven, die pynlyk weerklank vond in het hart
van Pablo Souza, boog deze, zonder een woord
te spreken, en hy ging heen met wankelende
schreden, aan een algeheele verwarring van
zyn gevoelens ten prooi. Marilena vroeg zich
angstig af, of zij niet gedroomd had, of het
werkelijk waar was. dat de yreeselyke stryd
weer beginnen zou alsof haar ellende nog
niet wreed genoeg was. Haar oogen dwaalden
verbysterd over de heerlyke baai in rust. En
alsof zij een antwoord wilde geven op haar
twyfel, raakte de boot, die het wapen van
Pablo Souza op haar steven droeg, nabij de
aanlegplaats in heftige beweging, om even later
zee te kiezen,
XI
Van haar divan, die vlak by het balkon ge
plaatst was, dat zich juist boven het terras van
„Villa del Mar" bevond, hoorde Marilena de
woorden van hartelijke verwelkoming, waar
mee mevrouw Carvajal pater Esteban be
groette.
U zoo hier? Wat is hier aan de hand,
mevrouw?
De pastoor had plaats genomen in een rieten
stoel, dien mevrouw Carvajal dicht by de
balustrade geschoven had, opdat hy een beter
gezicht zou hebben op de baai, die heerlyk
rustig bleef gedurende die prachtige Septem
berdagen, terwijl zijzelf, ter eere van den be
zoeker, haar lorgnet en haar breiwerk in haar
werkmandje had gelegd.
Wel, kyk eens, meneer pastoor, er is zoo
van alles.... antwoordde zy met haar goedigen
glimlach.
Hoe zoo' dat? De kinderen....?
Neen, gelukkig niet. Francisquinnu, u
kent hem. Alleen al, om hem te zien rennen
en spelen en ravotten en van de zon genieten,
zou je naar Ruiselares gaan. Als dè,t niet
Lorenzo en Reina zyn.Kijk u die twee eens,
daar ginds in dat bootje! Ook die halen hun
hart op, hier!
Daar zyn ze voor gekomen, zei pater
Esteban vriendeiyk. Dus, dan is het misschien
de barones?
Ja. Het is nu al drie dagen, dat Mai-ilena
zich niet wel voelt, en op haar kamer biyft.
Waarom hebt u dan den dokter uit Aledo
niet laten komen?
Dat wil ze niet. Ze zegt, dat het haar
gewone zenuwpyn is, en dat rust en voldoende
slaap toereikend is, om haar beter te maken.
Maar ik geloof, dat het een verkoudheid is.
Om dezen tyd van het jaar?
Ja, maar de zee is altijd verraderiyk. De
temperatuur wisselt hier soms heel snel, en als
het avond wordt, dringt de vochtigheid, en de
kilte overal door. Den avond vóór ze ziek
werd, was ze op de Kreeftenrots geweest, tot
betrekkelijk laat toe, want toen ze thuiskwam,
was de maan al opgekomen. En het komt mij
voor, dat ze daar op die rots verkouden moet
zyn geworden, want ze rilde over haar heele
lichaam, en haar stem was zóó heesch....
We zullen maar hopen, dat het niet
ernstig is
We hebben haar natuurlyk dadelyk naar
bed gebracht, en haar opgepast, tot ze wat
beter werd. Zij protesteerde maar, dat ze niets
mankeerde, maar ze moet zich toch niet erg
goed gevoeld hebber., want den volgenden dag
kwam markiezin Souza ons uitnoodigen, om
by haar te lunchenweet u, dat die jongen,
waarvan Rocamadre zei, dat hy dood of vermist
was, bij de laatste gevechten in Marokko, weer
heelemaal genezen is? Nu toen durfde ze
niet uit haar kamer te komen, en moest ik
alleen met Reina en Lorenzo gaan....
Denkt u, dat ik haar zou kunnen be
zoeken?
Als in antwoord op de vraag van den priester,
verscheen de kamenier van barones Tallares
op den drempel van de deur, die van de hall
toegang gaf tot het terras.
Mevrouw de barones laat mynheer
pastoor verzoeken, of hy zoo goed wil zyn, om
een oogenblik by haar te komen.
Zonder een woord te zeggen, volgde pater
Esteban het meisje langs de breede trap naar
de deur van Marilena's vertrekken. Op de
rustbank uitgestrekt, gehuld in een lichtblauwe
ochtendjapon, en een zijden sjaal zorgvuldig
om haar hals geslagen, keek Marilena clroome-
rig naar de zee, aan welker oppervlakte de
„Pirulo" een witte stip leek, waarop net zon
licht speelde. Toen zy de deur itoorde open
gaan en de priester werd aangediend, stond
zij op, met een vermoeid gelaat, om hem te
begroeten. Zij wisselden een paar beleefde en
alledaagsche woorden, het meisje sloot de deur,
de priester zette zich op een stoel, Marilena op
een anderen en gedurende enkele oogenblikken
heerschte er een hinderiyke stilte. De pastoor
liet zich niet misleiden hy wist volkomen,
waaraan hy zich te houden had, inzake die
voorgewende verkoudheid. Toen hy alleen maar
die sombere uitdrukking in haar oogen zag, en
de blauwe kringen onder haar oogen, en den
bitteren trek om haar mond, en het heele
neerslachtige en vermoeide uiterlyk van de
barones, begreep hy al, dat zy een nieuwe en
vreesehjke moreele crisis doormaakte. Het was
niet de dokter, dien Marilena noodig had,
maar den priester en vriend, die raad moest
geven in haar twyfel, en richting geven aan
fa&ftr ziel
Een nieuwe moeilijkheid? vroeg de
pastoor bezorgd, als naar gewoonte allen
onnoodigen omhaal terzyde latend.
Een ontzettende moeilijkheid, mynheer
pastoor. Dit is werkelyk een ontzettende moei
lijkheid.
Kom, kom, het zal zoo erg niet zyn....
Die akelige zenuwen, die iemand de baas wor
den, en die overspannen verbeelding, die alles
een beetje anders voorstelt, hé? trachtte de
priester haar op vaderlyke wyze te kalmeeren.
Laat eens hooren een brief van.dien
meneer?
Neen, het gaat niet over myn man, pater
Esteban. Heb ik u niet gezegd, dat het wat
veel ergers is? Markies Souza is niet dood en
niet vermist en hy is hier.
Hier?
Ja, in Ruiselares. Hy is gekomen om by
zyn moeder een verlof door te brengen, dat ze
hem toegestaan hebben, wat is natuurlyker, dan
dat! en een paar dagen geleden stond ik opeens
vóór hem, by de Kreeftenrots.
Ah! prevelde pater Esteban bedachtzaam,
terwyl hy de verklaring vond van Marilena's
opgewondenheid, van haar vrijwillige afzonde
ring op haar kamer, en van haar weigering,
om deel te nemen aan de lunch by mevrouw
Souza. U hebt hem dus gezien.
Ik heb hem gezien en gesproken.
En?
NU na drie jaar is er nog niets ver
anderd.
De pastoor maakte een gebaar, dat men ge
voeglijk kon uitleggen als een: .Dat had ik
wel gedacht," en wachtte op de verdere woor
den van Marilena.
En daar ben ik nu, zonder dat ik weet,
wat ik doen moet. De gemakkeiykste en de
beste oplossing zou voor me zyn, dat hy weer
naar Afrika ging. Maar, zooals mevrouw
Carvajal me al gezegd heeft, zyn moeder en
zyn tante zullen al haar invloed aanwenden,
om hem by het garnizoen in Madrid geplaatst
te krijgen. Zegt me nu eens, wat ik doen moet,
waar ik van-den-winter voortdurende de kans zal
loopen, om dien man ergens te ontmoeten, bU
menschen, waar ik nu eenmaal óók moet
komen. En nü trouwens ook nü ook. Ik ben
bang, om hem te ontmoeten; met het oog op
myn eigen gemoedsrust en myn gezondheid, die
onder dien voortdurenden strijd te lyden heeft
moet ik trachten, om zoo ver mogelyk van dien
man vandaan te bbjven, vindt u ook niet?
Maar
Maar? vroeg de priester, terwyi hy haar
vast in de oogen zag.
(Wordt vervolgd.)