tKd vet&aal den da§ PER VLIEGMACHINE DE WERELD ROND 8» I Gelouterd Canada bestaat vierhonderd jaar PRACTISCH EEN ZELF STANDIG LAND KONINGINNEDAG 9-y jVV Alle abonné's t&SSS^!"^S^SSSSrs&SSi Jflflft-SffiKKffHrffiïtSït'S ZSSr^f750.-ZStsr"^f250.-%^^%V"Xfl25.-lVIT^MISfS0.-^S'tS^t40.-hAs;iT-'S,£ AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL DONDERDAG 30 AUGUSTUS 1934 Elf millioen inwoners Onrust in Baskenland Zichtbare Radio-ont vangst Tegen straat-lawaai te Londen Wist u reeds...? ZELr NIET MEER IN BESLAG GENOMEN DE WA5CMTUD IS NU VRU GEKOMEN Humor in het Engelsche leger Het land werd tweemaal ontdekt, n.l. eenmaal door de Vikings en zeshonderd jaar later door de Franschen De gevolgen van een Engelsche radio-uitzending den motorrijder NAAR HET SPAANSCH Canada gaat feesten: het bestaat vier honderd jaar. Groote voorbereidingen worden getroffen om dit feest te vieren. Terecht, want, al is Canada in theorie te be schouwen als een Britsch Dominion, het leeft practisch een zelfstandig bestaan, dat het in niets, of vrijwel niets onderscheidt van de on afhankelijke landen, die naar eigen goeddunken worden bestuurd. Aanzienlijk grooter dan Europa, telt het land niettemin slechts elf millioen inwoners, zoodat er streken zijn, die nooit vermoede mogelijk heden bieden, en die enorme rijkdommen aan bosschen en velden bezitten. Twee maal werd Canada ontdekt, eenmaal door de Vikings, en zes honderd jaar later door de Franschen. Francois I was het, die zijn ont dekkingsreiziger Jacques Cartier in de gelegen heid stelde naar Canada over te steken. Onge twijfeld was de ontdekking der Noormannen van grootere beteekenls als evenement, daar zij in het jaar 1000 met hun kleine, tengere maar uitnemend gebouwde scheepjes den storm- achtigen Atlantischen Oceaan hebben over wonnen en zonder aanzienlijke ongelukken de Oostkust van Amerika hebben bereikt. Zes eeuwen later was de tocht naar Canada zonder twijfel minder heldhaftig, maar toch kan men den Franschen de eer niet ontnemen, dat zij het eerst van allen doelbewust naar het land van overzee zijn getrokken, om daar een kolonie te stichten. Ten tijde, dat Cartier scheep ging, zeilde ook de Florentijn Varrazanno langs de Oostkust van Amerika zonder evenwel bepaalde studie te maken van het gebied, dat hij boven de huidige Vereenigde Staten wist te liggen. De her-ontdekking van Nova Francia, zooals Ca nada gedoopt werd, zou door de geschiedenis aan de Franschen gelaten worden. De aanleiding tot de opdracht, die de koning aan Cartier gaf, zou, naar men zegt ontstaan zijn tijdens een verblijf van den vorst in een klooster. Hij onderging daar de stemmingen van het kloosterleven, die hem riepen tot da den, welke het heil van zijn ziel en de glorie van zijn land zouden kunnen bewerken. Het. eerste zou kunnen geschieden door predikers naar Canada te zenden om er het geloof te verkondigen, het tweede door zijn land te ver rijken met het goud en de edelsteenen, die vol gens het vermoeden van dien tijd in overvloed in het nieuwe land aanwezig moesten zijn. Door bemiddeling van kardinaal Le Veneur leerde de koning Cartier kennen, een befaamd piloot uit Saint Malo, een moedig en talentvol man, wiens reputatie verder ging dan het visschersdorp. Maar Cartier vond noch goud noch edelsteenen. In de plaats daarvan trof hij bosschen en stroomen en vruchtbaren grond aan, die hij als onuitputtelijke bronnen van welvaart voor zijn land beschouwde. Hij knoop te betrekkingen aan met de bevolking, be staande uit Eskimo's of Indianen. Enkele Fran- sche families emigreerden en zoo ontstond zeer langzaam een natie, die een eigen aanschijn kreeg. Onder Lodewijk XIV was Canada reeds tot een respectabele Fransche provincie uitge groeid. Maar in Noord-Amerika hadden zich ook de Engelschen genesteld en spoedig ont stond een rivaliteit, die niet de eerste was tus- schen deze eeuwenoude rivalen. Er werd een felle strijd gevoerd tusschen beide kolonisten, die eindigde met de verovering van Canada door de Engelschen, die numeriek verreweg in de meerderheid waren. Van toen af zou men verwachten, dat het Fransche leven in Nova Francia zou uitsterven doch niets is minder waar dan dat. Aanvanke lijk werden zij vrij streng door de Engelschen behandeld, maar zij wisten zich zoo politiek aan te passen, dat zij binnen het kader van het Engelsch bewind een volkomen zelfstandig heid wisten te bewaren. Ook nu nog zijn het Fransche element en de Fransche invloed van dien aard, dat men, sprekend over Canada, moet denken aan een volk, dat uit twee naties ontstond en tot één geworden is. Deze dubbele afkomst heeft een bijzonderen stempel op dit volk gedrukt, dat in de wereld een bijzondere reputatie geniet en in weerwil van zijn klein aantal inwoners de streek beheerscht van aen Atlantischen Oceaan tot aan den Stillen Oceaan. In volkomen harmonie leven de ver schillende elementen samen en de komende feesten zullen daar getuigenis van afleggen. Reeds het feit op zich zelf, dat Canada grenst aan het land van een zoo machtigen nabuur, met wien het in vollen vrede leeft, is een be wijs, dat deze natie met zulk een klein zielen aantal respect weet af te dwingen van de zooveel grootere rijken in de wereld. Londen, 25 Augustus 1934. De B(ritish) B(roadcasing) CCorporation), het monopolie-houdende Britsche Radio instituut, heeft meer kritiek te verduren dan eenlg ander lichaam of eenige andere in stelling. De oorzaak hiervan is waarschijnlijk dat de meeste menschen minder aanstoot ne men aan een slechte wet dan aan een slecht nummer op het radio-program. En daar er zoo wat 7 ys millioen ingeschreven luisteraars zijn, en zelfs de B. B. C. niet „tout le monde et son père" kan tevreden stellen, terwijl bovendien vele menschen zich pas gelukkig voelen wanneer ze ontevreden zijn, is het niet te verwonderen dat Engelands Radio Corporatie het vaak hard te verantwoorden heeft. Des te gereeder mogen wij haar het mooie succes gunnen, dat zij Juist geboekt heeft, niet in Engeland maar in Spanje. In de Baskische provincies aldus wordt uit San Sebastiaan aan de Londensche bladen be richt deden Donderdag wilde geruchten de ronde volgens welke de Monarchisten, de helden daden der Nazi's op 31 Juli te Weenen naboot send, zich meester gemaakt hadden van het radio-station te Barcelona. En de geruchten, welke niet geringe onrust onder de Basken gaande maakten, schenen maar al te gegrond te zijn. Toen Woensdagavond eeni- gen hunner Barcelona inzetten, hoorden zij den kreet die, behalve bij monarchistische troebelen, sinds meer dan drie jaren niet vernomen was geworden: „Leve de koning van Spanje!" Zij hoorden eenige vage opmerkingen maken, die betrekking hadden op de Infante Isabella, en de mooie Koningsmarsch, die in Spanje streng ver boden is, daverde hun opnieuw in de ooren. Het leed geen twijfel dat de Monarchisten zich meester gemaakt hadden van het Radio station te Barcelona. Den volgenden dag sprak iedereen er van. Groote ontsteltenis heerschte alom in het Bas kenland. En de ontsteltenis was des te grooter omdat zij, die den vorigen avond naar den om roep van Barcelona geluisterd hadden, eigenlijk maar weinig wisten te vertellen. Het was zoo onduidelijk geweest, soms had men in het ge heel niet kunnen verstaan wat gezegd werd. Maar één ding was duidelijk: de Monarchisten waren bezig èen tegenrevolutie te maken. Om nu tot de B. B. C. terug te keeren, deze heeft een aanvang gemaakt met het rappor teeren in radio-vorm van „historie occasions". Als no. 2 stond Woensdagavond op het program: „Crisis in Spanje, 12 tot 15 April 1931". De B. B. C. gaf zonder commentaar de feiten en gebeurtenissen weer, zooals zij drie en een half jaar geleden vervat waren in radio- en persberichten, maar zij luisterde het nieuws op door middel van een decoratie, bestaande uit schreeuwende volksmassa's, schietende militai ren en volkslied-zingende loyalisten. Het was dit nummer dat een aantal Basken te hooren hadden gekregen. De B. B. C. mag, als niemand anders het doet, zichzelf gelukwenschen. Zij heeft de „sfeer" van een revolutie in Spanje zoo goed weergegeven dat de Spanjaarden die verstand hebben van revolutie er in gevlogen zijn. De ontevreden luisteraar, die zijn ingezonden stuk voor de „Daily Telegraph", waarin hij betoogde dat men in Spanje zóó geen revolutie maakt, al gereed had, heeft na dit Baskische testimonium zijn ontevredenheid en zijn brief zeker kunnen inzouten. De verbeteringen, die steeds in het radiotoe stel, terwille van de koopers, moesten worden aangebracht, maakten het noodig steeds ingewikkelder apparaten te bouwen, die den fabrikant dikwijls voor bijna onoverkomelijke moeilijkheden plaatste. Daarmede gaat nog een ander probleem ge paard, n.l. het beproeven van de toestellen. Dit onderzoek naar verrichtingsmogelijkheden van de toestellen, zooals dit tegenwoordig wordt ge daan, jaagt den fabrikant op hooge kosten. Voor de beoordeeling van een modem toestel zijn tallooze metingen van elk der onderdeelen noodzakelijk, waarvan het resultaat tezamen gevat eerst uitsluitsel over de prestaties van het geheel kan geven. Afgezien nog van de kostbare instrumenten, die daarvoor noodig zijn, vordert dit onderzoek aanzienlijk veel tijd. Het valt dus licht te begrijpen, dat men naar een eenvoudiger werkwijze zocht. Deze is nu uitgevonden. Als indicator werd bij de nieuwe wijze van onderzoek de Braumsche lamp ge bruikt. Door deze in verbinding te brengen met een nieuw geconstrueerden meetzender, is het gelukt de werkwijze van het te onderzoe ken toestel als levend beeld zichtbaar te maken. Daardoor kan nu aan alle interessante bij zonderheden, zooals selectie, gevoeligheid, door latingsbreedte enz., aandacht geschonken wor den. Men kan nu direct zien welk onderdeel van het toestel niet goed functionneert. In den strijd tegen het straatlawaai heeft Londen reeds de eerste successen geboekt. Het ministerie van verkeerswezen heeft een zóne van het zwijgen geschapen, die binnen een cirkel ligt met Travalgar Square als middelpunt en een straal van zeven mijl. Binnen deze zóne mag na elf uur 's avonds niet meer getoeterd worden. Dit uur is zoo tijdig gekozen, om het gebruikelijke lawaai der voertuigen na het slui ten van theaters onmogelijk te maken. Niet al leen dat de zenuwen van den stedeling gespaard worden, maar ook het aantal verkeersongeval len vermindert, omdat de rijder tot grootere voorzichtigheid wordt gedwongen. 1SIIIIIIIIII llllllllll£ Is er één dag in den lande, Die zoo algemeen den geest Van het volk weet op te wekken Tot een uitgesproken feest? Maanden duurt de voorbereiding, 1 Maanden is men aan den slag 1 Om den luister bij te brengen Voor dien nationalen dag! Want ons hart klopt voor Oranje, En het Neerlandsch rood, wit, blauw, I Dat zoo krachtig wordt gedragen Door de koninklijke Vrouw! Vreugde maakt zich altijd losser I Van djzn dagelijkschen dwang, I Door 't ontplooien van de vlaggen, Door festijn en door gezang. Want het is nog steeds de jubel, Die naar buiten uitdruk geeft Aan het werk'lijke gevoelen, Dat in 's menschen harte leeft. Neerland eert zijn Koninginne, Zij, de draagster van 't gezag, Door zijn vreugde uit te juichen Op den nationalen dag! God gaf ons de Koninginne, God gaf ons ons stukje grond, Dus ons hart klopt voor Oranje I En die hartklopis gezond! MARTIN BERDEN (Nadruk verboden). ÜïiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHmiiiiiimiiiiiiiiim ....dat in de stad Temisvar een hoogeschool voor zigeunermuziek is opgericht? Men rekent dat er rond 40.000 musiceerende Zigeuners zijn, zoodat de stichting van een dergelijke acade mie volkomen gerechtvaardigd is. ....dat uit een sparrenboom ongeveer 20.000 paar kunstzijden kousen te maken zijn? ....dat de Duitschers heden per man nog 50 liter bier bier per jaar drinken, terwijl zij het vóór den oorlog zelfs tot 90 liter brachten? dat men tegenwoordig tabaksoorten kweekt, die nicotine-vrij zijn? Meer dan zes van deze hoogwaardige tabakken zijn er reeds bekend. ....dat de mode van de schoonheidskonin ginnen thans zelfs naar Japan is overgedragen? De mededingsters namen in geheel Europee- sche kleeding aan den wedstrijd deel. ....dat de politié-agenten te San Francis^? allen met een draagbaar radiotoestel zijn uit gerust? Met behulp hiervan kunnen zij zich in rechtstreeksche verbinding met hun bureau stellen. Op zekeren morgen stond Tony Bucket, eigenaar der gerenommeerde hoedenzaak van Bucket Co. voor z'n winkel naar buiten te kijken. Het was nog te vroeg voor de klanten en hij verkeerde in slechte stemming. Eensklaps hoorde hij een geweldig lawaai voor z'n deur, een lawaai veroorzaakt door het ge ronk van een motorfiets, het rinkelen van ge broken glas en het geschreeuw van voorbij gangers. Snel als de bliksem was hij buiten de deur en daar zag hij het. Een motorrijder was in de spiegelruit van een zijner etalages gereden, ge lukkig niet in de grootste. De jonge motorrijder, in elegant sportcostuum. een beetje bleek en door een glassplinter in de hand gewond, tracht te door achteruit rijden z'n fiets van de om hem heen liggende glasscherven te bevrijden. Het voertuig zag er wel erg gehavend uit, maar was overigens dank zij de prima constructie en uitstekende reminrichting, nog zeer goed bruik baar. Tony Bucket was woedend en ging geweldig te keer. Een beetje verlegen, maar toch vriendelijk glimlachend en met een geruststellende hand beweging, wendde de jongeman zich tot Bucket en de omstanders: „Ik vraag u wel excuus, maar het is gelukkig alleen maar de ruit. Bij dit on geluk is één gelukje. M'n vader is glazenmaker. Ik laat m'n fiets hier achter in pand. De zaak komt direct in orde." De woorden waren z'n mond nog niet uit of hjj snelde weg. De omstanders wisselden ijverig van gedachten over het geval en er werden grappen verkocht over de voor het vaderlijk beroep zoo voordeelige sportieve eigenschappen van den zoon. Het duurde geen 5 minuten of de jongeman was terug in gezelschap van z'n vader, een flink gebouwden grijskop in een blauwen werk kiel. Z'n leerjongen en hij droegen een groote glasruit, ongeveer van de vereischte maat. „Daar zijn we," zei de jongeman en bood nog maals, vriendelijk glimlachend, mijnheer Bucket z'n excuus aan voor de door hem veroorzaakte last en moeite. Over zoo'n loyaal optreden gaven de omstanders hun bijval te kennen en ook mijn heer Bucket knikte hem vriendelijk toe. „Nu ja," sprak hij vergoeilijkend, „een onge lukje kan iedereen overkomen en als z'n vader de schade vergoedt Een oogenblik later sprong het jonge mensch op z'n fiets, zette den motor aan en reed, allen vriendelijk toewuivend, weg. De glazenmaker en z'n leerjongen zetten de ruit in. Van boven en langs de kanten werden smalle strooken van 't glas afgesneden: er werd gemeten en gepast en eindelijk zat de ruit in de sponning. „Haalt uw zoon wel eens meer zulke grappen uit?" vroeg de hoedenwinkelier lachend aan den ouden man. „Grappen? Hoezoo?" „Die glasruit is toch een aardig schadepostje zou ik zeggen." „Acht pond," luidde het zakelijke antwoord. „Een aardig bedrag en dat neemt u zoo kalmp jes op?" De glazenmaker keek op en zag mijnheer Bucket en 't publiek beurtelings verwonderd aan. „Hoe zoo opnemen? Wat opnemen?" vroeg hij. Eensklaps ging Tony Bucket een licht op. Tegelijkertijd vertoonde zich op de gezichten der omstanders een stomme grijnslach. „Die Jongeman llll IIIllllllllllllllllllllllllll van zoo even, De yader van die met de mo- r RA Ut OO Lang vertoefden we echter niet op de Maan. Het landschap was van een eigenaardige be klemmende bekoring. Van een levend wezen was echter niets te ontdekken. Na een poosje te hebben rondgewandeld, begaven we ons weer in den kogel De deur werd hermetisch afgesloten, de professor ontstak de kanonnen en we ver lieten de maan weer. De reis terug naar de aarde verliep vrij vlot. Geleidelijk kwamen we nader en weldra kon ik weer iets onderscheiden. Onafzienbare sneeuw en ijsvlakten doemden voor ons oog en de pro fessor stelde de remkanonnen weer in werking. Daar bleek plotseling dat de amunitievoorraad snel aan 't verminderen was en onze daalsnel heid werd in plaats van geringer steeds grooter. Al nader en nader kwam de aarde, dat wil zeg gen de sneeuw en ijsvelden. Door de groote snelheid waarmede wij door het luchtruim vlogen werd de metalen bo! waar in we ons bevonden steeds warmer door de wrijving der lucht. Angstwekkend snel kwamen de dingen nader, steeds heeter werd het in den kogel, het angstzweet brak mij uit, ik gaf een gilen blikte in de oogen van een eskimo vrouw die over mij heen gebogen stond. Langzamerhand herinnerde ik mij wat er ge beurd was. Daar kwam Oom Sydney aan en uit zijn mond vernam ik wat er gebeurd was. Toen ik doordat ik in een ijsspleet stapte mijn bewustzijn had verloren, had Oom mij in mijn slaapzak gerold, op de slede gelegd en was zoo met mijn voortgetrokken over het barre ijsland. Uur aan uur liep hij zoo voort en hij twijfelde of er ooit hoop zou bestaan dat we het er beiden levend vanaf zouden brengen torfiets, is toch uw zoon?" infor- meerde de hoe- denwinkelier. „Mijn zoon? Ik heb geen zoon. Ik denk, dat het uw zoon is." „De mijne?" „Dat heeft hü me gezegd." Er volgde een algemeen gelach onder de om standers. Mijnheer Bucket werd rood van toorn en riep om de politie. De glazenmaker bleef kalm, waar eischte be taling voor z'n glasruit en wel onmiddellijk. „Ik heb die ruit niet besteld!" schreeuwde Bucket. „Dat kan wel zijn. maar ik heb het glas te goeder trouw er in gezet." „Dat is zoo!" riepen eenige toeschouwers. Een der nieuwsgierige kijkers raadde spot tend: „Haal de ruit er maar weer uit!" „Dat gaat toch niet," protesteerde de glazen maker. „Ik heb de glasruit op maat gesneden en nu spreek ik nog niet eens van het arbeids loon." De algemeene opinie verklaarde zich tegen den hoedenwinkelier. Hem bleef niets anders over dan te betalen. Gelukkig was hij verzekerd. „Dat jongemensch op die motorfiets is een doortrapte fielt," meende de glazenmaker, die zich nu min of meer verplicht achtte, uiting te geven aan z'n leedwezen over de door mijnheer Bucket ondergane behandeling. „Misschien wordt hij wel gepakt," meende een bejaard heer onder de omstanders. Maar Tony Bucket bromde tusschen de tan den: „Dat heerschap? Geen kwestie van. Die ziet er niet uit, alsof hij zich zal laten pakken." Een kwartier later reed de hupsche jongeman aan het andere eind der stad weer in een groote winkelruit. De oude kerel in z'n blauwen werk kiel was wel degelijk z'n vader. De winst werd tusschen vader en zoon gedeeld. De „Evening Standard" vertelde onlangs de volgende vermakelijke geschiedenis in verband met de manoeuvres te Aldershot: Een cavalerist draafde over een brug over de Wey te Elstead, ofschoon voor manoeuvre-doel einden aangenomen werd dat deze brug niet bestond. „Hei!" schreeuwde de sergeant die bevel voerde over de verdedigings-patrouille, „je kunt niet over die brug gaan ze is er niet! We doen alsof 't een ziedende stroom is." „Dat weet ik," antwoordde de cavalerist. „En ik doe alsof ik er over heen gezwommen ben." Den volgenden dag bevatte de „Daily Ex press" dezelfde aardigheid in eenigszins andere bewoordingen. De „Evening Standard", die de primeur ge had had, moet eenigszins verlegen geweest zijn met het briefje dat zij nóg een dag later ont ving van brigade-generaal A. F. Thomson, die aan het blad schreef dat deze „mop" elk jaar tijdens de manoeuvres de ronde doet. Hij, gene raal Thomson, had haar 't eerst verteld lang geleden. Het voorval had plaats in 1911 of 1912 gedurende de manoeuvres te Burford Bridge, in Oxfordshire. En kapt. T. C. Murdie, van de Royal Scots, was de held van de geschiedenis geweest. Het is voor ons, journalisten, niet prettig, wanneer wij zoo op heeterdaad betrapt worden op het vertellen van oude geschiedenissen als kersversch, en de „Evening Standard" en in direct ook de „Daily Express" waren'eenigszins geblameerd. Maar het eerste blad bekende man moedig ongelijk door de mededeeling van gene raal Thomson af te drukken. En hiermee zou de geschiedenis afgeloopen zijn wanneer niet „Punch" tot de ontdekking gekomen was dat in zijn nummer van 27 April 1910 onder een teekening van Mr. G. D. Ar mour het volgende gestaan had: Officier: „Hei daar! Je moet niet over steken! Zie je dan die kennisgeving niet? Die brug wordt verondersteld vernietigd te zijn." Mindere: „O, dat is goed! Ik word ver ondersteld er over heen te zwemmen." En hiermee is de geschiedenis uit. De eenige conclusie die ik er uit trekken kan is deze dat kapt. T. C. Murdie, van de Royal Scots, in 1910 wél, en generaal Thomson niet een lezer van Punch was. 35. In haar volstrekte eerlijkheid kon mevrouw Carvajal die gedachte niet verdragen. Ver schillende malen had zij op het punt gestaan, cm eens vertrouwelijk met Lorenzo te praten. Doch zij hield zich in bij de gedachte, dat de jongelui de ware strekking van de vriendschap, die hen verbond, misschien niet eens kenden. Wellicht beschouwden zij zich asl opperbeste vriendjes niets meer dan dat. Mischien had den ze er niet eens aan gedacht, dat ze van elkaar konden gaan houden, en zouden de onvoorzichtige woorden van een derde de uit werking hebben van een lont, die in 't kruitvat geworpen wordt. De zorgelooze en onnoozele houding van de jongelui zelf, htm rondborstige eerlijkheid, het natuurlijke en eenvoudige van al hun doen en laten, gaven heel duidelijk te kennen, dat ze nog in dat heerlijke stadium verkeerden van de liefde, die zich nog niet van zichzelf bewust is. Ook de gedachte aan het aanstaande vertrek van Marilena naar Madrid hield haar terug, lederen winter ging zy naar de Jioofd-stad, en dit jaar stond op het programma, dat ze Reina meenam, teneinde haar officieel voor te stellen. De winter duurde lang, en in dien tijd zouden andere mannen voor de oogen van het meisje oprijzen, die langzamerhand de onbeteekenende figuur van Lorenzo Carvajal in haar herinne ring zouden doen vervangen. Bovendien zou ze een anderen kijk op het leven krijgen, zou ze de voordeelen van haar positie leeren bereke nen, en zonder moeite begrijpen, dat een ge ruïneerd jongmensch als haar zoon geen partij was voor een meisje als gravin Solvadal. Bij de gedachte daaraan voelde zij een stekende pijn in haar hart, om haar armen Lorenzo. Hij zou in ieder geval moeten lilden, dat was onver mijdelijk. Wéér zou zij donkere kringen zien om die verstandige en levendige oogen, en rim pels van ongerustheid op dat peinzend voor hoofd, en een bitteren trek om dien fynbe- sneden mond weer zou zijn uiterlijk somber wezen, zijn gelaat vermoeid, en zijn stem, die thans van geluk scheen te trillen, gebroken. Haar arme Lorenzo. En onderwijl de moeder leed onder het voor gevoel van een nabije smart, doorleefde Lorenzo de gouden uren der illusie, in de meest geluk kige onbewustheid. Hij zocht Reina. Hij zocht haar vol verlangen, zonder zich er rekenschap van te geven, dat die allesoverheerschende drang de uiting was van een nieuwe liefde. Gedurende den dag had hij haar voor oogen, zoolang hij met zijn werk bezig was, dat in deze dagen van najaarsstormen en regenvlagen bijzonder moei lijk was. Zoodra het avond werd, begaf hij zich in volle vaart met zijn Citroën naar huis, of te paard in gestrekter. galop, in de vage hoop, dat hij haar in het park zou treffen, als ze terugkwam van haar wandeling met Francisquin of in het paviljoen, waar ze samen met Mari lena menigmaal bij zijn moeder thee kwam drinken. Als hij dan het geluk had, om haar op den weg te ontmoeten, luisterden de oude boomen, ongetwijfeld met de grootste verbazing, naar den gullen lach en de tooverwoorden der jeugd, als een harmonie, reeds lang vergeten in den eerbiedwaardigen omtrek van het park. En als hij haar bij zich thuis aan den haard vond, tusschen zijn moeder en Marilena, maakte een uitbundige opgewektheid zich van hem meester, die de anders zoo sombere ruimte van het huis met vrooolijke klanken vervulde. Dim achtte hij den last van den heelen dag, de onzeker heid, die hem onderweg gekweld had, kortom alle verdrietigheden en vermoeienissen, wel be steed als hij in ruil daarvoor de ietwat plagende stem van Reina mocht vernemen, waarin evenwel ook iets als teederheid trilde, die niet aan zijn ontwaakte opmerkzaamheid ont snapte, als zij hem begroette, en hem zijn kopje warmgehouden thee aanbood, en het beste zitje bij den haard. Mevrouw Carvajal vroeg zich vol verbazing af of Marilena dan werkeiyk niets zag. Het was toch zoo duideiyk! Doch Marilena was veel te veel in haar eigen gedachten verdiept, om haar aandacht te besteden aan wat er in het leven van anderen plaats had. XIII UIT REINA'S DAGBOEK Aledo, 1 November Vandaag is de droeve dag bij uitstek. De morgen is nog vroolijk, en de klokken van de parochiekerk hebben jubelend het feest van Allerheiligen verkondigd. Maar na den middag hebben ze een ernstig en somber geluid laten hooren. 's Morgens hebben we de Mis byge- woond in de kapel van het kasteel, maar vanavond zyn we allemaal behalve groot vader die met Olave en Francisquin thuis gebleven is naar de parochiekerk gegaan. Zoodra ik eenigszins gewend was aan de omgeving, die een oogenblik myn aandacht had afgeleid, trachtte ik in mezelf te keeren, en bad ik vurig voor de ziel van myn ouders. Naast my liet tante Mariler.a godvruchtig de kralen van haar rozenkrans door haar genandschoende vingers giyden. Haar gelaat was als uit manner gehouwen, zy zat daar onbeweegiyk, met ge sloten oogen. Aan den anderen kant naast me, zat mevrouw Carvajal, in haar zwartei. mantel, de oogen op het altaar gevestigd. En in het half donker van een nis dicht by me, verhief zich de hooge gestalte van Lorenzo, in vrtlwel mili taire houding, met de armen over zijn borst gekruist, en met een hoogst eerbiedige uitdruk king op zyn gelaat. Toen de laatste tonen van het „Libera me, Domineen het laatste „Requïescant in pace" waren weggestorven, bevond ik my weer in den auto, tegenover tante Marilena en mevrouw Carvajal, terwyi Lorenzo het stuur van den chauffeur overnam. De klokken bleven somber luiden, de zon was geheel en al ver dwenen, om plaats te maken voor een naar geestige' schemering, en onder het suizen van den opkomenden wind daalde de duisternis, en maakte het stemmige beeld van Alierzieler.- avond volledig. Gedurende den rit sprak niemand een woord, wy allen waren verdiept in onze eigen gedach ten. Toen wy op het kasteel aankwamen, noodigde grootvader de familie Carvajal aan tafel. De avond duurde kort. Er heerschte een gedrukte stemming. Alles maakte op mij een diepen indruk van treurigheid. De Carvajals gingen om tien uur weg. Een scherp en langgerekt gefluit, het ge rammel van de ramen, het doffe geruisch van dwarrelende bladeren, en het telkens terug- keerende flakkeren van het electrisch licht, be wezen, dat de vage aanduidingen van de schemering in vervulling gingen, en dat een van die hevige najaarsstormen onmeedoogend de boomen in den tuin en het park schudde. Myn slaap werd menigmaal onderbroken door een toestand van halfbewustzijn, waarin ik den woedenden orkaan hoorde loeien en huilen tegen de stevige muren van het groote huis, en veel vuldig' gestoord door vreeselyke visioenen. 2 November Een verschrikkeiyke storm heeft zich ont ketend. Toen ik opstond, op dezen gedenk- waardigen Allerzielendag, bleef ik een heele poos als verbysterd staan voor die ongekende woede der elementen. De hooge, eeuwenoude boomen van het park werden heen en weer ge slingerd als gewonde reuzen, terwyi hun krui nen afgebroken en vernield werden. De grond in den tuin was een tapyt van afgerukte bloemen. De wind. joeg ze met geweld by de hoeken van het oude gebouw bijeen. En temid den van het gieren en kraken van den storm, viel de regen met luid gekletter in stroomen neer. De dag liet zich al dadeUjk duister en dreigend aanzien. De mensch'en waren met schrik bevangen. Een oude opzichter zei, toen hy het huis ver liet: De storm komt uit zee opDe wind is laagDaar zullen ze later over praten! Tante Marilena en ik brachten tezamen den dag door bij het raam van den salon, die op het Oosten uitziet. Ik las grootvader een poos lang voor uit zijn lievelingsboek, daarna gaf ik Francisquin les wat duurde de dag lang! en toen het avond werd, moesten ze een vuur in den haard aanleggen, wegens de vochtig heid. Olave zorgde voor een ouderwetsche ver lichting, met kaarsen op groote zilveren kan delabers. De storm heeft nJ. twee palen van het electrische lichtnet omvergeworpen, en de Hemel weet, wat hy nog verder heeft uitgericht, en hoeveel avonden we nog in het donker moeten zitten. De familie Carvajal beter gezegd: de rentmeester is niet gekomen. Hoe zou dat ook ook kunnen? (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1934 | | pagina 9