Avontuurlijke harten
ONS KRUISWOORDRAADSEL
ZWERVERS NA DEN DOOD
ZONDAG 9 SEPTEMBER 1934
Het hart van Djenghis
Khan
Rabbijn geëerd
September-wedstrijd
Groote walvïschvangst
Zware straf tegen
opiumschuiven
Zijn handen verzekerd
Kees hee veul plazier gfad, maar nog vealmeer chagrijn
VIT VOORBIJE TIJDEN
Als relekwieën vereerd en jaren
lang met zorg bewaard en
meegevoerd
«art*
Zoo ging voor enkele tientallen jaren de Geldersche boer
ter markt
Horizontaal:
Verticaal:
Oplosing vorig raadsel
Prijsraadsels zijn:
HET BEZOEK
<\NTSCKE BRIEVEN
Doe alles anders
dan hij dee
Da jufferke dan, mee heur kustelyk poeier-
Hij hee verkeerd 1
gegokt
Men kan Hannibal den grootsten stra
teeg, Alexander den grootsten veroveraar
noemen, maar men zal Djenghis Khan
den grootsten cavalerie-generaal van alle tij
den moeten heeten, grooter dan Atilla, wien
men toch waarlijk bij al zijn onbesuisdheid geen
krijgsmanstalent ontzeggen kan. Den Mongool-
schen Alexander heeft men Djenghis Khan
vaak genoemd, doch wij betwijfelen de juistheid
van deze benaming, omdat de grootheid van
Djenghis Khan minder bestaat in zijn ontzag
lijke veroveringen dan wel in de ongeëvenaarde
wijze waarop hij zijn ruiterscharen aanvoerde
en verplaatste met een snelheid en een zeker
heid, die zelfs een leek met verbazing slaan.
Hij stierf, zooals alleen een Djenghis Khan
sterven kan, rechtop te paard, na een reeks
ontzagwekkende veroveringen. Geheel China en
Siberië, Rusland, Polen en Oostenrijk heeft hij
veroverd en geplunderd, tot hij in 1227 dood
neerviel van zijn paard. Als een wervelwind
was de ruitertroep van Khan door twee we-
relddeelen gestormd en nog tijdens zijn leven
deden wonderbaarlijke legenden over hem de
ronde. Hij werd door zijn mannen vereerd als
een god en toen hij gestorven w'as, voerden zij
het hart van hun hoofdman mee als een talis
man op hun tochten. Nog jaren lang versloegen
zij hun vijanden, doch kort na 1240 begonnen
zij geleidelijk aan terug te trekken en een eeuw
lang bleef het hart van Khan onaangeroerd,
doch daarna omstreeks 1370 maakte minister
Tamerlan van Turkestan plannen om het Mon-
goolsche rijk te herstellen en bij de volbrenging
van deze plannen werd het hart van den vroe-
geren hoofdman weer te voorschijn gehaald en
voor het leger uitgedragen. Het hart, verbor
gen in een gouden schrijn, deed wonderen. De
eene overwinning volgde op de andere. Geheel
Azië werd opnieuw veroverd, van Noord tot
Zuid, van Oost tot West en op alle overwin
ningsfeesten werd het als iets bovennatuurlijks
vereerd. Uen oogenblik raakten de Mongolen
hun schat kwijt, toen zij in 1402 slag leverden
tegen de Turken, die met een leger van 400.000
man huii vijand versloegen, doch Tamerlan
viel opnieuw aan en behaalde de overwinning
met het gevolg, dat het hart van Khan weder
in Mongoolsch bezit kwam. Afgrijselijk zijn de
wreedheden geweest, die de overwinnaars op
hun gevangenen pleegden en die hun naam
over tw'ee werelddeelen gehaat en gevreesd
maakten.
Intusschen: zooals bij den dood van Djenghis
Khan het eerste Mongoolsche wereldrijk uiteen
viel, zoo geschiedde ook bij den dood van Ta
merlan en het hart van Khan zou eindelijk
rust vinden. De legende zegt en misschien is
het wel historie dat het in een rotshol werd
bijgezet nabij de Hcang Ho in Mongolië.
Men hechi,ce zulke groote waarde aan de re
likwie, dat allen, die aan de bijzetting hadden
deelgenomen of die de juiste schuilplaats ken
den, zonder uitzondering werden terechtgesteld.
Tegelijk met dit hart werd een enorme hoe-
vgelheid edelsteenen die Djenghis Khan steeds
met zich meevoerde, in het hol verborgen.
Zoo bleef het eeuwenlang en het is nog
■lechts enkele maanden geleden, dat een Ame-
rikaansche expeditie, werkzaam in Noord-Mon-
golië, een half ingestort rotshol ontdekte, dat
zeer moeilijk te benaderen was en dat den in
druk maakte als graf te hebben dienst gedaan.
Men onderzocht het geval en ontdekte een
inscriptie, betrekking hebbend op het hart van
Djenghis Khan. Zou inderdaad het beroemde
har., dat een paar eeuwen lang over de wereld
zwiërf, hier nog rusten? De vraag werd door
den leider der expeditie gesteld, doch niet met
zekerheid beantwoord. Talrijke overblijfselen
uit den tijd van den Khan werden gevonden,
maar het gouden schrijn met het veroveraars-
hart werd tot dusver nog niet gevonden, even
min als de edels.eenen.
Dit is de geschiedenis van het onstuimig hart
van den grootsten cavalerie-officier der ge
schiedenis.
Minder beroemde harten dan het zijne, heb
ben eveneens een merkwaardige geschiedenis
gekend. Zoo werd het vorig jaar in den Parij-
schen Döme des Invalides een hart bijgezet,
dat meer dan honderd jaar lang van de eene
plaats naar de andere had gezworven. Dit was
het hart van La Tour d'Auvergne, een nako
meling van den beroemden veldheer Turenne,
een strijder in het leger van Napoleon. Hij was
grenadier en weigerde stelselmatig iedere pro
motie, hoewel hij voor vele promoties in aan
merking was gekomen. Dit maakte op den
Keizer aller Franschen zulk een indruk, dat
hij een titel voor hem verzon en hem officieel
noemde „de eerste grenadier van Frankrijk"
Aan talrijke gevechten nam hij deel tot hij in
1800 bij Oberhausen werd gedood door een
lansstoot. Over zijn lijk werd een monument'
opgericht, dat door alle passeerende troepen
met eerbied gegroet werd, maar zijn lijk bleef
achter zonder het hart. Dit Werd nj. in een
loóden kist meegevoerd door het regiment, waar
toe hij had behoord. Zoo was hij steeds aan
wezig bij alle gevechten en Napoleon bekrach
tigde deze aanwezigheid door te gelasten, dat
de naam van zijn grenadier niet van de lijsten
zou geschrapt worden. Op ieder appèl werd dan
de naam van den grenadier afgeroepen, waar
op een der onderofficieren antwoordde: „ge
vallen op het veld van eer". Meer dan zeven
jaar werd aan dit bevel gehouden en al dien
tijd trok het hart mee van slagveld tot slag
veld. Toen na den slag bü Lobitten de solda-
tenrelikwie bijna in handen van den vijand
Was gevallen, besloot Napoleon een veiliger
plaats uit te zoeken. Voorloopig werd het ge
plaatst in een kostbare vaas in de Grande
Chancellerie te Parijs, waar het enkele jaren
verbleef, doch in 1825 werd het afgestaan aan
een familielid van La Tour d'Auvergne, zijn
achternicht, madame de Hussey. Het bleef in
het bezit van' de familie tot na 1800 zelfs, w'aar-
na de familie het schonk aan den staat ter bij
zetting in de nationale grafkelders van den
Dóme des Invalides. Met militaire eer werd
het overgebracht, uitgeleide gedaan door het
46ste regiment, dat het regiment van den gre
nadier was geweest en voor het laatst werd
appèl gehouden in aanwezigheid van den ge
vallene. Voor het laatst werd hij afgeroepen als
.gevallen op het veld van eer".
En dit is de geschiedenis van het hart van
La Tour d'Auvergne, een grenadier van Napo
leon.
Er is nóg een menschenhart met een historie,
nJ. dat van Lodewijk XVIII, den Dauphih van
Frankrijk. De Dauphin zou volgens de officieele
mededeelingen in de gevangenis gestorven zijn.
Maar er zijn ook geruchten, die doen veronder
stellen, dat het koningskind door een ander
zou vervangen zijn op bevel van het Directoire
en dat de Dauphin in 1845 te Delft zou gestor
ven en begraven zijn.
Hoe het ook zij: het kind, dat in de Parijsche
gevangenis zijn jeugd doorbracht, is daar ook
gestorven en bij de lijkschouwing heeft men
het hart uit het lichaam genomen. Het was
de arts Pelletan, die deze operatie verrichtte,
het hart mee naar huis nam en het geruimen
tijd in een vaas bewaarde. Maar ook dit hart
zou gaan zwerven, want de medicus gaf het
ten geschenke aan den Aartsbisschop van Pa
rijs, die de regeering verzocht het hart bij te
ze'.ten in de Notre Dame. Toen ,de regeering
niet kon besluiten op het verzoek van den
Aartsbisschop over te gaan, bewaarde deze het
langen tijd in zijn bibliotheek.
Tijdens de Februari-revolutie in 1831, werd de
bisschoppelijke bibliotheek verwoest en slechts
by toeval bleef de vaas met het kinderhart on
gedeerd. Voor alle veiligheid gaf de Aartsbis
schop het weer terug aan den arts, die het ten
slotte afstond aan graaf de Chambord, een na
komeling van de Bourbons. Doch deze graaf
stierf nog vóór de overdracht plaats had en
het hart begon met al zijn authentieke docu
menten een nieuWa reeks van zwerftochten.
Eindelijk kwam het in handen van den Spaan-
schen kroonpretendent Don Carlos, die het in
de kapel van een Oostenrijksch kasteel liet bij
zetten. Daar rust het nu voor goed, het ruste-
looze hart, dat vrijwel geen kindervreugde heeft
gekend en bezweken is aan al de ellende, die
een koningskind maar kan ondergaan, wan
neer het uit zijn zonnige jeugd wordt overge
bracht, kloppend en levend, naar de duistere
verschrikking van de gevangenis....
De Fransche minister van Pensioenen, Rivol-
let, heeft een granieten obelisk onthuld te
Saint Dié in de Vogezen, als huldeblijk aan den
rabbijn Abraham Bloch, die tijdens den oorlog
Joodsch aalmoezenier was.
Tijdens een hevig gevecht, dat op 29 Augus
tus 1914 plaats had om het bezit van de Anozel-
pas, was het aantal stervenden zoo groot, dat
de katholieke aalmoezenier niet aan allen gees
telijken bijstand kon verleenen.
Toen de rabbijn vernam dat een katholiek
soldaat op niemandsland stervende was en er
geen katholieke geestelijke was om hem voor
te bereiden op den dood, ging hij naar den ster
vende toe, plaatste een crucific in zijn hand
en sprak woorden van troost. Terwijl hij dit
deed, werd de rabbijn zelf door een vijande
lijken kogel getroffen en gedood.
Bjj de onthulling van het gedenkteeken wees
de minister in ontroerende woorden op dit
schitterende voorbeeld van verdraagzaamheid
en broederlijkheid.
iTum
1. Indische buffel. 7. schiereiland van Achter-
Indië (bij Sumatra). 14. dichter. 16. tuinkamer.
18. treinbeambte. 20. wordt door hengelaar ge
bruikt. 22. Zuidhollandsch eiland. 24 vischsoort.
25. delfstof. 28. overdekking. 29. uitroep. 31. haar-
pluim. 32. telwoord. 33. verzoek. 34. waterloozing.
36. kroes. 38. zangvogel. 39. snel, vlug. 41 klee-
dingstuk. 42. rond voorwerp. 43. zoon van Abra
ham. 44. familielid. 46. woonschuit. 47. ver
hoogde toon. 49. deel van een etmaal. 51. kaar-
tenboek. 53 haat, wrok. 55. lengtemaat. 58. komt
uit den schoorsteen. 59 bundel. 60. lofdicht. 62.
wreed verst. 63. drinkgerei. 64. herbergier. 65.
leering, onderricht. 68. vlek, waarvan in het
Evangelie van den 2en Paaschdag wordt ver
haald. 70. dorp in Noord-Brabant. 71 epiloog.
73. keurbende. 75. gifslang. 76. kerkvorst. 77. va-
cantie-ganger.
2. god van zang en snarenspel. 3. als 41 horiz.
4. kleine rivier. 5. gebergte in Rusland. 6. noten
naam. 8. spil. 9. lawaai. 10. broeder van Mozes
(le letter weglaten). 11. omroep-vereeniging. 12.
gevangenis. 13. voormalig Russisch heerscher.
15. Zangstem. 17. eetgerei. 19. takel, touw. 20.
bouwland. 21. hoofddeksel. 23. dichterbij. 26.
plooisel. 27. glorie. 30. roept een gevolg in 't le
ven. 33. oude wijn, oud bier, enz. 35. schoeisel.
37. afschrift. 38. mevrouw. 40. kleedij. 42.. ver-
frissching. 45. komt van kokend water. 47. ge
baar. 48 glazen omhulsel. 50. uit het water ge
haald. 51. dorp in Zuid-Holland. 52 schaduw.
53. roofdier. 54 dorp in Gelderland. 56 kweekers.
57 plafond-versiering. 59. genoeg! afgeloopen!
61. slot, finale. 64. put. 65. boerenwoon. 66. na
druk (afk.). 69. biersoort. 72. koor van zangers
of dansers. 74. en anderen (gew. afk). 75. eerste
en laatste letter van het Grieksche alfabet.
Onze 6 woorden waren de volgende:
No. 1: kiel, no. 2: hoed, no. 3: kast, no. 4:
pink, no. 5: kurk, no. 6: dier.
Voor elk teeken van het geheimschrift de ge
vonden letter in de plaats stellen, krijgen we
dus te lezen:
Steunt
de
Katholieke
Pers.
Dames en Heeren,
Laten we nog eens repeteeren:
Een volledige oplossing alleen doet mee
Met het halve werk zijn we niet tevrêe.
Van vele zijden bü de oplossing een büschrift,
bevattende instemming met onze leus. We kre
gen zelfs» 'n „Leve de V.K.P.!" te lezen! Eén
dissonantje in het mooie koor: de Kath. Pers
meende die eene had geen steun meer noodig;
ze kon zich momenteel heel goed „bedruipen"..
Alleen dus gedacht aan financieelen, en niet aan
moreelen steun, door ons natuurlek bedoeld, en
door al die anderen blükbaar ook zoo verstaan.
H. Aartsen, Linnaeusstraat 63 II, Amster
dam (O.).
A. H. Beckers, Hoofdstraat 47, Kaatsheuvel
(N.Br.).
W. H. Berendsen, Zandhofsche Straat 117,
Utrecht.
Mevr. Bumkens, Steenstraat 60, Arnhem.
C. Edelman, Koningsweg 19, Vlissingen.
Mej. J. Hetem, Judith Leüsterstraat 34, Haar
lem.
Mej. Jellie Hoekstra, Coomhertstraat 5 bis,
Utrecht.
S. Jonker, Soerabajastraat 6 I, Amsterdam
(O.).
L. J. Kea, Ombilinstraat 3 III, Amsterdam
(O.).
J. Kersten, Sumatrastraat 19, Heemstede.
G. Keverkamp, Nieuweburen 26, Heerenveen.
Mevr. W. Korstjens, Prins-Hendriklaan 120,
Overveen.
J. L. Koeslag, „Kroontjesmolen", Amersfoort.
A. M. van Laar, Meeuwenlaan 51, Amster
dam (N.).
L. Maes Staringstraat 6, Utrecht.
J. Pelsma, Assendelftstraat 32, Amsterdam
(C.).
Kees Riemslag, Turfstraat 30 a, Arnhem.
Mej. A. Robben, Paulstraat 45, Arnhem.
G. Salden, Leliestraat 7, Roermond.
J. A. Schermijn, Groot Ziekengasthuis, Kamer
50,, 's-Hertogenbosch.
P. Thüwissen, Velperweg 142, Arnhem.
A. C. Verstraeten, Boschdük 323, Eindhoven.
S. Vrüman, van Coothplein 50, Breda.
Edi van de Weyer, Kleine Houtweg 71, Haar
lem.
Mej. Nelly Witkamp, Wüde Begünestraat 29,
Utrecht.
Onder de goede oplossers worden elke week 25
prijsboeken verloot, welke door de Administra
tie worden toegezonden.
Oplossingen tot Donderdag 12 uur aan den
heer G. M. A. Jansen, Ruysdaelstraat 60,
Utrecht.
Bediende: Er zit een rechercheur in
de wachtkamerchef!!....
Bediende: Hij komt 'n dagje vrij
vragen voor de typiste.
Van de vele inzendingen die wij deze
week ontvingen, werd de prijs van 2.50
toegekend aan het hierboven gepubli
ceerde onderschrift, dat werd ingezonden
door den heer J. van Hest, Amster
dam (Z.).
De walvischvaarders te Vittoria (Br Colum
bia), hebben in jaren niet zoo'n goed seizoen
gehad. Zes vaartuigen, die zich bewogen heb
ben rondom het Koningin Charlotte eiland,
hebben 310 walvisschen gedood, ongeveer
15.000 vaten olie en 1.000 ton bijproducten ver
kregen.
Ook de „American Pacific Whaling Company"
te Seattle heeft een goed seizoen gehad. Zij
heeft 323 walvischschen gedood, welke 13.000
vaten olie en 1.000 ton bijproducten ooleverden.
Wie zendt ons thans het geestig
ste onderschrift bij bovenstaand
plaatje? Aan den besten inzender
wordt een pry's van f2.50 toe
gekend. Oplossingen tot Woens
dagavond a.s. aan de redactie vein
ons blad. Op de envelop gelieve
men te vermelden „Onderschrift".
De handen van den beroemden Russischen
pianist, Leff Pouishnoff, zijn door zijn Austra-
lischen impressario Hugo Larsen voor £20.000
verzekerd.
Pouishnoff heeft met Larsen een contract
geteekend, krachtens hetwelk hij twintig jaar
lang 156 concerten per jaar moet geven. De
eerste reeks van deze concerten vindt plaats in
Australië. Daarna zal Larsen een wereldtournée
voor Pouishnoff arrangeeren.
^ris.
De autoriteiten van Peking en Tienstin heb
ben in een proclamatie gedreigd, opiumschui
vers, de na een eerste waarschuwing te hebben
ontvangen het hun slechte gewoonte doorgaan,
te zullen onthoofden. Worden opiumsmokke
laars betrapt, dan worden deze eenvoudig dood
geschoten.
Onthoofding was de straf voor hardnekkige
opiumschuivers in het begin van deze eeuw,
toen de keizerlijke regeering krachtige pogin
gen aanwendde om het Chineesche Rijk van
de opiumkwaal te zuiveren.
Sedertdien is het gebruik van opium in China
steeds onwettig geweest, doch in het woelige
tydperk na de oprichting van de republiek zijn
zoowel de productie als het gebruik van opium
weder hand over hand toegenomen.
Men zal zich herinneren, dat de Volkenbonds
commissie, die in 1929/1930 in het Verre Oosten
een onderzoek instelde naar het gebruik van
opium, niet door de regeering van China is
uitgenoodigd om haar onderzoek ook tot dit
land uit te strekken.
In de aangrenzende landen heeft de com
missie echter gegevens kunnen verzamelen,
waaruit bleek, dat tegen het begin van den
wereldoorlog het opiumschuiven in China reeds
ongeveer tot een minimum was beperkt. Ten
tyde van het onderzoek door de commissie kon
op gemakkelijke wijze worden aangetoond, dat
in vele deelen van China opium werd bereid,
dat deels in het binnenland werd verbruikt,
c'eels bestemd was voor den smokkelhandel in
andere deelen van het Oosten.
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiinii
ULVENHOUT, 4 Sept. 1934
Menier,
Ik kwam 'm veur t eerst teugen
bü ons in de bosschen. "Nen
dikken kearel, nie groot, nie
klein en misschien was ie groo
ter dan ie leek, waant ge vergist oew eigen
nog al gaauw mee die dikke, klinkende, glad
geschoren tiepen, die vandaag soms tien jaren
ouwer hjken dan gisteren en omgekeerd. Hü
gong dein: t leven in 'nen onzichtbaren wolk
van sigarengeur en souper-lucht. Ge kost 'm
altü ruuken, ok as ie er nie was! Ieveraans liet
ie, lük 'n schip, 'n zogstreep na, maar dan van
„dure" luchtjes, zoncVr dat ie parfum of-zoo
iets gebruikte. Veur 't leste was ie te manlük.
Kees hiette-n-ie. Z'nen Van komt er meer
niks op aan.
Lük ik zei, ik kwam "m teugen in onze bos
schen, waor ie fietste mee 'n juffer, die def
tiger dee dan hü, maar die toch heuren ermen
komaf nie wegpoeieren kon. 'tLag niet aan
d'n poeier, nie aan "t zulveren-pèè.lmoeren
poeierdooske, nie aan heur stucadoorstalenten.
tlag aan heurzelf. "Nen mensch kan nooit
z'nen komaf verbergen mee 'n mooi pak, noch
mee laat-aangeleerde manieren, noch mee
schoonheidsspecialisten. Die 't wèl kan d.w.z.
die 't kan zonder veul „fouten" te maken, is....
Neeë! 'k Zal 't woord nie neerzetten, amico,
waant de meeste menschen perbeeren 't kunstje
van méér te schynen, dan ze zün. En oew le
zers zouwen 't op huilie fatsoen kunnen trek
ken, terwijl ik sjuust de lezers heelegaar nie
bedoelWaant 't sprikwoord zegt: ,in *t
huis van den gehangene spreekt men nie over
den strop!"
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
dooske en eerzucht, fietste mee
den Kees deur de bosschen op
'nen zomerschen middag, toen
ik huilie ontmoette.
Kees fietste 'nen diepen
greppel in. Maar, bü alle on
geluk is 'n bietje geluk: d'n
greppel stond droog. En
'n ongeluk komt nooit alleen: Kees scheurde
z'n broek. Hü was zoo onbehouwen neergeduu-
veld, dat nie omhoog kost komen. Zoo kwam
ik mee d'n Kees in kennis, as ik 'm uit dieën
greppel sleurde.
Kees vloekte dankbaar en joviaal en 't juf
ferke zee., „je broe-oek."
„Dat dondert nie," zee Kees, zoodat deus
ongerief meteen de weareld uit was. We mok-
len kennis, Kees vloekte de bosschen nog 's
stüf, waar die „vrekte dokters" 'm naar toe
gestuurd hadden: „waar ie aan den eenen kaant
perbeerde van z'n jicht af te komen, om er
aan den aanderen kaant zünen nek te breken,"
zoo lee ie dat uit.
Z'n fiets boog ik hier en daar 'n bietje recht
mee m'n knuusten, zoowdat d'n Kees er weer
op rüen kost en toen zün me, op zün veurstel,
naar z'n hotel gerejen, waant hü was den weg
kwütgerokt.
As we in den tuin van 't hotel kwamen riep
den Kees: „vang!" en mee 'n onsierlük bochtje
kwam z'n fiets in haanden van 'nen kelner, die
lachte asof ie deus maneuver wel leuk vond.
Ik zee al: Kees dee erg joviaal. En daar hebben
ondergeschikten dikkels veul last van!
Kees gaf 'n rondje.
Presenteerde me 'n sigaar uit 'nen zwaren
gouwen koker, waarvan ie me den prijs opgaf.
„Als jü nou me sikkeretaresse even bezig
houdt, dar. ga ik even 'n ander costuum aan
trekken," zee Kees.
Zoo vaalt 'nen mensch van 't een in 't aan-
der, amico. Ge begint mee 'nen gek uit 'nen
sloot te halen en ge endigt mee 'n wildvrimd
jufferke „bezig-te-houwen." Afijn!
Ik ben toen maar 's begonnen mee te vragen
waar ze vandaan kwamen. En terwijl 't jufferke
mee veul vieren en vüven d'r kommeke thee
inschonk sodemearel wa duurde da la ank'
vertelde zü da ze van 'n Hollaandsch stadje
kwamen, waar .meneer" da was den Kees
cie 'n aandere broek aan 't aanschieten was
v/aar d'n Kees dus, directeur was van 'n groote
fabriek. Onder 't vertellen wier de fabrieu hoe
langer hoe grooter, dus ok d'n Kees en veural
z'n sikkertarèske en op 't lest was d'n Kees ok
ridder in d'een of aandere orde, waar ik wei
nig verstajum van heb en toen kwam Ridder
Kees weer veur den dag, splintemuuw en blin-
kend-rose.
„Ziezoo," zee Kees: „klaar! Die dokters kun
nen naar de loopen." ('k zal nog al 's
motten stippelen, amico, as Kees aan 't woord
is, waant hü vloekte zoo sappig, da gü 't nie
allemaal afdrukken kunt). „Ik fiets niet meer,
m'n nek is me nog te lief. 'n Telegram, Mien!
Naar Peters. Dat ie vannacht m'n wagen
brengt."
Mien trok ergens 'n notitieboekske vandaan,
schreef. Kees las 't pampierke, zee: „hm, mja
enfin, doe 't zoo maar weg" en Mien ging on-
tevrejen 't hotel binnen, om 't telegram af te
geven.
„Aarig dingske," zee ik, mee m'n hoofd in de
richting knikkend van Mien, 'k Zee da, om Kees
uit z'n tent te halen. Maar Kees veiaanderde
op slag. Alle jovialiteit was efkens weg; Kees
was ineens aanders! Hü keek me scherp aan,
kneep toen z'n oogen wa dicht en zee- „vinje?"
As Mien terug kwam, nam ze verhaal op
Kees z'n „hm, mja, enfin doe 't zoo maar
weg."
„Zeg," zee ze: „wat heb je op „de" kamer
uitgevoerd? De waschtafel dréééf. M'n bloc
note zwom. Je kleeren slingerden over den
vloer, 'k Heb 't kamermeisje gebeld om den boel
op orde te laten maken."
„Is 't telegram verstuurd," pareerde Kees.
„Tuurlijk! 'n Vraag!" snaauwde Mien.
Ze snaauwden malkaar af, of ze getrouwd
varen, amico!
„Neeë," zee ik toen: „toch nie!"
Kees keek me aan met onbegrüpehjke oogen.
„Wat bedoel je, Drél"
„Ge vroeg me, toen de juffer weg was
„vinje."
Kees knikte.
„Nouw, ik vind van nie!" zee ik: „en nouw
stap ik op. waant Trui zal nie begrüpen waar
ik blüf-"
Kees brocht me 'n eindje weg en vroeg om
'm op te zoeken, as ik in den omtrek van z'n
fabriek kwam.
Wa 'k gedaan heb.
As ik daar op 'nen goeien dag aankwam, dan
vroeg d'n portier, 'nen deftigen, inchukwek-
kenden mensch in uniform: „Watister?"
„Zeg evekes, as ge wilt, aan oewen Directeur
dat d'n Dré van Ulvenhout hier is, astebiieft."
„Waar wensch je meneer over te spreken?"
„Over 't weer, d'n èèrpel, over 't bosch en
over 'n gescheurde broek en zoo."
„Niet over zaken?"
„Neeë."
„Privé?"
,3est! As ge 't zoo noemen wilt. Maar ge
mot nouw gaauw zün, aanders stap ik naar
binnen en 'k doen net zoow laank deuren open,
tot ik 'm heb, horre!"
D'n ginneraal zuchtte, wier kleiner van maat,
nam 'n tillefoontje en berichtte bleek van mün
komst. HU tvas heelegaar opgelucht, 't Was
sjuust of ie mee Onzenlieveneer getiilefoneerd
had en er goed van afgekomen was.
Kees zat in 'n kamer, zoo groot, da 'k er
royaal mee m'n sjees en Bles in had kunnen
londrijen. Hü zat aan 'n bureau, nouw, daar
kon 'n ordentelük huiske op gebouwd worren.
Mien zat er ok. Achter 'n soortement ma
chientje, sjuust 'n klein urgeltje. Daar drukte
ze brieven op. Kees zat temidden van tille-
foontjes; in z'n hemdsmouwen. Heel de kamer
rook naar z'n sigaren en soupers.
„Dré," zee-t-ie: ,,'k mot even 'n brief schrü-
ven naar den minister, 'n Sigaar?" Hü schoof
drie kisten naar me toe. Daar wier geklopt.
„Ja" zee Kees zachtjes. Daar wier nog 's ge
klopt. „Ja,kwekte Kees. 'Nen menier
kwam binnen, net zoo bleek as dieën ginneraal
daarstraks was.
„Watister?" zee Kees. (Sjuust as d'n ginne
raal. Had ie dus van Kees geleerd).
„Kom nog wel 's terug meneer," zee d'n me
neer beduusd: „geen haast." En hü keek naar
mÜ-
„Do it now," zee Kees, kijkende naar 'n
bordje dat op z'n kantoor hing.
D'n bediende kwam binnen. Hü hoog drie
keer, slikte zeuven keer en kuchte twaalf keer.
Toen sprak ie: „Meneer de Directeur, van de
afdeeling zus en zoo laat men vragen om op
slag."
„Hè?" zee Kees, of ie 't in Keulen heurde
donderen: „Kom je me daarom lastig vallen?"
„Ze hebben 't al dikkels gevraagd, meneer de
Directeur. Al is 't maar twee kwartjes, zeggen
ze. Ze kunnen er van zeven gulden in de week
niet komen zeggen ze. Ze betalen het aan kost
geld zeggen ze. En Dükman is al zeventig zegt
ie enne....!"
„Enne nouw er uit," zee Kees. „Zeg Dijkman
op. 't Is hier geen ouwemannenhuis."
„Tot uw dienst, meneer dè directeur. Nog
iets van uw orders?"
„Donder op!"
„Ja meneer."
Waar was m'nen jovialen, pronkenden Kees
gebleven?
„Wat zeg je daarvan, Dré?"
„Ik kan er mee m'n pet nie bij! Ge zijt veul
veraanderd bü verlejen zomer, toen ik oew uit
dieën sloot gevischt heb."
'k Had gin plazier meer in m'n bezoek.
Klopklop.
„Ja."
Klopklopklop.
Ja
Daar kwam 'nen bediende binnen, wa meer
mans dan d'n vorige.
„Ik kan die brieven niet vinden, meneer. U
hebt ze mü niet teruggegeven, net als ik u
al gezegd heb."
Dus ik heb ze zoekgemaakt!!"
Pardon, u hebt ze me niet teruggegeven."
Kees zat even in verlegenheid „Mien, zoek jü
nog 's in je laatje."
Mien vond ze; ze légen in heur laaike.
Kees wees mee zijnen kop den bediende de
deur uit. Maar die bleef staan.
„Je kunt gaan," blerde Kees: „zie jeniet,
dat ik met m'n kop zóó dee!"
„Jawel, meneer, maar ik dacht, dat het een
zenuwtrekje was." Meteen was ie gebiazen.
Ik schaterde. „Die is goed, Kees!"
„Vrek maar!"
„Vastgelüke."
Amico.
Kees was ginnen kwaaien vent. Alleen hij
had 't „Geluk" nagejaagd èn ingehaald! Daar-
deur was ie wa-d overmoedig geworren. Docht,
dat godin Fortuna aan hem getrouwd zat!
Maar juffrouw Fortuna is 'n heel onbetrouw
bare echtgenoote. Ze liet heuren Kees in den
steek.
Kees wier ridder te voet.
Z'n vrouw stierf. Van verdriet, heurde-n-ik.
Kees trouwde met Mientje.
Mientje, die twintig jaren jonger was.
En Kees kreeg 't bü Mientje net eender, as
z'n eerste vrouw het bij hiim had gehad!
Kees verdween uit zaken.
Kees wier èrm!
Hü kwam alleen te staan. Want toen Kees
z'nen gouwen koker verdween en al 't aandere
vergulsel, toen verdween Mientje ok maar. Ze
liieuw niks aanders over, dan 'nen ouwen, las-
tigen, berooiden kearel zonder toekomst.
Kees ging zwerven.
Kees is omgeroepen (deur d'n radio.
Ze hadden 'm gevonden, dood op 'n bank
in 'n park.
Ridder Kees was tenende z'n levensbaan.
't Is onmeugelük in éen briefke heel d'n Kees
te teekenen.
Dit allegaar is 't veurnomste.
Er kan in tien jaren veul gebeuren mee 'nen
mensch. Dan kan afyn, d'n dommen mensch,
die indertijd veur zoo slim versleten wier, is
dood. En daarom: basta.
Eén ding hee Kees ons geleerd.
Alles aanders te doen, dan hü dee. Waant
da zou hü zelf ok doen, as ie nog 'n kaans
kreeg
Kees hee veul plazier g,'ad.
Maar nog meer chagrün.
Veul menschen zün goed mee hum gewist
Maar nog meer, slecht!
Veul vrinden had ie eenmaal.
Maar hü stierf tusschen 'n paar musschen.
Kees z'n debet was altü grooter dan z'n cre
dit. Hü hee verkeerd gegokt.
Vol.
Veul groeten van Trui en as altü gin horke
minder van oewen
toet a voe
DRfi.