Avontuurlijke harten ONS KRUISWOORDRAADSEL ZWERVERS NA DEN DOOD ZONDAG 9 SEPTEMBER 1934 Het hart van Djenghis Khan Rabbijn geëerd September-wedstrijd Groote walvïschvangst Zware straf tegen opiumschuiven Zijn handen verzekerd Kees hee veul plazier gfad, maar nog vealmeer chagrijn VIT VOORBIJE TIJDEN Als relekwieën vereerd en jaren lang met zorg bewaard en meegevoerd «art* Zoo ging voor enkele tientallen jaren de Geldersche boer ter markt Horizontaal: Verticaal: Oplosing vorig raadsel Prijsraadsels zijn: HET BEZOEK <\NTSCKE BRIEVEN Doe alles anders dan hij dee Da jufferke dan, mee heur kustelyk poeier- Hij hee verkeerd 1 gegokt Men kan Hannibal den grootsten stra teeg, Alexander den grootsten veroveraar noemen, maar men zal Djenghis Khan den grootsten cavalerie-generaal van alle tij den moeten heeten, grooter dan Atilla, wien men toch waarlijk bij al zijn onbesuisdheid geen krijgsmanstalent ontzeggen kan. Den Mongool- schen Alexander heeft men Djenghis Khan vaak genoemd, doch wij betwijfelen de juistheid van deze benaming, omdat de grootheid van Djenghis Khan minder bestaat in zijn ontzag lijke veroveringen dan wel in de ongeëvenaarde wijze waarop hij zijn ruiterscharen aanvoerde en verplaatste met een snelheid en een zeker heid, die zelfs een leek met verbazing slaan. Hij stierf, zooals alleen een Djenghis Khan sterven kan, rechtop te paard, na een reeks ontzagwekkende veroveringen. Geheel China en Siberië, Rusland, Polen en Oostenrijk heeft hij veroverd en geplunderd, tot hij in 1227 dood neerviel van zijn paard. Als een wervelwind was de ruitertroep van Khan door twee we- relddeelen gestormd en nog tijdens zijn leven deden wonderbaarlijke legenden over hem de ronde. Hij werd door zijn mannen vereerd als een god en toen hij gestorven w'as, voerden zij het hart van hun hoofdman mee als een talis man op hun tochten. Nog jaren lang versloegen zij hun vijanden, doch kort na 1240 begonnen zij geleidelijk aan terug te trekken en een eeuw lang bleef het hart van Khan onaangeroerd, doch daarna omstreeks 1370 maakte minister Tamerlan van Turkestan plannen om het Mon- goolsche rijk te herstellen en bij de volbrenging van deze plannen werd het hart van den vroe- geren hoofdman weer te voorschijn gehaald en voor het leger uitgedragen. Het hart, verbor gen in een gouden schrijn, deed wonderen. De eene overwinning volgde op de andere. Geheel Azië werd opnieuw veroverd, van Noord tot Zuid, van Oost tot West en op alle overwin ningsfeesten werd het als iets bovennatuurlijks vereerd. Uen oogenblik raakten de Mongolen hun schat kwijt, toen zij in 1402 slag leverden tegen de Turken, die met een leger van 400.000 man huii vijand versloegen, doch Tamerlan viel opnieuw aan en behaalde de overwinning met het gevolg, dat het hart van Khan weder in Mongoolsch bezit kwam. Afgrijselijk zijn de wreedheden geweest, die de overwinnaars op hun gevangenen pleegden en die hun naam over tw'ee werelddeelen gehaat en gevreesd maakten. Intusschen: zooals bij den dood van Djenghis Khan het eerste Mongoolsche wereldrijk uiteen viel, zoo geschiedde ook bij den dood van Ta merlan en het hart van Khan zou eindelijk rust vinden. De legende zegt en misschien is het wel historie dat het in een rotshol werd bijgezet nabij de Hcang Ho in Mongolië. Men hechi,ce zulke groote waarde aan de re likwie, dat allen, die aan de bijzetting hadden deelgenomen of die de juiste schuilplaats ken den, zonder uitzondering werden terechtgesteld. Tegelijk met dit hart werd een enorme hoe- vgelheid edelsteenen die Djenghis Khan steeds met zich meevoerde, in het hol verborgen. Zoo bleef het eeuwenlang en het is nog ■lechts enkele maanden geleden, dat een Ame- rikaansche expeditie, werkzaam in Noord-Mon- golië, een half ingestort rotshol ontdekte, dat zeer moeilijk te benaderen was en dat den in druk maakte als graf te hebben dienst gedaan. Men onderzocht het geval en ontdekte een inscriptie, betrekking hebbend op het hart van Djenghis Khan. Zou inderdaad het beroemde har., dat een paar eeuwen lang over de wereld zwiërf, hier nog rusten? De vraag werd door den leider der expeditie gesteld, doch niet met zekerheid beantwoord. Talrijke overblijfselen uit den tijd van den Khan werden gevonden, maar het gouden schrijn met het veroveraars- hart werd tot dusver nog niet gevonden, even min als de edels.eenen. Dit is de geschiedenis van het onstuimig hart van den grootsten cavalerie-officier der ge schiedenis. Minder beroemde harten dan het zijne, heb ben eveneens een merkwaardige geschiedenis gekend. Zoo werd het vorig jaar in den Parij- schen Döme des Invalides een hart bijgezet, dat meer dan honderd jaar lang van de eene plaats naar de andere had gezworven. Dit was het hart van La Tour d'Auvergne, een nako meling van den beroemden veldheer Turenne, een strijder in het leger van Napoleon. Hij was grenadier en weigerde stelselmatig iedere pro motie, hoewel hij voor vele promoties in aan merking was gekomen. Dit maakte op den Keizer aller Franschen zulk een indruk, dat hij een titel voor hem verzon en hem officieel noemde „de eerste grenadier van Frankrijk" Aan talrijke gevechten nam hij deel tot hij in 1800 bij Oberhausen werd gedood door een lansstoot. Over zijn lijk werd een monument' opgericht, dat door alle passeerende troepen met eerbied gegroet werd, maar zijn lijk bleef achter zonder het hart. Dit Werd nj. in een loóden kist meegevoerd door het regiment, waar toe hij had behoord. Zoo was hij steeds aan wezig bij alle gevechten en Napoleon bekrach tigde deze aanwezigheid door te gelasten, dat de naam van zijn grenadier niet van de lijsten zou geschrapt worden. Op ieder appèl werd dan de naam van den grenadier afgeroepen, waar op een der onderofficieren antwoordde: „ge vallen op het veld van eer". Meer dan zeven jaar werd aan dit bevel gehouden en al dien tijd trok het hart mee van slagveld tot slag veld. Toen na den slag bü Lobitten de solda- tenrelikwie bijna in handen van den vijand Was gevallen, besloot Napoleon een veiliger plaats uit te zoeken. Voorloopig werd het ge plaatst in een kostbare vaas in de Grande Chancellerie te Parijs, waar het enkele jaren verbleef, doch in 1825 werd het afgestaan aan een familielid van La Tour d'Auvergne, zijn achternicht, madame de Hussey. Het bleef in het bezit van' de familie tot na 1800 zelfs, w'aar- na de familie het schonk aan den staat ter bij zetting in de nationale grafkelders van den Dóme des Invalides. Met militaire eer werd het overgebracht, uitgeleide gedaan door het 46ste regiment, dat het regiment van den gre nadier was geweest en voor het laatst werd appèl gehouden in aanwezigheid van den ge vallene. Voor het laatst werd hij afgeroepen als .gevallen op het veld van eer". En dit is de geschiedenis van het hart van La Tour d'Auvergne, een grenadier van Napo leon. Er is nóg een menschenhart met een historie, nJ. dat van Lodewijk XVIII, den Dauphih van Frankrijk. De Dauphin zou volgens de officieele mededeelingen in de gevangenis gestorven zijn. Maar er zijn ook geruchten, die doen veronder stellen, dat het koningskind door een ander zou vervangen zijn op bevel van het Directoire en dat de Dauphin in 1845 te Delft zou gestor ven en begraven zijn. Hoe het ook zij: het kind, dat in de Parijsche gevangenis zijn jeugd doorbracht, is daar ook gestorven en bij de lijkschouwing heeft men het hart uit het lichaam genomen. Het was de arts Pelletan, die deze operatie verrichtte, het hart mee naar huis nam en het geruimen tijd in een vaas bewaarde. Maar ook dit hart zou gaan zwerven, want de medicus gaf het ten geschenke aan den Aartsbisschop van Pa rijs, die de regeering verzocht het hart bij te ze'.ten in de Notre Dame. Toen ,de regeering niet kon besluiten op het verzoek van den Aartsbisschop over te gaan, bewaarde deze het langen tijd in zijn bibliotheek. Tijdens de Februari-revolutie in 1831, werd de bisschoppelijke bibliotheek verwoest en slechts by toeval bleef de vaas met het kinderhart on gedeerd. Voor alle veiligheid gaf de Aartsbis schop het weer terug aan den arts, die het ten slotte afstond aan graaf de Chambord, een na komeling van de Bourbons. Doch deze graaf stierf nog vóór de overdracht plaats had en het hart begon met al zijn authentieke docu menten een nieuWa reeks van zwerftochten. Eindelijk kwam het in handen van den Spaan- schen kroonpretendent Don Carlos, die het in de kapel van een Oostenrijksch kasteel liet bij zetten. Daar rust het nu voor goed, het ruste- looze hart, dat vrijwel geen kindervreugde heeft gekend en bezweken is aan al de ellende, die een koningskind maar kan ondergaan, wan neer het uit zijn zonnige jeugd wordt overge bracht, kloppend en levend, naar de duistere verschrikking van de gevangenis.... De Fransche minister van Pensioenen, Rivol- let, heeft een granieten obelisk onthuld te Saint Dié in de Vogezen, als huldeblijk aan den rabbijn Abraham Bloch, die tijdens den oorlog Joodsch aalmoezenier was. Tijdens een hevig gevecht, dat op 29 Augus tus 1914 plaats had om het bezit van de Anozel- pas, was het aantal stervenden zoo groot, dat de katholieke aalmoezenier niet aan allen gees telijken bijstand kon verleenen. Toen de rabbijn vernam dat een katholiek soldaat op niemandsland stervende was en er geen katholieke geestelijke was om hem voor te bereiden op den dood, ging hij naar den ster vende toe, plaatste een crucific in zijn hand en sprak woorden van troost. Terwijl hij dit deed, werd de rabbijn zelf door een vijande lijken kogel getroffen en gedood. Bjj de onthulling van het gedenkteeken wees de minister in ontroerende woorden op dit schitterende voorbeeld van verdraagzaamheid en broederlijkheid. iTum 1. Indische buffel. 7. schiereiland van Achter- Indië (bij Sumatra). 14. dichter. 16. tuinkamer. 18. treinbeambte. 20. wordt door hengelaar ge bruikt. 22. Zuidhollandsch eiland. 24 vischsoort. 25. delfstof. 28. overdekking. 29. uitroep. 31. haar- pluim. 32. telwoord. 33. verzoek. 34. waterloozing. 36. kroes. 38. zangvogel. 39. snel, vlug. 41 klee- dingstuk. 42. rond voorwerp. 43. zoon van Abra ham. 44. familielid. 46. woonschuit. 47. ver hoogde toon. 49. deel van een etmaal. 51. kaar- tenboek. 53 haat, wrok. 55. lengtemaat. 58. komt uit den schoorsteen. 59 bundel. 60. lofdicht. 62. wreed verst. 63. drinkgerei. 64. herbergier. 65. leering, onderricht. 68. vlek, waarvan in het Evangelie van den 2en Paaschdag wordt ver haald. 70. dorp in Noord-Brabant. 71 epiloog. 73. keurbende. 75. gifslang. 76. kerkvorst. 77. va- cantie-ganger. 2. god van zang en snarenspel. 3. als 41 horiz. 4. kleine rivier. 5. gebergte in Rusland. 6. noten naam. 8. spil. 9. lawaai. 10. broeder van Mozes (le letter weglaten). 11. omroep-vereeniging. 12. gevangenis. 13. voormalig Russisch heerscher. 15. Zangstem. 17. eetgerei. 19. takel, touw. 20. bouwland. 21. hoofddeksel. 23. dichterbij. 26. plooisel. 27. glorie. 30. roept een gevolg in 't le ven. 33. oude wijn, oud bier, enz. 35. schoeisel. 37. afschrift. 38. mevrouw. 40. kleedij. 42.. ver- frissching. 45. komt van kokend water. 47. ge baar. 48 glazen omhulsel. 50. uit het water ge haald. 51. dorp in Zuid-Holland. 52 schaduw. 53. roofdier. 54 dorp in Gelderland. 56 kweekers. 57 plafond-versiering. 59. genoeg! afgeloopen! 61. slot, finale. 64. put. 65. boerenwoon. 66. na druk (afk.). 69. biersoort. 72. koor van zangers of dansers. 74. en anderen (gew. afk). 75. eerste en laatste letter van het Grieksche alfabet. Onze 6 woorden waren de volgende: No. 1: kiel, no. 2: hoed, no. 3: kast, no. 4: pink, no. 5: kurk, no. 6: dier. Voor elk teeken van het geheimschrift de ge vonden letter in de plaats stellen, krijgen we dus te lezen: Steunt de Katholieke Pers. Dames en Heeren, Laten we nog eens repeteeren: Een volledige oplossing alleen doet mee Met het halve werk zijn we niet tevrêe. Van vele zijden bü de oplossing een büschrift, bevattende instemming met onze leus. We kre gen zelfs» 'n „Leve de V.K.P.!" te lezen! Eén dissonantje in het mooie koor: de Kath. Pers meende die eene had geen steun meer noodig; ze kon zich momenteel heel goed „bedruipen".. Alleen dus gedacht aan financieelen, en niet aan moreelen steun, door ons natuurlek bedoeld, en door al die anderen blükbaar ook zoo verstaan. H. Aartsen, Linnaeusstraat 63 II, Amster dam (O.). A. H. Beckers, Hoofdstraat 47, Kaatsheuvel (N.Br.). W. H. Berendsen, Zandhofsche Straat 117, Utrecht. Mevr. Bumkens, Steenstraat 60, Arnhem. C. Edelman, Koningsweg 19, Vlissingen. Mej. J. Hetem, Judith Leüsterstraat 34, Haar lem. Mej. Jellie Hoekstra, Coomhertstraat 5 bis, Utrecht. S. Jonker, Soerabajastraat 6 I, Amsterdam (O.). L. J. Kea, Ombilinstraat 3 III, Amsterdam (O.). J. Kersten, Sumatrastraat 19, Heemstede. G. Keverkamp, Nieuweburen 26, Heerenveen. Mevr. W. Korstjens, Prins-Hendriklaan 120, Overveen. J. L. Koeslag, „Kroontjesmolen", Amersfoort. A. M. van Laar, Meeuwenlaan 51, Amster dam (N.). L. Maes Staringstraat 6, Utrecht. J. Pelsma, Assendelftstraat 32, Amsterdam (C.). Kees Riemslag, Turfstraat 30 a, Arnhem. Mej. A. Robben, Paulstraat 45, Arnhem. G. Salden, Leliestraat 7, Roermond. J. A. Schermijn, Groot Ziekengasthuis, Kamer 50,, 's-Hertogenbosch. P. Thüwissen, Velperweg 142, Arnhem. A. C. Verstraeten, Boschdük 323, Eindhoven. S. Vrüman, van Coothplein 50, Breda. Edi van de Weyer, Kleine Houtweg 71, Haar lem. Mej. Nelly Witkamp, Wüde Begünestraat 29, Utrecht. Onder de goede oplossers worden elke week 25 prijsboeken verloot, welke door de Administra tie worden toegezonden. Oplossingen tot Donderdag 12 uur aan den heer G. M. A. Jansen, Ruysdaelstraat 60, Utrecht. Bediende: Er zit een rechercheur in de wachtkamerchef!!.... Bediende: Hij komt 'n dagje vrij vragen voor de typiste. Van de vele inzendingen die wij deze week ontvingen, werd de prijs van 2.50 toegekend aan het hierboven gepubli ceerde onderschrift, dat werd ingezonden door den heer J. van Hest, Amster dam (Z.). De walvischvaarders te Vittoria (Br Colum bia), hebben in jaren niet zoo'n goed seizoen gehad. Zes vaartuigen, die zich bewogen heb ben rondom het Koningin Charlotte eiland, hebben 310 walvisschen gedood, ongeveer 15.000 vaten olie en 1.000 ton bijproducten ver kregen. Ook de „American Pacific Whaling Company" te Seattle heeft een goed seizoen gehad. Zij heeft 323 walvischschen gedood, welke 13.000 vaten olie en 1.000 ton bijproducten ooleverden. Wie zendt ons thans het geestig ste onderschrift bij bovenstaand plaatje? Aan den besten inzender wordt een pry's van f2.50 toe gekend. Oplossingen tot Woens dagavond a.s. aan de redactie vein ons blad. Op de envelop gelieve men te vermelden „Onderschrift". De handen van den beroemden Russischen pianist, Leff Pouishnoff, zijn door zijn Austra- lischen impressario Hugo Larsen voor £20.000 verzekerd. Pouishnoff heeft met Larsen een contract geteekend, krachtens hetwelk hij twintig jaar lang 156 concerten per jaar moet geven. De eerste reeks van deze concerten vindt plaats in Australië. Daarna zal Larsen een wereldtournée voor Pouishnoff arrangeeren. ^ris. De autoriteiten van Peking en Tienstin heb ben in een proclamatie gedreigd, opiumschui vers, de na een eerste waarschuwing te hebben ontvangen het hun slechte gewoonte doorgaan, te zullen onthoofden. Worden opiumsmokke laars betrapt, dan worden deze eenvoudig dood geschoten. Onthoofding was de straf voor hardnekkige opiumschuivers in het begin van deze eeuw, toen de keizerlijke regeering krachtige pogin gen aanwendde om het Chineesche Rijk van de opiumkwaal te zuiveren. Sedertdien is het gebruik van opium in China steeds onwettig geweest, doch in het woelige tydperk na de oprichting van de republiek zijn zoowel de productie als het gebruik van opium weder hand over hand toegenomen. Men zal zich herinneren, dat de Volkenbonds commissie, die in 1929/1930 in het Verre Oosten een onderzoek instelde naar het gebruik van opium, niet door de regeering van China is uitgenoodigd om haar onderzoek ook tot dit land uit te strekken. In de aangrenzende landen heeft de com missie echter gegevens kunnen verzamelen, waaruit bleek, dat tegen het begin van den wereldoorlog het opiumschuiven in China reeds ongeveer tot een minimum was beperkt. Ten tyde van het onderzoek door de commissie kon op gemakkelijke wijze worden aangetoond, dat in vele deelen van China opium werd bereid, dat deels in het binnenland werd verbruikt, c'eels bestemd was voor den smokkelhandel in andere deelen van het Oosten. iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiinii ULVENHOUT, 4 Sept. 1934 Menier, Ik kwam 'm veur t eerst teugen bü ons in de bosschen. "Nen dikken kearel, nie groot, nie klein en misschien was ie groo ter dan ie leek, waant ge vergist oew eigen nog al gaauw mee die dikke, klinkende, glad geschoren tiepen, die vandaag soms tien jaren ouwer hjken dan gisteren en omgekeerd. Hü gong dein: t leven in 'nen onzichtbaren wolk van sigarengeur en souper-lucht. Ge kost 'm altü ruuken, ok as ie er nie was! Ieveraans liet ie, lük 'n schip, 'n zogstreep na, maar dan van „dure" luchtjes, zoncVr dat ie parfum of-zoo iets gebruikte. Veur 't leste was ie te manlük. Kees hiette-n-ie. Z'nen Van komt er meer niks op aan. Lük ik zei, ik kwam "m teugen in onze bos schen, waor ie fietste mee 'n juffer, die def tiger dee dan hü, maar die toch heuren ermen komaf nie wegpoeieren kon. 'tLag niet aan d'n poeier, nie aan "t zulveren-pèè.lmoeren poeierdooske, nie aan heur stucadoorstalenten. tlag aan heurzelf. "Nen mensch kan nooit z'nen komaf verbergen mee 'n mooi pak, noch mee laat-aangeleerde manieren, noch mee schoonheidsspecialisten. Die 't wèl kan d.w.z. die 't kan zonder veul „fouten" te maken, is.... Neeë! 'k Zal 't woord nie neerzetten, amico, waant de meeste menschen perbeeren 't kunstje van méér te schynen, dan ze zün. En oew le zers zouwen 't op huilie fatsoen kunnen trek ken, terwijl ik sjuust de lezers heelegaar nie bedoelWaant 't sprikwoord zegt: ,in *t huis van den gehangene spreekt men nie over den strop!" iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii dooske en eerzucht, fietste mee den Kees deur de bosschen op 'nen zomerschen middag, toen ik huilie ontmoette. Kees fietste 'nen diepen greppel in. Maar, bü alle on geluk is 'n bietje geluk: d'n greppel stond droog. En 'n ongeluk komt nooit alleen: Kees scheurde z'n broek. Hü was zoo onbehouwen neergeduu- veld, dat nie omhoog kost komen. Zoo kwam ik mee d'n Kees in kennis, as ik 'm uit dieën greppel sleurde. Kees vloekte dankbaar en joviaal en 't juf ferke zee., „je broe-oek." „Dat dondert nie," zee Kees, zoodat deus ongerief meteen de weareld uit was. We mok- len kennis, Kees vloekte de bosschen nog 's stüf, waar die „vrekte dokters" 'm naar toe gestuurd hadden: „waar ie aan den eenen kaant perbeerde van z'n jicht af te komen, om er aan den aanderen kaant zünen nek te breken," zoo lee ie dat uit. Z'n fiets boog ik hier en daar 'n bietje recht mee m'n knuusten, zoowdat d'n Kees er weer op rüen kost en toen zün me, op zün veurstel, naar z'n hotel gerejen, waant hü was den weg kwütgerokt. As we in den tuin van 't hotel kwamen riep den Kees: „vang!" en mee 'n onsierlük bochtje kwam z'n fiets in haanden van 'nen kelner, die lachte asof ie deus maneuver wel leuk vond. Ik zee al: Kees dee erg joviaal. En daar hebben ondergeschikten dikkels veul last van! Kees gaf 'n rondje. Presenteerde me 'n sigaar uit 'nen zwaren gouwen koker, waarvan ie me den prijs opgaf. „Als jü nou me sikkeretaresse even bezig houdt, dar. ga ik even 'n ander costuum aan trekken," zee Kees. Zoo vaalt 'nen mensch van 't een in 't aan- der, amico. Ge begint mee 'nen gek uit 'nen sloot te halen en ge endigt mee 'n wildvrimd jufferke „bezig-te-houwen." Afijn! Ik ben toen maar 's begonnen mee te vragen waar ze vandaan kwamen. En terwijl 't jufferke mee veul vieren en vüven d'r kommeke thee inschonk sodemearel wa duurde da la ank' vertelde zü da ze van 'n Hollaandsch stadje kwamen, waar .meneer" da was den Kees cie 'n aandere broek aan 't aanschieten was v/aar d'n Kees dus, directeur was van 'n groote fabriek. Onder 't vertellen wier de fabrieu hoe langer hoe grooter, dus ok d'n Kees en veural z'n sikkertarèske en op 't lest was d'n Kees ok ridder in d'een of aandere orde, waar ik wei nig verstajum van heb en toen kwam Ridder Kees weer veur den dag, splintemuuw en blin- kend-rose. „Ziezoo," zee Kees: „klaar! Die dokters kun nen naar de loopen." ('k zal nog al 's motten stippelen, amico, as Kees aan 't woord is, waant hü vloekte zoo sappig, da gü 't nie allemaal afdrukken kunt). „Ik fiets niet meer, m'n nek is me nog te lief. 'n Telegram, Mien! Naar Peters. Dat ie vannacht m'n wagen brengt." Mien trok ergens 'n notitieboekske vandaan, schreef. Kees las 't pampierke, zee: „hm, mja enfin, doe 't zoo maar weg" en Mien ging on- tevrejen 't hotel binnen, om 't telegram af te geven. „Aarig dingske," zee ik, mee m'n hoofd in de richting knikkend van Mien, 'k Zee da, om Kees uit z'n tent te halen. Maar Kees veiaanderde op slag. Alle jovialiteit was efkens weg; Kees was ineens aanders! Hü keek me scherp aan, kneep toen z'n oogen wa dicht en zee- „vinje?" As Mien terug kwam, nam ze verhaal op Kees z'n „hm, mja, enfin doe 't zoo maar weg." „Zeg," zee ze: „wat heb je op „de" kamer uitgevoerd? De waschtafel dréééf. M'n bloc note zwom. Je kleeren slingerden over den vloer, 'k Heb 't kamermeisje gebeld om den boel op orde te laten maken." „Is 't telegram verstuurd," pareerde Kees. „Tuurlijk! 'n Vraag!" snaauwde Mien. Ze snaauwden malkaar af, of ze getrouwd varen, amico! „Neeë," zee ik toen: „toch nie!" Kees keek me aan met onbegrüpehjke oogen. „Wat bedoel je, Drél" „Ge vroeg me, toen de juffer weg was „vinje." Kees knikte. „Nouw, ik vind van nie!" zee ik: „en nouw stap ik op. waant Trui zal nie begrüpen waar ik blüf-" Kees brocht me 'n eindje weg en vroeg om 'm op te zoeken, as ik in den omtrek van z'n fabriek kwam. Wa 'k gedaan heb. As ik daar op 'nen goeien dag aankwam, dan vroeg d'n portier, 'nen deftigen, inchukwek- kenden mensch in uniform: „Watister?" „Zeg evekes, as ge wilt, aan oewen Directeur dat d'n Dré van Ulvenhout hier is, astebiieft." „Waar wensch je meneer over te spreken?" „Over 't weer, d'n èèrpel, over 't bosch en over 'n gescheurde broek en zoo." „Niet over zaken?" „Neeë." „Privé?" ,3est! As ge 't zoo noemen wilt. Maar ge mot nouw gaauw zün, aanders stap ik naar binnen en 'k doen net zoow laank deuren open, tot ik 'm heb, horre!" D'n ginneraal zuchtte, wier kleiner van maat, nam 'n tillefoontje en berichtte bleek van mün komst. HU tvas heelegaar opgelucht, 't Was sjuust of ie mee Onzenlieveneer getiilefoneerd had en er goed van afgekomen was. Kees zat in 'n kamer, zoo groot, da 'k er royaal mee m'n sjees en Bles in had kunnen londrijen. Hü zat aan 'n bureau, nouw, daar kon 'n ordentelük huiske op gebouwd worren. Mien zat er ok. Achter 'n soortement ma chientje, sjuust 'n klein urgeltje. Daar drukte ze brieven op. Kees zat temidden van tille- foontjes; in z'n hemdsmouwen. Heel de kamer rook naar z'n sigaren en soupers. „Dré," zee-t-ie: ,,'k mot even 'n brief schrü- ven naar den minister, 'n Sigaar?" Hü schoof drie kisten naar me toe. Daar wier geklopt. „Ja" zee Kees zachtjes. Daar wier nog 's ge klopt. „Ja,kwekte Kees. 'Nen menier kwam binnen, net zoo bleek as dieën ginneraal daarstraks was. „Watister?" zee Kees. (Sjuust as d'n ginne raal. Had ie dus van Kees geleerd). „Kom nog wel 's terug meneer," zee d'n me neer beduusd: „geen haast." En hü keek naar mÜ- „Do it now," zee Kees, kijkende naar 'n bordje dat op z'n kantoor hing. D'n bediende kwam binnen. Hü hoog drie keer, slikte zeuven keer en kuchte twaalf keer. Toen sprak ie: „Meneer de Directeur, van de afdeeling zus en zoo laat men vragen om op slag." „Hè?" zee Kees, of ie 't in Keulen heurde donderen: „Kom je me daarom lastig vallen?" „Ze hebben 't al dikkels gevraagd, meneer de Directeur. Al is 't maar twee kwartjes, zeggen ze. Ze kunnen er van zeven gulden in de week niet komen zeggen ze. Ze betalen het aan kost geld zeggen ze. En Dükman is al zeventig zegt ie enne....!" „Enne nouw er uit," zee Kees. „Zeg Dijkman op. 't Is hier geen ouwemannenhuis." „Tot uw dienst, meneer dè directeur. Nog iets van uw orders?" „Donder op!" „Ja meneer." Waar was m'nen jovialen, pronkenden Kees gebleven? „Wat zeg je daarvan, Dré?" „Ik kan er mee m'n pet nie bij! Ge zijt veul veraanderd bü verlejen zomer, toen ik oew uit dieën sloot gevischt heb." 'k Had gin plazier meer in m'n bezoek. Klopklop. „Ja." Klopklopklop. Ja Daar kwam 'nen bediende binnen, wa meer mans dan d'n vorige. „Ik kan die brieven niet vinden, meneer. U hebt ze mü niet teruggegeven, net als ik u al gezegd heb." Dus ik heb ze zoekgemaakt!!" Pardon, u hebt ze me niet teruggegeven." Kees zat even in verlegenheid „Mien, zoek jü nog 's in je laatje." Mien vond ze; ze légen in heur laaike. Kees wees mee zijnen kop den bediende de deur uit. Maar die bleef staan. „Je kunt gaan," blerde Kees: „zie jeniet, dat ik met m'n kop zóó dee!" „Jawel, meneer, maar ik dacht, dat het een zenuwtrekje was." Meteen was ie gebiazen. Ik schaterde. „Die is goed, Kees!" „Vrek maar!" „Vastgelüke." Amico. Kees was ginnen kwaaien vent. Alleen hij had 't „Geluk" nagejaagd èn ingehaald! Daar- deur was ie wa-d overmoedig geworren. Docht, dat godin Fortuna aan hem getrouwd zat! Maar juffrouw Fortuna is 'n heel onbetrouw bare echtgenoote. Ze liet heuren Kees in den steek. Kees wier ridder te voet. Z'n vrouw stierf. Van verdriet, heurde-n-ik. Kees trouwde met Mientje. Mientje, die twintig jaren jonger was. En Kees kreeg 't bü Mientje net eender, as z'n eerste vrouw het bij hiim had gehad! Kees verdween uit zaken. Kees wier èrm! Hü kwam alleen te staan. Want toen Kees z'nen gouwen koker verdween en al 't aandere vergulsel, toen verdween Mientje ok maar. Ze liieuw niks aanders over, dan 'nen ouwen, las- tigen, berooiden kearel zonder toekomst. Kees ging zwerven. Kees is omgeroepen (deur d'n radio. Ze hadden 'm gevonden, dood op 'n bank in 'n park. Ridder Kees was tenende z'n levensbaan. 't Is onmeugelük in éen briefke heel d'n Kees te teekenen. Dit allegaar is 't veurnomste. Er kan in tien jaren veul gebeuren mee 'nen mensch. Dan kan afyn, d'n dommen mensch, die indertijd veur zoo slim versleten wier, is dood. En daarom: basta. Eén ding hee Kees ons geleerd. Alles aanders te doen, dan hü dee. Waant da zou hü zelf ok doen, as ie nog 'n kaans kreeg Kees hee veul plazier g,'ad. Maar nog meer chagrün. Veul menschen zün goed mee hum gewist Maar nog meer, slecht! Veul vrinden had ie eenmaal. Maar hü stierf tusschen 'n paar musschen. Kees z'n debet was altü grooter dan z'n cre dit. Hü hee verkeerd gegokt. Vol. Veul groeten van Trui en as altü gin horke minder van oewen toet a voe DRfi.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1934 | | pagina 8