TUCHT EN ORDE Naar Int. Euch. Congres te Buenos-Aires Medische kroniek SOVJET-RUSLAND IN DEN VOLKENBOND n. en; anders kom ik niet VERTREK S.S. FLANDRIA UIT AMSTERDAM ZONDAG 16 SEPTEMBER 1934 pp! Hartelijk afscheid Moreele en gerechtelijke verantwoordelijkheid STEMT HEDENMIDDAG AF OP GOLFLENGTE 301,5 M. IDEEËN BRAND TE GLANERBRUG Brandweer stond machteloos Groot aantal geestelijken en leeken doet vertrekkenden deelnemers uitgeleide Afscheidswoord Mgr. Stolk Een altaar-journaal DURE OVERTREDING Hoe hoog zal de boete zijn? Uitspraak 17 October as./ ANTON VAN DUINKERKEN Kardinaal Faulhaber's Boek en vorigen keer merkten wij op, dat het I 1 zijn nut kan hebben van tijd tot tijd zijn eigen omgeving op een flinken af stand te beschouwen. Wij richtten toen ons zoeklicht op onze eigen vaderlandsche ge loof sgenooten en vroegen: waarom heeft onze vooruitgang zich voornamelijk tot kerkelijk en charitatief gebied bepaald en waarom hebben wij, één derde deel der bevolking, geen eigen katholiek stempel op het maatschappelijk leven gedrukt? Er is nog iets anders, wat bij een beschou- wing-in-vogelvlucht over den vaderlandschen bodem, sterk de aandacht trekt, iets, wat meer het geheele volk en niet speciaal één volksdeel betreft. Wanneer men na eenige weken verblijf buitenslands de ongelezen Nederlandsche dag bladen vluchtig doorziet, wordt men altijd weer getroffen door den baldadigheidszin van ons volk. Men leest van vernielingen door de Rotterdamsche jeugd aan nieuwe monumen tale versieringen aangebracht; men leest van vechtpartijen in de hoofdstad, ontstaan doordat eenige groot-stedelingen een kleurling zoo hef tig tergden, dat deze laatste een mes trok; men leest van bosch- en heidebranden tengevolge van roekeloosheid; van allerlei straatschanda len door „opgeschoten jongens" verricht. En men verzucht: zou er dan nooit verbetering ko men ten deze? Zeker, er is een tijd geweest, dat het erger was; dat Nederland om zijn tuchteloosheid be rucht was in het buitenland; een tijd, waarin wij onze peperstrooiers en inktwerpers hadden, die over de grenzen de faam deden ontstaan, alsof wij hier niet veel van een wilden volks stam verschilden. Er was een tijd, dat de vreem delingen ons land meden, omdat de platte landsbevolking de banden der auto's doorsneed en omdat zij, wanneer hun kleederdracht ook maar iets van de alledagssnit afweek, wer den nagewezen en nagejouwd. Ter wille van het zoo gewenschte vreemdelingenverkeer is er ja renlang tegen deze tuchteloosheid gestreden en de ergste excessen zijn verdwenen, misschien wel het meest door den groei van het verkeer. Telkens echter blijkt, dat er in den volksaard zelf weinig veranderd is. Dat men in het buitenland zelf zijn krant in een kiosk neemt en zijn stuiver neerlegt, zei' geld wisselt in den voorraad, zonder dat ooit iemand er aan denkt de verkoopster te beste len, blijft voor een Nederlander een onoplos baar probleem. Niets van wat hier te lande on beheerd is, kan veilig genoemd worden. Men vra- ge eens den huiseigenaren, die vooral in dezen tijd veel van hun bezittingen leeg zien staan. Waruieer de huizen in buitenwijken zonder druk verkeer gelegen zijn, worden zij al heel spoedig een prooi voor de vernielzucht van de beruchte „opgeschoten jeugd". Ruiten worden vernield; deuren beschadigd. Wanneer zij aan de achter zijde bereikbaar zijn, is het leed niet te over zien. De tuin wordt eerst grondig verwoest en van binnen worden de leege vertrekken met wellust besmeurd en geschonden op alle denk bare manieren. Zoo is het met parken en plant soenen, met automaten en markthallen, met al les, wat publiek bereikbaar is en wat buiten het oog van de politie valt: 't is alles gedoemd om te eeniger tijd een prooi van de vernielzucht te worden. Van de onnoemelijk vele kleine dief stallen, die dagelijks plaats hebben, moet een groot percentage eer aan baldadigheid dan aan hebzucht worden toegeschreven. Neem als voorbeeld het sterk toenemende ge tal auto-diefstallen, waarvan een politieautori teit dezer dagen verklaarde, dat tachtig pro cent op rekening van de baldadigheid komt. Men moet dan ook het verschijnsel van die toe nemende diefstallen van auto's niet zoo ernstig nemen, zei dezelfde politieman: 't zijn meest „kwajongensstreken!" En wat beteekenen deze „kwajongensstreken"? Dit: dat iemand op een zeker oogenblik zijn auto mist. Hij doet aan gifte bij de politie. Na een of twee dagen krijgt hij bericht, dat zijn voertuig ergens onbeheerd is aangetroffen. Het blijkt dan niet alleen door een onbevoegde, maar meestal ook door een on deskundige tijdelijk te zijn meegenomen en in deemiswekkenden staat te zijn achtergelaten. Zulke kwajongensstreken beteekenen meestal dure vernielingen en groot gevaar voor de vei ligheid langs den weg. En zelfs een politieman noemt zulke feiten niet zoo erg! Wij treffen hier het vraagstuk, dat ons bezig houdt, in het hart. Er bestaat bij de Neder landsche jeugd een ontstellend gemis aan onder scheidingsvermogen ten opzichte van de vraag, wat als gezonde pret, als speelschheid, humor, grap moet worden beschouwd en wat ontoelaat bare baldadigheid, vernielzucht, tuchteloosheid moet worden genoemd. En bij dé volwassenen ontbreekt dit begrip helaas evenzeer, gezien de toegeeflijkheid waarmee die zonden van de jeugd behandeld worden. Dit is alleen hierdoor te verklaren, dat de Nederlandsche volksaard in den grond ruw is, tot tuchteloosheid en bande loosheid geneigd. De geschiedenis heeft ons dit al eeuwen gele den geleerd. Toen hier in de zestiende en zeven tiende eeuw godsdiensttwisten uitbraken, toen zonen van hetzelfde volk om religieuse mee- ningsverschillen fel tegenover elkander stonden, sloeg de haat bij de aanhangers van den nieu wen godsdienst maar al te vaak tot vandalisme over. In de kerken, door den kunstzin en ijver van de middeleeuwen opgetrokken, werden beelden, gekleurde vensters en altaren stuk geslagen; schilderijen vernield, in één woord: in blinde woede werden onschuldige voorwerpen verwoest, die heel dikwijls uit de hand van een kunste naar waren voortgekomen. Wie thans in Neder land de oude kerken bezoekt, welke eens tot den katholieken eeredienst behoorden, vindt er leege, doodsche ruimten met witgepleisterde muren. Hoe anders in het buitenland, waar de strijd der geesten niet minder fel was en waar de nieuwe godsdienst zelfs zijn oorsprong vond: in de Zuid-Duitsche staten en Zwitsersche kantons vindt men tal van prachtige, oude kerken, die eens aan de katholieken behoorden en tijdens de reformatie in handen der aanhangers van Luther en Calvijn vielen. Het valt den bezoe ker op. hoe zulke kerken weer onmiddellijk voor den Roomschen eeredienst waren bruikbaar te maken, door alleen op de nog duidelijk zichtbaar daarvoor aangewezen plaats een altaar op te richten. Al het overige bleef ongeschonden. Er zijn zelfs kerken, waar de sacramentskapel in tact bleef met kostbare gordijnen, waarop sym bolische voorstellingen geborduurd; muurschil deringen en ramen in glas en lood met beelte nissen van den Christus-Eucharisticus enz. En men wordt daarbij getroffen door het verschil in volksaard; bij den één sloeg de godsdienst strijd tot barbarisme over; bij den ander vocht men meer met geestelijke wapenen. De kwaal, die wij hier aanwijzen, is zeker geen ontdekking van ons. Ontelbare malen is op dit euvel gewezen. Eenige jaren vóór den oorlog werd de strijd tegen de tuchteloosheid van ons volk zelfs georganiseerd aangebonden door een daartoe speciaal opgerichte vereeni- ging: de Nederlandsche tuchtunie. En ongetwij feld heeft deze organisatie verdienstelijk werk gedaan. Wij herinneren ons, dat de nieuwe ver- eeniging na haar stichting een circulaire aan de Nederlandsche onderwijzers zond met het dringend verzoek mee te werken teneinde de vaderlandsche jeugd tot meer tucht te brengen. Tal van aanwijzingen werden daarbij gedaan om den kinderen te leeren, hoe zij zich op straat hadden te gedragen. Een katholiek dagblad wijdde toen aan dezen oproep een beschouwing, waarin deze gedachte naar voren kwam: men vraagt den Nederlandschen onderwijzer den kinderen te vermanen op straat geen emmers van dienstboden om te schoppen; geen fietsen te vernielen; het verkeer niet te belemmeren; geen oude menschen lastig te vallen enz. Maar hoe kan men verwachten, dat een Nederland sche onderwijzer een kind tot tucht aanspoort, terwijl hij zelf bezig is een georganiseerd verzet op touw te zetten tegen het instituut van schoolhoofd? Zelf erkent hij geen gezag in eigen omgeving, hoe zal hij een kind tot orde aan sporen? Het is ons er niet om te doen den ouden strijd der openbare onderwijzers tegen de hoofden van scholen op te roepen. Maar wanneer wij schrijven over de tuchteloosheid van onze jeugd en deze zien wortelen in den volksaard, dan ligt het in de lijn dien volksaard ook op dit punt verder te ontleden. En daarvoor geeft het bovenbedoelde, oude dagbladartikel den weg aan. Als een goede eigenschap van ons volkskarak ter wordt altijd terecht gewezen op onzen vrij heidszin. Aan die liefde voor de vrijheid danken wij veel kostbaars in onze historie. Makr vrij heid beteekent niet ongebondenheid; zij ver- eischt zelfbeheersching en zin voor orde-. Groote vrijheid slaat zoo gemakkelijk tot bandeloos heid over. En het is niet te ontkennen, dat de Nederlandsche aard te gemakkelijk wandaden vergoelijkt uit overdreven vrijheidszin; te licht het gezag laat ondergraven, de orde laat ver storen, bandeloosheid verbloemt uit vrees, dat de heilige vrijheid in het gedrang komt. Het is verklaarbaar, dat binnen de grenzen van dit met het bloed der vaderen vrij gevoch ten land, met een medelijdenden glimlach wordt gekeken naar andere landen, waar in on zen tijd millioenen onder de dressuur van een enkeling worden gebracht; waar de individuali teit aan een chauvinistische hersenschim wordt geofferd; millioenen armen eenzelfden groet zwaaien als waren het onderdeelen van lede poppen en evenveel keelen tienmaal daags een zelfden heilwensch uiten. „Poppenkast" zegt de vrijheidlievende Nederlander bij al dat uniforme vertoon. Het is goed, dat wij onszelf blijven en de ge varen van een kunstmatig gevormd volksleven buiten onze grenzen houden. Maar zulke bewe gingen mogen ons in dezen tijd toch ook meer dan anders tot bezinning brengen en tot de vraag, of wij niet evenzeer verkeerd doen door in een ander uiterste te vervallen, n.m. een nieuw geslacht vrijwel in ongebondenheid te la ten opgroeien. Verwijten wij anderen gebrek aan persoonlijkheid door een opgaan in een na tionalistische dressuur; laten wij ons zelf vragen, of wij, nationaal gesproken, een eigen houding hebben; of er niet te veel lamlendigheid heerscht en gemis aan zelfrespect. En wat ons als volksgemeenschap ontbreekt, dat zoeken wij ook maar al te vaak vergeefs in het dagelijk- sche leven; onze jeugd heeft geen houding, niet tegenover het gezag in het algemeen, 't zij kerkelijk of wereldlijk, niet tegenover ouderen, niet tegenover ouders, niet tegenover de gestel de superieuren. Zij vindt alles, ook de meest al- ledaagsche beleefdheid, ook het meest natuur lijke respect, „poppenkast". Uit dat gebrek aan houding, uit die overdre ven vrijheidszucht, komen bandeloosheid en tuchteloosheid voort, allergevaarlijkste eigen schappen, welke in tijden van spanning, zoowel in het openbaar als in het particuliere leven, tot de meest betreurenswaardige catastrophen vperen. Meer dan ooit is het nu de tijd, dat; wie de leiding der jeugd in handen hebben, de juiste maat tusschen vrijheid en gebondenheid ver staan. LIBRA. Zaterdagmiddag omstreeks kwart over twaalf brak door onbekende oorzaak een hevige brand uit in de boerderij van den heer Höfte aan den Veenweg te Glanerbrug. De brandweer, di espoedig ter plaatse was, stond machteloos voor de vuurzee door gebrek aan water. Een gedeelte van den inboedel en enkele rij wielen werden een prooi der vlammen. Binnen een uur was het flinke boerenhuis met den grond gelijk gemaakt. Huis en inboedel waren tegen brandschade verzekerd. Denkt u eraan, dat stilstaande auto's tegenwoordig weder verlicht moeten zijn? ii?' J-~. V\V V L 99 99 Onder belangstelling van een groot aantal Amsterdammers, gees telijken zoowel als leeken, is Za terdagmiddag vijf uur het s.s. „Flandria" met aan boord het gezel schap Nederlandsche congressisten naar het 32ste Eucharistisch Congres te Buenos Aires vertrokken. Aan de katle van da Hollandsche Lloyd, waar de „Flandria", frisch in de verf, met zijn heldere dekken boven donkere scheepsromp lag gemeerd, heerschte reeds vroeg een leven dige drukte. Familie en vrienden der passagiers, van het Nederlandsche gezelschap congressisten in het bijzonder, waren er om verwanten en bekenden uitgeleide te doen. Een eroot aantal belangstellenden verzamelde zich bij hen. Om drie uur kwamen Z. H. Exc. Mgr. dr. G. Lem- mens en Z. H. Exc. Mgr. B. Eras per auto aan, een half uur later gevolgd door Z. H. Exc. den Aartsbisschop Mgr. J. H. G. Jansen. Een eerewacht van R. K. Verkenners, Jonge Wachters, Graalmeisjes en K. J. V.-sters uit Utrecht begaf zich met uitwaaiende vanen aan boord om het afscheid van het Necier- landsch gezelschap congressisten luister bij te zetten. Een korte hartelijke afscheidsplechtigheid voltrok zich te omstreeks kwart voor vijf in de warande van het promenadedek. Hier ver zamelden zich de congressisten, in hun midden de hooge deelnemers Z. H. Exc. Mgr. J. H. G. Jansen, Mgr. dr. G. Lemmens, Mgr. B. Eras. Rond hen verzamelden zich de belangstellen den, onder wie Z. H. Exc. Mgr. Brandsma, Mgr. Stolk, pastoor L. Perquin, pastoor Smits O. E. S. A., pater Lector J. Dito O. P. en vele anderen. Een woord van afscheid richtte hier de hoog bejaarde Mgr. L. Stolk tot de vertrekkenden, wien hij een gelukkige en voorspoedige reis wenschte. De gebeden van hen, die achterblij ven vergezellen hen. Zij zullen meeleven met het grootsche gebeuren ginds in het verre Westen. Moge onder Gods zegen dit Congres de rijkste vruchten voortbrengen, yoor geheel de Katholieke wereld en voor ons Nederland in het bijzonder. „Vaarwel, o Flandria, Ga naar Amerika Beschermd door God den Heer En keer behouden weer." Vervolgens sprak de heer L. A. P. M. van den Broeke, die voor de Vereenigde Katholieke Pers als eenigste Nederlandsche journalist de reis medemaakt. De heer v. d. Broeke sprak namens het Ge nootschap van den Stillen Omgang en richtte zich in het bijzonder tot den Aartsbisschop, een der trouwe jaarlijksche pelgrims van het Ge zelschap, herinnerend aan het feit, dat het H. Mirakel van Amsterdam zich in 1345 vol trok onder de jurisdictie van Utrecht. Aan de deelnemers bood de heer v. d. Broeke een boekje aan, waarin een verhandeling over de geschiedenis van het H. Mirakel in acht talen staat afgedrukt. Z. H. Exc. Mgr. J. H. G. Jansen dankte voor de hartelijke woorden van Mgr. Stolk en den heer v. d. Broeke. Wanneer de menschen, die achterblijven, het congres gedenken, zoo ook zullen wij aan hen denken en hun belangen in het bijzonder aanbevelen. Mgr. sprak ten slotte de beste wenschen uit voor het welslagen van het congres. Het oogenblik van afscheid nemen was thans aangebroken. Handdrukken werden gewisseld, een laatste groet, een laatste goede wensch, een bont door elkander van geestelijken en lee ken, tusschen wie zich de hoogwaardigheids- bekleeders ongedwongen bewogen. Nadat de laatste belangstellenden de boot hadden ver laten, de loopbrug was weggenomen, verliet de „Flandria" om twee minuten over vijf de kade. Drie maal rolde het doffe fluit-signaal, de mu ziek aan boord speelde het „Wilhelmus", uit honderden keelen meegezongen, armen zwaai den, hoeden en zakdoeken wuifden, statig gleed het sierlijke schip weg van den wal. Op de kade zong men het „Aan U, o Koning der Eeuwen". Pal aan het water stonden de jeugdorganisaties en brachten met uitgestoken arm en neigende vlaggen hun groet. Langs de reeling verdrongen zich de passagiers, de Bis schoppen in hun midden. Zij beantwoordden de hartelijke afscheidsgroeten, hun van den wal gebracht. Met de jeugd wisselde Mgr. Lem mens de leus „Voor Christus, onzen Koning!" „God wil het. Amen!". Een klein gezelschap deed het Ned. gezel schap naar Buenos Aires tot IJmuiden uitge leide. Onder hen bevond zich jhr. mr. M. H. de Beaufort, directeur van de Kon. Holl. Lloyd. De chef van dienst de heer J. A. Schuwer reist mee tot Southampton. De zon straalde als een belofte, een fijne nevel verhulde de contouren der stad. In matig tempo trokken de sleepbooten het trotsche schip over IJ en Noordzeekanaal. Aan boord verkenden de passagiers hun nieuwe home. Zoo zagen wij spoedig Mgr. Lemmens, later Mgr. Jansen op de brug. Kapitein C. D. van Noppen verklaarde er hun de geheimen der navigatie. Ongedwongen bewogen zich de bisschoppen over de dekken en in de salons. Mgr. Lemmens ontmoetten wij een oogenblik in vertrouwelijk gesprek met een der matrozen, die hem in wijdde in tal van onderdeelen der scheeps- outillage, In het Schemerdonker werd IJmuiden be reikt, waar ook zij, die tot hier waren mee gereisd, het schip moesten verlaten. Een groot aantal IJmuidenaren was op de sluis aanwe zig. Na het „Aan U, o Koning der Eeuwen" werd nog het „Ljfciburg, mijn Vaderland" aan geheven, Mgr. LlRmens ter eer. Eindelijk, kort na achten, gleed de „Flan dria" met haar lichtende dekken, vensters en poorten als een sprookjesschip door den duis teren avond de zee tegemoet. Aan boord van de „Flandria" bevinden zich onder de passagiers Z. H. Exc. Mgr. E. J. Her- berhold, de Duitsche bisschop van Ilthen, een aantal Duitsche missiezusters, evenals de Fran ciscaner paters Smits en Scheffers, die naar him missiegebied terugkeerden. In een kleinen salon zijn voor deze reis twee scheepsaltaren ingericht. Zij hebben het uiter lijk van een .mahoniehouten kast, die geheel kan worden uitgeslagen. In kastjes en laden zijn de gewijde vaten en paramenten geborgen. Bij de altaren behoort een journaal, waarin elke priester, die er de Mis heeft opgedragen, met enkele woorden van dit feit melding maakt. Er loopt voor het Amhemsche Gerechtshof een proces tusschen een melkinrichting te Arn hem en een firma te Velp over een leverings contract. Die melkinrichting betrok van de Velpsche firma z.g. gezondheidsmelk. Bij de overeen komst was bepaald dat de melkinrichting geen gezondheidsmelk van anderen mocht leveren op verbeurte eener boete van ƒ5000 voor iedere overtreding. De Velpsche firma heeft uitgevonden dat de melkinrichting dit contract overtrad, stelde een drietal overtredingen te kunnen bewijzen en eischte op grond daarvan betaling van ƒ15.000. De aangesprokene erkende de drie overtre dingen en bood aan voor iedere overtreding 10.alzoo tezamen 30.te betalen, waar mede de eischeres niet accoord ging. Toen kwam de zaak voor de Amhemsche Rechtbank, die de overeengekomen boete matig de tot 500 voor iedere overtreding, en derhalve de gedaagde veroordeelde tot betaling van 1500.—. Met deze uitspraak waren geen van beide partijen tevreden en zij kwamen dus beiden in hooger beroep. De veroordeelde voerde aan, dat de boete voor de weinig beteekenende overtredingen nog veel te zwaar was; dat zij het product van anderen heeft verkocht, omdat dit veel goed- kooper was; dat zij toch de melk van eischeres- se nog steeds moest verkoopen voor 28 cent per liter, terwijl de van anderen betrokken melk, die van even goede kwaliteit was, kon verkocht worden voor 20 cent; dat hierdoor het dure product van eischeresse vrijwel onver koopbaar werd; dat ook eischeresse haar tij delijk, wegens bij haar heerschend mond- en kklauwzeer, niet heeft kunnen leveren, en zij toen wel van anderen heeft moeten betrekken. De eischeresse beweert harerzijds dat zij door de contractbreuk van gedaagde hoogst ernstig is benadeeld en acht de haar toegekende boete te gering; zij mnent dat de Rechtbank onbe voegd was verandering te brengen in de tus schen partijen gesloten overeenkomst, waarin een boete van 5000.voor iedere overtreding was bedongen, en eischt dat het Hof de ge daagde alsnog zal veroordeelen tot betaling van 15.000.—. Jean Fiolle het in de „Presse médicale" een- rede afdrukken, die hij gehouden had, en de belangrijkheid, zoowel van het onderwerp als van zijn opmerkingen, brengt mij er toe, de hoofdzaak daarvan op deze plaats weer te geJ ven. In het zakenleven, zegt hij, bestaat naast een moreele verantwoordelijkheid een gerechtelijke verantwoordelijkheid, en deze twee gaan heel goed samen. Wanneer een van de contractanten in een handelsaffaire meent, dat de andere moreel onrecht gedaan heeft, kan hij de zaak altijd nog voor het gerecht uitvechten, en zoo vullen de twee verantwoordelijkheden elkander^ uitstekend aan. Welnu, in de chirurgie is er tegenstelling} vijandschap tusschen deze twee verantwoorde Hjkheden. Voor den oningewijde moge dit vreemd klinken, maar het volgende zal de zaak duidelijk maken. Op zekeren dag neemt 'n chirurg in zijn auto» een boer mede naar de stad, om hem daar; in het ziekenhuis te opereeren. De boer is lij' dende aan een halsgezwel. De reis is lan de reis begint goed. Halverwege, plotselin krijgt de boer een benauwdheid, het gezwi drukt op zijn luchtpijp. Vlugger, vlugger. Maai de patiënt wordt hoe langer hoe benauwder, wordt blauw en dreigt te stikken. De chirurg, stopt den auto, legt den patiënt op den berm' van den weg en maakt hem met een of ander akelig mesje den keel #pen. De patiënt is ge red. Het is een ware gebeurtenis. Had echter, de chirurg gedacht aan gerechtelijke verant woordelijkheid, aan de mogelijkheid, dat hij aa» den kant van den weg gevonden wordt met een geopereerd lijk: ziet, dan zou de man niet ge holpen zijn. Hoe is dit nu mogelijk, zal men vragen. Is al hetgeen een goed chirurg doet, dan niet goed verdedigbaar? Zeker, het is altijd verdedigbaar, maar het is ook altijd aan aanvallen blootge steld. Natuurlijk alleen als de afloop ongelukkig is. Stel, dat iemand voor een gewone liesbreuk- geopereerd wordt. Het is een eenvoudige, een tonige operatie. De man krijgt thrombose, en is heel lang niet in staat om goed te loopen. Hij daagt den chirurg voor het gerecht. De advocaat zegt, of de deskundigen zeggen nu b.v., dat deze man niet geopereerd had moeten worden onder plaatselijke verdooving (ik noem maar een voorbeeld, en nog wel een voorbeeld, dat nie; goed is). Want Professor X. opereert nu al drie jaren onder avertin-narcose, en heeft nog nooit een thrombose bij zijn patiënten gezien. Men- zou zeggen, dat dat overtuigend is. Maar dat is het in 't geheel niet. Men kan tal van opmer kingen maken. Ten eerste, hoe komt professor X. aan die mooie statistiek? Wel, heel dikwijls, omdat hij de gunstigste patiënten uitgezocht heeft voor zijn nieuwe narcose; en dan publi ceert hij heel trotsch: duizend gevallen zonder één thrombose. Maar als hij alle patiënten zóó genarcotiseerd had, ook de slappe, zou dan het resultaat niet anders geweest zijn? Dat is één. Nummer twee: de chirurg zegt, dat in zijn ziekenhuis de plaatselijke verdooving goed be kend is. De assistent beheerscht deze techniek en heeft geen ervaring met de nieuwe narcose. Ten derde: prof. Y. heeft de resultaten van prof. X. bestreden. Zoo kan men doorgaan. Din gen, die geheel en al vaststaan, zijn er weinig. Alleen al de keuze: opereeren of niet operee ren, is vaak enorm moeilijk. Iemand, die een heftige maagbloeding krijgt, en nog een, en nog een, zal men hem opereeren? Zal men aan de drie schokken en aan de groote verzwakking nog een nieuwen schok toevoegen? De kans van slagen is gering, en het gevaar groot. The- rensin, de groote Romeinsche arts, zeide, dat men tot richtsnoer moest nemen bij de genees kunde: cito, tuto, et iucunde, snel, veilig en aangenaam, en Prof. Donders vond dat het „veilig" vooraan moest staan Dat is bij derge lijke chirurgische ingrepen in bijna hopelooze gevallen niet meer vol te houden. Een zeer zwakke vrouw wordt geopereerd "oor een buikgezwel. De operatie is moeilijk, naar moet snel zijn. Een groote hoeveelheid pincetten en gazen is in den buik gestopt om bloedng te gen te gaan. De operatie is geëindigd, de pin cetten en de gazen moeten worden weggenomen. De familie weet, dat de patiënte onder de ope ratie kan sterven, het is een laatste kans. De narcotiseur, die den toestand van de patiënte bewaakt, dringt op spoed aan. De chirirg be gint te twijfelen of alle pincetten en alle gazen wel verwijderd zijn. Het heil van de patiënte hangt af van een spoedige beëindiging der ope ratie. Welnu, wat zijn de mogelijkheden? Als de patiënte sterft, komt dit voor niemand onver wacht; als zij blijft leven en er blijkt later een pincet of een gaas in den buik achtergebleven te zijn, dan krijgt de chirurg de schuld. Maar er is haast bij, de operatie te beëindigen. De moreele verantwoordelijkheid eischt nu: afwerken. Maar de gerechtelijke verantwoordelijkheid, dat spook, eischt: eerst nog eens nauwkeurig nagaan, of er niets achtergebleven is. En dat kan vrij lang duren, want de buik is een doolhof, en het is voor niet zeer ervaren menschen onmogelijk daarin den weg te kennen. De chirurg moet vóór alles willen en voor den geest hebben: het heil van den patiënt. Zoo nu en dan komt er een verzekeringsagent bij mij, die mij een polis tegen wettelijke aanspra kelijkheid wil aanpraten. (Gelukkig begint hij nu den moed te verliezen.) Maar stel u voor, dat iemand de dokterspraktijk, of nog sterker, de chirurgische praktijk zou moeten uitoefenen, met de zekerheid, dat men hem op de vingers zal kijken, en uitzien, of hij niet voor een slecht resultaat verantwoordelijk gesteld kan worden. De patiënten zouden daar niet wel bij varen; want de chirurg zou geen enkel risico durven nemen, ook wanneer hij daardoor het leven van den patiënt zou kunnen redden. Van vooruit gang, van nieuwe methoden zou geen sprake meer zijn, ofschoon daarmee zeer veel goeds gesticht zou kunnen worden. De vrees voor een ongelukkigen afloop van een nieuwe operatie, de vrees daarvoor gerechtelijk en financieel ver antwoordelijk gesteld te worden, zou alles te genhouden. Toen Spencer Wells voor het eerst een ovariotomie (wegnemen van den eierstok) had uitgevoerd, stierf de patiënte. De tweede maal opnieuw. Naar ik meen de derde maal ook. Maar thans zijn duizenden en duizenden vrouwen door deze operatie in het leven ge houden. TH. tï. SCHLICHTING. van 2.10 uur tot 2.30 uur spreekt voor K.R.O en P.H.O.H.I. over Jodendom, Christendom, Germanendo m". Bestelt bij den boekhandel Prijs: ingenaaid f 1.35, geb. f 1.95 N.V. Uitgeversmij. „Fi de li tas", Amsterdam C.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1934 | | pagina 5