DE ROODE NEVEL
Doodehand-helasting aanvaard
KATHOLIEK VERZET
m
DONDERDAG 4 OCTOBER 1934
EERSTE KAMER
De socialisten niet in staat het ver
schil te peilen tusschen een
godsdienstig en ieder
ander bezwaar
Geen gelijkschakeling
H. M. J. Blomjous
Objectief criterium
Pastoor H. N. Colla gaat
rusten
Reeds geruimen tijd lijdende
De wapenhandel
Onderzoek in Nederland gevraagd
AANKLACHT TEGEN DE A.T.O.
Overtreding gepleegd, die zij in
anderen laakte
UIT HET BOUWBEDRIJF
Contracten een jaar verlengd
Geen audiëntie
Stichting Joodsche
Arbeid
Officieel geopend door prof.
James G. Mac Donald
Rede G. v. d. Rergh
Dank ir. Roebroek
Rede James G. McDonald
Het werkdorp
De ÏOO.OOO
Als in een operette
DE ZOMERREIZEN VAN EN
NAAR BELGIË
Geen wederkeerig succes
KAZERNENAMEN
„PANDERJAGER" IN
MELBOURNE-RACE
Verduistering door ex-
advocaat
In hooger beroep dezelfde
straf geëischt
Requisitoir
Pleidooi
De brand te Hilversum
Het proces tegen pater Buys
TUSSCHEN AUTO EN BOOM
BEKNELD GERAAKT
Jeugdige wielrijder zwaargewond
Meisje verdronken
UIT DE STAATSCOURANT
EEN VERHAAL UIT DEN SLAVENOORLOG
DOOR RANDALL PARRISH
17
DEN HAAG, 3 October 1934.
Degenen, die de doodehandsbelas-
ting al in de Eerste Kamer verwor
pen zagen en zelfs degenen, die een
beslissing op het uiterste nippertje
voorspelden, hebben ongelijk gehad:
met de royale meerderheid van 30
tegen 18 stemmen heeft Minister
Oud, die weer een zoowel van voor
dracht als van argumentatie zeer
knappe rede hield, het den laatsten
tijd in rechtschen kring heviger dan
vroeger bestreden ontwerp goedge
keurd gezien.
Alle aanwezige sociaal-democraten, alle libe
ralen, alle vrijzinnig-democraten, de katholie
ken de Bruyn, Serrarens, Janssen, Janssen de
Limpens en Schoenmaker, de anti-revolution-
Bairen Anema, Diepenhorst en van Asch van
Wijk en de Christelijk-Historische voorzitter
baron de Vos van Steenwijk stelden zich tegen
over de Katholieken Heerkens Thijssen, An-
driessen, Steger, Ruijter, Visser, van Lanschot,
Blomjous, de Jong, van Sasse v. ÏJsselt, Nivard
en Michiels van Kessenich, den anti-revolution-
hairen Briët en de Christelijk-Historischen
Van der Hoeven, Ter Haar, de Gijselaar Pol-
lema, de Vos van Steenwijk Jr. en de Savornin
Lohman.
Bij het debat had uiteraard weder een uitwis
seling plaats van goeddeels de oude argumenten
Pro en contra. Verdedigden de sociaal-demo
craten MENDELS en DE ZEEUW, de vrijzin-
Big-democraten KRANENBURG en SLINGEN-
BERG en de liberaal GELDERMAN deze nieu
we belasting, de bestrijding kwam van den
anti-revolutionnair BRIËT, den Christelijk-His
torischen afgevaardigde VAN DER HOEVEN
en de Katholieke senatoren Mr. v. LANSCHOT
en BLOMJOUS.
De redevoeringen der twee Katholieke
tegenstanders waren het belangrijkst, omdat
daarin een standpunt verdedigd werd, dat
afweek van de in de Tweede Kamer door
de Kahtolieke fractie aangenomen houding.
Men herinnert zich, dat aan de overzijde van
het Binnenhof tegenover het Protestantsch ver-
Zet de verklaring geplaatst was, dat de Katno-
heken de heffing op de doode hand tijdelijk
accepteeren wilden als een noodoffer, dat ook
door de Kerk in dezen kommervollen tijd ge
bracht wordt. En dit motief uitspinnend, heeft
MINISTER OUD ook in de Eerste Kamer een
deel meegekregen van die afgevaardigden, van
wie eigenlijk venvacht werd, dat zij zouden
tegenstemmen.
Het meest principieel heeft zich de heer
BLOMJOUS tegen de belasting op de doode
hand verzet. Hij bleek degene geweest te zijn,
het was staatsrechtelijk niet geheel en règle,
dat hij dit uitsprak die reeds in het voor-
loopig verslag het recht van den staat ont
kend had, om van kerkgenootschappen belas
ting te heffen.
Hij oordeelde, dat de wetgever niet iets voor
zijn doeleinden mocht afnemen van bezittin
gen, welke de kerkgenootschappen voor geheel
BaBWMga
MINISTER OUD
andere en hoogere doeleinden bestemd hadden.
Hij wraakte het, dat men nu terwille van luttel
financieel gewin een verkeerd begrip omtrent
de verhouding van kerk en staat deed ingang
vinden.
En hü wenschte 'niet mede te werken aan de
„gelijkschakeling" van goederen, welke voor de
instandhouding van kerkgebouwen en de ver
zorging van den eeredienst bestemd zijn, met
goederen, welke dienen, om b.v. vacantiekolo-
nies, musea of natuurmonumenten op de been
te houden.
De Minister evenwel
heeft daartegenover we
der gesteld, dat hij van
den beginne af de voor
den openbaren eere
dienst bestemde gebou
wen en voorwerpen ge
heel buiten de sfeer
dezer fiscale aange
legenheid gehouden
heeft, omdat de belas-
tingheffer anders op
terrein komt, waar hij
ter vermijding van kwet
sing van hooge en deli
cate gevoelens heeft weg
te blijven, maar dat hij voor de kapitalen der
kerk, de landerijen b.v., welke zij verkoopt of
verpacht, dien plicht van terughoudendheid van
den discus niet erkennen kon. Door die goederen
nemen de kerken deel aan het maatschappelijk
verkeer. En daar mocht dus de staat in nood
een deeltje van opeischen.
Niet zoo principieel als de heer Blomjous
tintte mr. VAN LANSCHOT zijn verzet. Hij
legde er den nadruk op, dat de groote moeilijk
heid bij deze belasting altijd de vraag geweest
is, welke goederen men moet vrijstellen.
De vraag, of de Staat belasting van de Kerk
mag heffen, terzijde latend, vond de heer Van
Lanschot, dat uit hoofde van hun hoogere be
stemming de fondsen der kerken veel eerder in
aanmerking kwamen voor vrijstelling dan de
fondsen (voor musea enz.), welke nu wèl zullen
zijn vrijgesteld. En zelfs al legde men het cri
terium van den Minister aan het criterium,
dat alles, wat den Staat van uitgaven ontheft,
vrijstelling verdiende dan nög, aldus mr. Van
Lanschot, moesten de kerkelijke fondsen met
tenminste evenveel égards behandeld worden.
Denk u de Kerk eens weg, zoo opperde
hij, en realiseer u dan eens, welk een breed
arbeidsterrein dan onmiddellijk op het ge
bied van den strijd voor de openbare
zedelijkheid en de opvoeding tot gezagseer-
biediging open valt voor den Staat.
Hiertegenover stelde Minister OUD, dat een
zuiver objectief criterium is aangelegd. Niet de
waarde van het door de instellingen der doode
hand gediende belang beslist over de volgorde,
waarin zal worden vrijgesteld, maar beslissend
is zuiver en alleen het feit, dat zij op het
oogenblik de Overheid van allerlei kos
ten ontlasten, doordat zij werk doen, dat ook
de Overheid zich reeds heeft aangetrokken.
Het overigens theoretisch krachtige argument
van den heer Van Lanschot liet de Minister
hier wel wat terzijde: hij vertrouwt blijkbaar,
dat het opvoedend werk der Kerk in onaange-
tasten omvang voortgang zal vinden.
De redevoeringen van de Protestantsche tegen
standers, die goeddeels met die der Katholieke
parallel liepen, kunnen we gevoeglijk voorbij
gaan. Daarin kwam opnieuw tot uiting, hoezeer
met name de Nederlandsch Hervormde Kerk
getroffen wordt. Zij zal 2 ton d.i. 1/5 van de
momenteele opbrengst harer goederen aan den
fiscus moeten afstaan. En de nog vermogende
lidmaten van dit Kerkgenootschap zullen in hun
beurs moeten tasten, willen niet tal van predi-
kantstraktamenten in gevaar komen.
Beperkte de liberaal Gelderman zich tot een
rustig betoog, de sociaal-democraten De Zeeuw
en Mendels brachten politiek geschut in stelling
op een.wijze, welke bewees, dat hun het ver
mogen ontbreekt, om het verschil te peilen tus
schen een godsdienstig en ieder ander bezwaar.
Vergetend, hoe onnoemelijk veel juist door de
kerkgenootschappen voor de maatschappelijk
misdeelden gedaan wordt de heer Van der
Hoeven noemde juist van de arme Rotterdam-
sche gemeente der Nederlandsch Hervormde
Kerk verschillende voorbeelden speelde de
Rotterdammer De Zeeuw de verlaging van den
werkloozensteun uit. En mr. Mendels hield een
zeer lang betoog, waarin zoo ongeveer alle poli
tieke vraagstukken van dezen tijd betrokken
werden, doch bleek van de zaak zelf weer zeer
slecht op de hoogte, toen hij een verwrongen
beeld gaf van de tegemoetkoming aan de gees
telijken, die de boeken niet kunnen openleggen,
omdat een gewetensplicht tot geheimhouding
hun dit belet. De sociaal-democratische senato
ren hadden wijzer moeten zijn, temeer daar zij
die wijsheid bij deze gelegenheid hadden kunnen
putten uit de van fijn gevoel getuigende rede
voeringen, door hun partijgenoot dr. van den
Tempel over deze belasting in de Tweede Kamer
gehouden.
EEN PROBLEEM!
„Waarom schreeuwt Uw zoontje zoo?'
„Hij wil met alle geweld, dat ik cho
colade uit die automaat haal!"
(Die Lachende Welt).
Pastoor H. N. Colla van de H. Maria-Mag-
dalena parochie te Amsterdam, die, zooals be
kend, reeds geruimen tijd lijdende is, heeft op
zijn verzoek eervol ontslag gekregen als zoo
danig.
Per 1 November zal pastoor Colla zich gaan
vestigen in Huize „Duinrust" te Overveen.
Het Dagelijksch Bestuur van den Algemeenen
Raad uit S. D. A. P. en N. V. V. besloot een adres
aan de Regeering en aan de Tweede te zen
den, waarin gevraagd wordt, dat ook hier te
lande een gestreng en onpartijdig onderzoek
worde ingesteld naar den handel en in de fa
bricage van wapens, munitie en andere oorlogs-
benoodigdheden en dat van de uitkomsten van
dat onderzoek een volledig verslag zal worden
openbaar gemaakt, op grond waarvan kauwor
den beoordeeld, welke maatregelen met optrek
king tot den particulieren handel in en de
particuliere vervaardiging van oorlogstuig aan
beveling verdienen.
De Ned. Bond van Autobusdienst-ondeme-
mers heeft zich tegen de A.T.O. gekeerd, daar
deze zich, naar de Bond beweert, schuldig zou
maken aan dezelfde overtreding, waartegen zij
inzake den Afsluitdijk ageert.
In het 1 October-nummer van het officieel
orgaan „De Autobusdienst" wordt medegedeeld,
dat, naar de secretaris van den Bond in zijn
vacantie inmiddels heeft ontdekt, de N.V. A.T.O.
geregelde rondritten per autobus (toeringcar)
bewerkstelligt, die eiken dag om 11.15 uur van
het station Nijmegen naar Kleef worden onder
nomen, zulks zonder de krachtens K. B. No. 55
van 15 Maart 1934 daartoe vereischte vergun
ning van Gedeputeerde Staten.
De Bond heeft den minister van Waterstaat
verzocht, maatregelen te willen nemen, „opdat
de A.T.O. met de overtreding der wet ophou-
de".
Eveneens heeft de Bond zich gewend tot Ge
deputeerde Staten van Gelderland en den in
specteur-generaal van het Rijkstoezicht op de
spoor- en tramwegen en autobusdiensten te
Den Haag.
Tot den officier van justitie bij de rechtbank
te Arnhem heeft de Bond het verzoek gericht,
maatregelen te nemen, opdat een vervolging
tegen de A.T.O. kan worden ingesteld.
De werkgeversbonden in het bouwbedrijf heb
ben aan de organisaties een brief gezonden,
waarin zij verklaren het loopende contract niet
te zullen opzeggen, hoewel zij eigenujk meenen,
dat er reden voor verandering is, aldus meldt
„Het Volk". Aangezien ook de arbeidersorgani
saties het contract niet hebben opgezegd, is het
daardoor automatisch tot 1 Maart 1935 ver
lengd.
Het contract in het schildersbedrijf is even
eens door geen van de betrokken partijen op
gezegd, waardoor het tot einde 1935 is verlengd.
De besturen van de werkgevers- en werkne
mersorganisaties zullen dezer dagen bijeenko
men om over enkele redactioneele wijzigingen te
beraadslagen.
De gewone audiëntie van den Minister van
Economische Zaken zal heden (4 October) niet
plaats hebben.
Woensdagmiddag is in tegenwoordigheid van-
vele genoodigden een stichting Joodsche Arbeid
officieel geopend. Deze opening zou reeds plaats
hebben gehad in Maart j.l„ maar is wegens
den rouw over-het overlijden van H. M. Konin
gin-Moeder tot nu uitgesteld geworden.
Onder de aanwezigen merkten we op: Prof.
James MacDonald, hooge commissaris van den
Volkenbond voor Duitsche vluchtelingen; prof.
Francois van het Dep. v. Buitenlandsche Zaken,
dr. Verwey, directeur van het Bureau voor Ar
beidsbemiddeling, ir. Alph. Roebroek, lid der
directie van de Wieringermeer, A. J. Mendes
da Costa, secr. der Port. Israël. Gemeente, B.
I. Ricorda, Rabbijn bij deze gemeente; L. H.
Sarlouis, Rabbijn der Ned. Isr. Gemeente te
Amsterdam, prof. dr. H. Frijda, prof. dr. D.
Cohen uit Amsterdam, mr. R. Jansma, secr. van
den Zuiderzeeraad, mr. A. Simons, voorzitter van
het Haagsche comité, Louis de Vries, dr. Lu-
binsky, leider van het werkdorp, pastoor Braak,
van Slootdorp, enz.
In de feestelijk versierde tent kwamen al de
genoodigden bijeen, waarna mr. G. v. d. Bergh,
oud-lid der Tweede, Kamer, de openingsrede
hield.
Er leven op dit oogenblik verschillende ge
voelens in mijn hart, aldus spr. Het gevoel, dat
zich het meest op den voorgrond dringt, is dat
van smart over het feit, dat in deze eeuw de
oprichting van een werkdorp, als dit, noodig is
gebleken. Naast smart is er echter plaats voor
gevoelens van groote dankbaarheid jegens allen,
die van stonde af hun medewerking hebben
verleend. Allereerst noem ik de Nederlandsche
Regeering. En niet alleen de Regeering, maar
ook alle andere ambtelijke instanties, waarmee
wij in aanraking kwamen, hebben ons met volle
kracht gesteund en ter zijde gestaan. Een bij
zonder woord van hulde voor onze onmiddellijke
„chefs", de directie van de Wieringermeer, is
hier op zijn plaats. Wij mogen dankbaar ver
klaren, dat wij ook van die zijde onvoorwaarde
lijke, volle medewerking hebben ondervonden.
Dank moeten wij ook uitspreken tegenover het
Nederlandsche volk in al zijn geledingen.
Dank tenslotte aan de Nederlandsche en
buitenlandsche Joden, vereenigingen en particu
lieren, zonder wier materieele en andere hulp
dit werk niet tot stand had kunnen komen.
Spr. richt hierna in het Engelsch dankwoorden
tot de Engelsche en Amerikaansche vrienden,
om in het Duitsch ook de bewoners van het
kamp toe te spreken.
Vervolgens richt hij enkele hartelijke wel
komst- en dankwoorden tot mr. MacDonald, om
dan de kampbewoners op te wekken dit dorp
op te bouwen tot een ware gemeenschap van
vrije menshen, gelukkig door den arbeid, dien
zij hier vinden en geloovend in het nieuwe leven
dat hen wacht.
De heer ir. Alph. Roebroek, lid der hoofd
directie van de Wieringermeer, dankt voor de
hartelijke woorden aan de directie van de
Wieringermeer gewijd. Deze directie heeft ge
heel gehandeld in den geest der regeering door
dit werk te steunen.
Hij herinnert aan de prettige samenwerking
met dr. Lubinsky. Er is hier veel tot stand ge
bracht en spr. hoopt dat deze goede verstand
houding moge blijven bestaan ook in de toe
komst.
De hooge commissaris voor de Duitsche vluch
telingen de heer James G. McDonald voerde
dan het woord.
In deze wereld van wantrouwen, onzekerheid
en onveiligheid is de opeüing van het werkdorp
een hoopgevend teeken. Daarom betuigde de
heer James McDonald, zoowel namens het be
stuur van de hooge commissie, als namens zich
zelf, der Nederlandsche regeering, der Neder
landsche gemeenschap en den particulieren or
ganisaties, zijn groote erkentelijkheid, omdat
zij deze instelling mogelijk gemaakt hebben.
De Hooge Commissaris sprak nog zijn bewon
dering uit voor het werk, vervaardigd door
jonge Joodsche handwerklieden met zes maan
den of nog minder scholing, dat hij te Parijs
had gezien.
Het hoogtepunt van de behulpzaamheid der
Nederlandsche regeering vormt het besluit, om
het werkdorp Nieuwesluis en 75 H.A. grond er
omheen, voor tien jaren, zonder rente, ter be
schikking te stellen voor opleiding van Jood
sche vluchtelingen.
Prof. Benham Kahn uit Parijs, director of
the European Committee for Joint distribution,
sloot zich aan bij de woorden van zijn voor
ganger. Ook hij uitte zijn bewondering voor
hetgeen hier in een klein jaar opgebouwd is.
Uit naam van het comité van bijzondere
Joodsche belangen bood prof. dr. D. Cohen zijn
gelukwenschen aan. Spr. bracht dank aan de
regeering. De Hollander is steeds bereid hulp
te verleenen en thans heeft de regeering weer
een nieuw bewijs gegeven de verdrukten en ver
jaagden te willen helpen en steunen. Woorden
van dank richtte spr. ook tot prof. MacDonald.
Hierna sprak nog Rabbijn Sarlouis, die roem
de de religieuse verdraagzaamheid in dit nieuwe
land en er op wees, dat het symbool van het
Joodsche geloofsleven, de H. Wetsrol, ook hier
aanwezig is.
Mr. v. d. Bergh dankte alle sprekers en ver
zocht den genoodigden tegenwoordig te willen
zijn bij 't inheien van den eersten paal voor het
gemeenschapshuis.
Deze symbolische handeling werd verricht
door mr. MacDonald, waarna de aanwezigen
de stallen, de werkplaatsen enz. gingen bezich
tigen.
Het werkdorp Nieuwesluis, gelegen in het
Noordwesten van den Wieringermeerpolder, biedt
op het oogenblik reeds werkgelegenheid voor
125 jongelieden, terwijl de stichting dit aantal
in 1935 tot 250 a 300 hoopt te kunnen opvoeren.
Reeds thans zijn in het werkdorp zeven ver
schillende bedrijven in werking.
De afdeeling landbouw omvat in het najaar
van 1934: 87 H.A. bouwland met veeteelt en
hoenderfokkerij
In het tuinbouwbedrijf worden aardappelen
en groenten geteeld; gedeeltelijk onder glas.
Het is het eerste tuinbouwbedrijf in het droog
gelegde gedeelte van de Zuiderzee.
Het bouwbedrijf bestaande uit een groep
timmerlieden en een groep betonwerkers en
metselaars bouwt het dorp zelf gedeeltelijk op.
In de werkplaats voor de metaalbewerking
worden alle smids-, loodgieters- en soortgelijke
werkzaamheden, die by den opbouw noodig
zijn, uitgevoerd.
De meisjes worden zoo opgeleid, dat zij als
kolonisten in het landbouwbedrijf, b.v. in de
kolonies in Palestina, goede helpsters kunnen
worden. Zij koken en maken het huis schoon,
leeren met de verschillende levensmiddelen en
materialen omgaan, leeren wasschen, naaien en
verstellen, werken in den tuin en in het zuivel
bedrijf en verzorgen de kippen. De meisjes heb
ben reeds haar eigen woning, een huis, dat op
het vroegere eiland Wieringen door de bouw-
afdeeling werd afgebroken en thans in het
werkdorp weer is opgebouwd.
De naakte waarheid kan soms romantischer
zijn dan de fraaistverzonnen roman. Dat blijkt
weer uit het geval van de honderdduizend uit
de Staatsloterij die gisteren gevallen is.
Een der gelukkigen was een bewoner van de
Wittenburgergracht te Amsterdam.
Het was toch reeds een zeer gewichtige dag
voor dezen man, want gisteren zou hij in het
huwelijk treden. Toen hü met zijn bruid op
het stadhuis kwam, werd hem daar medege
deeld, dat een groote zak met duiten op het
dak van zijn pas-gestichte home gevallen was.
De gevoelens van het jonge paar bij deze
heugijke boodschap laten zich eerder denken
dan beschrijven.
In den zomer van dit jaar, n.l. in September,
hebben de Ned. Spoorwegen het initiatief ge
nomen om goedkoope treinen naar België te
laten loopen en wederkeerig den Belgen gelegen
heid te geven, per goedkoopen trein, ons land te
bezoeken.
De deelname van België js niet zoo groot ge
weest, doch van uit ons land was het vervoer
met de goedkoope treinen een succes. Met de
drie goedkoope treinen naar Brussel werden
2651 reizigers vervoerd.
De Minister van Defensie heeft bepaald, dat
onderstaande kazernes in den vervolge de na
men zullen dragen als achter elke kazerne ver
meld. De minister draagt den commandanten
van de in deze kazernes gelegen troepen op,
zulks ter kennis te brengen van het onder hun
ne bevelen dienend personeel en daarbij de ver
diensten jegens den lande van dengene, wiens
naam aan de kazerne wordt geschonken, uiteen
te zetten.
Infanterie-kazeme No. 1 te Ede: Mauritska-
zerne.
Infanterie-kazerne no. 2 te Ede: Johan Wil
lem Friso Kazerne.
Infanterie-kazeme te Maastricht: Tapijnka-
zeme.
Infanterie-kazerne No. 1 te Nijmegen: Kraijen-
hoff-kazerne.
Infanterie-kazerne No. 2 te Nijmegen: Snij
derskazerne.
Infanterie-kazeme te Venlo: Frederik Hen
drikkazerne.
Infanterie-kazeme aan de Oranjelaan te Har
derwijk: Jan van Nassaukazeme.
Infanterie-kazerne te Groningen: Raben-
hauptkazerne.
Cavalerie-kazerne te Breda: Trip v. Zoudt-
landkazerne.
Cavalerie-kazerne te Deventer: Boreelkazerne.
Kazerne voor de luchtdoelartillerie te Utrecht:
Hojelkazerne.
Veldartillerie-kazerne te Breda: Seeligkazer-
ne.
Veldartillerie-kazerne No. 1 te Ede: Arthur
Koolkazeme.
Veldartillerie-kazerne No. 2 te Ede: van Es-
senkazeme.
Kazerne voor de bereden wapens te Amers
foort: Prins Willem III-kazeme.
Kazerne voor het artillerie-paardendepót te
Tilburg: Generaal-majoor Kromhoutkazerne.
Kazerne voor de pontonniers te Dordrecht:
Benthi en-kazeme.
Kazerne voor den motordienst te Haarlem:
Ripperdakazeme.
De FHOST, de gewezen „Postjager", zal
aan de Melbourne-race deelnemen onder den
naam van .Banderjager".
Het Haagsch Gerechtshof heeft in hooger
beroep behandeld de zaak van den gewezen
Haagschen advocaat Th. A. W., thans ged., diei
door de rechtbank ter zake van verduistering
gepleegd door hem die het goed uit hoofde van
zijn beroep onder zich heeft, tweemaal gepleeèd,
is veroordeeld tot acht maanden gevangenis
straf.
Verdachte bekende, evenals in eerste instan
tie de hem ten laste gelegde verduisteringen ten
bedrage van resp. f 500.en ongeveer f 2900.
die hij van cliënten onder zich had, doch hij
zeide te meenen, dat de opgelegde straf te hoog
was. Hiertegenover merkte de president mr.
Lodder op, dat de verdachte toch in zijn po
sitie in alle opzichten op de hoogte was van
de gevolgen van zijn handelingen. Getuigen
verhoor vond niet plaats.
De advocaat-generaal mr. baron Speyart van
Woerden zeide, waar het appel louter om de
strafmaat ging, zich van bespreking der feiten
te kunnen onthouden. Het hof weet van dezen
verdachte heel veel, wat niet in dit proces naar
voren is gebracht en deze is iemand, die inder
tijd over een belangrijk vermogen en daarbij
over een ruim inkomen beschikte, waarop de
crisis geen vat had en wiens gezin toch in een
toestand is gekomen, welke het noodig maakt
een eenvoudig pension te drijven om uit de
opbrengst daarvan te kunnen leven.
De fraude door verdachte gepleegd is buiten
gewoon ernstig en heeft personen, die meenden
hem met vertrouwen hun belangen te kunnen
overdragen, grootelijks benadeeld. Spr. zeide,
dat men redelijkerwijze mag verwachten dat het
nobile officium van een advocaat waarborg is,
dat men dit vertrouwen voor honderd procent
veilig kan stellen. De door de rechtbank toege
meten strafmaat werd door den advocaat-ge
neraal in overeenstemming met den ernst van
de gepleegde feiten geacht, zoodat hij mede uit
een oogpunt van generale preventie, bevesti
ging van het vonnis eischte.
Mr. J. H. Rolandus Hagedoom, de verdedi
ging voerend, betoogde o.m., dat verdachte zich
op 2 Mei ter beschikking van de justitie stelde
en door een volledige bekentenis en volkomen
medewerking hoopte geen of althans geen lang
durige preventieve hechtenis behoeven te on
dergaan. Het tegendeel is geschied, want eerst
op 24 Juli werd zijn zaak berecht, dus nadat
hij bijna drie maanden opgesloten was, hetgeen
voor hem, gezien de onzekerheid van zijn lot,
des te erger was.
Pleiter besloot met het verzoek, dat zoo het
Hof hier niet voorwaardelijk kon bestraffen, in
ieder geval het voorarrest in zijn geheel in
mindering te brengen.
De advocaat-generaal hierop repliceerend
zeide, dat de voorstelling van zaken door den
verdediger niet conform de feiten was. Het is
spr. gebleken, dat de zaak niet onnoodig is op
gehouden en dat indien er al van vertraging
sprake mocht zijn dit hoogstens voor een ter
mijn van drie weken geldt.
Het Hof zal op 17 October a.s. arrest wijzen.
In verband met de geopende instructie en
het gerechtelijk vooronderzoek tegen Pater
Buys en zijn filmoperateur Broeder Duimel
kunnen wij mededeelen, dat mr. J. A. H. Hou-
ben, advocaat en procureur te Breda, zich met
de verdediging van beide beklaagden zal be
lasten.
Woensdagmiddag is op den Nieuwen Vlissing-
scheweg bij Souburg een fietsende jongen aan
gereden door een vrachtauto, welke voor een
anderen autd uitweek. De jongen raakte bekneld
tusschen een boom en den vrachtauto en werd
in ernstig gewonden toestand naar het zieken
huis vervoerd. Het rijwiel werd geheel vernield.
De vrachtauto werd ernstig beschadigd.
Te Lange Ruige Weide (Z.-H.) is Woensdag
middag het vier-jarig dochtertje van de familie
de Bruin in een sloot, welke dicht bij de ouder
lijke woning was gelegen, geraakt en verdron
ken.
Toegekend is de bronzen eere-medaille aan
J. A. van Oudvorst, onder-meesterknecht bij de
N.V. „Zuid-Hollandsche Boek- en Handels
drukkerij" te 's-Gravenhage.
Misschien had ze niet verstaan of niet goed
begrepen wat de mannen gezegd hadden. Hun
bewering dat ik de recruten-werver Raymond
niet zijn kon, zou misschien haar argwaan heele-
maal niet opwekken. Misschien was ze te zeer
verdiept geweest in haar eigen gevaar om zoo
iets op te merken. Die veronderstelling zou ik
maar als de juiste aannemen dat ze me nog
volledig vertrouwde en precies zou doen wat ik
haar aanraadde.
„Is er nog een andere uitgang hier, miss No
ren?" vroeg ik fluisterend.
„Misschien een of ander luik om op 't dak te
komen?"
„Dat heb ik nog nooit ontdekt en ik ben hier
toch als kind dikwijls geweest."
„Dan is de eenige kans op ontsnapping langs
de ladder, en dat mogen we niet wagen, tot we
er zeker van zijn, dat die kerels werkelijk weg
zijn. Hoort u iets beneden?"
We luisterden allebei ademloos, maar we hoor
den geen enkel bekend geluid. Ik dacht dat ik de
echo van een stem hoorde, maar dat kwam van
buiten. Misschien iemand die iets uit den stal
riep.
„Zal ik 't wagen om te gaan kijken?" vroeg ik
twijfelend. „Hier op deze verdieping is beslist
niemand dan Nichols en ik denk dat die wel een
poosje buiten gevecht zal zijn. Wat dunkt u dat
we doen moeten?"
„Ik heb beslist geen zin om hier langer te blij
ven dan strikt noodig is," antwoordde ze kalm,
maar ik denk niet dat die menschen al uit het
huis weg zijn. Misschien zijn er een paar buiten
in den storm naar ons aan 't zoeken, maar be
neden staan er ook beslist op ons te wachten.
Hoorde u dat? Er viel 'n mes op den grond, er
is dus iemand aan 't eten in de eetzaal."
„Ik zal het luik wat optillen, misschien valt er
licht op de trap."
Ik moest het losmaken door het lemmet van
mijn mes tusschen den rand te klemmen maar
de klem die het luik vasthield gaf bijna zonder
geluid mee en ik gluurde door de opening, die
ontstaan was. Er brandde een lamp beneden in
de hall en het licht daarvan was helder genoeg
om de situatie te overzien. Er was niemand te
zien of te hooren. Eén ding was zeker, de boven
gang was verlaten, totaal, want ik zag niemand.
Ik lichtte mijn hoofd op en keek naar het meisje,
dat stil en bewegingloos was blijven zitten. Mijn
oogen, die nu aan de duisternis gewend waren,
zagen de omtrekken van haar lichaam, zelfs vaag
de lijnen van haar gezichtje. Ze zat rechtop en
keek me blijkbaar strak aan.
„Is links alles veilig?"
„Wat de bovengang betreft wel, ja. Beneden
brandt nog licht, maar ik zie niets bewegen. Mis
schien zijn ze in de eetkamer, maar ik denk niet
dat ze ons hier nog zullen zoeken."
„Dus u wilt de ladder naar beneden laten
zakken?"
De toon, waarop ze me die vraag stelde, erger
de me, 't was net of haar stem doodsch en koud
klonk.
,,'t Is beslist veiliger in een van de kamers be
neden," antwoordde ik, terwijl ik probeerde, ge
woon te spreken, „en we kunnen daar cok ge
makkelijker de kans waarnemen om te ontsnap
pen."
„Zoo?" Die lichte stembuiging beviel me niets.
Wat beteekende die manier van doen? Waarom
sloeg ze ineens dien toon tegen me aan? Hoe
eerder ik dat wist hoe beter.
„Neem me niet kwalijk, miss Harwood," zei ik
kalm, „maar ik begrijp niet waarom u op een
dergelijken toon tegen mij spreekt. U he^t me
eerst toch uw vertrouwen geschonken, toen ik u
van dienst wilde zijn en ik wil u nu nog even
graag van dienst zijn."
„U wilt dus dat ik u volkomen vertrouw?"
„Naturlijk, dat spreekt toch vanzelf."
Er volgde een oogenblik stilte, waarin ik dui
delijk kon hooren hoe ze snel ademhaalde en ik
voelde hoe ze me aankeek. „Goed dan," zei ze
eindelijk, terwijl haar stem weer meer interesse
liet doorklinken, „maar dan is 't ook niet meer
dan natuurlijk dat ik wil weten, met wie ik de
eer heb te spreken."
„Weet u dat dan niet?"
,Nee," dat klonk vastbesloten en beslist, „ik
heb u vertrouwd terwille van uw uniform, of
schoon ik niet goed begreep, waarom u het noo
dig vond, den naam van een collega van u aan
te nemen en probeerde om mij om den tuin te
leiden omtrent uw ware identiteit. Ik dacht dat
u een geldige reden zoudt hebben en daarom
deed ik net of ik u vertrouwde, al deed ik dat
in mijn hart niet. Ik wist dat u niet Charlie
Raymond was; u lijkt zelfs niet op elkaar en uw
verklaring was valsch, want er was geen cadet
op West Point, die zoo heette behalve Ray
mond zelf. U heeft gehoord, wat die mannen
zeiden en toch gaat u er mee door; u denkt
misschien dat ik niet begrepen heb wat ze zeiden.
Maar u bent die officier waar ze 't over hadden,
niet?"
„Ja ik ontsnapte toen het commando van Fox
aangevallen werd."
„Was u een officier in de groep van kapitein
Fox?"
„Neen, ik heb me toevallig bij hem aangeslo
ten bij Hot Springs."
„Onder welken naam?"
Het was duidelijk, dat' liegen nu absoluut nut
teloos was. Haar vragen waren zoo direct, zoo op
den man af, dat er geen uitvluchten mogelijk
waren. De minste spitsvondigheid zou me haar
vriendschap kunnen kosten. Mijn aarzeling was
dan ook haast onmerkbaar.
„Onder den naam van Charles H. Raymond,
luitenant van het derde regiment van de U. S.
Cavalerie, op weg om recruten te werven."
„O," die uitroep klonk verbaasd, bij mijn rui
terlijk bekennen. „Dus dan heeft u dat niet zoo
maar verzonnen om mij te bedriegen? U heeft
dien naam al eerder opgegeven, zeker met een
bepaald doel misschien een soort militaire be
stemming?"
„Ik heb dien naam aangenomen," zei ik lang
zaam, terwijl ik haar vast aankeek," omdat ik
wist dat er een Federalisten-officier van dien
naam, met bestemming voor deze streek, werd
uitgezonden."
Haar ademhaling ging sneller, terwijl ze met
haar hand een beweging maakte.
„Dus dan bent u een Confederalist?"
„Ja."
„Een spion! U draagt dat uniform dus onder
een valsch voorwendsel! Is u militair?"
„Wachtmeester van de artillerie, miss Har
wood," antwoordde ik, kalm en vastbesloten, nu
ik den sprong eenmaal gewaagd had. „Ik 'heb
niets gedaan waarvoor ik me behoef te schamen.
Ik heb mijn leven op het spel gezet om de zaak
van het Zuiden te dienen, maar dat was in op
dracht van mijn superieuren.
„Wie waren dat?"
„Generaal Jackson persoonlijk, ofschoon ook
Robert Lee daarbij tegenwoordig was en me ver
der instrueerde."
„Om hier in het geheim te komen met welke
bedoeling?"
„Om alles wat ik kon te weten komen van de
troepensterkte van generaal Ramsay in dit dis
trict en de stemming van de bergbewoners en
hun leiders. In oorlogstijd steekt daar niets on
eervols in. Ik doe mijn plicht als soldaat."
Haar gezicht was verborgen achter haar han
den en ik kon dus de uitdrukking ervan niet
meer zien, kon niet beoordeelen of mijn woor
den iets voor haar beteekenden. Ze bleef bewe
gingloos zitten kijken, een beetje voorover gebo
gen. Eindelijk zei ze langzaam: „Ik —ik ben vol
doende met militaire zaken op de; hoogte, om te
kunnen weten dat soldaten niet tot een derge
lijk gevaarlijk werk gedwongen worden daar
worden vrijwilligers voor gevraagd. En alleen een
erg moedig man zou dat risico willen loopen, een
man die in zichzelf en in de zaak, die hij dient,
gelooft. Ik ik mag u liever, nu u dat verteld
hebt. Ik geloof ook, dat u eerlijk tegenover me
bent. Ik wist eerst niet goed wat ik zou zeggen
of doen. Ik wist dat u Raymond niet was en dat
u loog, maar ik kon maar niet bedenken, wat uw
bedoeling daarmee was. En wat het nog moeilij
ker voor me maakte," zei ze aarzelend, „was, dat
er iets aan u was, wat me zoo bekend voorkwam.
Ik voelde dat ik uw gezicht kende dat we elkaar
meer hebben ontmoet.
„Ja miss Noreen. Ik ben Tom Wyatt."
Wat? O neen maar is dat waar?" nu drukte
haar gezichtje een geweldige opluchting uit. „Hoe
dom van me. O, ik ben zoo blij, dat ik dat weet."
Zeer tot mijn verbazing strekte ze impulsief
haar handen uit. „Het maakt nu niets geen ver
schil voor me, dat u een spion bent, nu ik weet
wie u eigenlijk is. Geen wonder dat ik u niet
herkend heb u was nog maar een jongen
toen
„Niet toen u met moeder en mij meereed op
den landweg."
„Vorig jaar? O ja, nu herinner ik 't mij weer,
en toch kon ik u toen ook maar amper zien
door 't stof. Toen u hier den laatsten keer was,
waart u toch nog maar een jongen. U had zelfs
lang krulhaar (Wordt vervaigdJ