V 'Jid veifiaal aan den dag PER VLIEGMACHINE DE WERELD ROND I, r wJ Nog steeds het Loch Ness-monster NEIL. LYNDON ONTSNAPT DE GEMOEDEREN NOG NIET BEDAARD Aon banden die waren verslefen. DE REGEN h MAANDAG 8 OCTOBER 1934 Resten van een ver ongelukten Zeppelin? werd menig ongeluk geweien! Wat volharding vermag De laatste oorlogs- gewonde Door het bioscoop journaal verraden In het vijfde geslacht i m Felle strijd tusschen voor- en tegen standers. Zal de zaak van de anii-partij het winnen Hoe Philip Robert Joseph Seaton zijn schulden betaalde - AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL DOOR VICTOR BRIDGES B. Het is zoowat een jaar geleden dat het Loch Ness-monster ontdekt of.... uit gevonden werd, ofschoon het nog wel twee maanden duurde aleer het groote nieuw* door een interpellatie in het Lagerhuis wereld kundig werd. Ik was, schijft onze Londensche correspon dent, van het eerste oogenblik af anti-monster. Niet om bepaalde redenen, want ik heb van monstrologie niet het minste verstand. Maar wij, Hollanders, kiezen nu eenmaal graag partij; een van de eerste dingen die wij zeggen wan neer wij van iets nieuws hooren, is: „Ik ben er voor" of „Ik ben er tegen", en zoo was ik tegen het monster, omdat ik „er niets voor voelde", hetgeen geloof ik óók een typisch- Hollandsche overweging is. Natuurlijk ben ik thans, een jaar later, nog altijd verwoed anti-monster. Engelschen wor den van conservatief liberaal en van liberaal socialist (en omgekeerd) zonder dat het er hun beter of slechter om gaat; zij kunnen soms felle patriotten zijn, maar zijn zelden felle par tijmannen. Wij daarentegen blijven wat wü zijn, en maken van onze beginselen een soort tweede nationaliteit, zoodat w'ij, met een varia tie op een befaamd Engelsch maxime kunnen zeggen: the principle, right or wrong. Ik ben dus halsstarrig anti-monster gebleven, gelijk ik reeds minstens twee maal in den loop van tien maanden in de kolommen van dit blad geconstateerd heb. Een paar weken geleden had het weinig gescheeld, of ik had een ge- styleerden triomfkreet naar Amsterdam overge briefd. Mijn beginsel had gezegevierd. Het Loch Ness-monster bestond nietprecies zooals ik altijd gezegd had. Vastgesteld immers was dat datgene, dat men voor een monster uitgekreten had, niets anders dan 't overblijfsel was van een Duitsch luchtschip, hetwelk gedurende den oor log in het Loch terechtgekomen zou zijn. Ten einde u alle bijzonderheden te kunnen toededeelen, zocht ik in de 21-deelige „History of the War" van de „Times" naar verslagen van Zeppelin-aanvallen op dit deel van Schot land. Ik vond er geen. Ik raadpleegde andere werken en gegevens. Vruchteloos. Er was blijk baar in al die vier jaren geen luchtschip in de buurt van Inverness verschenen. Ik achtte het dus voorzichtiger mijn zege kreet op te schorten tot nadere bijzonderheden bekend zouden zijn. Maar de nadere bijzonderheden bleven uit toet een aan het ongelooflijke grenzende hals starrigheid. Toch voelden wij, van de anti- partij, groote voldoening. Onze goede zaak scheen te zegevieren. Maar de „pro's" geven zich niet gewonnen Zij hebben een geweldig tegenoffensief ingezet. Onzen Zeppelin hebben zij beantwoord met een cinematografische opname van het monster, vervaardigd door kapt. James Fraser, die in opdracht van Sir Edward Mountain (het hoofd der pro-monster-partij) het Loch observeert De film moet nog ontwikkeld Worden, en zoo lang dit niet gebeurd is, is ook niet alle hoop verloren. En zelfs als het wel gebeurd is, zie ik niet in dat wij ons gewonnen zouden moe ten verklaren. Kapt. Fraser immers heeft verklaard dat hij het monster „bewegingloos" zag liggen op no- geveer 50 yards van den oever; het ondier was 15 tot 20 voet lang, en bruin van kleur. Het hoofd en de staart waren niet zichtbaar. Als het monster wèl bewogen had, als kapt. Fraser wél den kop en den staart had gezien dan zouden er redenen zijn voor de verdenking dat het werkelijk een monster was. Maar zon der beweging, zonder kop en zonder staart lijkt het veel meer op de resten van een veronge lukten Zeppelin. Over eenige maanden hoop ik u te kunnen berichten hoe ver de zaak dan gevorderd is. Ondertusschen blijf ik natuurlijk anti-monster De heer Philip Robert Joseph Seaton heeft zijn schulden betaald met sa mengestelde rente. Gü hebt nooit van hem gehoord? Wel, dat is niet noodzakelijkerwijs een gebrek in uw op voeding, maar toch is het de moeite waard iets omtrent hem te lezen, want Mr. Seaton is een held van de soort, zooals de wereld er weinigen kan aanwijzen. Hij werd geboren in Blackheath, in het oosten van Londen, in 1881. Als klerk bij een verzekeringsonderneming ging hij naai de City. Hij verdiende maar 90 per jaar. Dit was hem niet voldoende, en hij besloot „eigen zaken" te beginnen. Zijn moeder gaf hem een raad: „Denk er aan," zei ze, „dat een jonge man in de City altijd zijn schulden betalen moet." De „business" ging goed, maar hij specu leerde op de Beurs, en zijn schulden liepen óp tot 17.000. In 1909 werd hij failliet verklaard. Hij verliet het „bancruptey court" met het vaste voornemen zijn crediteuren tot de laatste penny af te betalen. En hij zette zich aan die taak, die zijn roeping geworden was. De oorlog brak uit. Vier Jaren lang vocht hij in Vlaande ren en Artois. En toen hij terugkeerde in het vaderland, zette hij de aangevangen taak voort: het afbetalen zijner schuldeischers. Hij gaf er al zijn tijd, al zijn werkkracht, al zijn gedachten aan. Want zijn moeder had ge zegd Aan genoegens kon hij geen tijd, verspillen. Het leven is zoo kort, en zijn schuld was zoo groot. Hij bleef ongehuwd. Hoe kon hij, die al zijn energie moest schenken aan de belangen zijner crediteuren, aan een vrouw denken. Hij had één verzetje". Hij was secretaris van een nmiiiiiiiiiimiimi IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIU De regen ruischt, De regen valt, Het regent dat I Het giet. 't Is water voor En water na 1 En water wat Men ziet! Wij stappen door, Wij stappen in, Want alles is g I Nu plas. i g En 't eenigst icat Wij kunnen doen Is paraplu i Of jas! I I 't Is voor den schijn, I Want wat wij doen Het helpt je niet g Noch haat. g g Wij komen thuis En voelen ons Dan nat tot op Den draad! Wij lachen niet, Wij schertsen niet En dit hoeft geen 1 Betoog, E Want als het giet, g Dan, ons humeur g En dit allèèn i Is droog! g MARTIN BERDEN (Nadruk verboden) üiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiimg debating society te Canterbury, waar hij sinds den oorlog woonde. De vorige week kwam hij thuis in zijn vrijgezellen-w'oning, en liet zich met een zucht van verlichting in zijn stoel neervallen. Hij had dien dag de laatste chèque aan den laatsten crediteur van 1909 geteekend De 17.000 pond, met rente op rente, waren be taald tot de laatste penny toe. Sommige crediteuren waren gestorven; hun erfgenamen ontvingen het geld. Hij deed er met inbegrip van zijn oorlogs- dienst aan het front 25 jaren over. „Ik heb mijn trots bevredigd," verklaarde hij eenvoudig toen men hem gelukwenschte. En hij maakt plannen voor een vacantie-reisje in Schotland De eerste vacantie in een kwart eeuw tijds! Duizenden en duizenden zijn in die vijf-en- twintig jaren niet bankroet geweest maar met minder eer dan waarmede Philip Robert Joseph Seaton het wèl geweest is. Dit is alles wat ik u vertellen kan omtrent dezen beschei den held der volharding. Te Ogmore in Wales, is onlangs overleden William Arthur Whiting, een zeer bekend rug- by-speler uit Zuid-Wales. Whiting was de laatste soldaat, die in den grooten oorlog gewond werd. Tot 11 November 1919 was hij aan het front. Vanuit zijn post liGorde hij het gekreun van een anderen sol- caat, die buiten de loopgraaf lag. Zijn vrien den vertelden hem dat binnen enkele minuten de wapenstilstand afgekondigd zou worden, maar Whiting kon het gekerm niet langer aan- hooren. HU klom de loopgraaf uit en snelde in de richting van den gewonde. Hij werd onderweg geraakt door een kogel van den vijand, waar schijnlijk de laatste kogel, die in den wereld oorlog is afgeschoten. Whiting is van dit schot ncoit geheel hersteld. Ik zat eergisteren met m'n ouden kennis Guy Belliard gezellig in een café en hij vertelde: „Ongeveer drie maanden geleden kwam ik te laat thuis voor 't tweede ontbijt. Je kent m'n vrouw, ze is allemachtig lief, maar verschrik kelijk ongeduldig. „Weet je wel dat het half één is?" vroeg ze met een blik, waaronder m'n knieën begonnen te knikken. „Dat komt. vrouwtje, omdat ik vanmorgen dien braven Luc ontmoet heb...." „Wie is Luc?" „LucBouillabaise; je weet wel „Ik weet niets." „Een oud-collega van me, een arme drommel. Heb ik je nooit over Luc gesproken? Dat be grijp ik niet. 'tls een genie, maar wat al moeite het hem gekost heeft om er boven op te ko men! 'tls ook geen kleinigheid een nieuwe school te stichten." „Die mijnheer Luc heeft dus een kostschool?" „Weineen, vrouwtje, eên schilderschool. Het was juist elf jaar geleden, dat we in Marseille afscheid van elkaar hadden genomen. Hij ging naar Italië, ik naar Parijs." Zoo praatte ik wel een uur lang, slechts on derbroken door de korte, stugge antwoorden van m'n lieve vrouw, over het leven van Bouil labaise, over ffe titels van z'n schilderijen, z'n gewoonten, z'n deugden en gebreken. Ik klom van Luc op tot z'n vader, een dapper soldaat uit den Fransch-Duitschen oorlog; tot z'n moe der, een waardige en edele vrouw; tot z'n zus ter, ongekunsteld en bekoorlijk in haar doen en laten. Ik beschreef haar dat heele eenvou dige, werkzame gezin in al z'n beproevingen; m'n stem beefde van ontroering, toen ik de ellende schilderde, die het had doorworsteld. Nu moet je weten, dat die Luc Bouillabaise slechts een schepping mijner verbeelding was, evenals z'n bloedverwanten. Ik vertelde zoo lang over hem, dat, als hij me dit alles vóór 't ont bijt had moeten vertellen, ik wel een paar uur te laat zou zijn gekomen. Het gelaat van m'n vrouw nam langzamer hand een zachtere plooi aan, maar er stond geschreven dat die schepping van Bouillabaise me leelijk in 't nauw zou brengen. Drie of vier dagen hoorde ik niet over hem spreken. Daarna informeerde m'n vrouw naar hem en scheen Pijnlijk verwonderd over m'n koelheid ten op zichte van zoo'n merkwaardig man, door wiens vriendschap ik me toch ten zeerste vereerd moest achten. Het is voor een man altijd onaangenaam z'n vrouw zoo iets te hooren zeggen. En dan, je kent de mijne; ze is allemachtig lief, maar ze heeft een manier om zich uit te drukken, die aan een Noorderstorm doet denken. Ik beloof de dat ik binnenkort zou trachten Bouillabaise weer te zien. „Dat is nog al eenvoudig," meende m'n vrouw, „je hoeft maar naar hem toe te gaan." „Dat is te zeggen'kweet z'n adres niet." „Het moet toch gemakkelijk zijn aan 't adres te komeh van zoo'n beroemd man." Nadat m'n vrouw me er herhaaldelijk aan herinnerd had, besloot ik den kunstenaar te gaan opzoeken, dien ik in een klein krot, heel ver weg, huisvestte, uit vrees dat m'n vrouw het in d'r hoofd zou krijgen een bezoek aan z'n atelier te brengen. De bescheiden- en bekrom penheid van z'n woning schreef ik toe aan z'n verlangen om de wereld te ontvluchten en in verband daarmee de bezoekers van zich ver wijderd te houden. In den loop der volgende maand moest ik nog verscheidene malen naar hem toe; m'n toestand werd hoe langer hoe moeilijker. Tel kens werden me vragen gesteld, nieuwe en on verwachte, die me steeds dwongen weer tót nieuwe verzinsels m'n toevlucht te nemen. Op zekeren dag werd m'n vrouw door het dwaze verlangen aangegrepen op den muur van haar salon een schilderij, hoe klein ook, te hebben, geteekend met den naam Bouillabaise. „Maar lieve vrouw," zei ik. „Bouillabaise schil dert alleen groote, heel groote stukken Geen enkel van z'n schilderijen zou hier kunnen hangen." „En schildert hij die dan in het kleine ate lier, zoo groot als ons keukentje?" „Juist, bij gedeelten. De stukken worden la ter bij elkaar gevoegd." „Dan moet je in elk geval een mooie gravure van een van z'n schilderijen koopen." ,,'t Zal niet gaan. Hij heeft de reproductie van al z'n schilderijen in heel Europa verbo den." „Nu, dan zullen we naar het salon gaan „Bouillabaise zal van 't jaar niet exposeeren, hij is woedend over de samenstelling van de jury." Drie dagen lang had m'n vrouw een humeur als een bulhond. Je kent haar; ze is allemach tig lief, maar op voorwaarde dat haar niets in den weg gelegd wordt. Drie weken geleden zaten we aan de koffie en sedert vier of vijf dagen had ik het geiuk ge had den verwenschten naam van den kunste naar niet te hooren uitspreken, toen ik eens klaps opgeschrikt werd door de vraag: „Gaat Bouillabaise veel uit?" „Neen, nooit." „En waarom niet?" „Dat ligt zoo aan z'n karakter. „Maar me dunkt dat hij toch wel eens wat ontspanning mocht hebben, door nu en dan een avondje bij een vriend door te brengen. Hij moet zich erg eenzaam gevoelen." „Erg eenzaam, zeg je?" „Ja, sinds den dood van z'n moeder." „Dat is waar ook, z'n moeder is dood." „Je hebt het me ten minste gezegd." „Zeker, zeker, ze is dood." Het scheen dat ik een eind had gemaakt aan het leven van z'n moeder, wier tegenwoordigheid me zeker bij de een of andere gelegenheid had gehinderd. Ik was dien moord glad j vergeten. - J)e vrjen(J van ,,'t Is waar," hernam ik, „hij is in den rouw." „Laten we hem gaan troosten," zei m'n vrouw weer. „Ik moet je nog wat vertellen; Bouillabaise is getrouwd met de dochter van een gainalen- pelster, een huwelijk ver beneden z'n stand. Hij wijdt zich geheel aan de opvoeding van z'n kinderen, een van drie en een van vijf jaar en gaat de deur niet uit." M'n vrouw dacht een oogenblik na Ik hoopte al dat deze mededeeling een emmer water zou uitstorten over haar brandende geestdrift. Maar in tegendeel, in vervoering riep ze uit: „Prach tig! Subliem! Alleen echte kunstenaars zijn tot zoo iets verhevens in staat!" Twee dagen later vroeg ze mij haar naar m'n vriend te vergezellen. Ze wilde hem open lijk haar bewondering betuigen, hem zelf uit- noodigen bij haar te komen en z'n kinderen met speelgoed en lekkers overladen. Ik trachtte den slag af te weren, door haar op de noodzakelijkheid te wijzen om Bouillabaise op dit onverwachte bezoek voor te bereiden. Maar ik moest haar beloven dit den volgenden dag te zullen doen. Den volgenden dag was het Zondag. Ik zei aan m'n vrouw dat Bouillabaise misschien met z'n kinderen in den Dierentuin zou wezen. We gingen er heen en dwaalden er vijf uren rond, van de leeuwen naar de apen, van het Nijlpaard naar de slangen, maar tot onze spijt ontmoetten wij onzen vriend niet. Des Maandags was m'n besluit genomen. Ik bezorgde Bouillabaise een ongesteldheid, die Dinsdag erger werd. Daar hij Woensdag niet beter was, liet ik een dokter roepen, die eerst Donderdagmorgen kwam en een bezetting op de borst constateerde. Van dit oogenblik af bracht ik m'n tijd door met van het atelier van den artist naar de kamer van m'n vrouw te loopen. Ik heb Bouillabaise drie dagen en drie nachten opgepast, die ik op de sociëteit door bracht. Hoe verschrikkelijk heb ik me (laar ver veeld. Daarna heb ik hem, daar ik op was van vermoeienis en er een eind aan moest komen, van kant gemaakt." Op dit oogenblik werden we eensklaps opge schrikt door een zwaren vuistslag op een der nabij zijnde tafeltjes in 't café. Een heer op leeftijd, die daar zooeven had plaats genomen, was opgestaan én keek Guy Belliard met een door woede vertrokken gezicht aan. HU had de «ti'illlltf r VI Weldra werden de toebereidselen gemaakt en ik in een duikerpak gestoken, waarin zich een zuurstofapparaat bevond voor een verblijf onder water van minstens een uur. Op iedere schou der was een sterk electrisch licht bevestigd. Weldra was ik geheel in het duikerpak gestoken en nadat de waterdichte schotten waren afge sloten, opende ik het gat van een lanceerbuls. Het water kwam naar binnen suizen, en ik kroop door de nauwe opening naar buiten, de dikke staalkabel, waarmede ik aan de boot be vestigd bleef, achter mij aan sleepend. Weldra was ik mijn werkzaamheden met het smeltijzer aangevangen. Stevig staande op een groote ijs klomp wrong ik het heete ijzer door de ijsmassa. Eensklaps gleed ik echter uiten stortte in de Poolzee naar beneden. Gelukkig dat ik door den staalkabel aan de boot bevestigd bleef. Van schrik verloor ik haast het bewustzijn. Ein delijk was de kabel, die ongeveer 100 meter lang was, afgerold en hing ik stil. Dat was een rare gewaarwording, daar hing ik aan het einde van een lange kabel op een diepte van 100 meter in de Poolzee. Naar schat ting was ik thans 20 minuten in het duiker- costuum geweest, zoodat ik het nog veertig mi nuten uit kon houden. Maar zou de man die aan het andere einde van den staalkabel aan de lier stond, mij bijtijds kunnen ophalen? Zou hij bemerkt hebben wat er gebeurd was? Het angstzweet begon mü uit te breken. cntknooping van het zooeven geschetste drama gehoord. „Ellendeling!" riep hij. in z'n drift stiet hij z'n glas om, balde de vuist tegen den beteuterden Belliard en verliet haastig het koffiehuis. „Gauw, gauw!" zei ik, terwijl ik Belliard naar den anderen uitgang duwde. Buiten gekomen namen we afscheid van elkaar en terwijl ik in een taxi sprong, verwijderde zich Belliard in den neerplassenden regen. Hij moet wel doornat thuis gekomen zijn. We hadden afgesproken dat we elkaar den volgenden dag zouden ontmoeten en ik was benieuwd of de vrede eindelijk in Guy's gezin en in z'n hart zou zijn teruggekeerd, nu Luc Bouillabaise goed en wel dood was. Ik zag hem aankomen; hij zag er uit als een geest. ..Lieve hemel," riep ik, „wat is er met jou gebeurd?" „Ik heb een nacht op het politiebureau door gebracht." „Die oude heer „Juist, die ging direct naar de politie. Ik werd in hechtenis en in verhoor genomen. Vanmor gen hebben ze me losgelaten uit gebrek aan voldoende bewijzen. Achttien uren heb ik in t cachot gezeten." „Maa.r hoe heb je die lange afwezigheid aan je vrouw verklaard?" „Ik heb haar gezegd dat ik oen nacht heb doorgebracht met de bedroefde familie te troos ten en de kinderen in slaap te zingen. Dat was een mooie ingeving!" „Hoezoo? is het dan nog niet uit?" „Uit? Hoe ben ik ook zoo stom geweest Luc Bouillabaise twee kinderen te geven, terwijl ik er zelf geen een heb!" „En...." „M'n vrouw wil met alle geweld een kleinen Bouillabaise als haar kind aannemen, misschien wel twee. Je kent ze: ze is allemachtig lief, maar zoo koppig als een muilezel." „En verder?" „Wat verder? Moet ik weer twee misdaden bedrijven, weer het bloed vergieten van twee onnoozels kinderen, die ik vaderloos gemaakt heb?" „Ik zou t maar doen." „Weet je wat, deel jij het overlijden van de twee kinderen maar aan m'n vrouw mee." „Komaan," lachte ik, „dat zal ik dan maar doen." We gingen op weg naar z'n huis. Guy's vrouw was uit, maar ze had een brief voor hem achtergelaten. „Rampzalige die ik ben!" riep Belliard in wanhoop, „in haar ongeduld is ze de kinderen zelf gaan halen!" Met bevende hand scheurde hij de enveloppe open en wilde lezen, maar hij was zóó in de war, dat de letters voor z'n oogen dansten. Hij reikte me den brief over en ik las de volgende vier regels: „Ik geloof dat je nu gestraft bent. Hoe is het mogelijk, dat je van af den eersten dag niet begrepen hebt dat ik wel degelijk wist dat je mij met het verhaal van je vriend Bouillabaise voor den gek hield?" Dank zij de vertooning van een bioscoop journaal in een der Madrileensche cinema's, is de Spaansche politie er in geslaagd, een ge vaarlijk oplichter die de Banco de Espana door vervalschte chèques voor een kwart millioen peseta's had opgelicht, te herkennen en ten slotte te arrestèeren. Voor veertien dagen had de Banco de Espana vijf chèques uitbetaald ten bedrage van 224.000 peseta's, welke de handteekening van den mar kies De Padiemo droegen. Deze chèques ble- ken achteraf vervalscht te zijn. De kassier van r' de bank verklaarde, dat hij zich nauwkeurig wist te herinneren, hoe de man er uit zag, die de chèques geïncasseerd had. Onder zijn ge leide deed de politie verschillende rondgangen in café's, theaters en bioscopen, waarvan men vermoedde, dat de dader er zich misschien zou ophouden. In een der bioscopen fluisterde de kassier plotseling den hem begeleidenden detective in het oor: „Dat is hem." De detective verkeerde eerst in de meening, dat de kassier een van de toeschouwer als den misdadiger herkend had, doch tot zjjn verwondering vernam de detec tive, dat de kassier iemand bedoelde, die zich onder de toeschouwers op de autorenbaan te Barcelona bevond en welke episode zoo juist in het journaal werd afgedraaid. De detective her kende in den man op het witte doek een be- ruchten Italiaanschen falsaris, Mariano Finizzo. Naast hem was gezeten de zesentwintig-jarige graaf De Padiemo, een neef van den markies De Padiemo, wiens handteekening vervalscht was. Dank zij deze identificatie was het mogelijk te Milaan den gTaaf De Padierno en diens mede plichtige, die aldaar aan de autorennen deel namen, te arresteeren. De oude heer John Stable uit Milwaukee (V. S.) is 103 jaar, een leeftijd, die ook in ons land meer dan eens bereikt wordt. Merkwaar diger dan dit is dan ook, dat Stable een zoon van 80, een kleinzoon van 60, een achterklein zoon van 40, een betachterkleinzoon van 22 en een betberachterkleinzoon van 3 jaar heeft. 1 ft T 't op dit blad zijn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen f Oflfifk bij levenslange geheele ongeschiktheid tpt werken door f 7 Cf) f250*m AllC Q001lll€ S ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen T óUUUmm verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen OU* doodelijken afloop I Af*/ bij verlies van i een voet of een oog i een hand f 1 O C oü verlies van een Cfï bij een breuk van f Af) bij verlies van H een oog T L6tJ»m duim of wijsvinger t/C/»—been of arm# anderen vinger „Hij is ook nat en ziek," gaf de dokter vrien delijk toe. „daarom wou ik je vragen, wat heet water klaar te zetten en vuur aan te leggen in de ongebruikte slaapkamer. We doen beter, juffrouw Weston niet te storen zoo laat in den nacht. Het bed is immers opgemaakt?" Sonoja knikte. „Ik. denk het wel. Maar ik zal in elk geval even gaan zien." Met een laatsten blik naar mij verliet zij de kamer. Savaroff trok zijn jas uit en wierp die over de leuning van een stoel. „Ge lijkt niet erg op uw portretten, vriend," zei hij. „In deze omstandigheden kan dat geen kwaad," antwoordde ik. Hij lachte weer, waarbij een stel sterke, witte tanden bloot kwamen. „Ja, ja. Maar de kleeren en het korte haar, hé? Die zouden aardig wat moeijlijkheden kun nen aanbrengen. Het is gelukkig voor u, dat u dit huis hebta opgezooh heel gelukkig. U vind vrienden, hier.'» Ik knikte. Ik hield niet van dien man hij gaf al te veel indruk van brute heerschzucht, maar desondanks verkoos ik hem nog boven McMurtrie. Deze laatste onderbrak ons: „Kom, Savaroff, neem jij mijnheer Lyndon's andere arm, dan zullen wij hem naar boven brengen." Met hun hulp kwam ik uit mijn stoel overeind en zwaar op hen leunend bereikte ik met moeite de deur. Bij iederen stap, dien ik deed, schoot een pijn door mijn geheele lichaam,' want ik was zoo stijf en gekneusd, alsof men mij overal met een stok geslagen had. Nog meer moeite gaf de trap, maar hoe dan ook, zij slaagden er in, mij boven te krijgen, in een groote, spaarzaam gemeubelde hal, dié door een enkele zwakke gloeilamp werd verlicht. Aan den linkerkant was een deur, half open, en daardoor zag ik een flikkerend schijnsel van pas aangemaakt vuur. Zij brachten mij binnen. In de kamer stond het meisje, Sonoja, bij een groote, gele bad kuip, die zij op een deken had geplaatst. Zij „Ik dacht, dat een warm bad mijnheer- Lyn don niet onwelkom zou zijn. Het zal niet lang duren, voor het water warm is." „Onwelkom!" herhaalde ik dankbaar, maar ik vond geen woorden meer om mijn gevoelens uit te drukken en zonk neer in een gemak- kelijken stoel, die voor het vuur geschoven was. Ik herinner mij vaag, dat men mij mijn natte en vuile kleeren uittrok en dat ik even later met een onbeschrijfelijk gevoel van weelde in een kuip warm water lag. Daarna was ik te bed, en iemand wreef mij wreef mij over mijn geheele lichaam met een warme, prikkelende stof, die de pijn uit mijn ledematen scheen weg te nemen en mij maakte tot een tintelend wezen vol slapende tevredenheid. Toen wel, toen moet ik in slaap gevallen zijn. Dit laatste besluit ik uit het feit, dat mijn eerste herinnering daarna is. dat iemand zachtjes zei: „Maak hem niet wakker. Laat nem slapen, zoolang als hij wil dat is het beste voor hem." Waarop ik, niet meer dan natuurlijk, onmid dellijk mijn oogen opsloeg. Dokter McMurtrie en het donkere meisje stonden bij mijn bed naar mij te kijken. Een oogenblik staarde ik haar eau, terwijl ik mij afvroeg, waar ik mij bevond. Maar plot seling herinnerde ik mij den geheelen toe stand. „Wel," zei de dokter kalm, „hoe gaat het met den patiënt vandaag?" Met eenige voorzichtigheid rekte ik mij uit. Ik was nog betrekkelijk stijf en had een gevoel alsof men mijn keel met schuurpapier gewreven had, maar over het geheel voelde ik mij beter, veel beter. „Ik geloof niet, dat er ernstig gevaar is," zei ik heesch, „Hoelang heb ik geslapen?." Hij keek op zijn horloge. „Wanneer ik mij goed herinner," zei hij, „viel u kort na middernacht in uw bed in slaap. Het is nu vier uur in den middag." Met een schok kwam ik overeind. „Vier uur!" riep ik uit. „Goede hemel, maar dan moet ik opstaan.... ik...." Hij legde zijn hand op mijn schouder en zei: „Geen dwaasheid, man! U kunt opstaan, wanneer u daartoe in staat bent. Nu moet u eerst wat eten." Hij wendde zich tot het meisje: „Wat dacht je hem te geven?". „Er zijn eieren genoeg," zei ze, „en er is nog visch van het ontbijt." Zij antwoordde kort, bijna ruw, en keek mij aan, terwijl zi) sprak. Haar manier van doen gaf mij den indruk, dat de verhouding lusschen haar en Mc.Murtrie niet vriendschappelijk was. Wanneer dit juist was, verried hü daar niets van. „Beide dingen zijn uitstekend," zei hij op zijn gewone toegevende wijze, „maar misschien zou onze jonge vriend ze beide tegelijk kunnen ver dragen." „Ik zal dankbaar genoeg zijn voor wat ook," zei ik, mij tot het meisje wendend „brengt u maar wat het makkelijkst klaar te maken." Ze knikte en ging de kamer uit, zonder nog iets te zeggen. Mc.Murtrie zag haar na met even een glinstering van boosaardig vermaak in zijn oogen naar het mij scheen. „Ik heb het avondblad van de Daily Mail meegebracht," zei hij, „ik dacht dat het u ge noegen zou doen, het verslag van uw ontsnap ping te lezen. Er staat een meesterlijk over zicht in, van uw opmerkelijke loopbaan tot die ongelukkige onderbreking." Hij legde de krant op bed. „Maar allereerst" ging hij voort, „zal ik u even onderzoeken. Gisteravond heb ik niets verontrustends kunnen vinden, maar het is beter om volkomen zekerheid te hebben." Hü onderzocht een oogenblik mijn keel. voel de mün pols en klopte mij toen krachtig overal op mün borst. „Wel," zei hü tenslotte, „U hebt genoeg door gemaakt om twee gewone menschen doodziek te maken, maar behalve een lichte kou in het hoofd, schijnt het u goed gedaan te hebben." Ik ging overeind zitten en vroeg botweg: „Dokter, wat beteekent dit alles? Wie ber.t u? en waarom verbergt u mü voor de politie?" Hij keek mü aan met zün merkwaardigen, verrassenden glimlach. „Een natuurlüke en heel gezonde nieuwsgie righeid, münheer Lyndon", zei hü droog, „ik hoop die te voldoen, zoodra u wat gegeten hebt. Tot dien tüd" hü haalde de schouders op „zult u aan de Daily Mail een interessant ge zelschap vinden, denk ik." Hü verliet de kamer en sloot de deur achter zich, en een oogenblik lag ik daar met het on aangename gevoel, dat ik in een uiterst ge heimzinnig avontuur was verward geraakt. Zelfs zoo ongewone menschen als dr. McMur trie en zün vrienden, nemen in den regel geen ontsnapte gevangenen op uit loutere vriende lijkheid. Zü moesten een grondige reden heb ben, om voor mü zulk een gevaar te loopen, maar wat die reden kon zün, begreep ik in de verste verte niet. Ik keek de kamer rond. Het was een groot en luchtig vertrek met ieelijke, ouderwetsche meubels en twee vensters, die uitzicht gaven in dezelfde richting. De platen tegen den muur bestonden uit een oliegrafie van koning Eduard in admiraalsuniform en verscheiden ge kleurde en geïllustreerde wandteksten. Boven den schoorsteenmantel hing een spiegel in ma honiehouten lijst. Gedachteloos keek ik er een oogenblik naar; plotseling kreeg ik echter lust om op te staan en te küken, hoe ik er uitzag. Ik sloeg de dekens terug en kroop uit bed. Even was ik wat beverig toen dr stond, maar mün beenen deden hun dienst weer naar behoeren en voorzichtig liep ik naar den haa:a. De eerste blik, dien ik m den spiegel wierp, gaf mü zoo'n schok, dat ik tojna viel. Een hoofd vol borstelig haar en een baard van drie dagen kunnen iemand haast van zichzelf ver vreemden, maar ik had nooi" gedacht, dat ze mij tot zoo'n gevaarlüken schurk konden ma ken, als die mü uit den spiegel aankeek. Een heel kort onderzoek voldeed mü en ik ging terug in bed, stapelde de kussens achter mün rug en nam de Daily Mail op, die ik op de binnenpagina opensloeg, waar groote, vet gedrukte letters onmiddellijk mün aandacht- trokken. Wordt vervolgd. f

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1934 | | pagina 13