V
'Jid veifiaal aan den dag
PER VLIEGMACHINE DE WERELD ROND
I,
r
wJ
Nog steeds het Loch Ness-monster
NEIL.
LYNDON
ONTSNAPT
DE GEMOEDEREN NOG
NIET BEDAARD
Aon banden die waren
verslefen.
DE REGEN
h
MAANDAG 8 OCTOBER 1934
Resten van een ver
ongelukten Zeppelin?
werd menig ongeluk
geweien!
Wat volharding vermag
De laatste oorlogs-
gewonde
Door het bioscoop
journaal verraden
In het vijfde geslacht
i
m
Felle strijd tusschen voor- en tegen
standers. Zal de zaak van de
anii-partij het winnen
Hoe Philip Robert Joseph Seaton
zijn schulden betaalde
-
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
DOOR
VICTOR
BRIDGES
B.
Het is zoowat een jaar geleden dat het
Loch Ness-monster ontdekt of.... uit
gevonden werd, ofschoon het nog wel
twee maanden duurde aleer het groote nieuw*
door een interpellatie in het Lagerhuis wereld
kundig werd.
Ik was, schijft onze Londensche correspon
dent, van het eerste oogenblik af anti-monster.
Niet om bepaalde redenen, want ik heb van
monstrologie niet het minste verstand. Maar
wij, Hollanders, kiezen nu eenmaal graag partij;
een van de eerste dingen die wij zeggen wan
neer wij van iets nieuws hooren, is: „Ik ben
er voor" of „Ik ben er tegen", en zoo was ik
tegen het monster, omdat ik „er niets voor
voelde", hetgeen geloof ik óók een typisch-
Hollandsche overweging is.
Natuurlijk ben ik thans, een jaar later, nog
altijd verwoed anti-monster. Engelschen wor
den van conservatief liberaal en van liberaal
socialist (en omgekeerd) zonder dat het er hun
beter of slechter om gaat; zij kunnen soms
felle patriotten zijn, maar zijn zelden felle par
tijmannen. Wij daarentegen blijven wat wü
zijn, en maken van onze beginselen een soort
tweede nationaliteit, zoodat w'ij, met een varia
tie op een befaamd Engelsch maxime kunnen
zeggen: the principle, right or wrong.
Ik ben dus halsstarrig anti-monster gebleven,
gelijk ik reeds minstens twee maal in den loop
van tien maanden in de kolommen van dit
blad geconstateerd heb. Een paar weken geleden
had het weinig gescheeld, of ik had een ge-
styleerden triomfkreet naar Amsterdam overge
briefd. Mijn beginsel had gezegevierd. Het Loch
Ness-monster bestond nietprecies zooals ik
altijd gezegd had. Vastgesteld immers was dat
datgene, dat men voor een monster uitgekreten
had, niets anders dan 't overblijfsel was van een
Duitsch luchtschip, hetwelk gedurende den oor
log in het Loch terechtgekomen zou zijn.
Ten einde u alle bijzonderheden te kunnen
toededeelen, zocht ik in de 21-deelige „History
of the War" van de „Times" naar verslagen
van Zeppelin-aanvallen op dit deel van Schot
land. Ik vond er geen. Ik raadpleegde andere
werken en gegevens. Vruchteloos. Er was blijk
baar in al die vier jaren geen luchtschip in de
buurt van Inverness verschenen.
Ik achtte het dus voorzichtiger mijn zege
kreet op te schorten tot nadere bijzonderheden
bekend zouden zijn.
Maar de nadere bijzonderheden bleven uit
toet een aan het ongelooflijke grenzende hals
starrigheid. Toch voelden wij, van de anti-
partij, groote voldoening. Onze goede zaak
scheen te zegevieren.
Maar de „pro's" geven zich niet gewonnen
Zij hebben een geweldig tegenoffensief ingezet.
Onzen Zeppelin hebben zij beantwoord met een
cinematografische opname van het monster,
vervaardigd door kapt. James Fraser, die in
opdracht van Sir Edward Mountain (het hoofd
der pro-monster-partij) het Loch observeert
De film moet nog ontwikkeld Worden, en zoo
lang dit niet gebeurd is, is ook niet alle hoop
verloren. En zelfs als het wel gebeurd is, zie
ik niet in dat wij ons gewonnen zouden moe
ten verklaren.
Kapt. Fraser immers heeft verklaard dat hij
het monster „bewegingloos" zag liggen op no-
geveer 50 yards van den oever; het ondier was
15 tot 20 voet lang, en bruin van kleur. Het
hoofd en de staart waren niet zichtbaar.
Als het monster wèl bewogen had, als kapt.
Fraser wél den kop en den staart had gezien
dan zouden er redenen zijn voor de verdenking
dat het werkelijk een monster was. Maar zon
der beweging, zonder kop en zonder staart lijkt
het veel meer op de resten van een veronge
lukten Zeppelin.
Over eenige maanden hoop ik u te kunnen
berichten hoe ver de zaak dan gevorderd is.
Ondertusschen blijf ik natuurlijk anti-monster
De heer Philip Robert Joseph Seaton
heeft zijn schulden betaald met sa
mengestelde rente.
Gü hebt nooit van hem gehoord? Wel, dat
is niet noodzakelijkerwijs een gebrek in uw op
voeding, maar toch is het de moeite waard iets
omtrent hem te lezen, want Mr. Seaton is een
held van de soort, zooals de wereld er weinigen
kan aanwijzen. Hij werd geboren in Blackheath,
in het oosten van Londen, in 1881. Als klerk
bij een verzekeringsonderneming ging hij naai
de City. Hij verdiende maar 90 per jaar. Dit
was hem niet voldoende, en hij besloot „eigen
zaken" te beginnen. Zijn moeder gaf hem een
raad: „Denk er aan," zei ze, „dat een jonge
man in de City altijd zijn schulden betalen
moet."
De „business" ging goed, maar hij specu
leerde op de Beurs, en zijn schulden liepen óp
tot 17.000. In 1909 werd hij failliet verklaard.
Hij verliet het „bancruptey court" met het
vaste voornemen zijn crediteuren tot de laatste
penny af te betalen. En hij zette zich aan die
taak, die zijn roeping geworden was. De oorlog
brak uit. Vier Jaren lang vocht hij in Vlaande
ren en Artois. En toen hij terugkeerde in het
vaderland, zette hij de aangevangen taak
voort: het afbetalen zijner schuldeischers. Hij
gaf er al zijn tijd, al zijn werkkracht, al zijn
gedachten aan. Want zijn moeder had ge
zegd
Aan genoegens kon hij geen tijd, verspillen.
Het leven is zoo kort, en zijn schuld was zoo
groot. Hij bleef ongehuwd. Hoe kon hij, die al
zijn energie moest schenken aan de belangen
zijner crediteuren, aan een vrouw denken. Hij
had één verzetje". Hij was secretaris van een
nmiiiiiiiiiimiimi
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIU
De regen ruischt,
De regen valt,
Het regent dat I
Het giet.
't Is water voor
En water na
1 En water wat
Men ziet!
Wij stappen door,
Wij stappen in,
Want alles is g
I Nu plas. i
g En 't eenigst icat
Wij kunnen doen
Is paraplu i
Of jas! I
I 't Is voor den schijn,
I Want wat wij doen
Het helpt je niet
g Noch haat. g
g Wij komen thuis
En voelen ons
Dan nat tot op
Den draad!
Wij lachen niet,
Wij schertsen niet
En dit hoeft geen 1
Betoog, E
Want als het giet, g
Dan, ons humeur g
En dit allèèn
i Is droog! g
MARTIN BERDEN
(Nadruk verboden)
üiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiimg
debating society te Canterbury, waar hij sinds
den oorlog woonde. De vorige week kwam hij
thuis in zijn vrijgezellen-w'oning, en liet zich
met een zucht van verlichting in zijn stoel
neervallen. Hij had dien dag de laatste chèque
aan den laatsten crediteur van 1909 geteekend
De 17.000 pond, met rente op rente, waren be
taald tot de laatste penny toe.
Sommige crediteuren waren gestorven; hun
erfgenamen ontvingen het geld.
Hij deed er met inbegrip van zijn oorlogs-
dienst aan het front 25 jaren over. „Ik heb
mijn trots bevredigd," verklaarde hij eenvoudig
toen men hem gelukwenschte. En hij maakt
plannen voor een vacantie-reisje in Schotland
De eerste vacantie in een kwart eeuw tijds!
Duizenden en duizenden zijn in die vijf-en-
twintig jaren niet bankroet geweest maar
met minder eer dan waarmede Philip Robert
Joseph Seaton het wèl geweest is. Dit is alles
wat ik u vertellen kan omtrent dezen beschei
den held der volharding.
Te Ogmore in Wales, is onlangs overleden
William Arthur Whiting, een zeer bekend rug-
by-speler uit Zuid-Wales.
Whiting was de laatste soldaat, die in den
grooten oorlog gewond werd. Tot 11 November
1919 was hij aan het front. Vanuit zijn post
liGorde hij het gekreun van een anderen sol-
caat, die buiten de loopgraaf lag. Zijn vrien
den vertelden hem dat binnen enkele minuten
de wapenstilstand afgekondigd zou worden,
maar Whiting kon het gekerm niet langer aan-
hooren.
HU klom de loopgraaf uit en snelde in de
richting van den gewonde. Hij werd onderweg
geraakt door een kogel van den vijand, waar
schijnlijk de laatste kogel, die in den wereld
oorlog is afgeschoten. Whiting is van dit schot
ncoit geheel hersteld.
Ik zat eergisteren met m'n ouden kennis Guy
Belliard gezellig in een café en hij vertelde:
„Ongeveer drie maanden geleden kwam ik
te laat thuis voor 't tweede ontbijt. Je kent m'n
vrouw, ze is allemachtig lief, maar verschrik
kelijk ongeduldig.
„Weet je wel dat het half één is?" vroeg ze
met een blik, waaronder m'n knieën begonnen
te knikken.
„Dat komt. vrouwtje, omdat ik vanmorgen
dien braven Luc ontmoet heb...."
„Wie is Luc?"
„LucBouillabaise; je weet wel
„Ik weet niets."
„Een oud-collega van me, een arme drommel.
Heb ik je nooit over Luc gesproken? Dat be
grijp ik niet. 'tls een genie, maar wat al moeite
het hem gekost heeft om er boven op te ko
men! 'tls ook geen kleinigheid een nieuwe
school te stichten."
„Die mijnheer Luc heeft dus een kostschool?"
„Weineen, vrouwtje, eên schilderschool. Het
was juist elf jaar geleden, dat we in Marseille
afscheid van elkaar hadden genomen. Hij ging
naar Italië, ik naar Parijs."
Zoo praatte ik wel een uur lang, slechts on
derbroken door de korte, stugge antwoorden
van m'n lieve vrouw, over het leven van Bouil
labaise, over ffe titels van z'n schilderijen, z'n
gewoonten, z'n deugden en gebreken. Ik klom
van Luc op tot z'n vader, een dapper soldaat
uit den Fransch-Duitschen oorlog; tot z'n moe
der, een waardige en edele vrouw; tot z'n zus
ter, ongekunsteld en bekoorlijk in haar doen
en laten. Ik beschreef haar dat heele eenvou
dige, werkzame gezin in al z'n beproevingen;
m'n stem beefde van ontroering, toen ik de
ellende schilderde, die het had doorworsteld.
Nu moet je weten, dat die Luc Bouillabaise
slechts een schepping mijner verbeelding was,
evenals z'n bloedverwanten. Ik vertelde zoo lang
over hem, dat, als hij me dit alles vóór 't ont
bijt had moeten vertellen, ik wel een paar uur
te laat zou zijn gekomen.
Het gelaat van m'n vrouw nam langzamer
hand een zachtere plooi aan, maar er stond
geschreven dat die schepping van Bouillabaise
me leelijk in 't nauw zou brengen. Drie of vier
dagen hoorde ik niet over hem spreken. Daarna
informeerde m'n vrouw naar hem en scheen
Pijnlijk verwonderd over m'n koelheid ten op
zichte van zoo'n merkwaardig man, door wiens
vriendschap ik me toch ten zeerste vereerd
moest achten.
Het is voor een man altijd onaangenaam z'n
vrouw zoo iets te hooren zeggen. En dan, je
kent de mijne; ze is allemachtig lief, maar ze
heeft een manier om zich uit te drukken, die
aan een Noorderstorm doet denken. Ik beloof
de dat ik binnenkort zou trachten Bouillabaise
weer te zien.
„Dat is nog al eenvoudig," meende m'n
vrouw, „je hoeft maar naar hem toe te gaan."
„Dat is te zeggen'kweet z'n adres niet."
„Het moet toch gemakkelijk zijn aan 't adres
te komeh van zoo'n beroemd man."
Nadat m'n vrouw me er herhaaldelijk aan
herinnerd had, besloot ik den kunstenaar te
gaan opzoeken, dien ik in een klein krot, heel
ver weg, huisvestte, uit vrees dat m'n vrouw
het in d'r hoofd zou krijgen een bezoek aan z'n
atelier te brengen. De bescheiden- en bekrom
penheid van z'n woning schreef ik toe aan z'n
verlangen om de wereld te ontvluchten en in
verband daarmee de bezoekers van zich ver
wijderd te houden.
In den loop der volgende maand moest ik
nog verscheidene malen naar hem toe; m'n
toestand werd hoe langer hoe moeilijker. Tel
kens werden me vragen gesteld, nieuwe en on
verwachte, die me steeds dwongen weer tót
nieuwe verzinsels m'n toevlucht te nemen.
Op zekeren dag werd m'n vrouw door het
dwaze verlangen aangegrepen op den muur van
haar salon een schilderij, hoe klein ook, te
hebben, geteekend met den naam Bouillabaise.
„Maar lieve vrouw," zei ik. „Bouillabaise schil
dert alleen groote, heel groote stukken Geen
enkel van z'n schilderijen zou hier kunnen
hangen."
„En schildert hij die dan in het kleine ate
lier, zoo groot als ons keukentje?"
„Juist, bij gedeelten. De stukken worden la
ter bij elkaar gevoegd."
„Dan moet je in elk geval een mooie gravure
van een van z'n schilderijen koopen."
,,'t Zal niet gaan. Hij heeft de reproductie
van al z'n schilderijen in heel Europa verbo
den."
„Nu, dan zullen we naar het salon gaan
„Bouillabaise zal van 't jaar niet exposeeren,
hij is woedend over de samenstelling van de
jury."
Drie dagen lang had m'n vrouw een humeur
als een bulhond. Je kent haar; ze is allemach
tig lief, maar op voorwaarde dat haar niets in
den weg gelegd wordt.
Drie weken geleden zaten we aan de koffie en
sedert vier of vijf dagen had ik het geiuk ge
had den verwenschten naam van den kunste
naar niet te hooren uitspreken, toen ik eens
klaps opgeschrikt werd door de vraag: „Gaat
Bouillabaise veel uit?"
„Neen, nooit."
„En waarom niet?"
„Dat ligt zoo aan z'n karakter.
„Maar me dunkt dat hij toch wel eens wat
ontspanning mocht hebben, door nu en dan
een avondje bij een vriend door te brengen. Hij
moet zich erg eenzaam gevoelen."
„Erg eenzaam, zeg je?"
„Ja, sinds den dood van z'n moeder."
„Dat is waar ook, z'n moeder is dood."
„Je hebt het me ten minste gezegd."
„Zeker, zeker, ze is dood."
Het scheen dat ik een eind had gemaakt aan
het leven van z'n moeder, wier tegenwoordigheid
me zeker bij de een of andere gelegenheid had
gehinderd. Ik was
dien moord glad j
vergeten. - J)e vrjen(J van
,,'t Is waar,"
hernam ik, „hij
is in den rouw."
„Laten we hem
gaan troosten,"
zei m'n vrouw weer.
„Ik moet je nog wat vertellen; Bouillabaise
is getrouwd met de dochter van een gainalen-
pelster, een huwelijk ver beneden z'n stand. Hij
wijdt zich geheel aan de opvoeding van z'n
kinderen, een van drie en een van vijf jaar en
gaat de deur niet uit."
M'n vrouw dacht een oogenblik na Ik hoopte
al dat deze mededeeling een emmer water zou
uitstorten over haar brandende geestdrift. Maar
in tegendeel, in vervoering riep ze uit: „Prach
tig! Subliem! Alleen echte kunstenaars zijn tot
zoo iets verhevens in staat!"
Twee dagen later vroeg ze mij haar naar
m'n vriend te vergezellen. Ze wilde hem open
lijk haar bewondering betuigen, hem zelf uit-
noodigen bij haar te komen en z'n kinderen met
speelgoed en lekkers overladen.
Ik trachtte den slag af te weren, door haar
op de noodzakelijkheid te wijzen om Bouillabaise
op dit onverwachte bezoek voor te bereiden.
Maar ik moest haar beloven dit den volgenden
dag te zullen doen. Den volgenden dag was het
Zondag. Ik zei aan m'n vrouw dat Bouillabaise
misschien met z'n kinderen in den Dierentuin
zou wezen. We gingen er heen en dwaalden er
vijf uren rond, van de leeuwen naar de apen,
van het Nijlpaard naar de slangen, maar tot
onze spijt ontmoetten wij onzen vriend niet.
Des Maandags was m'n besluit genomen. Ik
bezorgde Bouillabaise een ongesteldheid, die
Dinsdag erger werd. Daar hij Woensdag niet
beter was, liet ik een dokter roepen, die eerst
Donderdagmorgen kwam en een bezetting op
de borst constateerde. Van dit oogenblik af
bracht ik m'n tijd door met van het atelier van
den artist naar de kamer van m'n vrouw te
loopen. Ik heb Bouillabaise drie dagen en drie
nachten opgepast, die ik op de sociëteit door
bracht. Hoe verschrikkelijk heb ik me (laar ver
veeld. Daarna heb ik hem, daar ik op was van
vermoeienis en er een eind aan moest komen,
van kant gemaakt."
Op dit oogenblik werden we eensklaps opge
schrikt door een zwaren vuistslag op een der
nabij zijnde tafeltjes in 't café. Een heer op
leeftijd, die daar zooeven had plaats genomen,
was opgestaan én keek Guy Belliard met een
door woede vertrokken gezicht aan. HU had de
«ti'illlltf
r VI
Weldra werden de toebereidselen gemaakt en
ik in een duikerpak gestoken, waarin zich een
zuurstofapparaat bevond voor een verblijf onder
water van minstens een uur. Op iedere schou
der was een sterk electrisch licht bevestigd.
Weldra was ik geheel in het duikerpak gestoken
en nadat de waterdichte schotten waren afge
sloten, opende ik het gat van een lanceerbuls.
Het water kwam naar binnen suizen, en ik
kroop door de nauwe opening naar buiten, de
dikke staalkabel, waarmede ik aan de boot be
vestigd bleef, achter mij aan sleepend. Weldra
was ik mijn werkzaamheden met het smeltijzer
aangevangen. Stevig staande op een groote ijs
klomp wrong ik het heete ijzer door de ijsmassa.
Eensklaps gleed ik echter uiten stortte
in de Poolzee naar beneden. Gelukkig dat ik
door den staalkabel aan de boot bevestigd bleef.
Van schrik verloor ik haast het bewustzijn. Ein
delijk was de kabel, die ongeveer 100 meter
lang was, afgerold en hing ik stil.
Dat was een rare gewaarwording, daar hing
ik aan het einde van een lange kabel op een
diepte van 100 meter in de Poolzee. Naar schat
ting was ik thans 20 minuten in het duiker-
costuum geweest, zoodat ik het nog veertig mi
nuten uit kon houden. Maar zou de man die
aan het andere einde van den staalkabel aan
de lier stond, mij bijtijds kunnen ophalen? Zou
hij bemerkt hebben wat er gebeurd was? Het
angstzweet begon mü uit te breken.
cntknooping van het zooeven geschetste drama
gehoord.
„Ellendeling!" riep hij.
in z'n drift stiet hij z'n glas om, balde de
vuist tegen den beteuterden Belliard en verliet
haastig het koffiehuis.
„Gauw, gauw!" zei ik, terwijl ik Belliard naar
den anderen uitgang duwde. Buiten gekomen
namen we afscheid van elkaar en terwijl ik in
een taxi sprong, verwijderde zich Belliard in den
neerplassenden regen. Hij moet wel doornat
thuis gekomen zijn.
We hadden afgesproken dat we elkaar den
volgenden dag zouden ontmoeten en ik was
benieuwd of de vrede eindelijk in Guy's gezin
en in z'n hart zou zijn teruggekeerd, nu Luc
Bouillabaise goed en wel dood was. Ik zag hem
aankomen; hij zag er uit als een geest.
..Lieve hemel," riep ik, „wat is er met jou
gebeurd?"
„Ik heb een nacht op het politiebureau door
gebracht."
„Die oude heer
„Juist, die ging direct naar de politie. Ik werd
in hechtenis en in verhoor genomen. Vanmor
gen hebben ze me losgelaten uit gebrek aan
voldoende bewijzen. Achttien uren heb ik in t
cachot gezeten."
„Maa.r hoe heb je die lange afwezigheid aan
je vrouw verklaard?"
„Ik heb haar gezegd dat ik oen nacht heb
doorgebracht met de bedroefde familie te troos
ten en de kinderen in slaap te zingen. Dat was
een mooie ingeving!"
„Hoezoo? is het dan nog niet uit?"
„Uit? Hoe ben ik ook zoo stom geweest Luc
Bouillabaise twee kinderen te geven, terwijl ik
er zelf geen een heb!"
„En...."
„M'n vrouw wil met alle geweld een kleinen
Bouillabaise als haar kind aannemen, misschien
wel twee. Je kent ze: ze is allemachtig lief,
maar zoo koppig als een muilezel."
„En verder?"
„Wat verder? Moet ik weer twee misdaden
bedrijven, weer het bloed vergieten van twee
onnoozels kinderen, die ik vaderloos gemaakt
heb?"
„Ik zou t maar doen."
„Weet je wat, deel jij het overlijden van de
twee kinderen maar aan m'n vrouw mee."
„Komaan," lachte ik, „dat zal ik dan maar
doen."
We gingen op weg naar z'n huis.
Guy's vrouw was uit, maar ze had een brief
voor hem achtergelaten.
„Rampzalige die ik ben!" riep Belliard in
wanhoop, „in haar ongeduld is ze de kinderen
zelf gaan halen!"
Met bevende hand scheurde hij de enveloppe
open en wilde lezen, maar hij was zóó in de
war, dat de letters voor z'n oogen dansten. Hij
reikte me den brief over en ik las de volgende
vier regels:
„Ik geloof dat je nu gestraft bent. Hoe is het
mogelijk, dat je van af den eersten dag niet
begrepen hebt dat ik wel degelijk wist dat je
mij met het verhaal van je vriend Bouillabaise
voor den gek hield?"
Dank zij de vertooning van een bioscoop
journaal in een der Madrileensche cinema's, is
de Spaansche politie er in geslaagd, een ge
vaarlijk oplichter die de Banco de Espana door
vervalschte chèques voor een kwart millioen
peseta's had opgelicht, te herkennen en ten
slotte te arrestèeren.
Voor veertien dagen had de Banco de Espana
vijf chèques uitbetaald ten bedrage van 224.000
peseta's, welke de handteekening van den mar
kies De Padiemo droegen. Deze chèques ble-
ken achteraf vervalscht te zijn. De kassier van r'
de bank verklaarde, dat hij zich nauwkeurig
wist te herinneren, hoe de man er uit zag, die
de chèques geïncasseerd had. Onder zijn ge
leide deed de politie verschillende rondgangen
in café's, theaters en bioscopen, waarvan men
vermoedde, dat de dader er zich misschien zou
ophouden.
In een der bioscopen fluisterde de kassier
plotseling den hem begeleidenden detective in
het oor: „Dat is hem." De detective verkeerde
eerst in de meening, dat de kassier een van de
toeschouwer als den misdadiger herkend had,
doch tot zjjn verwondering vernam de detec
tive, dat de kassier iemand bedoelde, die zich
onder de toeschouwers op de autorenbaan te
Barcelona bevond en welke episode zoo juist in
het journaal werd afgedraaid. De detective her
kende in den man op het witte doek een be-
ruchten Italiaanschen falsaris, Mariano Finizzo.
Naast hem was gezeten de zesentwintig-jarige
graaf De Padiemo, een neef van den markies
De Padiemo, wiens handteekening vervalscht
was.
Dank zij deze identificatie was het mogelijk
te Milaan den gTaaf De Padierno en diens mede
plichtige, die aldaar aan de autorennen deel
namen, te arresteeren.
De oude heer John Stable uit Milwaukee
(V. S.) is 103 jaar, een leeftijd, die ook in ons
land meer dan eens bereikt wordt. Merkwaar
diger dan dit is dan ook, dat Stable een zoon
van 80, een kleinzoon van 60, een achterklein
zoon van 40, een betachterkleinzoon van 22 en
een betberachterkleinzoon van 3 jaar heeft.
1 ft T 't op dit blad zijn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen f Oflfifk bij levenslange geheele ongeschiktheid tpt werken door f 7 Cf) f250*m
AllC Q001lll€ S ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen T óUUUmm verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen OU* doodelijken afloop I Af*/
bij verlies van i
een voet of een oog i
een hand f 1 O C oü verlies van een Cfï bij een breuk van f Af) bij verlies van H
een oog T L6tJ»m duim of wijsvinger t/C/»—been of arm# anderen vinger
„Hij is ook nat en ziek," gaf de dokter vrien
delijk toe. „daarom wou ik je vragen, wat heet
water klaar te zetten en vuur aan te leggen
in de ongebruikte slaapkamer. We doen beter,
juffrouw Weston niet te storen zoo laat in den
nacht. Het bed is immers opgemaakt?"
Sonoja knikte.
„Ik. denk het wel. Maar ik zal in elk geval
even gaan zien."
Met een laatsten blik naar mij verliet zij
de kamer. Savaroff trok zijn jas uit en wierp
die over de leuning van een stoel.
„Ge lijkt niet erg op uw portretten, vriend,"
zei hij.
„In deze omstandigheden kan dat geen
kwaad," antwoordde ik.
Hij lachte weer, waarbij een stel sterke, witte
tanden bloot kwamen.
„Ja, ja. Maar de kleeren en het korte haar,
hé? Die zouden aardig wat moeijlijkheden kun
nen aanbrengen. Het is gelukkig voor u, dat u
dit huis hebta opgezooh heel gelukkig. U
vind vrienden, hier.'»
Ik knikte.
Ik hield niet van dien man hij gaf al
te veel indruk van brute heerschzucht, maar
desondanks verkoos ik hem nog boven
McMurtrie.
Deze laatste onderbrak ons:
„Kom, Savaroff, neem jij mijnheer Lyndon's
andere arm, dan zullen wij hem naar boven
brengen."
Met hun hulp kwam ik uit mijn stoel
overeind en zwaar op hen leunend bereikte
ik met moeite de deur. Bij iederen stap, dien
ik deed, schoot een pijn door mijn geheele
lichaam,' want ik was zoo stijf en gekneusd,
alsof men mij overal met een stok geslagen
had. Nog meer moeite gaf de trap, maar hoe
dan ook, zij slaagden er in, mij boven te
krijgen, in een groote, spaarzaam gemeubelde
hal, dié door een enkele zwakke gloeilamp werd
verlicht.
Aan den linkerkant was een deur, half open,
en daardoor zag ik een flikkerend schijnsel van
pas aangemaakt vuur.
Zij brachten mij binnen. In de kamer stond
het meisje, Sonoja, bij een groote, gele bad
kuip, die zij op een deken had geplaatst. Zij
„Ik dacht, dat een warm bad mijnheer- Lyn
don niet onwelkom zou zijn. Het zal niet lang
duren, voor het water warm is."
„Onwelkom!" herhaalde ik dankbaar, maar ik
vond geen woorden meer om mijn gevoelens
uit te drukken en zonk neer in een gemak-
kelijken stoel, die voor het vuur geschoven
was.
Ik herinner mij vaag, dat men mij mijn natte
en vuile kleeren uittrok en dat ik even later
met een onbeschrijfelijk gevoel van weelde in
een kuip warm water lag.
Daarna was ik te bed, en iemand wreef mij
wreef mij over mijn geheele lichaam met
een warme, prikkelende stof, die de pijn uit
mijn ledematen scheen weg te nemen en mij
maakte tot een tintelend wezen vol slapende
tevredenheid.
Toen wel, toen moet ik in slaap gevallen
zijn.
Dit laatste besluit ik uit het feit, dat mijn
eerste herinnering daarna is. dat iemand
zachtjes zei:
„Maak hem niet wakker. Laat nem slapen,
zoolang als hij wil dat is het beste voor
hem."
Waarop ik, niet meer dan natuurlijk, onmid
dellijk mijn oogen opsloeg.
Dokter McMurtrie en het donkere meisje
stonden bij mijn bed naar mij te kijken. Een
oogenblik staarde ik haar eau, terwijl ik mij
afvroeg, waar ik mij bevond. Maar plot
seling herinnerde ik mij den geheelen toe
stand.
„Wel," zei de dokter kalm, „hoe gaat het
met den patiënt vandaag?"
Met eenige voorzichtigheid rekte ik mij
uit. Ik was nog betrekkelijk stijf en had een
gevoel alsof men mijn keel met schuurpapier
gewreven had, maar over het geheel voelde ik
mij beter, veel beter.
„Ik geloof niet, dat er ernstig gevaar is,"
zei ik heesch, „Hoelang heb ik geslapen?."
Hij keek op zijn horloge.
„Wanneer ik mij goed herinner," zei hij,
„viel u kort na middernacht in uw bed in
slaap. Het is nu vier uur in den middag."
Met een schok kwam ik overeind.
„Vier uur!" riep ik uit. „Goede hemel, maar
dan moet ik opstaan.... ik...."
Hij legde zijn hand op mijn schouder en zei:
„Geen dwaasheid, man! U kunt opstaan,
wanneer u daartoe in staat bent. Nu moet u
eerst wat eten."
Hij wendde zich tot het meisje:
„Wat dacht je hem te geven?".
„Er zijn eieren genoeg," zei ze, „en er is nog
visch van het ontbijt."
Zij antwoordde kort, bijna ruw, en keek mij
aan, terwijl zi) sprak. Haar manier van doen
gaf mij den indruk, dat de verhouding lusschen
haar en Mc.Murtrie niet vriendschappelijk was.
Wanneer dit juist was, verried hü daar niets
van.
„Beide dingen zijn uitstekend," zei hij op zijn
gewone toegevende wijze, „maar misschien zou
onze jonge vriend ze beide tegelijk kunnen ver
dragen."
„Ik zal dankbaar genoeg zijn voor wat ook,"
zei ik, mij tot het meisje wendend „brengt u
maar wat het makkelijkst klaar te maken."
Ze knikte en ging de kamer uit, zonder nog
iets te zeggen. Mc.Murtrie zag haar na met
even een glinstering van boosaardig vermaak
in zijn oogen naar het mij scheen.
„Ik heb het avondblad van de Daily Mail
meegebracht," zei hij, „ik dacht dat het u ge
noegen zou doen, het verslag van uw ontsnap
ping te lezen. Er staat een meesterlijk over
zicht in, van uw opmerkelijke loopbaan tot die
ongelukkige onderbreking."
Hij legde de krant op bed.
„Maar allereerst" ging hij voort, „zal ik u
even onderzoeken. Gisteravond heb ik niets
verontrustends kunnen vinden, maar het is
beter om volkomen zekerheid te hebben."
Hü onderzocht een oogenblik mijn keel. voel
de mün pols en klopte mij toen krachtig overal
op mün borst.
„Wel," zei hü tenslotte, „U hebt genoeg door
gemaakt om twee gewone menschen doodziek
te maken, maar behalve een lichte kou in het
hoofd, schijnt het u goed gedaan te hebben."
Ik ging overeind zitten en vroeg botweg:
„Dokter, wat beteekent dit alles? Wie ber.t
u? en waarom verbergt u mü voor de politie?"
Hij keek mü aan met zün merkwaardigen,
verrassenden glimlach.
„Een natuurlüke en heel gezonde nieuwsgie
righeid, münheer Lyndon", zei hü droog, „ik
hoop die te voldoen, zoodra u wat gegeten hebt.
Tot dien tüd" hü haalde de schouders op
„zult u aan de Daily Mail een interessant ge
zelschap vinden, denk ik."
Hü verliet de kamer en sloot de deur achter
zich, en een oogenblik lag ik daar met het on
aangename gevoel, dat ik in een uiterst ge
heimzinnig avontuur was verward geraakt.
Zelfs zoo ongewone menschen als dr. McMur
trie en zün vrienden, nemen in den regel geen
ontsnapte gevangenen op uit loutere vriende
lijkheid. Zü moesten een grondige reden heb
ben, om voor mü zulk een gevaar te loopen,
maar wat die reden kon zün, begreep ik in de
verste verte niet.
Ik keek de kamer rond. Het was een groot
en luchtig vertrek met ieelijke, ouderwetsche
meubels en twee vensters, die uitzicht gaven
in dezelfde richting. De platen tegen den muur
bestonden uit een oliegrafie van koning
Eduard in admiraalsuniform en verscheiden ge
kleurde en geïllustreerde wandteksten. Boven
den schoorsteenmantel hing een spiegel in ma
honiehouten lijst. Gedachteloos keek ik er een
oogenblik naar; plotseling kreeg ik echter lust
om op te staan en te küken, hoe ik er uitzag.
Ik sloeg de dekens terug en kroop uit bed. Even
was ik wat beverig toen dr stond, maar mün
beenen deden hun dienst weer naar behoeren
en voorzichtig liep ik naar den haa:a.
De eerste blik, dien ik m den spiegel wierp,
gaf mü zoo'n schok, dat ik tojna viel. Een
hoofd vol borstelig haar en een baard van drie
dagen kunnen iemand haast van zichzelf ver
vreemden, maar ik had nooi" gedacht, dat ze
mij tot zoo'n gevaarlüken schurk konden ma
ken, als die mü uit den spiegel aankeek.
Een heel kort onderzoek voldeed mü en ik
ging terug in bed, stapelde de kussens achter
mün rug en nam de Daily Mail op, die ik op
de binnenpagina opensloeg, waar groote, vet
gedrukte letters onmiddellijk mün aandacht-
trokken.
Wordt vervolgd.
f