"J
De school van juffrouw Bril
,H
100 )aa
voorCh
lll!iill!i]||lilllHllURflMMUIIIIS1IIIS1lll!IIIU1lllilllll!lllillll
SIENTJE DE GEITENHOEDSTER
HANDENARBEID
a
T
/ereR
Eerst weten, dan
eten
Domme Tiny
Negertje
Huizen bouwen
Een fijnproever
Ieder op de hoeve en zelfs in het heelè
dorp was van meening, dat Sientje, de
jongste dochter van Van Laren, voor
niets deugde.
„De goede God heeft ons wel gestraft, dat
hij ons een onnoozel, achterlijk kind heeft
gezonden," zei de boerin. „Men kan haar
niets leeren; als men haar iets voordoet,
kijkt zij nauwkeurig toe en tracht het na
te doen, want zij is gezeglijk genoeg, de
arme kleine! Maar als men haar wil uit
leggen hoe zij doen moet, kijkt zij met
groote oogen, maar zij begrijpt niets van
wat men haar zegt. Men kan haar niet
eens een weiland laten wieden; zij zou het
koren uittrekken en het onkruid laten
staan, omdat er bloemen aanzitten. Heeft
men ooit zoo'n kind gezien?"
De moeder had gelijk; Sientje had nooit
Iets kunnen leeren wat nadenken vorderde
en het eenige waar zij verstand van had,
haar liefde voor de slechte grassen, kon
toch werkelijk niet van nut zijn in het huis
houden. Hoewel zij veertien jaren oud was
en flink uit de kluiten gewassen, kon men
haar niet anders laten doen dan de geiten
hoeden. Dit vond zij niet onaangenaam;
zij volgde haar eigenzinnige dieren overal
waar zij heengingen, zonder zich ongerust
te maken welken weg zij insloegen; zij was
niet bang voor de koude of de zon, en daar
zij eenigszins stompzinnig was, bracht zij
heele dagen op het land door zonder iets
te doen of zich te vervelen. Haar moeder
had wel gedacht haar het spinnewiel te
doen bewerken, want, had zij ten laatste
gezegd, misschien heeft zij wel verstand ge
noeg om te spinnen; maar Sientje bracht
het spinnewiel altijd terug zooals zij het
had meegenomen, tenminste als zij het niet
midden op de heide had laten staan, tot
dat op het laatst men haar niet meer vroeg
om eenig werk te doen.
Waarmede hield zij zich dan bezig, ter
wijl de geiten graasden? Zij keek nauw
keurig toe naar elke plant die de dieren
met de tanden afsneden en dikwijls was er
een bloempje tusschen dat zij heel aardig
vond en waarmede zij medelijden kreeg,
waarom zij het de geit afnam en als zij
het in de hand had, bekeek zij het aan
dachtig, zonder op de geit te letten die haar
verbaasd aankeek en haar scheen te vra
gen het bloempje terug te krijgen.
Doordat zij nu de eene, dan de andere
van de duizenden bekoorlijke bloemen die
de goede God op de aarde rondzaait aan
dachtig bekeek, had zij ze op haar manier
leeren kennen, natuurlijk heel anders dan
een plantkundige of een tuinman; zij ken
de niet de namen en had zich nooit afge
vraagd of zij ergens goed voor waren; zij
hield er van en keek ze met genoegen aan,
en zij wist dat men de eene soort onder
groote boomen aantrof, de andere tusschen
de rotsen, verbrand door de zon; weer an
dere aan den rand van het water of tus
schen het mos. Niemand van de geheeïe
boerderij wist hiervan zooveel als zij.
Op een mooien lentemorgen beschouwde
zij eqn kleine bloem die zij van haar witte
geit had afgenomen; een bloem zóó tenger,
zóó teer, dat zij bijna niet durfde adem te
halen, uit vrees dat de bladeren uiteen
zouden vallen. Zij had niet gehoord dat
voetstappen naderden; zij deed een sprong
terzijde terwijl zij een kreet uitte, toen op
eens een groote hand zich naar haar uit
strekte en haar vlug de bloem afnam en
een ruw-j stem vlak bij haar oor uitriep:
Neem een stevig stuk papier in den vorm
van het voorbeeld en vouw dat zooals de
stippellijnen aangeven. Dan teeken je een
huis op de eene zijde. Als je een hooge trap
naar de deur wilt hebben, moet je, zooals
het voorbeeld aangeeft bij H, onder de
deur, die dan hoog aangebracht moet wor
den, een even breede strook losknippen.
Deze steekt aan den onderkant uit, zoodac
je bij het knippen en vouwen daarmee re
kening moet houden. Deze strook wordt dan
om en om gevouwen en de trap is klaar. Je
kunt de deur ook uitsnijden aan drie zij
den, zoodat ze open kan.
DOfODEfë
.A.«
H
„Een Veronica acimfolia! waarnaar ik
uren lang zocht! Waar heb je die gevonden
meisje?"
Sientje gaf geen antwoord op deze
vraag; zij vestigde haar verbaasde blikken
op den vrager, een kleine grijsaard, die 'n
grooten bril droeg en een pet met groote
klep; zijn kleeren hadden niets bijzonders
dan hun ouderdom en de lappen die duide
lijk bewezen dat men ze niet ontzag en er
mee liep door de doomigste struiken. Hij
had een stok in de hand en droeg 'n groote
blikken doos om den hals.
„Zeg eens, kleine, waar heb je die Vero
nica geplukt" vroeg hij Sientje opnieuw,
terwijl hij haar de bloem liet zien die hij
haar zonder een woord ontrukt had.
Sientje was van den schrik bekomen. Zij
begreep wat de oude heer bedoelde en, zon
der iets te zeggen, bracht zij hem naar een
plek waar zij meer van deze bloemen had
gezien. En terwijl de grijsaard een van deze
planten uitgroef, dacht zij meer na dan zij
haar heele leven lang gedaan had. Veroni
ca! Veronica! herhaalde zij bij zichzelf. Dit
was de naam van de bloem, een aardige
naam! Die bloem had dus een naam en zij
was ongetwijfeld kostbaar, omdat een heer,
een heer uit de stad, haar zoo voorzichtig
had uitgegraven. Zouden al de andere bloe
men ook een naam hebben?
Zij wist dadelijk wat haar te doen stond.
„Goed gedaan!" zei de oude heer, terwijl
hij met een vergenoegd gelaat opstond.
Dank je wel, meisje. Heb je hier misschien
ook een Asperula adorata gezien? Ken je
die niet? Kijk, hier is er een, maar die is
niet mooi; ik zou graag een betere heb
ben. Ah, ik zie dat je me begrijpt. Is die
hier ook te vinden?"
„Zijn dat ze?" zei Lientje, nadat zij een
twintig schreden met hem verder was ge
wandeld en hem achter een rots een bos
van de gevraagde bloemen wees.
„Juist! Zij is verstandig, die kleine meid!
En de Scilla bifolia, weet je die ook te vin
den? Kijk, hier is een afbeelding ervan."
Een eindje verder was de Scilla bifolia
te vinden. Sientje bracht den plantkundige
naar de plek en onderweg wist hij haar
aan het praten te brengen. Zij was niet
bang voor hem, en daar zij met hem sprak
over het eenige waarvan zij verstand had,
kon zij gemakkelijk een antwoord op zijn
vragen vinden. Hij bemerkte weldra dat zö
hem van veel nut kon zijn bij zijn na
sporingen en dat zij, als hij haar de af
beeldingen van de planten liet zien, de
plekken zou aanwijzen waar zij groeiden.
Hij gaf haar een geldstuk voor haar moei
te en deed haar beloven dat zij den volgen
den dag op dezelfde plek zou komen.
Sientje hield het geldstuk stevig vast dat
die heer haar gaf voor den dienst dien zij
hem bewezen had. Zij zou voor hem naar
het einde van de wereld zijn gegaan; hij
had haar geleerd dat de bloemen namen
hadden en dat het geen onkruid was, zoo
als iedereen op de hoeve en in het dorp
zeide. Haar geheugen, dat nooit iets had
onthouden, had nu geen enkelen naam die
op a eindigde laten glippen. Zij herhaalde
ze met genoegen en voorovergebogen, ter
wijl haar geiten liepen te grazen, zocht zij
opnieuw de bloemen die de oude kruidkun
dige haar had leeren kennen en noemde
ze bij haar naam als zij ze ontdekte, als
hadden zij dien kunnen hooren. Toen zij op
de hoeve teruggekomen was, borg zij haar
geld in een gat in den muur en stak daar
een steen in; zij wist niet wat zij met dit
geld zou kunnen doen, maar dacht onge
twijfeld dat zij dit in de toekomst wel zou
leeren.
Den volgenden dag ontmoette zij den ou
den heer op dezelfde plaats en zij geleidde
hem eenige weken achtereen naar de plek
ken waar de verlangde bloemen groeiden.
Hij merkte spoedig dat zij de namen van
de planten met groot gemak onthield en
dat zij zich nooit vergiste, als zij eenmaal
de bloemen die hij bedoelde had gezien,
hetzij in een boek of in gedroogden toe
stand. En dan, haar scherpe blikken waren
beter dan een vergrootglas en zij vroeg den
ouden geleerde hem hiermede van dienst
te mogen zijn; zij maakte zich dus zeer
nuttig tegenover hem en hij begon 'n groo
te vriendschap voor haar te gevoelen. Hi1
was wel niet rijk, maar hij liet zelden na,
als hij wegging, haar een geldstuk te geven
dat zij steeds stevig vasthield, hetzij uit
instinct, hetzij als aandenken aan den ou
den heer, die zoo goed voor haar was en
haar niet idioot noemde.
Op de boerderij bekommerde niemand
zich meer om haar en men bleef overtuigd
dat zij nooit ergens goed voor zou zijn.
Toen zij zekeren avond thuis kwam werd
zij alles behalve vriendelijk ontvangen, ter
wijl de huisgenooten in de grootste ont
steltenis verkeerden en zij vroeg wat er
gebeurd was. Zij had niet noodig het te
weten, zij kon het toch niet begrijpen. De
bonte koe was dood; een zoo nuttig dier
dat zooveel melk leverde en veel geld op
bracht, terwijl er menschen waren met een
blakende gezondheid en die voor vier aten
en nooit een cent inbrachten. Men moest
uiteraard een andere koe koopen, maar
waarvan? Men had nauwelijks genoeg om
de pacht te kunnen betalen. Nu wist zij het.
Zij kon er niets aan doen, dus was het niet
de moeite waard er met haar over te spre
ken; zij moest nu maar gauw gaan slapen,
om den volgenden morgen vroeg met haar
geiten weer weg te gaan.
Den volgenden dag deed de oude heer z'n
best haar uit te leggen hoe de Salvia ver-
benaca er uitzag, toen hij bemerkte dat zij
hem niet kon helpen met die te zoeken,
omdat zij geen oogenblik geluisterd had
Hij begon dus opnieuw met zijn beschrij
ving, toen zij hem opeens in de rede viel
met de onverwachte vraag:
„Hoeveel kost een koe?"
„Een koe?" riep hij en deed een paar
stappen achteruit. „Maar... dat hangt er
Illllllllliliiililliiillto
van afik heb nog nooit
een koe gekocht!"
Zij haalde uit haar zak een
oude kous, die zij bij den
voet aanvatte om den in
houd op haar schoot er uit
te laten loopen. Dit was
haar schat, brons en zilver
geld, dien zij den grijsaard
liet zien.
„Is dit genoeg om een koe
te koopen?" vroeg zij.
„Dat moet je uitrekenen!"
antwoordde de oude heer
glimlachend.
Uitrekenen! Dat was iets
anders; de arme Sientje wist
nauwelijks hoeveel vingers zij
had. Daarom moest haar
metgezel dit werk doen. Hij
kwam tot de slotsom dat zij
twaalf gulden bij elkaar had.
„Dat is veel, nietwaar;
kan ik hiervoor een koe koo
pen?"
„Neen, kindlief, een koe
kost veel meer. Maar waar
om wilt ge met alle geweld
een koe koopen?"
Sientje vertelde wat er
den vorigen dag gebeurd
was en begon te huilen, ter
wijl zij dacht aan het ver
driet van haar ouders en
lllllllll
't Giraf je ome beste vrind,
Door vriendlxjkheid zoo zeer bemind,
Was op een mooien Maandagmorgen,
Vol droefenis en nare zorgen.
Want moeder keek een beetje zuur
En zei: „Je slaat geen goed figuur,
Je bent altijd het slechtst met zingen,
En da's om uit je vel te springen,
Want zelfs met do, re, mi, fa, sol
Maak jij een mensch gewoonweg dol."
Toen nam 't Giraf je een goed besluit
En dacht: „Dat klungelen is uit,
Ik ga voortaan m'n liedjes kweelen
Als vele knappe Minnestreelen."
En werkelijk z'n kloeke bas
Klonk thans het beste in de klas.
Hij mocht alleen een liedje galmen
En won daarmee de eerepalmen.
Tot slot zei toen nog juffrouw Bril:
,Jij kunt 't best, als je maar wil."
Na 't zingen las het Nijlpaard Bas,
Tezamen met zijn vriend de Das,
Van Goudhaar, Hans en Grietje
En van een blauw Vergeet mij nietje.
Toen kwam de juffrouw voor het bord
En sprak heel zakelijk en kort
Tot hare vriendelijke dieren
Van Friezen en van Batavieren.
Nadat een uur verstreken was,
Wist elkeen wie Columbus was.
Bij 't uitgaan van de leuke school
Had iedereen de grootste jool,
Het was 'n knorren en een schaat'ren,
Een piepen en een vroolijk snaat'ren.
De ochtend wasHoeer reuze fijn
Bij juffrouw Bril in de woestijn.
Het Aapje en het jong Giraf je,
Die liepen samen op een drafje
Gezellig met den Olifant
Naar bakker Koek aan d'overkant.
de verwijten die men haar gedaan had.
„Men heeft mij gezegd dat de bonte koe
meer waard was dan ik! riep zij uit; ik wil
mijn geld geven om een andere bonte koe
te koopen!"
„Nu, nu, wees maar gerust, arme meid,
je zult een bonte koe koopen en wel met
het geld dat je zelf zult verdienen. Luister
nu eens goed: je kent de Melissa officinalis
en het koningskruid en het pijnstillend
moeskruid en de Brionia en het hondsgras?
Welnu, je hebt slechts zooveel ervan te
plukken als je kunt en ook van de andere
kruiden die ik je zal noemen, die breng je
bij een apotheker in de stad dien ik ken.
Ik zal je bij hem aanbevelen en hij zal ze
van je koopen. Je zult zien dat je binnen
een paar weken een bonte koe kunt koo
pen.
Het was een groot offer voor den ouden
heer dat hij Sientje zoo uitzond om de nut
tige kruiden op te sporen; hij had haar
liever bij zich gehouden om hem te hel
pen bij zijn studie. Maar hij had een goed
hart en had medelijden met haar verdriet;
maar hij verloor zijn leerling niet, want 't
meisje dat in weerwil van haar achterlijk
heid veel begreep, liet niet na zoodra hij
kwam haar oogst aan hem te laten zien en
hem behulpzaam te zijn.
Zij moest heel wat viooltjes, moederkruid
of duizend-guldenkruid bijeengaren om een
paar kwartjes te ontvangen; maar als men
van den morgen tot den avond plukt, maaxt
men een goeden dag. Het duurde dan ook
niet lang of de oude kous werd ronder en
toen tegen het einde van den zomer haar
ouders erover praatten om bij een geld
schieter een bedrag te leenen, teneinde 'n
uitmuntende melkkoe te koopen, een ge-
legehheid die zich niet vaak voordeed, kon
Sientje zeggen, terwijl zijtriomfantelijk
haar schat op de tafel uitspreidde: „Hier is
geld om de koe te betalen, en dat heb ik
verdiend!"
Vader en moeder geloofden hun oogen
en ooren niet. Maar zij moesten zich ge
wonnen geven en toestemmen dat de „lee-
lijke, slechte kruiden" ergens goed voor wa
ren en Sientje ook. Nu werd zij om het
hardst geprezen en zij voelde zich dien
avond gelukkig als nooit te voren.
Niemand dwarsboomde meer den smaak
van Sientje voor de kruiden; men liet haar
begaan met het leveren van geneeskrach
tige planten aan apothekers en kruidkun
digen van de stad. Dat bracht meer op dan
de gebreide goederen die zij had kunnen
maken terwijl zij de geiten hoedde. Op de
hoeve sprak men niet meer van „Sientje de
onnoozele, Sientje de idioot". Men was haar
dankbaar voor wat zij deed en begon van
haar te houden, wat haar aanmoedigde om
minder verlegen te worden, zoodat zij zacht
jes aan even verstandig werd als andere
meisjes van haar leeftijd. Haar moeder
verbaasde zich over de verandering die zij
ondergaan had; zij was er niet over uitge
praat als zij met den ouden kruidkundige
sprak, die nu en dan met Sientje mee kwam
om op de hoeve uit te rusten en eindigde
altijd met te zeggen: „Wie had ooit zooiets
kunnen denken?"
De grijsaard glimlachte en antwoordde
vriendelijk: „Ziet ge, boerin, er is niets on
nuttig. in de werken Gods, noch mensch,
noch plant: het gaat er alleen om te weten
hoe men ermee moet omgaan."
DE V. P. D.
zei Mientje van Voorden tegen
haar zuster Toos, „kun je vanmid
dag niet eens meegaan paddenstoe
len zoeken? De anderen gaan allen naar de
bioscoop."
Toos had er wel ooren naar. Ze wist, dat
Mientje thuisbleef, omdat haar vader bin
nenkort jarig was en ze al haar geld spaar
de voor een mooi geschenk. Bovendien had
Toos juist dezen Woensdag weinig te doen.
Dus togen de beide meisjes er samen op
uit, na zich van de noodige tasschen voor
zien te hebben. Voor het geval ze nog bra
men mochten vinden, hadden ze ook een
blikken bus meegenomen. Ver behoefden
ze niet te gaan. Langs den weg stonden
dichte heggen van eikenhakhout en daar
achter lagen de weilanden, waar ze hun
eersten voor
raad hoopten
te vinden. Wel
moesten ze
door prikkel
draad, maar
bij een zand
weg, die naar het dichtstbijzijnde bosch
liep, was een walletje, waar je je
langs kon laten glijden en zoo in de wei
komen. Ondanks de droogte was de wei nog
mooi groen. Kleine ronde witte plekjes we
zen de plaatsen aan, waar de weidecham
pignons groeiden. Voor alle zekerheid had
Toos de kenmerken nog eens goed van te
voren nagelezen. De hoed moest wit of een
beetje roomkleurig zijn; de plaatjes onder
den hoed rose of zwart; langs den steel
moest een ring zitten, terwijl zich in geen
geval een zak in den grond onder aan den
steel mocht bevinden. Te oude exemplaren,
waarvan de hoed van boven rimpelig be
gon te worden, lieten de meisjes staan. Ook
paddenstoelen, die
&3M
zoo week aanvoelden
en bij het door-
breken vol maden
bleken te zitten,
werden niet meegenomen. Toos liet aan
Mientje zien, hoe aardig een jonge
champignon er uitziet (fig. 1). De ring is
dan nog met den hoed verbonden en daar
door zie je dan niets van de plaatjes. In t
begin is het wel eens moeilijk zoo'n jonge
champignon van een stuifzwam (fig. 2) te
onderscheiden, maar na eenige oefening is
het niet eens meer noodig den paddenstoel
door te breken. Als kenmerk voor goede
paddenstoelen kan nog gelden, dat de hoed
geschubd mag zijn. Nooit echter mag zich
in den grond een zak bevinden; we hebben
dan te doen met
een gevaarlijken
vergiftigen pad
denstoel (fig. 3).
De oogst viel niet
tegen. Na on
geveer een uur
tje zoeken had
den ze reeds twee tasschen vol. Toen
stelde Toos voor nog even het boschje in te
gaan. Daar zouden wel evenals andere ja
ren eekhoorntjesbroodjes staan (fig. 4). Het
bleek, dat ze zich niet vergist hadden.
Twee groote exemplaren van die eigenaar
dig gevormde paddenstoelen, die buisjes in-
plaats van plaatjes hebben en een vrij
duidelijke netvormige teekening op den
steel, werden in de nog leege derde tasch
gedaan. Langs het zandpad stonden ook
r.,.#
andere paddenstoelen, namelijk panter
amanieten, kenbaar aan hun chocolade
bruine kleur met witte wratjes. De steel
werd eerst zichtbaar als de paddenstoel ge
plukt was. Aan den ring om den steel en
den zak in den grond kon je zien, dat de
panteramaniet familie is van de vliegen-
zwam (fig. 5).
Langs het zandpad stonden ook groote,
hooge braamstrui
ken. Het was wel te
merken, dat ze niet
de eenige bramen
liefhebbers waren.
Toch zaten de strui
ken zoo vol, dat de
bus in korten tijd
geheel gevuld was.
Mientje hoopte, dat
moeder er bramen
jam van zou maken, daar hield ze zoo
veel van.
Behalve de eetbare paddenstoelen namen
ze ook een stuifzwam en een panteramaniet
mee. Bij Mientje in de klas waren ze juist
met de paddenstoelen bezig en haar leeraar
had gevraagd, alle vondsten mee te bren
gen. Toos had zoo'n smaak gekregen in het
zoeken, dat ze beloofde als ze eenigszins
kon, de volgende maal, als de heele club
meeging, weer van de partij te zijn. Zoo
gingen de ijverige zoeksters zeer voldaan
huiswaarts, A. L.
Tiny is een ijdeltuitje,
Neen, daar is het eind van weg.
Altijd in den spiegel kijken
Dat is toch niet aardig, zeg!
Maar dat pronken en dat pralen
Kwam ons meisje duur te staan.
En een flink gevoelig lesje
Maakte er een einde aan.
Tiny kreeg een keurig jurkje,
Dat ze waarlijk beeldig vond.
Dus was 't heel niet te verwond'ren
Dat ze voor den spiegel stond!
Toen de straat op aan het pralen
Met het nieuwe jurkje aan;
Zou er 'n ander meisje wezen
Dat het jurkje zóó zou staan?
Met haar hoofdje in de hoogte
En haar neusje in de lucht
Zoo loopt Tiny, net als zocht ze
Al de vogels in hun vlucht!
Maar een eindje verder is er
Plots een groote diepe kuil;
Vol met zand en vieze modder
Kortom, vreeselijk vies en vuil!
Maar die kleine domme Tiny
Ziet natuurlijk daarvan niets.
Ze heft het verwaande hoofdje
In de lucht, als zocht ze iets!
Plotseling een stap, een schreeuw en...
Tiny valtnet in den kuil!
Ai, dat 's akelig, haar jurkje
Is nu gansch verkreukt en vuil!
Huilend klautert 't domme meisje
Uit den kuil, o wat verdriet
Daar is vast een duchtig standje
Van haar moesje in 't verschiet!
Heel de jurk is vies, bedorven
Neen, daar helpt geen wrijven aan
En met een gebogen hoofdje
Is ze toen naar huis gegaan.
En of moesje boos was, vrééselijk
Er volgde een flinke straf
Die het meisje, naar we hopen
Vast een duchtig lesje gaf!
Voortaan loopt die domme Tiny
Niet meer zoo verwaand op straat,
En 'k geloof stellig dat ze nooit meer
Zoolang voor den spiegel staat!
R. W.
Met drie kastanjes, wat dun gekleurd
papier, een kurk, lucifers en een
draadje kun je al een heelen neger
maken. Je begint met een lucifer aan bei
de einden aan te punten. Dan steek je hem
door een kastanje heen, zoodat aan beide
zijden de punten van den lucifer er uit ste
ken. Nu kerf je in een tweede kastanje
oogen en mond en prikt die op de ééne
punt. Vervolgens knippen we van gekleurd
papier twee rondjes. We prikken de lucifer
precies in het midden er door en binden
het papier om de kastanje met een draadje
vast. Den uitstekenden rand knippen we bij,
als die wat te groot mocht uitvallen en
buigen het kraagje dan wat omlaag. Zoo
doen we ook met het broekje. Alleen moet
hier zoo weinig mogelijk papier over het
draadje komen. De armen en beenen zijn
lucifers, de voeten en de muts van kurk.
Om het kereltje voor omvallen te be
hoeden, plak je de voeten vast op een kar
tonnetje
HET UURTJE VOOR
JEUGD
|'!SSSSSSS3SSSSSSSSSSSSSS8SSSSSS3SSS3SS3SSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSS£3£SSS^^SSSSSS^SSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSïl
S88S88?8S888>!8S2S88888S8888SS888SS«88888S8SS8888S888S»SS8SS88S88S8SSSS8SS8SüSS8SSS88SSS88SSSSSSSSSSSSSS8SS8S88S8:
T.f*
T,.J
yy \J Vtlvk"»
V *«-**•
fc.VUr.