De Christenen van Nedjran Sf*- Wat de Joden hen deden lijden 'J perziE jaak Jaarbeurs te Milaan Zuinig Hollywood Misere in plaats van luxe Nieuwe methode Chesterton en Belloc Men weet te weinig van hen Op het oogenblik zijn in Arabië de kinderen van den profeet elkaar naar de keel gevlogen. Bin Saoed, de ko lling van Arabië Saoedië en de Imann Jehia Van Jemen die beweert van Mohammed af te stammen zijn slaags geraakt, en tot nu toe dient het krijgsgeluk den koning en niet den priestervorst. Achter de scher men snelen bij Bin Saoed Engelsche invloe den een zekere rol, bij Jehia Italiaansehe. Naar de havenstad Hodeida, die evenals de haven Midi reeds in de handen van den koning is gevallen, begaven zich direct Engelsche en Italiaansehe oorlogsschepen. Het geslacht van den imann wiens Zondagsche naam is: Jehia Hamid ed Din al Moetawakkil regeert reeds biina elf eeuwen onafeebroken over Jemen. Zijn rijk omvat het Zuidelijk deel van Arabië, dat reeds door de Romeinen „Arabia Felix", d. i. „Gelukkig Arabië", genoemd werd, in tegenstelling met het veel grootere Noor delijke deel, dat zij „Arabia Petra", d. i. «Steenachtig Arabië" noemden. De twistappel tusschen de beide poten taten is niet in de laatste plaats het rijke district Nedjran, welks naam nu telkens Weer in de Reutertelegrammen genoemd Wordt maar door de meesten onzer ze ker wel voor het eerst gehoord zal worden. Eens was dit district als de woonplaats van bloeiende christengemeenten te By zantium en te Rome zeer goed bekend Want in Gelukkig Arabië had in het begin der zesde eeuw het christendom vasten voet gekregen. Kort daarna zijn de christe nen er echter uitgemoord voornamelijk onder joodschen invloed, al zijn de eigen lijke moordenaars in meerderheid geen ge boren joden geweest. Buiten de geboren joden, de nazaten van Abraham, hebben eeuwen voor en na het christendom tal van individuen, stammen en volken voor hun godsdienstig leven ge put uit de boeken van het Oude Testa ment. Veelal slechts uit de vijf boeken van Mo- zes, de eigenlijke Wet, en minder uit de profeten behalve dan bij individuen, Waarvan de kamerheer van de koningin van Candace (Dongola tusschen de Soe dan en Egypte), die door Philippus gedoopt Werd, een sterk voorbeeld is. Door hun on bekendheid met de profetische boeken wa ren de judaïseerende heidenen echter wei nig vertrouwd met de Messias-verwach- ting. In Arabië, in Abessinië en in Noord- Afrika (Barbarije) hebben tal van stam- SYRIË. JOIcv" NU BI E. ARAB'SCHI ABE.SSINIE Overzichtskaartje van Arabië men de Wet van Mozes genomen tot grond slag van hun religieus en burgerlijk leven. Zoo vindt men nog heden ten dage in Abessinië judaïseerende, joodsche stam men, die alleen geestelijke kinderen van Abraham zijn en niet naar den bloede. In het Atlasgebergte van Algiers en Ma- rocco leeft nog de traditie van deze judaï seerende hamietische stammen en de Sa maritanen, waarvan tot op den huidigen dag nog een zeker aantal voortleeft, een mengvolk van joden en heidenen, kan men in zekeren zin ook rekenen tot deze joden van niet joodsche huize. Ook in Zuid-Rus land hebben zij koninkrijken gehad. Kleine gemeenten Joodsche kooplieden zijn natuurlijk veelal de kern geweest, waaruit zich de joodsche religieuse geest die torenhoog boven dien der heidenen uitstak! verspreidde. Zooals eens het Jodendom de ver af gelegen volken bereikte, geschiedde het daarna met het christendom zij het dat dit veel meer speciaal gepredikt werd, daar de apostelgeest iets specifiek christelijks en niet iets joodsch is. Sint-Thomas zou zelfs aan de kust van Malabar gemeenten stich ten, die zich tot in onze dagen wisten staande te houden. Begrijpelijkerwijze moesten zich in die afgelegen streken bot singen voordoen tusschen de nieuwe chris tengemeenten en de joden uit de heidenen al of niet onder leiding van „rasjoden". Deze waren in die dagen trouwens ook dichter bij huis zoo algemeen, dat eens en Joden en Christenen door een keizerlijk decreet tijdelijk uit Rome verbannen wer den. Celsius, een Romeinsch schrijver die evenmin als zijn landgenooten en keizer iets van deze ruzies begrijpen kon ver meldt ze als volgt: de Joden hebben met de christenen een heel dwaas twistpunt. Het gaat over een zekeren Christos en het doet denken aan het spreekwoord: „Lie den, die ruzie maken over de schaduw van een ezel". Het meeningsverschil is ook niet belangrijk; beide partijen zijn het met elkaar eens, dat de goddelijke geest de komst van een Verlosser onder de men- schen heeft voorspeld zij zijn het ech ter met elkaar oneens over de vraag of deze Verlosser reeds al dan niet geko men is. Al te veel wordt dikwijls vergeten, dat aan de eeuwen, waarin de Christenen tel kens weer de Joden zouden verdrukken, verbolgen en vermoorden eeuwen gedu rende welke de christenen zeer dikwijls en in de liefde en in de rechtvaardigheid te kort schoten! eeuwen vooraf gegaan zijn, waarin de christenen bitter van de Joden te lijden hebben gehad. Ook bij de groote, door de Romeinsche keizers ontke tende vervolgingen, speelden zij dikwijls eene ver van passieve rol. Eerst onder Constantijn zou althans binnen de gren zen van het Romeinsche rijk hierin eene algeheele verandering komen. Het negende hoofdstuk van het eerste boek van het Corpus Juris is bijna geheel gewijd aan de beteugeling van gewelddadigheden van de Joden tegen de Christenen. Daar waar de Christenen echter niet beschermd werden door „de onmetelijke majesteit van den Romeinschen vrede" bleef hun toestand nog dikwijls zeer moeilijk. Speciaal gold dit voor Arabia Felix. Naar dit bevoorrechte land hadden zich tijdens de Joodsche oorlogen van Pompe- jus, Vespasianus en Hadrianus tal van Jo den begeven om zich door de vlucht aan het krijgsgeweld te onttrekken en zich te voegen bij hun landgenooten, die aldaar Yememtische ruiters voor ae regeeringsgebouwen van Hodeida reeds vroeger zich in verband met den Oosterschen handel hadden gevestigd. Daardoor onderging het koninkrijk der Himyarieten, dat den geheelen zuidhoek van het schiereiland Arabië omvatte, een zeer sterke infiltratie van joodsch bloed er ontstonden joodsche kolonies te Teïma, te Khaïber, te Yathrib (Medina). In de chris telijke periode ontstonden op dezelfde plaatsen ook christengemeenten ook weer uit de Joden en uit de heidenen. Constantijn stuurt er in 356 een gezant schap heen om voor deze christenen vrij heid van godsdienst te eischen. Dit wijst er op, dat in dit land de christenen talrijk geweest moeten zijn en bovendien, dat er mee een druk handelsverkeer moet hebben bestaan. Waar in die dagen de overzeesche han del met Somaliland (het wierookland), Zanzibar, Indië, Ceylon, Java en China over de Arabische havens ging, is dit laat ste zeer verklaarbaar. Het Romeinsche zwaard reikte echter niet zoo ver zuidelijk militaire hulp konden de christenen al daar hoogstens verwachten van den Abes- sinischen overwal, waar het christendom eveneens vasten voet had gekregen. De politieke toestand van het rijk der Himyarieten was in die dagen weinig be haaglijk dynastieke twisten verscheur den het. Er was niet, zooals in Abessinië, een krachtige heerscher, die zelf christen, den christenen vrijheid van godsdienst en zekerheid van have en leven kon waarbor gen. Een lid uit het oude koningsgeslacht, Dhou-Nowas, evenals zijn voorouders jood van religie, maakte zich meester van Safar, joeg er de bezetting over de kling en ver anderde de christen-kerk in een synagoog. De bisschop der Himyarieten, die te Nedjran zijn bisschopszetel had, riep nu de hulp in van den negoes van Abessinië, die inderdaad troepen gezonden blijkt te heb ben deze expeditie schijnt echter geen blijvende resultaten te hebben gehad. Dit leeren wij tenminste uit een brief van Ja cob van Saruch, den vader en dichter der Syrische kerk, waarin hij de christenen van Nedjran beklaagt terwille van wat zij van de Joden te lijden hebben en hun troostwoorden schrijft. In 523 sloeg Dhou-Nouwas het beleg voor Nedjran, daar hij deze sterkte zelf bezet ten wilde, opdat de negoes ze niet zou kunnen vermeesteren als steunpunt voor een nieuwe expeditie de Abessiniërs kwamen in die dagen bijna elk jaar aan den overkant vechten. De stad capituleer de op redelijke voorwaarden, maar nauwe lijks binnen de muren schond Dhou-Nowas deze alle. Men trachtte de mannen hun geloof te doen verzaken hen telkens weer decimeerend. De priesters, de vrou wen en de meisjes sneed men als schapen de keel af of verbrandde ze levend in een grooten kuil, waarin een ontzaglijk vuur ontstoken was. Heldhaftig gingen allen den dood in dat deze martelaressen menschen bleven, blijkt uit hun acten: een twaalfjarig prinsesje spoog Dhou-Nowas in het gezicht. Priesters, monniken, zusters, vrouwen en meisjes werden levend in den vuurpoel geworpen. Vierhonderd-zeven en-twintig personen verwierven op deze wijze den palm der martelaren. De bis schoppen van Beth-Arsam en van Rosa- pha hebben ons zeer lezenswaardige be schrijvingen nagelaten, waaruit wij deze vreeselijke scène leeren. De dialogen tus schen de martelaressen en hun kinderen, die eveneens werden omgebracht, en met Dhou-Nowas, die op zijn troon gezeten bij den vuurpoel zetelde, zijn niet zonder ont roering te lezen. Nog een eeuw later zou Mohammed in zijn Koran over dezen vuur dood spreken en de beulen vervloeken en naar het hellevuur verwijzen. Totaal wer den 4000 personen gedood 1287 kinderen beneden de vijftien jaar werden gespaard en als slaven onder de overwinnaars ver deeld. Hiermee was het christendom in Gelukkig Arabië voorgoed uitgeroeid het jodendom zou door Mohammed een lot worden bereid, dat weinig minder vree- selijk was. SAPIENS Wij ontvingen een keurig uitgevoerd propa gandanummer van de driemaandelijksehe uit gave van de Jaarbeurs te Milaan. Hierin wordt een interessant met vele foto's verlucht over zicht gegeven van de vijftiende „fiera", die in April gehouden is. lift Ibn Saud, koning der Wahabieten Hollywood is sinds geruimen tijd niet meer het land der droomen, zooals het al te vaak genoemd is. Ook hier heeft de crisis ravages aangericht, die des te vernielender wa ren, waar de luxe eertijds groot was. De maat regelen van president Roosevelt hebben na tuurlijk het land van film evenmin gespaard als welke andere industrie ook. Aanvankelijk konden die maatregelen alleen genomen wor den onder hevige protesten, doch gaandeweg kwam de resignatie over de sterren. Het was voornamelijk de populaire en oudere ster Marie Dressier, die de opdracht had economiseerend door het paradijs rond te wandelen, omdat zij meer dan wie ook het vertrouwen der collega's genoot. Sindsdien is het uit met de salarissen van een paar duizend gulden per dag. Het wordt misère in Hollywood en het aantal hui zon, waarop met groote borden „For sale" wordt aangekondigd! is legio. Deze huizen zijn geen gewone woninkjes, zelfs geen gewone flin ke huizen, maar paleizen, waar gisteren nog schatrijke stars woonden, die de halve wereld de oogen uitstaken door hun ongehoorde luxe. Weg is de-luxe. Het geld is op. De millioenen hebben hun rol gespeeld. Het huurbordje is aan de beurt. Er zijn nog sterren, die auto's koopen van enkele tienduizenden gulden. Mae West heeft zich kort geleden een pantser-auto aangeschaft nadat zij door bandieten met den dood bedreigd was. De auto, die onkwetsbaar heet, kost haar tienduizenden. Dietrich heeft een lijfgarde voor haar dochtertje, bevreesd voor kidnappers en Harold Lloyd omgaf zijn huis met een hoogen muur, waarin slechts één ingang, die bewaakt wordt door een gewapende macht, terwijl een aantal Deensche doggen in den tuin ronddar telen in afwachting van de gangsters, die zij zullen verslinden. Al deze maatregelen kosten kapitalen, maar we noemden daar groote uit zonderingen. Lloyd, Dietrich, West en nog en kele anderen kunnen zich deze weelde nog ver oorloven. De anderen niet. Die moeten ver huizen en hangen hun huis te huur. De boulevard Santa Monica, eertijds de meest schitterende woonwijk van Hollywood, is thans een verlaten, doodsche weg geworden. De bars, de dancings, waar vroeger de sterren hun orgieën vierden, zijn gesloten en de gordijnen hangen te verschieten in de zon van Califomië. Het nachtleven, eertijds het klassieke voor beeld voor alle mondaine plaatsen ter wereld, is finaal uit. Er is geen nachtleven meer in Hollywood en als de befaamde Joan Crawford, die naar de legende verhaalt, zoo ontembaar levenslustig is, dat zij als een furie door het leven danst, de bloemetjes buiten zet, dan doet zij dat in haar eigen huis. In de openbare ge legenheden krijgt zij namelijk geen kans meer, daar zou ze vrijwel alleen zitten. En een groot heid als Joan amuseert zich niet alleen. Palm Beach en Beverley Hills zijn twee wereldberoemde namen van oorden des ver- maaks, waar de grootheden van Hollywood hun week-ends plachten door te brengen. Vroeger speelde hier de zee over ontelbare menschen, die tot de schoonsten ter wereld werden ge rekend. Die pret is eveneens uit. De schoone menschen, die er komen, zijn op tien vingers te tellen en voor de rest spoelt de zee over ein- delooze stranden, triest en naargeestig voor ieder, die de gratie en de weelde van toen heb ben gekend. De eenige bedrijvigheid is die der studio's en daar is een grootere drukte waar te nemen dan vroeger zelfs. Men bezuinigt en men werkt des te harder. Men bestrijdt er de crisis met een ongehoorden werklust, al heeft deze werklust niet steeds de meest verheffende films tenge volge. Zelfs de bovengenoemde grootheden heb ben voor het grootste deel hun groot paleis moeten verlaten om af te zakken naar een kleiner paleis, dat niettemin nog steeds een paleis mag heeten. Alleen Charlie Chaplin, zego men, handhaaft zijn oude leuze, maar die heeft ook nooit zoo hartstochtelijk meegedaan aan het versmijten van geld als zoovele anderen. Zijn leven bestond voornamelijk uit hard wer ken, dag aan dag en om de zoovele jaren trok hij naar Europa om vacaptie te nemen. Tom Mix is naar de farm vertrokken. Marion Davies daarentegen blijft waar zij was, omdat zij eigenares is van een groot hotel, dat nog steeds tot de meest gefrequenteerde in Los Angeles behoort, en dat het gelukkig voor haar niet uitsluitend van de filmwereld heb ben moet. Maar we spraken hier slechts over de groo ten, d.w.z. de beroemden. Wat echter te zeggen van de kleinen, van de stumpers, die dagwerk verrichten, wier prestaties per uur betaald wor den. De millioenen, die zoolang de filmindustrie bestaat, naar Hollywood afzakten om er hun fortuin te beproeven, zijn er niet meer. Zij zijn of doodgehongerd, of verloopen, of terug gekeerd. Maar telkens weer werden zij vervan gen door andere koortsachtige dwazen, die zich stuk voor stuk tot de uitverkorenen van het lot meenden te mogen rekenen. Nu is de toestand anders. Leege treinen komen in Los Angeles aan, volle treinen met teleurgestelden vertrek ken er. Nooit zullen ze meer terugkomen, de duizenden, die al hun illusies verloren zagen gaan in kommer en honger. In al deze verschijnselen kan men goede en kwade teekenen zien. Het proces, dat Holly wood thans doormaakt is eenerzijds een zuive ring commercieel gesproken althans en kan leiden tot een gezondere, minder inpetu- euse evolutie der filmindustrie. Anderzijds kan het een begin zijn van een totalen ondergang. Er zijn ingewijden, die dit laatste vreezen en we behoeven slechts te verwijzen naar het gerucht makend artikel van James Whale, onlangs door ons besproken, om dit laatste niet onaanneme lijk te achten. Dbg. MARIE DRESSIER Tegen ongeneeslijken kanker In „The British Journal of Surgery" ver scheen in April j.L een mededeeling van A. T. Todd, die een nieuwe metho de heeft uitgedacht om ongeneeslijke ge vallen van kanker te behandelen. In ver schillende gevallen is hij daarin geslaagd. De methode bestaat hierin, dat de patiënt wordt ingespoten met colloïdale oplossin gen van selenium en van lood, oplossingen, die op een technisch buitengewoon moei lijke wijze vervaardigd worden, want bij de geringste fout worden deze oplossingen vergiftig. 48 uur na de inspuiting wordt de patiënt bestraald met Röntgenstralen; en men stelt zich voor, dat de oplossingen van selenium dan in het gezwel zijn, en door de Röntgenstralen tot een werking gebracht worden, die een doodelijken in vloed heeft op de kankercellen. 10 pCt. van de behandelde patiënten waren na 4 jaar gezond en aan het werk. Wanneer men bedenkt, dat zij allen hopeloos en opge geven waren, beteekent dit toch een fraai resultaat. Maar het doel is, eiken kanker te kunnen genezen: het zou wel eens kun nen blijken, dat de medische wetenschap hiermee te hoog gemikt heeft. S. Het is een genoegen en het is een verdriet, over deze twee mannen te schrijven. Een genoegen, omdat zij beiden genoeglijK, wijs en mannelijk zijn, maar een verdriet om dat het Nederlandsche publiek van hen nu eenmaal niet veel weten wil. Wanneer men de menschen er toe kon krijgen, Chesterton te lezen, schreef al jaren geleden een Duitscher in „Hochland", dan zou het aanschijn der aar de veranderen. Maar er zijn toch verschillende W'erken van Chesterton en Belloc in het Ne- derlandsch vertaald, zal men zeggen. Weinig inderdaad, Orthodoxie van den eerste en Over schot en Aanvoer van den laatste. Toch is Chesterton hier nog meer gelezen dan Belloc, en hij heeft ook wel eenigen invloed gehad, maar al zijn politiek en sociaal schrijfwerk Van minstens de laatste tien jaren heeft hier toch heel weinig weerklank gevonden. Met Heiloc is hetzelfde geschied, en het beste be wijs is, dat er heel weinig menschen zijn, die in hun ideeën en algemeene opvattingen den geest van Belloc weergeven. Hilaire Belloc werd in 1870 te Parijs gebo ren, als zoon van een Franschen advocaat, maar zijn moeder was een Engelsche. Drie van zijn oud-ooms hadden als generaal in de le gers van Napoleon gediend, en misschien dat dit zijn liefde vcor de strategie heeft aange spoord. Hij studeerde te Oxford, maar diende in het Fransche leger, en werd in 1903 als En- Eelsch onderdaan genaturaliseerd. In zijn jeugd heeft hij al veel gereisd, en b.v. een voetreis door de Vereenigde Staten ge maakt, nadat „oudere en slimmere mannen" hem bij het spel zijn geld afhandig gemaakt hadden. In 1896 huwde hij met een Amerikaan- Sche vrouw, die hem reeds in 1904 ontviel. Van 1906 tot 1914 was hij afgevaardigde in het La gerhuis voor de Labour-party, maar blijkbaar heeft hij geoordeeld, dat hij zijn tijd beter kon besteden, en hij heeft zich niet laten herkie zen. Het eigenlijk beroep van Belloc is geschied- Schrijver, doch men kan met recht zeggen, dat hij zijn beroep in dienst gesteld heeft van de menschheid, meer speciaal de christelijke be schaving, en ten slotte van de Kerk. De voornaamste kwaliteit van zijn werk is: «ordeel en synthese, en deze twee tezamen. Het is niet zoo. alsof het oordeel geven zijn voor naamste bezigheid is, alsof zijn persoonlijke kijk hem boven alles interesseert, en het is °ok niet zoo dat hij de geschiedenis met ge- Weld in een schema wil dwingen: het is tege lijk oordeel en syntheses. Détail-werk heeft hem nooit bijzondei bezig gehouden, behalve in éen punt n.l. de strategie. Hij is een der zeer Zeer weinige geschiedschrijvers, die iets van Haategie verstaan, en wanneer men zijn werk G. K. Chesterton over de Fransche revolutie en over Napoleon leest, dan wordt men gewaar, dat de strategie toch eigenlijk wel zeer belangrijk is, zooals ook trouwens nog Dr. Cuypers, de schrijver van „De slag aan de Marne" verdedigd heeft. Deze liefde voor de strategie past geheel in het ka rakter van Belloc: het is de liefde voor de terreinkennis, voor de nauwkeurige kennis van den tegenstander, voor de reconcentreerden aanval in het centrum, en het later afwerken van de vleugels. Deze tactiek is steeds in zijn ernstige werken terug te vinden, terwijl hij in zijn humoristische werken meer van de ver rassende aanvallen op den vleugel houdt. Tij dens den wereldoorlog was hij de meest geziene specialist in de couranten om de strategische situatie -e belichten. Hij heeft trouwens ook den oorlog op enkele maanden nauwkeurig jaren lang te voren voorspeld. Dit was slechts moge lijk, omdat hij in geen enkel slagwoord gelooft, maar de raliteit weet te onderscheiden: de gave van oordeel. Zijn publicaties zijn talrijk, en wel 90 in getal. Hij heeft speciaal geschreven over Euro- peesche, Engelsche en Fransche geschiedenis. Vooral de Fransche revolutie heeft hem ge ïnteresseerd. Hij schreef „The French Revolu tion", „Danton," „Marie Antoinette", „Robe spierre", „The last days of the French Mo narchy", „iSapolecn", Joar. of Arc", „Richelieu". Over de Engelsche geschiedenis: „History of England" (7 deelen), „Wolsey", „James II" en waarschijnlijk nog andere, mij onbekende, wer ken. Over de algemeene Europeesche bescha ving schreef hij zeer belangrijke werken: „Eu rope and the Faith", waarin verdedigd wordt dat de Europeesche beschaving met het Chris tendom staat of valt. Verder het uiterst belangrijke werk „The ser vile state", waarin aangetoond wordt, dat wij langzamerhand, alf 't zoo doorgaat, weer naar de slavernij teruggaan. (De Amsterdamsche werklooze moet het werk, dat hem wordt aan geboden, aannemen, mag niet trouwen, dan verliest hij zijn steun, de ambtenaren kunnen ten allen tijde bij hem binnenkomen, enz. Alles is volkomen redelijk en noodzakelijk, zegt men, maar waar blijft het verschil met de slavernij. Het vervaagt eiken dag.) Hij heeft een boek over het Jodenprobleem geschreven, „The Jews", dat door niemand minder dan Theodor Haecker in het Duitsch is vertaald, en naar ik meen, ook in het Nederlandsch zal verschijnen. Bekend is hier zijn werk „Survials and new Arrivals", in het Nederlandsch vertaald als Overschot en Avontuur", en handelend over de tegenwoordige en de te wachten oppositie tegen de Moederkerk: het is zoo juist en zoo wezen lijk, dat elk ontwikkeld katholiek het gelezen zou moeten hebben. Maar daarvan is geen sprake: integendeel gaat men vroolijk door, de producten van het moderne heidendom als het moderne en het „je dat" aan te prijzen, vooral in de beeldende kunsten. Belloc heeft een zeer omvattenden en veran derlijken geest: hij heeft veel reisverhalen ge schreven en plaatsbeschrijvingen, meestal met een historisch accent. Een van zijn meester werken is: „The path to Rome", een charmant en geestig verhaal van een voetreis, die hij van Nancy tot Rome gemaakt heeft. Het is opge sierd met allerlei dwaze en humoristische ver halen, b.v. met dat van den Amerikaanschen handelsman, die naar Europa kwam en de Katholieke Kerk leerde kennen. „Hij bestu deerde de Katholieke Kerk met een buitenge wone belangstelling. Hij woonde op verschil lende plaatsen de Hoogmis bij (hopende dat het verschillend zou zijn). Hij dacht dat de Kerk was, wat zij niet was, en dan weer dat zij niet was, wat zij' was. Hij sprak met arme ka tholieken, rijke katholieken, middenstandska tholieken, en ontwijkende, van goeden huize komende, arme, keurig gekleede, succesvolle katholieken; ook tot pompeuse, ijdele katho lieken; nederige, onzekere katholieken; slui pende, onhoorbare katholieken; gezonde, schreeuwende, strijdlustige katholieken; twij felmoedige, schouderophalende, maar devote katholieken; gemakkelijke, joviale en door-het' hemelsche-licht-beschenen katholieken; subtiele katholieken: vreemde katholieken en (wat u klaarblijkelijk onmogelijk voorkomt) intellec- tueele, pince-nez, nuchtere, gewrongene, analy tische, geelachtige, excentrieke katholieken: in 't kort, hij sprak met alle katholieken." Enz. Zoo iets kan alleen door een man geschreven worden, die breed van opvatting is en niet in dividualistisch is. Reisverhalen: „The Pyrenees", The Historie Thames", „The old Road". „Hills and the Sea" „The modern Traveller" „Esto Perpetua", „The Cruise of the Nona". Ja over de zee en de ber gen raakt hij niet uitgepraat; maar hij was in zijn tijd van Oxford dan ook een eerste roeier en zeiler en sportsman. Een aantal satyrische romans, waarin de po litiek bespot wordt: „Fongo and The Buil" „Mr. Clutterbucks Election", „A Change in the Cabinet"; verder de bekende z.g. Chesterbel- locs, humoristische verhalen, door Belloc ge schreven en door Chesterton geïllustreerd. En kele daarvan zijn in Nederland nog al bekend: „The Emerald", „The Haunted Hause", „Mr. Fetre", „The Missing Masterpiece". „Sha dowed". Dan natuurlijk de geheele reeks kleine opstel len, die soms zeer ernstig zijn, maar bijna steeds zeer ernstige zaken op humoristische wijze behandelen, en waarvan alreeds de titel getuigenis aflegt van den vreemdsoortigen in houd, b.v. „This and that and the other", „On Something" „On Everything", „On nothing and kindred subjects", „On", „First and Last". Ze zijn buitengewoon geestig, en spelen steeds kat en muis met den lezer. Van zijn satyrische werken vermelden we ook nog: „Mrs. Markhams New History of England", gesprekken tusschen een mevrouw en haar twee kinderen, waarin de meest dwaze vooroordeelen op ontzagwekkende wijze aan de kinderen worden ingeprent. Het gaat over de politie, over beleggingen, over kangoeroe's, mu ziek, over den geest van Locarno, over adellijke titels, over de sociale verzekeringen. Voor de rest, en met voorbijgaan van vele andere werken, zij nog vermeld dat hij enkele verzenbundels uitgegeven heeft, waarvan eenige zeer geprezen worden, en reeds in de bloem lezingen zijr. overgegaan. Zijn eerste werken waren wel kinderboeken „The Bad Childs Book of Bearts' en „More Beasts for Worse Chil dren". En bij deze opsomming willen wij het laten. Chesterton en Belloc zijn gezworen vrienden, dat weet de geheele wereld. Chesterton is in 1874 geboren, en is dus nu zestig jaar. Hij kwam op de St. Pauls school en in de Slade school of Art, waar hij kunstgeschiedenis leer de. Hij begon als journalist en werkte van 1900 —1912 geregeld mede aan de „Daily News", het liberale blad, en bestreed daarin het liberalis me; in 1913 werkte hij aan de „Daily Herald" het Labour-blad, en was het ook met die poli tiek niet eens. Minstens twintig jaar geleden stichtte hij met zijn broer, Cecil Chesterton, die o. a. een mooie korte geschiedenis van Amerika schreef, het tijdschrift „The Eye-Wit- ness" („De Ooggetuige"), speciaal over politiek en gericht tegen de parlementaire corruptie. Het Marconi-schandaal is daarin behandeld en gepubliceerd. Later werd dit blad omgezet in „The New Witness", en nog later in „G. K.'s Weekly", met goedkooper abonnementsprijs en een grooter circulatie. Het dient tevens min of meer als orgaan voor de Distributist-Society. Chesterton en zijn medewerkers, waaronder allerlei artisten, geleerden en ook ordesgeeste lijken, zijn er vast van overtuigd, dat de eco nomische en sociale gezondmaking van Europa, en in het bijzonder van Engeland, slechts ge schieden kan, indien de massa der menschen weer over privaatbezit, en liefst over eigen productiemiddelen, beschikken. Hij zoekt het heil niet m een kapitalistischen uitbouw en versteviging, of in een al of niet gecamoufleerd staatssocialisme, maar in de uitbreiding van zelfstandige menschen, evenwel met gilden of, zooals men het thans noemt, met corporaties. Hij is zijn tijd een heel stuk vooruit geweest, en het is zeker, dat zijn naam als socioloog later in groote eere zal komen. Voor dit ideaal werkt hij als een paard. Ieder mensch, of liever ieder man behoort een specialisme te hebben, en het zijne is eigenlijk de Engelsche literatuur. Hij schreef boeken over Chaucer, Dickens, Browning, R. C. Stevenson, Kipling, Shaw en anderen, en een heel mooi boekje over The Victorian Age in Literature. Verder een aantal romans, detec- tiververhalen en enkele verzenbundels. Van de romans is „The Flying Inn" misschien de beste, maar ook de „Napoleon of Nothinghill" is heel mooi. De detective-verhalen over Pater Brown, ,The wisdom of Father Brown", „The inno cence of F. B.", „The incredulity of F. B.", zijn terecht beroemd geworden om hun ontstellende knapheid, maar grootscher zijn nog de ver halen van „The man who knew too much". Chesterton is vooral groot als apologeet, en dat in den strikten zin van het woord. Men- schelijkerwijze gesproken is hij tot de Kerk ge komen, omdat hij de dwaasheid van haar te genstanders inzag. Zeer bekend zijn zijn andere werken. „Heretics", en vooral „Orthodoxy", en voor nieuwere werken vermeld ik zijn boek over Eugenese „Eugenics". Het was mij een verras sing, te bemerken dat prof. Th. van Leeuwen, professor in de huid- en geslachtsziekten te Utrecht, toen hij voor den Nationalen Vrou wenraad sprak over „Geneeskundig onderzoek voor het huwelijk", de ideeën van Chesterton op uitstekende wijze vertolkte. Zijn apologie gaat in den regel uit van de humaniteitsgedachte, en in dien zin zijn ook zijn sociologische en maatschappelijke werken geschreven. Zeer goed is vooral „What's wrong with the world", en ook sociologisch „The Outline of Sanity". Hilaire Belloc Een groot aantal opstellen van hem zijn ge bundeld in o. a. „A miscellany of men", „The defendant", „A shilling for my thoughts", „Ge nerally Speaking", .Alarms and Discussions", „Fancies versus Fads", „The Uses of Diversity A Gleaming Cohort". Vermelden wij nog zijn boeken over „Thomas van Aquino", „Franciscus van Assisi", „The new Jerusalem", What I saw in America", zijn boek over Rome. Chesterton is een man van een enorm groot en fijn verstand. Hij is geen vakgeleerde en schrijft geen leerboeken, maar wanneer men hem opmerkzaam leest, bemerkt men eerst de diepzinnigheid, en vooral de logica van zijn denkbeelden. Hetgeen hij zegt, kan men steeds verder vervolgen en nagaan, en dan eerst be merkt men, hoe voorzichtig deze wilde schrij ver zich uitdrukt. Waarschijnlijk is er thans in Europa geen mensch, die een scherper verstand heeft dan Chesterton. Nu zijn ze beiden, Belloc en Chesterton, door den Paus geadeld. Tezamen. En dat doet ons vragen wat hen beiden verbindt. Dat is in de allereerste plaats hun groote zin voor ortho doxie, en daarin zijn ze beiden geniaal. Men kan orthodox zijn, door geregeld de geijkte dogmatische formules te herhalen, maar om een juiste en orthodoxe opvatting te hebben op het gebied van de geschiedenis, de letterkunde en de beeldende kunsten, om nooit iets te zeg gen, dat rechtstreeks of zijdelings met de ware leer in strijd komt, en toch tientallen en tien tallen boeken te schrijven over de meest ver schillende onderwerpen, boeken niet alleen van beschrijving, maar van synthese, kritiek en oor deel zie daarvoor moet men een sterk instinct van orthodoxie hebben, en hoevelen zijn er niet die door vrees onorthodox te wor den, teruggehouden worden om ook maar iets te publiceeren. De orthodoxie, dat is net levend besef van de idee en de realiteit van de Kerk is hier in merg en been getrokken. Een tweede, wat zij gemeen hebben, is hun groot patriottisme, in 's Hemels naam niet natio nalisme, maar eenvoudige hef de voor het vader land. Dit is ook de reden, waarom zij niet slechts voor een katholiek publiek spreken, hetgeen b.v. met katholieke schrijvers hier nog te veel het geval is. Een derde ding dat zij gemeen hebben, is hun liefde voor de democratie, niet m den zin van parlementarisme, maar in liefde voor het volk en waardeering van den gewonen man. Dit valt natuurlijk terstond samen met de naastenliefde en de nederigheid van den Christen. Ten laatste een geweldige werkkracht, een ijver, en een onweerstaanbaar goed humeur, vooral bij Chesterton, maar ook bij Belloc, den feilen en verbeten strijder. Het adelspakje zal hun overigens slecht staan, -'rees ik. Chesterton is te dik en Belloc lijkt te veel op een ouden bokser. Maar dat doet niets ter zake. Zij hebben de hun toe komende eer ontvangen. T. S.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1934 | | pagina 15