De Christenen van Nedjran
Sf*-
Wat de Joden hen deden
lijden
'J perziE
jaak
Jaarbeurs te Milaan
Zuinig Hollywood
Misere in plaats van luxe
Nieuwe methode
Chesterton en Belloc
Men weet te weinig van hen
Op het oogenblik zijn in Arabië de
kinderen van den profeet elkaar naar
de keel gevlogen. Bin Saoed, de ko
lling van Arabië Saoedië en de Imann Jehia
Van Jemen die beweert van Mohammed
af te stammen zijn slaags geraakt, en
tot nu toe dient het krijgsgeluk den koning
en niet den priestervorst. Achter de scher
men snelen bij Bin Saoed Engelsche invloe
den een zekere rol, bij Jehia Italiaansehe.
Naar de havenstad Hodeida, die evenals de
haven Midi reeds in de handen van den
koning is gevallen, begaven zich direct
Engelsche en Italiaansehe oorlogsschepen.
Het geslacht van den imann wiens
Zondagsche naam is: Jehia Hamid ed Din
al Moetawakkil regeert reeds biina elf
eeuwen onafeebroken over Jemen. Zijn rijk
omvat het Zuidelijk deel van Arabië, dat
reeds door de Romeinen „Arabia Felix",
d. i. „Gelukkig Arabië", genoemd werd, in
tegenstelling met het veel grootere Noor
delijke deel, dat zij „Arabia Petra", d. i.
«Steenachtig Arabië" noemden.
De twistappel tusschen de beide poten
taten is niet in de laatste plaats het rijke
district Nedjran, welks naam nu telkens
Weer in de Reutertelegrammen genoemd
Wordt maar door de meesten onzer ze
ker wel voor het eerst gehoord zal worden.
Eens was dit district als de woonplaats
van bloeiende christengemeenten te By
zantium en te Rome zeer goed bekend
Want in Gelukkig Arabië had in het begin
der zesde eeuw het christendom vasten
voet gekregen. Kort daarna zijn de christe
nen er echter uitgemoord voornamelijk
onder joodschen invloed, al zijn de eigen
lijke moordenaars in meerderheid geen ge
boren joden geweest.
Buiten de geboren joden, de nazaten van
Abraham, hebben eeuwen voor en na het
christendom tal van individuen, stammen
en volken voor hun godsdienstig leven ge
put uit de boeken van het Oude Testa
ment.
Veelal slechts uit de vijf boeken van Mo-
zes, de eigenlijke Wet, en minder uit de
profeten behalve dan bij individuen,
Waarvan de kamerheer van de koningin
van Candace (Dongola tusschen de Soe
dan en Egypte), die door Philippus gedoopt
Werd, een sterk voorbeeld is. Door hun on
bekendheid met de profetische boeken wa
ren de judaïseerende heidenen echter wei
nig vertrouwd met de Messias-verwach-
ting.
In Arabië, in Abessinië en in Noord-
Afrika (Barbarije) hebben tal van stam-
SYRIË.
JOIcv"
NU BI E.
ARAB'SCHI
ABE.SSINIE
Overzichtskaartje van Arabië
men de Wet van Mozes genomen tot grond
slag van hun religieus en burgerlijk leven.
Zoo vindt men nog heden ten dage in
Abessinië judaïseerende, joodsche stam
men, die alleen geestelijke kinderen van
Abraham zijn en niet naar den bloede.
In het Atlasgebergte van Algiers en Ma-
rocco leeft nog de traditie van deze judaï
seerende hamietische stammen en de Sa
maritanen, waarvan tot op den huidigen
dag nog een zeker aantal voortleeft, een
mengvolk van joden en heidenen, kan men
in zekeren zin ook rekenen tot deze joden
van niet joodsche huize. Ook in Zuid-Rus
land hebben zij koninkrijken gehad.
Kleine gemeenten Joodsche kooplieden
zijn natuurlijk veelal de kern geweest,
waaruit zich de joodsche religieuse geest
die torenhoog boven dien der heidenen
uitstak! verspreidde.
Zooals eens het Jodendom de ver af
gelegen volken bereikte, geschiedde het
daarna met het christendom zij het dat
dit veel meer speciaal gepredikt werd, daar
de apostelgeest iets specifiek christelijks
en niet iets joodsch is. Sint-Thomas zou zelfs
aan de kust van Malabar gemeenten stich
ten, die zich tot in onze dagen wisten
staande te houden. Begrijpelijkerwijze
moesten zich in die afgelegen streken bot
singen voordoen tusschen de nieuwe chris
tengemeenten en de joden uit de heidenen
al of niet onder leiding van „rasjoden".
Deze waren in die dagen trouwens ook
dichter bij huis zoo algemeen, dat eens en
Joden en Christenen door een keizerlijk
decreet tijdelijk uit Rome verbannen wer
den.
Celsius, een Romeinsch schrijver die
evenmin als zijn landgenooten en keizer
iets van deze ruzies begrijpen kon ver
meldt ze als volgt: de Joden hebben met
de christenen een heel dwaas twistpunt.
Het gaat over een zekeren Christos en het
doet denken aan het spreekwoord: „Lie
den, die ruzie maken over de schaduw van
een ezel". Het meeningsverschil is ook niet
belangrijk; beide partijen zijn het met
elkaar eens, dat de goddelijke geest de
komst van een Verlosser onder de men-
schen heeft voorspeld zij zijn het ech
ter met elkaar oneens over de vraag of
deze Verlosser reeds al dan niet geko
men is.
Al te veel wordt dikwijls vergeten, dat
aan de eeuwen, waarin de Christenen tel
kens weer de Joden zouden verdrukken,
verbolgen en vermoorden eeuwen gedu
rende welke de christenen zeer dikwijls en
in de liefde en in de rechtvaardigheid te
kort schoten! eeuwen vooraf gegaan
zijn, waarin de christenen bitter van de
Joden te lijden hebben gehad. Ook bij de
groote, door de Romeinsche keizers ontke
tende vervolgingen, speelden zij dikwijls
eene ver van passieve rol. Eerst onder
Constantijn zou althans binnen de gren
zen van het Romeinsche rijk hierin eene
algeheele verandering komen. Het negende
hoofdstuk van het eerste boek van het
Corpus Juris is bijna geheel gewijd aan de
beteugeling van gewelddadigheden van de
Joden tegen de Christenen. Daar waar de
Christenen echter niet beschermd werden
door „de onmetelijke majesteit van den
Romeinschen vrede" bleef hun toestand
nog dikwijls zeer moeilijk. Speciaal gold
dit voor Arabia Felix.
Naar dit bevoorrechte land hadden zich
tijdens de Joodsche oorlogen van Pompe-
jus, Vespasianus en Hadrianus tal van Jo
den begeven om zich door de vlucht aan
het krijgsgeweld te onttrekken en zich te
voegen bij hun landgenooten, die aldaar
Yememtische ruiters voor ae regeeringsgebouwen van Hodeida
reeds vroeger zich in verband met den
Oosterschen handel hadden gevestigd.
Daardoor onderging het koninkrijk der
Himyarieten, dat den geheelen zuidhoek van
het schiereiland Arabië omvatte, een zeer
sterke infiltratie van joodsch bloed er
ontstonden joodsche kolonies te Teïma, te
Khaïber, te Yathrib (Medina). In de chris
telijke periode ontstonden op dezelfde
plaatsen ook christengemeenten ook
weer uit de Joden en uit de heidenen.
Constantijn stuurt er in 356 een gezant
schap heen om voor deze christenen vrij
heid van godsdienst te eischen. Dit wijst er
op, dat in dit land de christenen talrijk
geweest moeten zijn en bovendien, dat er
mee een druk handelsverkeer moet hebben
bestaan.
Waar in die dagen de overzeesche han
del met Somaliland (het wierookland),
Zanzibar, Indië, Ceylon, Java en China
over de Arabische havens ging, is dit laat
ste zeer verklaarbaar. Het Romeinsche
zwaard reikte echter niet zoo ver zuidelijk
militaire hulp konden de christenen al
daar hoogstens verwachten van den Abes-
sinischen overwal, waar het christendom
eveneens vasten voet had gekregen.
De politieke toestand van het rijk der
Himyarieten was in die dagen weinig be
haaglijk dynastieke twisten verscheur
den het. Er was niet, zooals in Abessinië,
een krachtige heerscher, die zelf christen,
den christenen vrijheid van godsdienst en
zekerheid van have en leven kon waarbor
gen. Een lid uit het oude koningsgeslacht,
Dhou-Nowas, evenals zijn voorouders jood
van religie, maakte zich meester van Safar,
joeg er de bezetting over de kling en ver
anderde de christen-kerk in een synagoog.
De bisschop der Himyarieten, die te
Nedjran zijn bisschopszetel had, riep nu de
hulp in van den negoes van Abessinië, die
inderdaad troepen gezonden blijkt te heb
ben deze expeditie schijnt echter geen
blijvende resultaten te hebben gehad. Dit
leeren wij tenminste uit een brief van Ja
cob van Saruch, den vader en dichter der
Syrische kerk, waarin hij de christenen
van Nedjran beklaagt terwille van wat zij
van de Joden te lijden hebben en hun
troostwoorden schrijft.
In 523 sloeg Dhou-Nouwas het beleg voor
Nedjran, daar hij deze sterkte zelf bezet
ten wilde, opdat de negoes ze niet zou
kunnen vermeesteren als steunpunt voor
een nieuwe expeditie de Abessiniërs
kwamen in die dagen bijna elk jaar aan
den overkant vechten. De stad capituleer
de op redelijke voorwaarden, maar nauwe
lijks binnen de muren schond Dhou-Nowas
deze alle. Men trachtte de mannen hun
geloof te doen verzaken hen telkens
weer decimeerend. De priesters, de vrou
wen en de meisjes sneed men als schapen
de keel af of verbrandde ze levend in een
grooten kuil, waarin een ontzaglijk vuur
ontstoken was. Heldhaftig gingen allen
den dood in dat deze martelaressen
menschen bleven, blijkt uit hun acten: een
twaalfjarig prinsesje spoog Dhou-Nowas in
het gezicht. Priesters, monniken, zusters,
vrouwen en meisjes werden levend in den
vuurpoel geworpen. Vierhonderd-zeven
en-twintig personen verwierven op deze
wijze den palm der martelaren. De bis
schoppen van Beth-Arsam en van Rosa-
pha hebben ons zeer lezenswaardige be
schrijvingen nagelaten, waaruit wij deze
vreeselijke scène leeren. De dialogen tus
schen de martelaressen en hun kinderen,
die eveneens werden omgebracht, en met
Dhou-Nowas, die op zijn troon gezeten bij
den vuurpoel zetelde, zijn niet zonder ont
roering te lezen. Nog een eeuw later zou
Mohammed in zijn Koran over dezen vuur
dood spreken en de beulen vervloeken en
naar het hellevuur verwijzen. Totaal wer
den 4000 personen gedood 1287 kinderen
beneden de vijftien jaar werden gespaard
en als slaven onder de overwinnaars ver
deeld. Hiermee was het christendom in
Gelukkig Arabië voorgoed uitgeroeid
het jodendom zou door Mohammed een
lot worden bereid, dat weinig minder vree-
selijk was. SAPIENS
Wij ontvingen een keurig uitgevoerd propa
gandanummer van de driemaandelijksehe uit
gave van de Jaarbeurs te Milaan. Hierin wordt
een interessant met vele foto's verlucht over
zicht gegeven van de vijftiende „fiera", die in
April gehouden is.
lift
Ibn Saud, koning der Wahabieten
Hollywood is sinds geruimen tijd niet meer
het land der droomen, zooals het al te
vaak genoemd is. Ook hier heeft de crisis
ravages aangericht, die des te vernielender wa
ren, waar de luxe eertijds groot was. De maat
regelen van president Roosevelt hebben na
tuurlijk het land van film evenmin gespaard
als welke andere industrie ook. Aanvankelijk
konden die maatregelen alleen genomen wor
den onder hevige protesten, doch gaandeweg
kwam de resignatie over de sterren. Het was
voornamelijk de populaire en oudere ster Marie
Dressier, die de opdracht had economiseerend
door het paradijs rond te wandelen, omdat zij
meer dan wie ook het vertrouwen der collega's
genoot. Sindsdien is het uit met de salarissen
van een paar duizend gulden per dag. Het
wordt misère in Hollywood en het aantal hui
zon, waarop met groote borden „For sale"
wordt aangekondigd! is legio. Deze huizen zijn
geen gewone woninkjes, zelfs geen gewone flin
ke huizen, maar paleizen, waar gisteren nog
schatrijke stars woonden, die de halve wereld de
oogen uitstaken door hun ongehoorde luxe.
Weg is de-luxe. Het geld is op. De millioenen
hebben hun rol gespeeld. Het huurbordje is
aan de beurt.
Er zijn nog sterren, die auto's koopen van
enkele tienduizenden gulden. Mae West heeft
zich kort geleden een pantser-auto aangeschaft
nadat zij door bandieten met den dood bedreigd
was. De auto, die onkwetsbaar heet, kost haar
tienduizenden. Dietrich heeft een lijfgarde voor
haar dochtertje, bevreesd voor kidnappers en
Harold Lloyd omgaf zijn huis met een hoogen
muur, waarin slechts één ingang, die bewaakt
wordt door een gewapende macht, terwijl een
aantal Deensche doggen in den tuin ronddar
telen in afwachting van de gangsters, die zij
zullen verslinden. Al deze maatregelen kosten
kapitalen, maar we noemden daar groote uit
zonderingen. Lloyd, Dietrich, West en nog en
kele anderen kunnen zich deze weelde nog ver
oorloven. De anderen niet. Die moeten ver
huizen en hangen hun huis te huur.
De boulevard Santa Monica, eertijds de
meest schitterende woonwijk van Hollywood, is
thans een verlaten, doodsche weg geworden. De
bars, de dancings, waar vroeger de sterren hun
orgieën vierden, zijn gesloten en de gordijnen
hangen te verschieten in de zon van Califomië.
Het nachtleven, eertijds het klassieke voor
beeld voor alle mondaine plaatsen ter wereld,
is finaal uit. Er is geen nachtleven meer in
Hollywood en als de befaamde Joan Crawford,
die naar de legende verhaalt, zoo ontembaar
levenslustig is, dat zij als een furie door het
leven danst, de bloemetjes buiten zet, dan doet
zij dat in haar eigen huis. In de openbare ge
legenheden krijgt zij namelijk geen kans meer,
daar zou ze vrijwel alleen zitten. En een groot
heid als Joan amuseert zich niet alleen.
Palm Beach en Beverley Hills zijn twee
wereldberoemde namen van oorden des ver-
maaks, waar de grootheden van Hollywood hun
week-ends plachten door te brengen. Vroeger
speelde hier de zee over ontelbare menschen,
die tot de schoonsten ter wereld werden ge
rekend. Die pret is eveneens uit. De schoone
menschen, die er komen, zijn op tien vingers
te tellen en voor de rest spoelt de zee over ein-
delooze stranden, triest en naargeestig voor
ieder, die de gratie en de weelde van toen heb
ben gekend.
De eenige bedrijvigheid is die der studio's en
daar is een grootere drukte waar te nemen dan
vroeger zelfs. Men bezuinigt en men werkt des
te harder. Men bestrijdt er de crisis met een
ongehoorden werklust, al heeft deze werklust
niet steeds de meest verheffende films tenge
volge. Zelfs de bovengenoemde grootheden heb
ben voor het grootste deel hun groot paleis
moeten verlaten om af te zakken naar een
kleiner paleis, dat niettemin nog steeds een
paleis mag heeten. Alleen Charlie Chaplin, zego
men, handhaaft zijn oude leuze, maar die heeft
ook nooit zoo hartstochtelijk meegedaan aan
het versmijten van geld als zoovele anderen.
Zijn leven bestond voornamelijk uit hard wer
ken, dag aan dag en om de zoovele jaren trok
hij naar Europa om vacaptie te nemen.
Tom Mix is naar de farm vertrokken. Marion
Davies daarentegen blijft waar zij was, omdat
zij eigenares is van een groot hotel, dat nog
steeds tot de meest gefrequenteerde in Los
Angeles behoort, en dat het gelukkig voor
haar niet uitsluitend van de filmwereld heb
ben moet.
Maar we spraken hier slechts over de groo
ten, d.w.z. de beroemden. Wat echter te zeggen
van de kleinen, van de stumpers, die dagwerk
verrichten, wier prestaties per uur betaald wor
den. De millioenen, die zoolang de filmindustrie
bestaat, naar Hollywood afzakten om er hun
fortuin te beproeven, zijn er niet meer. Zij
zijn of doodgehongerd, of verloopen, of terug
gekeerd. Maar telkens weer werden zij vervan
gen door andere koortsachtige dwazen, die zich
stuk voor stuk tot de uitverkorenen van het lot
meenden te mogen rekenen. Nu is de toestand
anders. Leege treinen komen in Los Angeles
aan, volle treinen met teleurgestelden vertrek
ken er. Nooit zullen ze meer terugkomen, de
duizenden, die al hun illusies verloren zagen
gaan in kommer en honger.
In al deze verschijnselen kan men goede en
kwade teekenen zien. Het proces, dat Holly
wood thans doormaakt is eenerzijds een zuive
ring commercieel gesproken althans en
kan leiden tot een gezondere, minder inpetu-
euse evolutie der filmindustrie. Anderzijds kan
het een begin zijn van een totalen ondergang. Er
zijn ingewijden, die dit laatste vreezen en we
behoeven slechts te verwijzen naar het gerucht
makend artikel van James Whale, onlangs door
ons besproken, om dit laatste niet onaanneme
lijk te achten.
Dbg.
MARIE DRESSIER
Tegen ongeneeslijken kanker
In „The British Journal of Surgery" ver
scheen in April j.L een mededeeling
van A. T. Todd, die een nieuwe metho
de heeft uitgedacht om ongeneeslijke ge
vallen van kanker te behandelen. In ver
schillende gevallen is hij daarin geslaagd.
De methode bestaat hierin, dat de patiënt
wordt ingespoten met colloïdale oplossin
gen van selenium en van lood, oplossingen,
die op een technisch buitengewoon moei
lijke wijze vervaardigd worden, want bij
de geringste fout worden deze oplossingen
vergiftig. 48 uur na de inspuiting wordt
de patiënt bestraald met Röntgenstralen;
en men stelt zich voor, dat de oplossingen
van selenium dan in het gezwel zijn, en
door de Röntgenstralen tot een werking
gebracht worden, die een doodelijken in
vloed heeft op de kankercellen. 10 pCt. van
de behandelde patiënten waren na 4 jaar
gezond en aan het werk. Wanneer men
bedenkt, dat zij allen hopeloos en opge
geven waren, beteekent dit toch een fraai
resultaat. Maar het doel is, eiken kanker te
kunnen genezen: het zou wel eens kun
nen blijken, dat de medische wetenschap
hiermee te hoog gemikt heeft. S.
Het is een genoegen en het is een verdriet,
over deze twee mannen te schrijven. Een
genoegen, omdat zij beiden genoeglijK,
wijs en mannelijk zijn, maar een verdriet om
dat het Nederlandsche publiek van hen nu
eenmaal niet veel weten wil. Wanneer men de
menschen er toe kon krijgen, Chesterton te
lezen, schreef al jaren geleden een Duitscher
in „Hochland", dan zou het aanschijn der aar
de veranderen. Maar er zijn toch verschillende
W'erken van Chesterton en Belloc in het Ne-
derlandsch vertaald, zal men zeggen. Weinig
inderdaad, Orthodoxie van den eerste en Over
schot en Aanvoer van den laatste. Toch is
Chesterton hier nog meer gelezen dan Belloc,
en hij heeft ook wel eenigen invloed gehad,
maar al zijn politiek en sociaal schrijfwerk
Van minstens de laatste tien jaren heeft hier
toch heel weinig weerklank gevonden. Met
Heiloc is hetzelfde geschied, en het beste be
wijs is, dat er heel weinig menschen zijn, die
in hun ideeën en algemeene opvattingen den
geest van Belloc weergeven.
Hilaire Belloc werd in 1870 te Parijs gebo
ren, als zoon van een Franschen advocaat,
maar zijn moeder was een Engelsche. Drie van
zijn oud-ooms hadden als generaal in de le
gers van Napoleon gediend, en misschien dat
dit zijn liefde vcor de strategie heeft aange
spoord. Hij studeerde te Oxford, maar diende
in het Fransche leger, en werd in 1903 als En-
Eelsch onderdaan genaturaliseerd.
In zijn jeugd heeft hij al veel gereisd, en b.v.
een voetreis door de Vereenigde Staten ge
maakt, nadat „oudere en slimmere mannen"
hem bij het spel zijn geld afhandig gemaakt
hadden. In 1896 huwde hij met een Amerikaan-
Sche vrouw, die hem reeds in 1904 ontviel. Van
1906 tot 1914 was hij afgevaardigde in het La
gerhuis voor de Labour-party, maar blijkbaar
heeft hij geoordeeld, dat hij zijn tijd beter kon
besteden, en hij heeft zich niet laten herkie
zen.
Het eigenlijk beroep van Belloc is geschied-
Schrijver, doch men kan met recht zeggen, dat
hij zijn beroep in dienst gesteld heeft van de
menschheid, meer speciaal de christelijke be
schaving, en ten slotte van de Kerk.
De voornaamste kwaliteit van zijn werk is:
«ordeel en synthese, en deze twee tezamen. Het
is niet zoo. alsof het oordeel geven zijn voor
naamste bezigheid is, alsof zijn persoonlijke
kijk hem boven alles interesseert, en het is
°ok niet zoo dat hij de geschiedenis met ge-
Weld in een schema wil dwingen: het is tege
lijk oordeel en syntheses. Détail-werk heeft
hem nooit bijzondei bezig gehouden, behalve in
éen punt n.l. de strategie. Hij is een der zeer
Zeer weinige geschiedschrijvers, die iets van
Haategie verstaan, en wanneer men zijn werk
G. K. Chesterton
over de Fransche revolutie en over Napoleon
leest, dan wordt men gewaar, dat de strategie
toch eigenlijk wel zeer belangrijk is, zooals ook
trouwens nog Dr. Cuypers, de schrijver van
„De slag aan de Marne" verdedigd heeft. Deze
liefde voor de strategie past geheel in het ka
rakter van Belloc: het is de liefde voor de
terreinkennis, voor de nauwkeurige kennis van
den tegenstander, voor de reconcentreerden
aanval in het centrum, en het later afwerken
van de vleugels. Deze tactiek is steeds in zijn
ernstige werken terug te vinden, terwijl hij in
zijn humoristische werken meer van de ver
rassende aanvallen op den vleugel houdt. Tij
dens den wereldoorlog was hij de meest geziene
specialist in de couranten om de strategische
situatie -e belichten. Hij heeft trouwens ook den
oorlog op enkele maanden nauwkeurig jaren
lang te voren voorspeld. Dit was slechts moge
lijk, omdat hij in geen enkel slagwoord gelooft,
maar de raliteit weet te onderscheiden: de gave
van oordeel.
Zijn publicaties zijn talrijk, en wel 90 in
getal. Hij heeft speciaal geschreven over Euro-
peesche, Engelsche en Fransche geschiedenis.
Vooral de Fransche revolutie heeft hem ge
ïnteresseerd. Hij schreef „The French Revolu
tion", „Danton," „Marie Antoinette", „Robe
spierre", „The last days of the French Mo
narchy", „iSapolecn", Joar. of Arc", „Richelieu".
Over de Engelsche geschiedenis: „History of
England" (7 deelen), „Wolsey", „James II" en
waarschijnlijk nog andere, mij onbekende, wer
ken. Over de algemeene Europeesche bescha
ving schreef hij zeer belangrijke werken: „Eu
rope and the Faith", waarin verdedigd wordt
dat de Europeesche beschaving met het Chris
tendom staat of valt.
Verder het uiterst belangrijke werk „The ser
vile state", waarin aangetoond wordt, dat wij
langzamerhand, alf 't zoo doorgaat, weer naar
de slavernij teruggaan. (De Amsterdamsche
werklooze moet het werk, dat hem wordt aan
geboden, aannemen, mag niet trouwen, dan
verliest hij zijn steun, de ambtenaren kunnen
ten allen tijde bij hem binnenkomen, enz. Alles
is volkomen redelijk en noodzakelijk, zegt men,
maar waar blijft het verschil met de slavernij.
Het vervaagt eiken dag.) Hij heeft een boek
over het Jodenprobleem geschreven, „The
Jews", dat door niemand minder dan Theodor
Haecker in het Duitsch is vertaald, en naar ik
meen, ook in het Nederlandsch zal verschijnen.
Bekend is hier zijn werk „Survials and new
Arrivals", in het Nederlandsch vertaald als
Overschot en Avontuur", en handelend over de
tegenwoordige en de te wachten oppositie tegen
de Moederkerk: het is zoo juist en zoo wezen
lijk, dat elk ontwikkeld katholiek het gelezen
zou moeten hebben. Maar daarvan is geen
sprake: integendeel gaat men vroolijk door, de
producten van het moderne heidendom als het
moderne en het „je dat" aan te prijzen, vooral
in de beeldende kunsten.
Belloc heeft een zeer omvattenden en veran
derlijken geest: hij heeft veel reisverhalen ge
schreven en plaatsbeschrijvingen, meestal met
een historisch accent. Een van zijn meester
werken is: „The path to Rome", een charmant
en geestig verhaal van een voetreis, die hij van
Nancy tot Rome gemaakt heeft. Het is opge
sierd met allerlei dwaze en humoristische ver
halen, b.v. met dat van den Amerikaanschen
handelsman, die naar Europa kwam en de
Katholieke Kerk leerde kennen. „Hij bestu
deerde de Katholieke Kerk met een buitenge
wone belangstelling. Hij woonde op verschil
lende plaatsen de Hoogmis bij (hopende dat
het verschillend zou zijn). Hij dacht dat de
Kerk was, wat zij niet was, en dan weer dat zij
niet was, wat zij' was. Hij sprak met arme ka
tholieken, rijke katholieken, middenstandska
tholieken, en ontwijkende, van goeden huize
komende, arme, keurig gekleede, succesvolle
katholieken; ook tot pompeuse, ijdele katho
lieken; nederige, onzekere katholieken; slui
pende, onhoorbare katholieken; gezonde,
schreeuwende, strijdlustige katholieken; twij
felmoedige, schouderophalende, maar devote
katholieken; gemakkelijke, joviale en door-het'
hemelsche-licht-beschenen katholieken; subtiele
katholieken: vreemde katholieken en (wat u
klaarblijkelijk onmogelijk voorkomt) intellec-
tueele, pince-nez, nuchtere, gewrongene, analy
tische, geelachtige, excentrieke katholieken: in
't kort, hij sprak met alle katholieken." Enz.
Zoo iets kan alleen door een man geschreven
worden, die breed van opvatting is en niet in
dividualistisch is.
Reisverhalen: „The Pyrenees", The Historie
Thames", „The old Road". „Hills and the Sea"
„The modern Traveller" „Esto Perpetua", „The
Cruise of the Nona". Ja over de zee en de ber
gen raakt hij niet uitgepraat; maar hij was in
zijn tijd van Oxford dan ook een eerste roeier
en zeiler en sportsman.
Een aantal satyrische romans, waarin de po
litiek bespot wordt: „Fongo and The Buil"
„Mr. Clutterbucks Election", „A Change in the
Cabinet"; verder de bekende z.g. Chesterbel-
locs, humoristische verhalen, door Belloc ge
schreven en door Chesterton geïllustreerd. En
kele daarvan zijn in Nederland nog al bekend:
„The Emerald", „The Haunted Hause", „Mr.
Fetre", „The Missing Masterpiece". „Sha
dowed".
Dan natuurlijk de geheele reeks kleine opstel
len, die soms zeer ernstig zijn, maar bijna
steeds zeer ernstige zaken op humoristische
wijze behandelen, en waarvan alreeds de titel
getuigenis aflegt van den vreemdsoortigen in
houd, b.v. „This and that and the other", „On
Something" „On Everything", „On nothing and
kindred subjects", „On", „First and Last". Ze
zijn buitengewoon geestig, en spelen steeds kat
en muis met den lezer.
Van zijn satyrische werken vermelden we
ook nog: „Mrs. Markhams New History of
England", gesprekken tusschen een mevrouw
en haar twee kinderen, waarin de meest dwaze
vooroordeelen op ontzagwekkende wijze aan de
kinderen worden ingeprent. Het gaat over de
politie, over beleggingen, over kangoeroe's, mu
ziek, over den geest van Locarno, over adellijke
titels, over de sociale verzekeringen.
Voor de rest, en met voorbijgaan van vele
andere werken, zij nog vermeld dat hij enkele
verzenbundels uitgegeven heeft, waarvan eenige
zeer geprezen worden, en reeds in de bloem
lezingen zijr. overgegaan. Zijn eerste werken
waren wel kinderboeken „The Bad Childs Book
of Bearts' en „More Beasts for Worse Chil
dren".
En bij deze opsomming willen wij het laten.
Chesterton en Belloc zijn gezworen vrienden,
dat weet de geheele wereld. Chesterton is in
1874 geboren, en is dus nu zestig jaar. Hij
kwam op de St. Pauls school en in de Slade
school of Art, waar hij kunstgeschiedenis leer
de. Hij begon als journalist en werkte van 1900
—1912 geregeld mede aan de „Daily News", het
liberale blad, en bestreed daarin het liberalis
me; in 1913 werkte hij aan de „Daily Herald"
het Labour-blad, en was het ook met die poli
tiek niet eens. Minstens twintig jaar geleden
stichtte hij met zijn broer, Cecil Chesterton,
die o. a. een mooie korte geschiedenis van
Amerika schreef, het tijdschrift „The Eye-Wit-
ness" („De Ooggetuige"), speciaal over politiek
en gericht tegen de parlementaire corruptie.
Het Marconi-schandaal is daarin behandeld en
gepubliceerd. Later werd dit blad omgezet in
„The New Witness", en nog later in „G. K.'s
Weekly", met goedkooper abonnementsprijs en
een grooter circulatie. Het dient tevens min of
meer als orgaan voor de Distributist-Society.
Chesterton en zijn medewerkers, waaronder
allerlei artisten, geleerden en ook ordesgeeste
lijken, zijn er vast van overtuigd, dat de eco
nomische en sociale gezondmaking van Europa,
en in het bijzonder van Engeland, slechts ge
schieden kan, indien de massa der menschen
weer over privaatbezit, en liefst over eigen
productiemiddelen, beschikken. Hij zoekt het
heil niet m een kapitalistischen uitbouw en
versteviging, of in een al of niet gecamoufleerd
staatssocialisme, maar in de uitbreiding van
zelfstandige menschen, evenwel met gilden of,
zooals men het thans noemt, met corporaties.
Hij is zijn tijd een heel stuk vooruit geweest,
en het is zeker, dat zijn naam als socioloog
later in groote eere zal komen. Voor dit ideaal
werkt hij als een paard.
Ieder mensch, of liever ieder man behoort
een specialisme te hebben, en het zijne is
eigenlijk de Engelsche literatuur. Hij schreef
boeken over Chaucer, Dickens, Browning, R. C.
Stevenson, Kipling, Shaw en anderen, en een
heel mooi boekje over The Victorian Age in
Literature. Verder een aantal romans, detec-
tiververhalen en enkele verzenbundels. Van de
romans is „The Flying Inn" misschien de beste,
maar ook de „Napoleon of Nothinghill" is heel
mooi.
De detective-verhalen over Pater Brown,
,The wisdom of Father Brown", „The inno
cence of F. B.", „The incredulity of F. B.", zijn
terecht beroemd geworden om hun ontstellende
knapheid, maar grootscher zijn nog de ver
halen van „The man who knew too much".
Chesterton is vooral groot als apologeet, en
dat in den strikten zin van het woord. Men-
schelijkerwijze gesproken is hij tot de Kerk ge
komen, omdat hij de dwaasheid van haar te
genstanders inzag. Zeer bekend zijn zijn andere
werken. „Heretics", en vooral „Orthodoxy", en
voor nieuwere werken vermeld ik zijn boek over
Eugenese „Eugenics". Het was mij een verras
sing, te bemerken dat prof. Th. van Leeuwen,
professor in de huid- en geslachtsziekten te
Utrecht, toen hij voor den Nationalen Vrou
wenraad sprak over „Geneeskundig onderzoek
voor het huwelijk", de ideeën van Chesterton
op uitstekende wijze vertolkte.
Zijn apologie gaat in den regel uit van de
humaniteitsgedachte, en in dien zin zijn ook
zijn sociologische en maatschappelijke werken
geschreven. Zeer goed is vooral „What's wrong
with the world", en ook sociologisch „The
Outline of Sanity".
Hilaire Belloc
Een groot aantal opstellen van hem zijn ge
bundeld in o. a. „A miscellany of men", „The
defendant", „A shilling for my thoughts", „Ge
nerally Speaking", .Alarms and Discussions",
„Fancies versus Fads", „The Uses of Diversity
A Gleaming Cohort".
Vermelden wij nog zijn boeken over „Thomas
van Aquino", „Franciscus van Assisi", „The
new Jerusalem", What I saw in America", zijn
boek over Rome.
Chesterton is een man van een enorm groot
en fijn verstand. Hij is geen vakgeleerde en
schrijft geen leerboeken, maar wanneer men
hem opmerkzaam leest, bemerkt men eerst de
diepzinnigheid, en vooral de logica van zijn
denkbeelden. Hetgeen hij zegt, kan men steeds
verder vervolgen en nagaan, en dan eerst be
merkt men, hoe voorzichtig deze wilde schrij
ver zich uitdrukt. Waarschijnlijk is er thans in
Europa geen mensch, die een scherper verstand
heeft dan Chesterton.
Nu zijn ze beiden, Belloc en Chesterton, door
den Paus geadeld. Tezamen. En dat doet ons
vragen wat hen beiden verbindt. Dat is in de
allereerste plaats hun groote zin voor ortho
doxie, en daarin zijn ze beiden geniaal. Men
kan orthodox zijn, door geregeld de geijkte
dogmatische formules te herhalen, maar om
een juiste en orthodoxe opvatting te hebben op
het gebied van de geschiedenis, de letterkunde
en de beeldende kunsten, om nooit iets te zeg
gen, dat rechtstreeks of zijdelings met de ware
leer in strijd komt, en toch tientallen en tien
tallen boeken te schrijven over de meest ver
schillende onderwerpen, boeken niet alleen van
beschrijving, maar van synthese, kritiek en oor
deel zie daarvoor moet men een sterk
instinct van orthodoxie hebben, en hoevelen
zijn er niet die door vrees onorthodox te wor
den, teruggehouden worden om ook maar iets
te publiceeren. De orthodoxie, dat is net levend
besef van de idee en de realiteit van de Kerk
is hier in merg en been getrokken.
Een tweede, wat zij gemeen hebben, is hun
groot patriottisme, in 's Hemels naam niet natio
nalisme, maar eenvoudige hef de voor het vader
land. Dit is ook de reden, waarom zij niet
slechts voor een katholiek publiek spreken,
hetgeen b.v. met katholieke schrijvers hier nog
te veel het geval is.
Een derde ding dat zij gemeen hebben, is
hun liefde voor de democratie, niet m den zin
van parlementarisme, maar in liefde voor het
volk en waardeering van den gewonen man.
Dit valt natuurlijk terstond samen met de
naastenliefde en de nederigheid van den
Christen.
Ten laatste een geweldige werkkracht, een
ijver, en een onweerstaanbaar goed humeur,
vooral bij Chesterton, maar ook bij Belloc, den
feilen en verbeten strijder.
Het adelspakje zal hun overigens slecht
staan, -'rees ik. Chesterton is te dik en Belloc
lijkt te veel op een ouden bokser. Maar dat
doet niets ter zake. Zij hebben de hun toe
komende eer ontvangen.
T. S.