Ludendorff en de wereldoorlog
2(et vetfiaal rnn den dag
PER VLIEGMACHINE DE WERELD ROND
NEIL
LYNDON
ONTSNAPT
REGEERING TEGENOVER
HOOFDKWARTIER
NACHTVORST
ZATERDAG 13 OCTOBER 1934
De grootheid van het
vaderland
Bulgaarsche tabaks-
markt
Radio-zender in het
Zuidpoolgebied
Oriëntatie-vermogen
verloren
Hitler's portret in de
scholen
Het Derde Rijk duldt Ludendorff
alleen als een roemrijk stuk
verleden uit den groo-
ten oorlog
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
DOOR
VICTOR
BRIDGES
Wie tijdens den wereldoorlog en kort na
het sluiten van den wapenstilstand
generaal Ludendorff heeft ontmoet, zal
geïmponeerd zijn geweest door zijn gestalte,
houding, stem en staalharde oogen. Het was
een geweldig trotsche man, een generaal, die
geen tegenspraak duldde, noch op strategisch,
noch op politiek gebied. Een dictator. En dat
was hij in de laatste jaren van den oorlog. Hij
had niet alleen het feitelijk opperbevel over het
leger, maar hij beval ook souverein over de tam
me politici van het keizerrijk en in niet geringe
mate ook over den „Obersten Kriegsherr", Kei
zer Willem H zelf, die bang voor hem was.
Na den oorlog ging het snel berg af met den
generaal. Verbitterd en teleurgesteld verbond hij
zijn tot dan toe roemrijken naam met allerlei
politieke intriges. Hij deed mee aan de „bier- en
saucijsjes-revolutie" van Hitler in 1923 en maak
te zich toen onsterfelijk belachelijk, door bij het
eerste schot plat op zijn buik te gaan liggen.
Men arresteerde Hitier, maar Ludendorff niet,
omdat hij politiek niet meer was te duchten,
maar vooral om zijn roemrijk verleden. Sedert
dien tijd verdween de generaal geheel van den
voorgrond. Hij schrijft met zijn tweede vrouw
obscure pamfletjes tegen het Christendom. Ook
schreef hij tegen zijn ouden kameraad, veld
maarschalk von Hindenburg. Tijdens den oor
log waren die twee als een tweeling, overladen
samen met denzelfden roem. Maar bij Luden
dorff kwam hoogmoed in letterlijken zin voor
den val. Hij brak geheel met Hindenburg. Zijn
verschijnen bij de begrafenis van Hindenburg
te Tannenberg, eens het oord hunner gemeen
schappelijke glorie, zou een onmogelijk
heid zijn geweest. Ook met Hitier heeft hij
al lang gebroken en het Derde Rijk duldt hem
alleen als een roemrijk stuk verleden uit den
grooten oorlog. Dit is het roemloos einde van
een man, wiens macht eenmaal geen grenzen
kende, die heerschte vap den Gouden Hoorn
tot aan de blonde kusten van Vlaanderen.
Ludendorff was de eerste, die in Duitschland
mémoires publiceerde: „Kriegserinnerungen",
die verschenen in den zomer van 1919. In de
opdracht van dit boek lag de geest, waarin zij
waren geschreven: „Ik wijd dit boek den hel
den, die in het geloof aan Duitschlands groot
heid zijn gevallen." En in de inleiding schrijft
de generaal:
„Mijn oorlogsherinneringen zullen verhalen
van de daden van het Duitsche volk en leger,
waarmede mijn naam voor immer verbonden
zal blijven. Zij schilderen mijn streven en ver
halen er van, wat ik in de worsteling der vol
keren beleefde: dat was de strijd zonder weer
ga, het dulden en verlammen van het Duitsche
volk". Het boek is geen verdedigingsschrift, maar
een verhandeling over den oorlog met den in
slag van sterk zelfbewustzijn en fraaien trots.
De schrijver verzekert, dat hij in zijn rijk leven
alleen den weg van den plicht gekend heeft,
dat hij zich steeds slechts door één gedachte
liet leiden: door de liefde voor vaderland, leger
en dynastie, en dat zijn alléénig streven geweest
is, om den wil tot vernietiging van den kant
der vijanden te breken en Duitschlands toe
komst tegen nieuwe aanvallen te beveiligen.
Deze verzekering staat aan het einde van het
boek. De daarin bevatte gedachte gaat als een
roode draad door heel het werk.
Het boek van den generaal is zuiver militair.
Afzonderlijke politieke hoofdstukken bevat het
niet. Waar de politiek wordt behandeld, wordt
deze in het licht gesteld als noodzakelijk resul
taat der militaire opvattingen.
Het boek bestaat uit twee hoofddeelen: „Als
chef van den generalen staf in het Oosten" en
„Als eerste generale-kwarciermeester" (dit was
de titel van den eerste naast den chef van den
Generalen Staf» die Hindenburg was. De keizer
was opperbevelhebber). Daaraan vooraf gaan
twee kleine hoofdstukken: „Mijn denken en
handelen" en „Luik".
Het eerste hoofdstuk over het denken en han
delen van den generaal is interessant, omdat
het uitlatingen bevat over het wezen van den
oorlog, leger en land, politieke kwesties en per
soonlijke betrekkingen tot den staf en veld
maarschalk Hindenburg. Ludendorff legt alle
gewicht op de gedachte, dat het leger zonder
het achterland niets was, dat de geestelijke
spankracht van het land de graadmeter was
voor de stemming in het leger en dat het de
plicht was van den Rijkskanselier, om de span
kracht van het land te behouden en te ver-
grooten. Interessant voor de psyche des gene
raals is volgende passus: „De kanseliers hadden
nog een tweede groote taak, namelijk de leiding
in den strijd tegen de vijandelijke „Heimath-
fronten." Daardoor werd het handelen en wer
ken der Regeering voor den oorlog van beslis
sende beteekenis. Dat vorderde van Regeering,
Rijksdag en volk een opgaan in de oorlogs
gedachte als nooit te voren. De kracht der oor
logvoering lag in het achterland, de kracht,
om die te verwerkelijken, aan het front. De
vrede werd alléén bevorderd door krachtige oor
logvoering. Door haar arbeid voor den oorlog
bevorderde de regeering dus tevens den vrede,
dien zij dat was haar heilige taak! ook
langs directen weg moest trachten te bereiken."
Ludendorff verhaalt dan, dat de regeering
te Berlijn aanvankelijk' zeer ingenomen was
met de benoeming van het tweegesternte Hin
denburgLudendorff tot chefs van het groote
hoofdkwartier. Die ingenomenheid duurde niet
lang. Reeds spoedig ontstond er strijd tusschen
de twee gedachten werelden der regeering en
van het hoofdkwartier. Dit was een teleurstel
ling en bracht geweldige moeilijkheden In Ber
lijn was men het niet eens met de ijzeren oor
logsnoodzakelijkheden en daar bestond niet de
stalen wil, om heel het volk enkel en alleen in
de oorlogsgedachte te dwingen. De groote de
mocraten der Entente hadden dien wil wél.
Berlijn voelde zijn onvermogen niet tegen
over de psyche van den vijand. Men verloor de
hoop op de overwinning en liet zich voortdrij
ven. De gedachte, om vrede te sluiten, werd
sterker dan die, om den zegepraal te behalen.
Rijksdag en volk hadden geen vaste leiding en
gleden met de regeering de helling af. Dat
voerde naar ongeluk en afgrond.
Hier is een groote fout te constateeren in de
opvattingen van Ludendorff; hij verzwijgt ge
heel, dat het Duitsche volk volslagen uitgemer
geld was, dat er geen oorlogs- en menschen-
materlaal meer was en dat, door net verschij
nen van Amerika op het oorlogsterrein, de En
tente niet meer was te overwinnen.
Merkwaardig is nog, wat Ludendorff zegt
over zijn politieke opvattingen. Hij verklaart
uitdrukkelijk, dat hij alléén voor de grootheid
van het vaderland op kwam, dat nij zich niet
bekommerde om de politieke partijen en dat
hij noch reactionnair noch democraat was. Hij
klaagt er over dat hij voor veel verantwoor
delijk gemaakt is, waarmede hij niets te doen
had en dat zijn arbeid voor het vaderland wei
nig dankbaarheid gevonden heeft. Over den
vrede zegt hij, dat hij bij de geweldige verant
woording, die op hem rustte, natuurlijk den
vrede wenschte, maar dat hij met het oog op
de houding van den vijand nooit een gelegen
heid gezien heeft, om een rechtvaardigen vrede
door overleg te sluiten, dat alles, wat daarover
gezegd is, onjuist is en dat de regeering aan het
hoofdkwartier nooit zulk een mogelijkheid
heeft getoond.
Over het algemeen kan dit waar zijn Maar
eens was er wel degelijk zulk een gelegenheid,
een schitterende zelfs, in 1917, toen Benedictus
XV zijn vredesactie inzette. Maar Duitschand
was toen te verwaten en ging aan die verwa
tenheid ten gronde.
Na de opheffing van het Duitsche inkoop
verbod voor Bulgaarsche tabakken, viel op de
heele tabaksmarkt van Bulgarije een sterke
opleving waar te nemen, die zich vooral uitte
in een stijging van de prijzen met gemiddeld
25 pet., in sommige streken zelfs met 4050 pet.
De oogst van 1933 heeft, ondanks het feit
dat de kwaliteit beneden het middelmatige ligt,
tot op geringe hoeveelheden van inferieure
kwaliteit na, een goeden afzet gevonden.
Het hoofdaandeel van ongeveer 50 millioen
K.G. werd door Duitschland genomen, terwijl
de Oostenrijksche regie 700.000 K.G. en de
Italiaansche regie 12 millioen K.G. afnamen.
uiiiHinmimi
iiiiiiiiiiuiiiii:
i Wij zijn warempel weer zoo ver,
De nachtvorst wordt verwacht!
En hiermee wordt het zachte weer
I De doodsteek toegebracht.
Want alles wat naar warmte zweemt
Slaat ijlings op de vlucht
Al schijnt de zon ook overdag:
i De kou zit in de lucht!
De winter komt! maar langzaam aan
Het sneeuwt en vriest nog niet,
Maar in de grachten ziet men toch
De schuiten anthraciet!
I De nachtvorst is de trait d'union,
Die herfst met winter bindt,
De vingerwijzing die ons zegt: 1
Het winterspel begint.
1 Wij snuiven nu dus koude lucht, 1
Gebruiken aspirien, i
En die zijn jaegertje reeds draagt
Ruikt naar de naphtalien.
De eerste nachtvorsten degeen,
1 Die houdt van ijs en pret,
Haalt als een ware optimist
Zijn schaatsen uit het vet!
MARTIN BERDEN
Nadruk verboden)
5iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiË
De poolonderzoeker Sir Hubert Wilkins, die
begin Augustus uit Sydney is vertrokken om
zich aan te sluiten bij de Zuidpool-expeditie
van Ellsworth, heeft den raad gegeven om in
het Zuidpoolgebied minstens zeven zenders te
bouwen voor het uitzenden van meteorologische
berichten naar Australië. Op zijn laatste reis
Van Engeland naar Australië had Wilkins reeds
een plan uitgewerkt voor een dergelijk zender
net. Hij heeft het ook voorgebracht bij de re
geeringen van Zuid-Afrika en Voor-Indië, die
beide financieelen steun beloofden.
Wilkins verwacht ook steun van Argentinië,
Chili en misschien nog van andere Zuid-Ameri-
kaansche staten, terwijl Australië en Nieuw-
Zeeland er zeker het hunne toe zullen bijdra
gen, aangezien de ontwikkeling van den wereld
handel op het Zuidelijk halfrond voor een groot
deel afhankelijk is van de mogelijkheid om be
trouwbare weervoorspellingen op langen termijn
te doen. In Australië heeft men reeds ervarin
gen kunnen verzamelen over de beteekenis van
de radio voor de meteorologie, want tegen
woordig verspreidt een zender op Willis Island
(312 mijlen ten Oosten van Queensland) dage
lijks berichten over het optreden van cyclonen.
De heer Carlo Stoppa, een industrieel uit
Milaan, die sedert eenigen tijd op zijn zomer
verblijf in Benaggio vertoefde beleèfde een
avontuur, dat zeer fantastisch klinkt.
Stoppa was in zee gesprongen om zijn dage
lijks bad te nemen. Plotseling kreeg hij water
in de ooren en hij verloor zijn oriëntatie-ver
mogen totaal. Ondanks het prachtigste weer,
kalme zee en uitstekende uitzicht, zwom hij 10
uur rond zonder de kust terug te vinden. Ge
heel uitgeput kwam hij op de hoogte van Ver-
vio en was op het punt te verdrinken toen
hij door een visscher gered werd. Pas 4 uur
later was Stoppa weer normaal van geest.
José Trennot stond door het raam van zijn
privëkantoor naar buiten te kijken. Het was
drie uur in den middag en nog wachtte hij
op zijn eersten klant.
Op het oogenblk dat hij met een klap zijn
kasboek dichtsloeg, klingelde de winkelbel. Hij
zag een jong meisje van ongeveer twintig jaar.
In haar gezelschap bevond zich een grijsaard.
Grootvader en kleindochter, mompelde
Trennot voor zich heen.
Hij bemoeide zich verder niet met de klan
ten, want de eenige bediende in den juweliers
winkel kende het klappen van de zweep wel.
Toch klonk na vijf minuten het belletje op zijn
schrijfbureau, het teeken dat de bediende hem
verzocht de klanten verder te woord te staan
Trennot strompelde het kleine trapje af, dat
naar den winkel voerde, maakte een beleefde
buiging voor zijn klanten en terwijl hij om
beurten den man en het meisje aankeek,
vroeg hij:
Waarmee kan ik u van dienst zijn?
Toen zag hij pas dat het meisje haar oogen
afdroogde. Ze had geschreid.
De grijsaard nam het woord.
Mijnheer, ik ben de grootvader van deze
jongedame. Zij verzocht mij met haar mee te
gaan, omdat ze in zaken als die, waarvoor ik
hier kom, in het geheel niet thuis is.
Het noodlot heeft haar zwaar getroffen. En
kele weken geleden is haar moeder plotseling
overleden en het eenige wat zij haar dochter
naliet, was een diamant. Het was tevens de
eenige herinnering aan haar. Geld liet zij niet
na, maar wel schulden. Die schulden wachten
dringend op betaling en we hebben al verschil
lende deurwaarders aan huis gehad om beslag
op de meubelen te leggen. U begrijpt, wat dat
voor mijn kleindochter beteekent. Ze schaamt
zich dood voor de buren.
De juwelier knikte onafgebroken met het
hoofd. Hij snapte niet goed waar de oude man
heen wilde en toen deze even zweeg, vroeg hij:
Als ik het goed begrijp, dan heeft u een
diamant?
Zoo is het, mijnheer. En een zeldzame ook.
Mijn zwager heeft hem jaren geleden cadeau
gekregen van..., van nu ja, Iaat ik het
maar zeggen. Ze zijn nu toch allen dood. Hij
kreeg hem van een dame uit den Mohamme-
daanschen harem, toen hij haar uit een moei
lijke positie verloste. Mijn zuster....
Ja, jaik geloof het wel, viel Trennot
den man in de rede. Hij was verlangend, den
diamant te zien, want hij rook een voordeelig
zaakje. De waarheid was, dat José Trennot niet
kieskeurig in het koopen van juweelen was, als
zij hem maar veel geld in het laadje brachten
en hij was ook gewend zijn klanten niet teveel
te betalen.
Laat eens zien?
De prijsaard nam het taschje uit de han
den van het meisje en haalde er een pillen
doosje uit, dat hij aan den juwelier over
handigde.
Ik heb hem maar in een doosje gedaan,
zei hij, want het etui bestaat allang niet meer.
Trennot had deze woorden niet eens ver
staan, want hij had gretig het doosje uit de
handen van den man genomen en vlug het
deksel geopend. Toen deed hij verbaasd een
stap achteruit.
Dit is de edelsteen van Mohammed Ka-
chim, die acht of negen jaar geleden spoorloos
verdween. Hoe komt u daaraan?
Dat heb ik u al gezegd, antwoordde de
grijsaard. Maar als u bang bent, dat ik hem
van Mohammed Kachim gestolen heb, geef
hem dan maar terug. Ik wil u niet in onge
legenheid brengen. Wat ik zooeven vertelde is
de zuivere waarheid. Die haremdame heeft
hem misschien van Mohammed ten geschenke
gekregen of gestolen, misschien wel onder een
matje gevonden, maar in ieder geval, mijn
zwager heeft zijn leven ervoor in de waagschaal
gesteld.
Trennot dacht er niet aan den diamant zoo
maar weer uit zijn handen te geven. Wat kon
het hem schelen waar hij vandaan kwam. Hij
zou hem wel laten veranderen.
Is hij echt? vroeg hij langs zijn neus weg.
U bent vakman, antwoordde de ander
ontwijkend. Als ik hier kwam om een valschen
diamant te verkoopen, dacht u dan dat ik dat
Het duurde niet lang of Harrison kwam weer
binnen. De deksel van den koffer had ik op een
kier gezet, zoodat ik kon zien wat er in de ka
mer gebeurde. Stil sloop Harrison op het kastje
toe en nam er een paar fleschjes uit die hij op
den grond in stukken wierp. Ik sprong uit den
koffer en wierp mij op hem. „Zoo gnieperd",
riep ik hem toe. „Nu heb ik je".
Hij vloog de gang in en ik hem achterna.
Weldra rolden we over den grond, waarbij we
elkaar weinig vriendelijke opmerkingen maak
ten. We waren beiden even woedend en raakten
elkaar waar we konden.
In het heetst van het gevecht kwam de com
mandant eensklaps den gang binnen, die ons
dadelijk van elkaar scheidde. Natuurlijk vroeg
hij uitleg van hetgeen er gebeurde. Toen hij
de toedracht vernam was hij meer dan woedend
op Harrison. Deze behoefde geen dienst meer
te doen en zoodra we zouden geland zijn, ging
hij rechtstreeks naar huis terug. Dat was wel
een zware straf voor den jongen. Ik deed een
goed woordje voor hem, maar het gaf niets.
Harrison moest terug. Dergelijke onbetrouw
bare menschen wilde de commandant niet aan
boord houden. Achteraf had ik toch wel mede
lijden met Harrison.
Na dit pijnlijk incident bereikten we langza
merhand de Noordpool. De ijslaag boven den on
derzeeër had slechts een dikte van drie Meter.
De boren werden in werking gesteld en func-
tionneerden prachtig en weldra was de duikboot
boven het ijs gebracht. We hadden de Noord
pool bereikt en waren de eersten die er thans
ongestoord wetenschappelijke waarnemingen
konden doen.
zou vertellen? Oordeel zelf, mijnheer en zeg
dan wat hij u waard is. Ik wil u echter wel
verklappen, dat een kenner hem geschat heeft
op honderdduizend francs.
Maar José Trennot was niet de eerste de
beste. Hij wist heel goed een echten steen van
een imitatie te onderscheiden en daarop liet
hij zich heel wat voorstaan.
Geruimen tijd bestudeerde hij den steen met
het bloote oog, toen met een sterk vergrootende
loupe, welk onderzoek wel tien minuten in be
slag nam. Hij knikte goedkeurend en haalde
een fleschje van een plank waarin een klein
martesharen penseeltje zat, gedompeld in een
kristalheldere
vloeistof. Daar-
mede bestreek hij
den diamant aan rr -
alle kanten en HetplllendOOSje
droogde hem toen i
tegen een spiri-
tusvlammetje. ■••■■■•■••■■■■■■■■in
Daarna hield hjj hem tegen het licht.
Hij scheen tevreden te zijn, want voorzichtig
legde hij het juweel in het pillendoosje deed
het deksel erop en vroeg:
Hoeveel?
De oude man dacht een poosje na en sprak
toen schijnbaar verlegen:
Ik weet het niet, doet u maar een bod.
De kleine oogjes van Trennot begonnen te
schitteren van opgewondenheid.
Ik zal u ineens zeggen waar het op staat,
zei hij. Deze diamant is bekend als de bonte
hond. Acht of negen jaar geleden is hij laten
we maar zeggen verdwenen en er is lang naar
gezocht. Als ik hem nu wil verkoopen, dan zal
ik er ongetwijfeld groote moeilijkheden mee
krijgen. Hij moet dus gespleten worden en dat
kost geld, veel geld. Kortom, ik zal u er tien
duizend francs voor geven en geen centime
meer.
De ander werd bleek van woede en hij griste
het doosje van de toonbank. Hij greep het
meisje bij den arm en sprak ruw:
Kom mee, Victoire. Hier valt niet te han
delen. Een diamant van honderdduizend francs
en daar biedt hij tienduizend op. 't Is schan
delijk.
Het meisje liet opnieuw haar tranen den
vrijen loop en smeekte:
Wat ben je boos, Opa. Toe doe het maar.
Tienduizend francs, daar zijn we toch mee ge
holpen?
HU schudde het hoofd en trok haar mee naar
de deur.
Dat bedrag kan ik overal krijgen, sprak
hij met de deurknop in zijn hand.
Maar de slimme juwelier liet hen zoo niet
gaan.
Wat hadt u dan gedacht, mynheer? Ik
kan toch het volle bedrag er niet voor geven.
Mag ik dan niets verdienen? Ik zal er vUfdui-
zend bij doen, maar dan ook niet meer
Nu trok het meisje haar grootvader terug en
het gelukte haar, hem een beetje te kalmeeren
met het resultaat, dat de mannen het voor
twintigduizend francs eens werden. De grtjs-
aard haalde het doosje weer te voorschUn en
legde het voor Trennot op de toonbank.
Alsublieftovertuig u er maar van, dat
de steen er nog inzit, zei hij pUnlUk glim
lachend. Als het mijn eigendom was, had u
hem niet voor dien prüs gekregen
De juwelier glimlachte slechts, maar hy was
wel zoo verstandig het doosje te openen en zich
van de aanwezigheid te overtuigen.
Tien minuten later wreef hij zich verge
noegd in de handen. ZUn dag was goed. De
steen was minstens het dubbele waard en van
louter plezier haalde hU het doosje weer uit de
lade en bekeek den steen nogmaals aandachtig.
Toen maakte hij een luchtsprong, veegde zUn
oogen uit, zette zUn bril op en greep ten twee
den male de loupe.
Valsch, schreeuwde hU schor. Ik ben be
drogen. Den eersten keer was de diamant ab
soluut echt en nu is hU valsch. O, die schur
ken. hU moet twee precies gelUke pillen
doosjes in het taschjej gehad hebben, de ban
diet. Deze steen is een mooie natuurgetrouwe
imitatie, maar ik ben mUn twintigduizend
francs kwUt.
HU snelde naar de telefoon en belde het po
litiebureau op. De hoofdcommissaris deelde
hem voorzichtig medp, dat hij waarschUnlUk
het slachtoffer geworden was van twee inter
nationale oplichters, René Doulton en Victoire
Lesco, die reeds lang gezocht werden. HU kon
hem niets beloven, maar zou een extra politie
bericht uitzenden.
Victoire Lesco en René Doulton betraden
juist in een geheel andere gedaante een hotel,
toen de luidspreker de oplichting bekend
maakte.
ZwUgend gingen ze aan een tafeltje zitten
en luisterden glimlachend naar een verkeerd
signalement.
Toen de luidspreker zweeg, keek Doulton zUn
handlangster even aan en sprak:
WU zijn juist bUtUds hier, Victoire. Nu
zUn we gewaarschuwd. Deze truc, waarmee we
zooveel succes hebben gehad, is afgedaan. HU
heeft ons zestigduizend francs opgebracht,
maar nu wordt het toch tUd, dat we weer eens
wat anders verzinnen. Vind je ook niet"
De gemeenteraad van München heeft een
bedrag van 2730 mark uitgetrokken, om negen
honderd groote portretten van Hitier te laten
maken ter versiering van de schoollokalen.
A 11* L* °P dlt hlad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen f Oflfïfï bij levenslange geheele ongeschiktheid t jt
AllC QOOnne S ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen OUUU*m verlies van beide armen, beide beenen of
7Cfi bh een ongeval met O C/1 bij verlies van een hand f 1 O C Dij verlies van een f CA bij een breuk van f Afï bU verlies van 'n
beide oogen ff doodebjken afloop 1 Ci OU»m een voet of een oog# 1 duim of wijsvinger f t#l/»~been of arm# Tl/«" anderen vinger
werken door
13.
Savaroff sprong op en keek uit het venster.
Daarna wendde hU zich tot Mc. Murtrie en
zei, blUkbaar hevig verbaasd:
„Hoffman!"
Ik wist in de verste verte niet, wie die Hoff
man kon zUn, maar deze naam deed den dok
ter direct opspringen. HU scheen tamelijk boos
op Savaroff over diens onnoodige mededeel
zaamheid. HU sprak echter met zUn gewone,
kalme zelfbeheersching:
„WU zullen u thans verder met rust laten.
Als ik u was, zou ik probeeren nog een poosje
te slapen. Ik zal straks nog wel even naar
boven komen, otn te hooren of u nog wat wilt
eten."
Hij stond op en keek de kamer rond.
„Is er nog iets anders, wat u zoudt willen
hebben?"
.Als u mU een doosje sigaretten zoudt willen
laten brengen?"
„Het zal het eerste voorschot zyn op de
nieuwe explosiestoL"
Hij knikte glimlachend.
„Ik zal Sonja het u laten geven,' 'antwoord
de Idj.
Daarna ging hij achter Savaroff de gang op,
de deur behoedzaam achter zich sluitend.
Alleen gelaten, leende ik terug in de kussens
in een gemoedsstemming, die een romanschrU-
ver waarschijnlijk als chaotisch zou beschrij
ven. Ik had iets ongewoons verwacht van mUn
onderhoud met Mc-Murtrie, maar deze voor
stellen van hem konden moeilijk onder zoo'n
zachte bewoording worden uitgedrukt. ZU over
troffen alles, wat mUn verwachting betrof.
Ik had wel in boeken gelezen, dat iemands
uiterlUk zoo geheel veranderd kon worden, dat
zelfs zUn beste vrienden hem niet herkenden,
maar dat zooiets in het werkelijk leven gebeur
de, was nog nooit bU mU opgekomen. Als de
dokter de waarheid sprak, zou* er natuurlUk
geen reden zijn waarom zUn plan niet tot suc
ces kon voeren, hoe fantastisch het ook mocht
klinken. Een eigen hut aan de Theems was wel
de laatste plaats, waar men een ontsnapten
boef uit Dartmoor zou zoeken, vooral waar hU
verdwenen was in de omstreken van Devon-
port. Wat mU den grootsten angst bezorgde in
dit geval was mijn schijnbaar geluk, dat ik op
zulk een wonderbare wijze er weer bovenop was
gekomen. Er komt een eind aan ons geloof in
samenloop van omstandigheden en dit buiten
gewone geval, mij door Mc. Murtrie's vleiende
uitlegging ingegeven, was een beetje te ge
dwongen voor mij om het te gelooven.
Dat hfj het geheim van de nieuwe explosie-
stof wilde kennen liet bU mij geen twUfel, maar
noch hU, noch Savaroff maakten op mU den
indruk van succesvolle fabrikanten van reuk
loos poeder of iets anders te zUn.
Zij schenen mU tot een veel interessanter en
minder conventioneel soort te behooren en ik
verwonderde mU er eenigszins over, hoe zulk
een eigenaardig drietal, als zij en Sonja waren,
in zoo'n slecht gebouwd en verlaten buiten
huis in een uithoek van South Devon kwamen.
Evenwel was mU dit tobben nutteloos, want
zoover het mij aanging was het pijnlUk dui
delijk, dat er geen keus bestond. Als ik hun
aanbod afwees, behoefde zU mU alleen maar
uit te leveren en binnen een paar uur was hij
weer terug in mUn cel, in boeien geslagen,
gegeeseld en zes maanden honger lUden in het
vooruitzicht.
Alles was beter dan dat zelfs het meest
roekelooze waagstuk. Inderdaad ben ik er niet
geheel zeker van, dat het geheimzinnige, wat
Mc. Murtrie's aanbod omgaf, mij niet toelachte.
MUn leven was de laatste drie jaar zoo glad
voorbU gegleden, dat een vooruitzicht op een
klein evenement mU heelemaal niet onaange
naam was.
Tenslotte had ik mijn achtdaagsch uitstapje
naar Londen in het vooruitzicht en alleen de
gedachte daaraan was al voldoende om het te
accepteeren. Ik had gelogen omtrent de reden
tegen Mc.Murtrie, maar die leugen lag me toch
niet zoo zwaar op het geweten.
De werkelUke beteekenis van „uitstapje" is
zuiver een kwestie van opvatting en ik voelde
evenveel voor de mUne als voor de zijne.
HOOFDSTUK VI.
Een vreemd gezicht
McMurtrie had mU den indruk nagelaten
dat hU den volgenden dag reeds zUn werk aan
mijn gezicht beginnen zou; maar deze indruk
bleek onjuist. Zoowel de paraffinewas als het
toestel met de X-stralen moesten uit Londen
worden gehaald en volgens Sonja had haar
vader den volgenden morgen vroeg het huis
verlaten om deze dingen te halen. ZU vertelde
mij dit, toen zU mU mijn ontbUt bracht, juist
nadat ik den auto had hooren vertrekken.
„Ik denk dat ik beter zou doen, door op te
staan," zei ik. „Ik kan toch niet in bed blUven
om me door u te laten bedienen."
„Dat zal toch moeten," antwoordde zij kort.
„tenzU u liever hebt, dat ik juffrouw Weston
zend."
„Wie is juffrouw Weston?"
Sonja zette het blad op mUn bed.
„Onze huishoudrtcr," antwoordde zU- „ZU
is doofstom."
„Er kunnen ergere dingen in een huishoud
ster zUn," merkte ik op. Ik ging zitteu. trok
mijn ontbUt naar mU toe en zei:
„NatuurlUk heb ik liever, dat u mij bedient.
Ik dacht alleen aan al de moeite, die ik u geef
„Veel moeite is het niet," antwoordde zU
en na een oogenblik voegde ze er met een
eenigszins zonder inge uitdrukking aan toe:
„Overigens zou ik het niet erg vinden, al
was het dat wel."
„Maar ik voel mU uitstekend vanmorgen,"
hield ik aan. „Ik kan evengoed opstaan, wan
neer uw vader mU wat kleeren leenen wil;
rk denk niet, dat ik mU in die van Mc.Murtrie
wringen kan."
ZU schudde haar hoofd.
„De dokter zegt, dat u blUven moet waar u
bent. HU komt straks naar u kUken."
Na een korte aarzeling ging zil voort:
„Een van de gevangenbewaarders kwam hier
gisteren bellen, om ons te waarschuwen, dat u
waarschUnlUk in de ouurt verborgen was."
„Dat was vriendelUk, al was het een beetje
laat. Had men de fiets gevonden?"
„Neen," antwoordde zU, „en dat zullen zU
wel niet doen ook. MUn vader is haar op gaan
zoeken dien avond, dat u hier kwam. We heb
ben haar in den achtertuin begraven."
Opnieuw zwegen wU even. ZU zette zich op
het. voeteinde van mU'n bed en zei:
„Dat meisje Joyce Aylmer houdt u van
haar?"
De vraag kwam zoo onverwachts, dat ik er
volkomen door overrompeld werd. Midden ln
de beweging, waarmee ik een stukje spek naar
mUn mond bracht, hield ik op en legde het op
mUn bord terug.
„Och, Joyce is nog een kind," antwoordde ik
„Tenminste toen ik in de gevangenis moest.
WU hielden eigenlUk allemaal evenveel van
haar. Haar vader was een van de kunstschil
ders van Chelsea^ en toen hU stierf, beschouw
den wU haar ongeveer als aan ons toever
trouwd. ZU kwam en ging in de verschillende
ateliers precies naar het haar aanstond. Daar
om waren wij ook zoo vreeselUk kwaad op dien
Marks, dat hU haar zoo onbehoorlijk behan
deld had."
„Maar nu is zU geen kind meer," merkte
Sonja kalm op. „Volgens de krant moet zU
nu negentien zijn."
„Ja ik denk ook wel, dat de menschen
doorgaan ouder te worden, zelfs al zit ik in
de gevangenis."
„En zU houdt van U. ZU moet van u houden.
Denkt u, dat er een vrouw is, die niet van
een man zou houden, die voor haar gedaan
heeft, wat u deed?"
„O, ik denk, dat zU mU al lang glad ver
geten is," zei ik' met plotselinge bitterheid.
„Menschen in de gevangenis kunnen moeilijk
verwachten, dat iemand aan hen zal blilven
denken behalve de politie!"
Die woorden kwamen ondoordacht en terwUl
ze nog op mUn lippen lagen, rees het gezicht
van Joyce met die eerlUke, blauwe oogen voor
mU op. Ik herinner mU het doodsbedroefde
briefje, dat zU mU na het vonnis gezonden had
en ook haar anderen brief, dien ik in Dartmoor
ontvangen had een byna jammerlUken brief
in de moedige poging, hoop. en belangstelling in
mUn hart levendig te houden.
Sonja leunde wat voorover, haar handen ge
vouwen in haar schoot.
Wordt vervolgd.