Ludendorff en de wereldoorlog 2(et vetfiaal rnn den dag PER VLIEGMACHINE DE WERELD ROND NEIL LYNDON ONTSNAPT REGEERING TEGENOVER HOOFDKWARTIER NACHTVORST ZATERDAG 13 OCTOBER 1934 De grootheid van het vaderland Bulgaarsche tabaks- markt Radio-zender in het Zuidpoolgebied Oriëntatie-vermogen verloren Hitler's portret in de scholen Het Derde Rijk duldt Ludendorff alleen als een roemrijk stuk verleden uit den groo- ten oorlog AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL DOOR VICTOR BRIDGES Wie tijdens den wereldoorlog en kort na het sluiten van den wapenstilstand generaal Ludendorff heeft ontmoet, zal geïmponeerd zijn geweest door zijn gestalte, houding, stem en staalharde oogen. Het was een geweldig trotsche man, een generaal, die geen tegenspraak duldde, noch op strategisch, noch op politiek gebied. Een dictator. En dat was hij in de laatste jaren van den oorlog. Hij had niet alleen het feitelijk opperbevel over het leger, maar hij beval ook souverein over de tam me politici van het keizerrijk en in niet geringe mate ook over den „Obersten Kriegsherr", Kei zer Willem H zelf, die bang voor hem was. Na den oorlog ging het snel berg af met den generaal. Verbitterd en teleurgesteld verbond hij zijn tot dan toe roemrijken naam met allerlei politieke intriges. Hij deed mee aan de „bier- en saucijsjes-revolutie" van Hitler in 1923 en maak te zich toen onsterfelijk belachelijk, door bij het eerste schot plat op zijn buik te gaan liggen. Men arresteerde Hitier, maar Ludendorff niet, omdat hij politiek niet meer was te duchten, maar vooral om zijn roemrijk verleden. Sedert dien tijd verdween de generaal geheel van den voorgrond. Hij schrijft met zijn tweede vrouw obscure pamfletjes tegen het Christendom. Ook schreef hij tegen zijn ouden kameraad, veld maarschalk von Hindenburg. Tijdens den oor log waren die twee als een tweeling, overladen samen met denzelfden roem. Maar bij Luden dorff kwam hoogmoed in letterlijken zin voor den val. Hij brak geheel met Hindenburg. Zijn verschijnen bij de begrafenis van Hindenburg te Tannenberg, eens het oord hunner gemeen schappelijke glorie, zou een onmogelijk heid zijn geweest. Ook met Hitier heeft hij al lang gebroken en het Derde Rijk duldt hem alleen als een roemrijk stuk verleden uit den grooten oorlog. Dit is het roemloos einde van een man, wiens macht eenmaal geen grenzen kende, die heerschte vap den Gouden Hoorn tot aan de blonde kusten van Vlaanderen. Ludendorff was de eerste, die in Duitschland mémoires publiceerde: „Kriegserinnerungen", die verschenen in den zomer van 1919. In de opdracht van dit boek lag de geest, waarin zij waren geschreven: „Ik wijd dit boek den hel den, die in het geloof aan Duitschlands groot heid zijn gevallen." En in de inleiding schrijft de generaal: „Mijn oorlogsherinneringen zullen verhalen van de daden van het Duitsche volk en leger, waarmede mijn naam voor immer verbonden zal blijven. Zij schilderen mijn streven en ver halen er van, wat ik in de worsteling der vol keren beleefde: dat was de strijd zonder weer ga, het dulden en verlammen van het Duitsche volk". Het boek is geen verdedigingsschrift, maar een verhandeling over den oorlog met den in slag van sterk zelfbewustzijn en fraaien trots. De schrijver verzekert, dat hij in zijn rijk leven alleen den weg van den plicht gekend heeft, dat hij zich steeds slechts door één gedachte liet leiden: door de liefde voor vaderland, leger en dynastie, en dat zijn alléénig streven geweest is, om den wil tot vernietiging van den kant der vijanden te breken en Duitschlands toe komst tegen nieuwe aanvallen te beveiligen. Deze verzekering staat aan het einde van het boek. De daarin bevatte gedachte gaat als een roode draad door heel het werk. Het boek van den generaal is zuiver militair. Afzonderlijke politieke hoofdstukken bevat het niet. Waar de politiek wordt behandeld, wordt deze in het licht gesteld als noodzakelijk resul taat der militaire opvattingen. Het boek bestaat uit twee hoofddeelen: „Als chef van den generalen staf in het Oosten" en „Als eerste generale-kwarciermeester" (dit was de titel van den eerste naast den chef van den Generalen Staf» die Hindenburg was. De keizer was opperbevelhebber). Daaraan vooraf gaan twee kleine hoofdstukken: „Mijn denken en handelen" en „Luik". Het eerste hoofdstuk over het denken en han delen van den generaal is interessant, omdat het uitlatingen bevat over het wezen van den oorlog, leger en land, politieke kwesties en per soonlijke betrekkingen tot den staf en veld maarschalk Hindenburg. Ludendorff legt alle gewicht op de gedachte, dat het leger zonder het achterland niets was, dat de geestelijke spankracht van het land de graadmeter was voor de stemming in het leger en dat het de plicht was van den Rijkskanselier, om de span kracht van het land te behouden en te ver- grooten. Interessant voor de psyche des gene raals is volgende passus: „De kanseliers hadden nog een tweede groote taak, namelijk de leiding in den strijd tegen de vijandelijke „Heimath- fronten." Daardoor werd het handelen en wer ken der Regeering voor den oorlog van beslis sende beteekenis. Dat vorderde van Regeering, Rijksdag en volk een opgaan in de oorlogs gedachte als nooit te voren. De kracht der oor logvoering lag in het achterland, de kracht, om die te verwerkelijken, aan het front. De vrede werd alléén bevorderd door krachtige oor logvoering. Door haar arbeid voor den oorlog bevorderde de regeering dus tevens den vrede, dien zij dat was haar heilige taak! ook langs directen weg moest trachten te bereiken." Ludendorff verhaalt dan, dat de regeering te Berlijn aanvankelijk' zeer ingenomen was met de benoeming van het tweegesternte Hin denburgLudendorff tot chefs van het groote hoofdkwartier. Die ingenomenheid duurde niet lang. Reeds spoedig ontstond er strijd tusschen de twee gedachten werelden der regeering en van het hoofdkwartier. Dit was een teleurstel ling en bracht geweldige moeilijkheden In Ber lijn was men het niet eens met de ijzeren oor logsnoodzakelijkheden en daar bestond niet de stalen wil, om heel het volk enkel en alleen in de oorlogsgedachte te dwingen. De groote de mocraten der Entente hadden dien wil wél. Berlijn voelde zijn onvermogen niet tegen over de psyche van den vijand. Men verloor de hoop op de overwinning en liet zich voortdrij ven. De gedachte, om vrede te sluiten, werd sterker dan die, om den zegepraal te behalen. Rijksdag en volk hadden geen vaste leiding en gleden met de regeering de helling af. Dat voerde naar ongeluk en afgrond. Hier is een groote fout te constateeren in de opvattingen van Ludendorff; hij verzwijgt ge heel, dat het Duitsche volk volslagen uitgemer geld was, dat er geen oorlogs- en menschen- materlaal meer was en dat, door net verschij nen van Amerika op het oorlogsterrein, de En tente niet meer was te overwinnen. Merkwaardig is nog, wat Ludendorff zegt over zijn politieke opvattingen. Hij verklaart uitdrukkelijk, dat hij alléén voor de grootheid van het vaderland op kwam, dat nij zich niet bekommerde om de politieke partijen en dat hij noch reactionnair noch democraat was. Hij klaagt er over dat hij voor veel verantwoor delijk gemaakt is, waarmede hij niets te doen had en dat zijn arbeid voor het vaderland wei nig dankbaarheid gevonden heeft. Over den vrede zegt hij, dat hij bij de geweldige verant woording, die op hem rustte, natuurlijk den vrede wenschte, maar dat hij met het oog op de houding van den vijand nooit een gelegen heid gezien heeft, om een rechtvaardigen vrede door overleg te sluiten, dat alles, wat daarover gezegd is, onjuist is en dat de regeering aan het hoofdkwartier nooit zulk een mogelijkheid heeft getoond. Over het algemeen kan dit waar zijn Maar eens was er wel degelijk zulk een gelegenheid, een schitterende zelfs, in 1917, toen Benedictus XV zijn vredesactie inzette. Maar Duitschand was toen te verwaten en ging aan die verwa tenheid ten gronde. Na de opheffing van het Duitsche inkoop verbod voor Bulgaarsche tabakken, viel op de heele tabaksmarkt van Bulgarije een sterke opleving waar te nemen, die zich vooral uitte in een stijging van de prijzen met gemiddeld 25 pet., in sommige streken zelfs met 4050 pet. De oogst van 1933 heeft, ondanks het feit dat de kwaliteit beneden het middelmatige ligt, tot op geringe hoeveelheden van inferieure kwaliteit na, een goeden afzet gevonden. Het hoofdaandeel van ongeveer 50 millioen K.G. werd door Duitschland genomen, terwijl de Oostenrijksche regie 700.000 K.G. en de Italiaansche regie 12 millioen K.G. afnamen. uiiiHinmimi iiiiiiiiiiuiiiii: i Wij zijn warempel weer zoo ver, De nachtvorst wordt verwacht! En hiermee wordt het zachte weer I De doodsteek toegebracht. Want alles wat naar warmte zweemt Slaat ijlings op de vlucht Al schijnt de zon ook overdag: i De kou zit in de lucht! De winter komt! maar langzaam aan Het sneeuwt en vriest nog niet, Maar in de grachten ziet men toch De schuiten anthraciet! I De nachtvorst is de trait d'union, Die herfst met winter bindt, De vingerwijzing die ons zegt: 1 Het winterspel begint. 1 Wij snuiven nu dus koude lucht, 1 Gebruiken aspirien, i En die zijn jaegertje reeds draagt Ruikt naar de naphtalien. De eerste nachtvorsten degeen, 1 Die houdt van ijs en pret, Haalt als een ware optimist Zijn schaatsen uit het vet! MARTIN BERDEN Nadruk verboden) 5iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiË De poolonderzoeker Sir Hubert Wilkins, die begin Augustus uit Sydney is vertrokken om zich aan te sluiten bij de Zuidpool-expeditie van Ellsworth, heeft den raad gegeven om in het Zuidpoolgebied minstens zeven zenders te bouwen voor het uitzenden van meteorologische berichten naar Australië. Op zijn laatste reis Van Engeland naar Australië had Wilkins reeds een plan uitgewerkt voor een dergelijk zender net. Hij heeft het ook voorgebracht bij de re geeringen van Zuid-Afrika en Voor-Indië, die beide financieelen steun beloofden. Wilkins verwacht ook steun van Argentinië, Chili en misschien nog van andere Zuid-Ameri- kaansche staten, terwijl Australië en Nieuw- Zeeland er zeker het hunne toe zullen bijdra gen, aangezien de ontwikkeling van den wereld handel op het Zuidelijk halfrond voor een groot deel afhankelijk is van de mogelijkheid om be trouwbare weervoorspellingen op langen termijn te doen. In Australië heeft men reeds ervarin gen kunnen verzamelen over de beteekenis van de radio voor de meteorologie, want tegen woordig verspreidt een zender op Willis Island (312 mijlen ten Oosten van Queensland) dage lijks berichten over het optreden van cyclonen. De heer Carlo Stoppa, een industrieel uit Milaan, die sedert eenigen tijd op zijn zomer verblijf in Benaggio vertoefde beleèfde een avontuur, dat zeer fantastisch klinkt. Stoppa was in zee gesprongen om zijn dage lijks bad te nemen. Plotseling kreeg hij water in de ooren en hij verloor zijn oriëntatie-ver mogen totaal. Ondanks het prachtigste weer, kalme zee en uitstekende uitzicht, zwom hij 10 uur rond zonder de kust terug te vinden. Ge heel uitgeput kwam hij op de hoogte van Ver- vio en was op het punt te verdrinken toen hij door een visscher gered werd. Pas 4 uur later was Stoppa weer normaal van geest. José Trennot stond door het raam van zijn privëkantoor naar buiten te kijken. Het was drie uur in den middag en nog wachtte hij op zijn eersten klant. Op het oogenblk dat hij met een klap zijn kasboek dichtsloeg, klingelde de winkelbel. Hij zag een jong meisje van ongeveer twintig jaar. In haar gezelschap bevond zich een grijsaard. Grootvader en kleindochter, mompelde Trennot voor zich heen. Hij bemoeide zich verder niet met de klan ten, want de eenige bediende in den juweliers winkel kende het klappen van de zweep wel. Toch klonk na vijf minuten het belletje op zijn schrijfbureau, het teeken dat de bediende hem verzocht de klanten verder te woord te staan Trennot strompelde het kleine trapje af, dat naar den winkel voerde, maakte een beleefde buiging voor zijn klanten en terwijl hij om beurten den man en het meisje aankeek, vroeg hij: Waarmee kan ik u van dienst zijn? Toen zag hij pas dat het meisje haar oogen afdroogde. Ze had geschreid. De grijsaard nam het woord. Mijnheer, ik ben de grootvader van deze jongedame. Zij verzocht mij met haar mee te gaan, omdat ze in zaken als die, waarvoor ik hier kom, in het geheel niet thuis is. Het noodlot heeft haar zwaar getroffen. En kele weken geleden is haar moeder plotseling overleden en het eenige wat zij haar dochter naliet, was een diamant. Het was tevens de eenige herinnering aan haar. Geld liet zij niet na, maar wel schulden. Die schulden wachten dringend op betaling en we hebben al verschil lende deurwaarders aan huis gehad om beslag op de meubelen te leggen. U begrijpt, wat dat voor mijn kleindochter beteekent. Ze schaamt zich dood voor de buren. De juwelier knikte onafgebroken met het hoofd. Hij snapte niet goed waar de oude man heen wilde en toen deze even zweeg, vroeg hij: Als ik het goed begrijp, dan heeft u een diamant? Zoo is het, mijnheer. En een zeldzame ook. Mijn zwager heeft hem jaren geleden cadeau gekregen van..., van nu ja, Iaat ik het maar zeggen. Ze zijn nu toch allen dood. Hij kreeg hem van een dame uit den Mohamme- daanschen harem, toen hij haar uit een moei lijke positie verloste. Mijn zuster.... Ja, jaik geloof het wel, viel Trennot den man in de rede. Hij was verlangend, den diamant te zien, want hij rook een voordeelig zaakje. De waarheid was, dat José Trennot niet kieskeurig in het koopen van juweelen was, als zij hem maar veel geld in het laadje brachten en hij was ook gewend zijn klanten niet teveel te betalen. Laat eens zien? De prijsaard nam het taschje uit de han den van het meisje en haalde er een pillen doosje uit, dat hij aan den juwelier over handigde. Ik heb hem maar in een doosje gedaan, zei hij, want het etui bestaat allang niet meer. Trennot had deze woorden niet eens ver staan, want hij had gretig het doosje uit de handen van den man genomen en vlug het deksel geopend. Toen deed hij verbaasd een stap achteruit. Dit is de edelsteen van Mohammed Ka- chim, die acht of negen jaar geleden spoorloos verdween. Hoe komt u daaraan? Dat heb ik u al gezegd, antwoordde de grijsaard. Maar als u bang bent, dat ik hem van Mohammed Kachim gestolen heb, geef hem dan maar terug. Ik wil u niet in onge legenheid brengen. Wat ik zooeven vertelde is de zuivere waarheid. Die haremdame heeft hem misschien van Mohammed ten geschenke gekregen of gestolen, misschien wel onder een matje gevonden, maar in ieder geval, mijn zwager heeft zijn leven ervoor in de waagschaal gesteld. Trennot dacht er niet aan den diamant zoo maar weer uit zijn handen te geven. Wat kon het hem schelen waar hij vandaan kwam. Hij zou hem wel laten veranderen. Is hij echt? vroeg hij langs zijn neus weg. U bent vakman, antwoordde de ander ontwijkend. Als ik hier kwam om een valschen diamant te verkoopen, dacht u dan dat ik dat Het duurde niet lang of Harrison kwam weer binnen. De deksel van den koffer had ik op een kier gezet, zoodat ik kon zien wat er in de ka mer gebeurde. Stil sloop Harrison op het kastje toe en nam er een paar fleschjes uit die hij op den grond in stukken wierp. Ik sprong uit den koffer en wierp mij op hem. „Zoo gnieperd", riep ik hem toe. „Nu heb ik je". Hij vloog de gang in en ik hem achterna. Weldra rolden we over den grond, waarbij we elkaar weinig vriendelijke opmerkingen maak ten. We waren beiden even woedend en raakten elkaar waar we konden. In het heetst van het gevecht kwam de com mandant eensklaps den gang binnen, die ons dadelijk van elkaar scheidde. Natuurlijk vroeg hij uitleg van hetgeen er gebeurde. Toen hij de toedracht vernam was hij meer dan woedend op Harrison. Deze behoefde geen dienst meer te doen en zoodra we zouden geland zijn, ging hij rechtstreeks naar huis terug. Dat was wel een zware straf voor den jongen. Ik deed een goed woordje voor hem, maar het gaf niets. Harrison moest terug. Dergelijke onbetrouw bare menschen wilde de commandant niet aan boord houden. Achteraf had ik toch wel mede lijden met Harrison. Na dit pijnlijk incident bereikten we langza merhand de Noordpool. De ijslaag boven den on derzeeër had slechts een dikte van drie Meter. De boren werden in werking gesteld en func- tionneerden prachtig en weldra was de duikboot boven het ijs gebracht. We hadden de Noord pool bereikt en waren de eersten die er thans ongestoord wetenschappelijke waarnemingen konden doen. zou vertellen? Oordeel zelf, mijnheer en zeg dan wat hij u waard is. Ik wil u echter wel verklappen, dat een kenner hem geschat heeft op honderdduizend francs. Maar José Trennot was niet de eerste de beste. Hij wist heel goed een echten steen van een imitatie te onderscheiden en daarop liet hij zich heel wat voorstaan. Geruimen tijd bestudeerde hij den steen met het bloote oog, toen met een sterk vergrootende loupe, welk onderzoek wel tien minuten in be slag nam. Hij knikte goedkeurend en haalde een fleschje van een plank waarin een klein martesharen penseeltje zat, gedompeld in een kristalheldere vloeistof. Daar- mede bestreek hij den diamant aan rr - alle kanten en HetplllendOOSje droogde hem toen i tegen een spiri- tusvlammetje. ■••■■■•■••■■■■■■■■in Daarna hield hjj hem tegen het licht. Hij scheen tevreden te zijn, want voorzichtig legde hij het juweel in het pillendoosje deed het deksel erop en vroeg: Hoeveel? De oude man dacht een poosje na en sprak toen schijnbaar verlegen: Ik weet het niet, doet u maar een bod. De kleine oogjes van Trennot begonnen te schitteren van opgewondenheid. Ik zal u ineens zeggen waar het op staat, zei hij. Deze diamant is bekend als de bonte hond. Acht of negen jaar geleden is hij laten we maar zeggen verdwenen en er is lang naar gezocht. Als ik hem nu wil verkoopen, dan zal ik er ongetwijfeld groote moeilijkheden mee krijgen. Hij moet dus gespleten worden en dat kost geld, veel geld. Kortom, ik zal u er tien duizend francs voor geven en geen centime meer. De ander werd bleek van woede en hij griste het doosje van de toonbank. Hij greep het meisje bij den arm en sprak ruw: Kom mee, Victoire. Hier valt niet te han delen. Een diamant van honderdduizend francs en daar biedt hij tienduizend op. 't Is schan delijk. Het meisje liet opnieuw haar tranen den vrijen loop en smeekte: Wat ben je boos, Opa. Toe doe het maar. Tienduizend francs, daar zijn we toch mee ge holpen? HU schudde het hoofd en trok haar mee naar de deur. Dat bedrag kan ik overal krijgen, sprak hij met de deurknop in zijn hand. Maar de slimme juwelier liet hen zoo niet gaan. Wat hadt u dan gedacht, mynheer? Ik kan toch het volle bedrag er niet voor geven. Mag ik dan niets verdienen? Ik zal er vUfdui- zend bij doen, maar dan ook niet meer Nu trok het meisje haar grootvader terug en het gelukte haar, hem een beetje te kalmeeren met het resultaat, dat de mannen het voor twintigduizend francs eens werden. De grtjs- aard haalde het doosje weer te voorschUn en legde het voor Trennot op de toonbank. Alsublieftovertuig u er maar van, dat de steen er nog inzit, zei hij pUnlUk glim lachend. Als het mijn eigendom was, had u hem niet voor dien prüs gekregen De juwelier glimlachte slechts, maar hy was wel zoo verstandig het doosje te openen en zich van de aanwezigheid te overtuigen. Tien minuten later wreef hij zich verge noegd in de handen. ZUn dag was goed. De steen was minstens het dubbele waard en van louter plezier haalde hU het doosje weer uit de lade en bekeek den steen nogmaals aandachtig. Toen maakte hij een luchtsprong, veegde zUn oogen uit, zette zUn bril op en greep ten twee den male de loupe. Valsch, schreeuwde hU schor. Ik ben be drogen. Den eersten keer was de diamant ab soluut echt en nu is hU valsch. O, die schur ken. hU moet twee precies gelUke pillen doosjes in het taschjej gehad hebben, de ban diet. Deze steen is een mooie natuurgetrouwe imitatie, maar ik ben mUn twintigduizend francs kwUt. HU snelde naar de telefoon en belde het po litiebureau op. De hoofdcommissaris deelde hem voorzichtig medp, dat hij waarschUnlUk het slachtoffer geworden was van twee inter nationale oplichters, René Doulton en Victoire Lesco, die reeds lang gezocht werden. HU kon hem niets beloven, maar zou een extra politie bericht uitzenden. Victoire Lesco en René Doulton betraden juist in een geheel andere gedaante een hotel, toen de luidspreker de oplichting bekend maakte. ZwUgend gingen ze aan een tafeltje zitten en luisterden glimlachend naar een verkeerd signalement. Toen de luidspreker zweeg, keek Doulton zUn handlangster even aan en sprak: WU zijn juist bUtUds hier, Victoire. Nu zUn we gewaarschuwd. Deze truc, waarmee we zooveel succes hebben gehad, is afgedaan. HU heeft ons zestigduizend francs opgebracht, maar nu wordt het toch tUd, dat we weer eens wat anders verzinnen. Vind je ook niet" De gemeenteraad van München heeft een bedrag van 2730 mark uitgetrokken, om negen honderd groote portretten van Hitier te laten maken ter versiering van de schoollokalen. A 11* L* °P dlt hlad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen f Oflfïfï bij levenslange geheele ongeschiktheid t jt AllC QOOnne S ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen OUUU*m verlies van beide armen, beide beenen of 7Cfi bh een ongeval met O C/1 bij verlies van een hand f 1 O C Dij verlies van een f CA bij een breuk van f Afï bU verlies van 'n beide oogen ff doodebjken afloop 1 Ci OU»m een voet of een oog# 1 duim of wijsvinger f t#l/»~been of arm# Tl/«" anderen vinger werken door 13. Savaroff sprong op en keek uit het venster. Daarna wendde hU zich tot Mc. Murtrie en zei, blUkbaar hevig verbaasd: „Hoffman!" Ik wist in de verste verte niet, wie die Hoff man kon zUn, maar deze naam deed den dok ter direct opspringen. HU scheen tamelijk boos op Savaroff over diens onnoodige mededeel zaamheid. HU sprak echter met zUn gewone, kalme zelfbeheersching: „WU zullen u thans verder met rust laten. Als ik u was, zou ik probeeren nog een poosje te slapen. Ik zal straks nog wel even naar boven komen, otn te hooren of u nog wat wilt eten." Hij stond op en keek de kamer rond. „Is er nog iets anders, wat u zoudt willen hebben?" .Als u mU een doosje sigaretten zoudt willen laten brengen?" „Het zal het eerste voorschot zyn op de nieuwe explosiestoL" Hij knikte glimlachend. „Ik zal Sonja het u laten geven,' 'antwoord de Idj. Daarna ging hij achter Savaroff de gang op, de deur behoedzaam achter zich sluitend. Alleen gelaten, leende ik terug in de kussens in een gemoedsstemming, die een romanschrU- ver waarschijnlijk als chaotisch zou beschrij ven. Ik had iets ongewoons verwacht van mUn onderhoud met Mc-Murtrie, maar deze voor stellen van hem konden moeilijk onder zoo'n zachte bewoording worden uitgedrukt. ZU over troffen alles, wat mUn verwachting betrof. Ik had wel in boeken gelezen, dat iemands uiterlUk zoo geheel veranderd kon worden, dat zelfs zUn beste vrienden hem niet herkenden, maar dat zooiets in het werkelijk leven gebeur de, was nog nooit bU mU opgekomen. Als de dokter de waarheid sprak, zou* er natuurlUk geen reden zijn waarom zUn plan niet tot suc ces kon voeren, hoe fantastisch het ook mocht klinken. Een eigen hut aan de Theems was wel de laatste plaats, waar men een ontsnapten boef uit Dartmoor zou zoeken, vooral waar hU verdwenen was in de omstreken van Devon- port. Wat mU den grootsten angst bezorgde in dit geval was mijn schijnbaar geluk, dat ik op zulk een wonderbare wijze er weer bovenop was gekomen. Er komt een eind aan ons geloof in samenloop van omstandigheden en dit buiten gewone geval, mij door Mc. Murtrie's vleiende uitlegging ingegeven, was een beetje te ge dwongen voor mij om het te gelooven. Dat hfj het geheim van de nieuwe explosie- stof wilde kennen liet bU mij geen twUfel, maar noch hU, noch Savaroff maakten op mU den indruk van succesvolle fabrikanten van reuk loos poeder of iets anders te zUn. Zij schenen mU tot een veel interessanter en minder conventioneel soort te behooren en ik verwonderde mU er eenigszins over, hoe zulk een eigenaardig drietal, als zij en Sonja waren, in zoo'n slecht gebouwd en verlaten buiten huis in een uithoek van South Devon kwamen. Evenwel was mU dit tobben nutteloos, want zoover het mij aanging was het pijnlUk dui delijk, dat er geen keus bestond. Als ik hun aanbod afwees, behoefde zU mU alleen maar uit te leveren en binnen een paar uur was hij weer terug in mUn cel, in boeien geslagen, gegeeseld en zes maanden honger lUden in het vooruitzicht. Alles was beter dan dat zelfs het meest roekelooze waagstuk. Inderdaad ben ik er niet geheel zeker van, dat het geheimzinnige, wat Mc. Murtrie's aanbod omgaf, mij niet toelachte. MUn leven was de laatste drie jaar zoo glad voorbU gegleden, dat een vooruitzicht op een klein evenement mU heelemaal niet onaange naam was. Tenslotte had ik mijn achtdaagsch uitstapje naar Londen in het vooruitzicht en alleen de gedachte daaraan was al voldoende om het te accepteeren. Ik had gelogen omtrent de reden tegen Mc.Murtrie, maar die leugen lag me toch niet zoo zwaar op het geweten. De werkelUke beteekenis van „uitstapje" is zuiver een kwestie van opvatting en ik voelde evenveel voor de mUne als voor de zijne. HOOFDSTUK VI. Een vreemd gezicht McMurtrie had mU den indruk nagelaten dat hU den volgenden dag reeds zUn werk aan mijn gezicht beginnen zou; maar deze indruk bleek onjuist. Zoowel de paraffinewas als het toestel met de X-stralen moesten uit Londen worden gehaald en volgens Sonja had haar vader den volgenden morgen vroeg het huis verlaten om deze dingen te halen. ZU vertelde mij dit, toen zU mU mijn ontbUt bracht, juist nadat ik den auto had hooren vertrekken. „Ik denk dat ik beter zou doen, door op te staan," zei ik. „Ik kan toch niet in bed blUven om me door u te laten bedienen." „Dat zal toch moeten," antwoordde zij kort. „tenzU u liever hebt, dat ik juffrouw Weston zend." „Wie is juffrouw Weston?" Sonja zette het blad op mUn bed. „Onze huishoudrtcr," antwoordde zU- „ZU is doofstom." „Er kunnen ergere dingen in een huishoud ster zUn," merkte ik op. Ik ging zitteu. trok mijn ontbUt naar mU toe en zei: „NatuurlUk heb ik liever, dat u mij bedient. Ik dacht alleen aan al de moeite, die ik u geef „Veel moeite is het niet," antwoordde zU en na een oogenblik voegde ze er met een eenigszins zonder inge uitdrukking aan toe: „Overigens zou ik het niet erg vinden, al was het dat wel." „Maar ik voel mU uitstekend vanmorgen," hield ik aan. „Ik kan evengoed opstaan, wan neer uw vader mU wat kleeren leenen wil; rk denk niet, dat ik mU in die van Mc.Murtrie wringen kan." ZU schudde haar hoofd. „De dokter zegt, dat u blUven moet waar u bent. HU komt straks naar u kUken." Na een korte aarzeling ging zil voort: „Een van de gevangenbewaarders kwam hier gisteren bellen, om ons te waarschuwen, dat u waarschUnlUk in de ouurt verborgen was." „Dat was vriendelUk, al was het een beetje laat. Had men de fiets gevonden?" „Neen," antwoordde zU, „en dat zullen zU wel niet doen ook. MUn vader is haar op gaan zoeken dien avond, dat u hier kwam. We heb ben haar in den achtertuin begraven." Opnieuw zwegen wU even. ZU zette zich op het. voeteinde van mU'n bed en zei: „Dat meisje Joyce Aylmer houdt u van haar?" De vraag kwam zoo onverwachts, dat ik er volkomen door overrompeld werd. Midden ln de beweging, waarmee ik een stukje spek naar mUn mond bracht, hield ik op en legde het op mUn bord terug. „Och, Joyce is nog een kind," antwoordde ik „Tenminste toen ik in de gevangenis moest. WU hielden eigenlUk allemaal evenveel van haar. Haar vader was een van de kunstschil ders van Chelsea^ en toen hU stierf, beschouw den wU haar ongeveer als aan ons toever trouwd. ZU kwam en ging in de verschillende ateliers precies naar het haar aanstond. Daar om waren wij ook zoo vreeselUk kwaad op dien Marks, dat hU haar zoo onbehoorlijk behan deld had." „Maar nu is zU geen kind meer," merkte Sonja kalm op. „Volgens de krant moet zU nu negentien zijn." „Ja ik denk ook wel, dat de menschen doorgaan ouder te worden, zelfs al zit ik in de gevangenis." „En zU houdt van U. ZU moet van u houden. Denkt u, dat er een vrouw is, die niet van een man zou houden, die voor haar gedaan heeft, wat u deed?" „O, ik denk, dat zU mU al lang glad ver geten is," zei ik' met plotselinge bitterheid. „Menschen in de gevangenis kunnen moeilijk verwachten, dat iemand aan hen zal blilven denken behalve de politie!" Die woorden kwamen ondoordacht en terwUl ze nog op mUn lippen lagen, rees het gezicht van Joyce met die eerlUke, blauwe oogen voor mU op. Ik herinner mU het doodsbedroefde briefje, dat zU mU na het vonnis gezonden had en ook haar anderen brief, dien ik in Dartmoor ontvangen had een byna jammerlUken brief in de moedige poging, hoop. en belangstelling in mUn hart levendig te houden. Sonja leunde wat voorover, haar handen ge vouwen in haar schoot. Wordt vervolgd.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1934 | | pagina 14