B DE SCHOOL VAN JUFFROUW BRIL \l HOE JAN EN THEO TOCH NAAR HET CIRCUS GINGEN en planten Weer maar school OP DE FIETS W Door RIE EERDMANS Zullen we eens gaan kijken of we iets van het circus kunnen zien?" vroeg Jan aan zijn vriendje Theo. „Ach, kijken kunnen we wel, maar er in komen we toch niet," meende Theo. Daar de twee vrienden toch niets anders te doen hadden, besloten ze maar naar het terrein te wandelen, waar dat groote won dere circus opgeslagen zou worden. Een circus, dat was zoo iets waar je in een boek over las. Over arme clowns, die maar moesten lachen en grappig zijn, ook al had den ze er heelemaal geen zin in. En kleine jongens, die moeilijke toeren moesten doen en geranseld werden als ze niet durfden of vielen. Maar je had ook nog de olifanten, die grappige, logge dieren, die dansen moesten en kunstjes maken. Leeuwen, tijgers en dierentemmers, kortom, alles wat hun jongensfantasie maar streelen kon. Onderweg praatten Jan en Theo druk over al die wonderen, die ze alleen maar Van hooren zeggen kenden, want zelf wa ren ze nog nooit in een circus geweest. Zoo pratend en wandelend waren de jongens bij het groote terrein gekomen, Waar het circus opgeslagen werd. Groote auto-woonwagens stonden daar, waartus- schen vele menschen door elkaar woelden. Blanke, bruine en zwarte mannen en vrou wen in vreemde, gekleurde kleeren, som mige mannen met een Oostersche fez op, zooals je ze in de sprookjes van „Duizend en één Nacht" afgebeeld ziet. Ze liepen met emmers water en pannen met eten de Wagens in en uit. Overal hingen drooglij nen met kleeren. Het was een drukte en geroezemoes, alsof een heele stad met hui zen en bewoners hier plotseling neerge streken was. In de verte meenden Jan en Theo zelfs het brullen en loeien van de dieren in de kooien te hooren. De jongens waren heel dicht bij de afsluiting gekrópen, om toch maar zooveel mogelijk van dat heerlijk- geheimzinnige op te vangen. Wat zouden ze vanavond graag naar bin- hen gaan, in die reusachtige ronde tent, Waar dan al die bont gekleede menschen hun kunsten vertoonden, 't Leek wel of de Vrienden eikaars gedachten konden raden. „Zouden we nergens een gaatje kunnen Vinden om door te kruipen?" vroeg Theo. „Het is toch zonde en jammer, nu hebben We een echt circus vlak bij ons en nu zul len wij er toch niets van te zien krijgen." Jan was het volkomen met hem eens. Maar hoe ze ook speurden, het circus was Prachtig beveiligd tegen niet-betalende be zoekers. Jammer toch, dat ze heelemaal geen geld hadden. Ze zouden met liefde de heele voorstelling willen staan, als ze dan maar kijken mochten naar al dat schoons. Maar hee hoor! Er was geen kans en met een laatsten verlangenden blik draaiden Jan en Theo zich om en slenterden de stad door op weg naar huis. Ze waren wat je noemt in een melige stemming gekomen. Ze vermeden het om nog over het circus te praten. Opeens ziet Jan een heer op zich af schieten, een vreemdeling, die hem met drukke gebaren in het Duitsch toespreekt. „Bitte", dan volgde een zin waarvan Jan alleen het woord Polizeiamt (politiebureau) opving. Jan voelde dat hij een kleur kreeg. Toen flitsten hem opeens de woorden van hun Duitschen leeraar door het hoofd: Als iemand je in het Duitsch aanspreekt, schrik dan niet en begin vooral niet te stotteren. Denk eerst rustig over de vraag na en pro beer dan in het Duitsch te antwoorden. Het is heelemaal niet erg als je een fout maakt, als je maar verstaanbaar bent. Jan keek den vreemdeling even aan en antwoordde toen zoo rustig mogelijk: „Das Polizeiamt? Wenn Sie es wünschen gehen Wir mit Ihnen mit um den Weg zu zei- chen!" Hè, hè, Jan zuchtte van inspanning. Maar de man had hem blijkbaar begrepen. Hij knikte tenminste vriendelijk. Theo keek stom verbaasd naar zijn Vriend. Waar haalde hij dat Duitsch op eens vandaan? Theo zou het nu wel in het Engelsch weten, maar van Duitsch wist hij opeens geen woord meer. Ze waren het ook hog maar korten tijd aan het leeren. Samen wandelden ze naast den vreem den heer verder. Deze sprak zonder ophou den. Jan begreep "er niet veel van, maar al spoedig ontdekte hij dat die heer van het circus was en in echten kwajongens- overmoed ratelde Jan nu door in half Duitsch, half Nederlandsch, over dat on derwerp, waar zijn hart zoo vol van was. Ondertusschen dankte hij den hemel dat zijn Duitsche leeraar niet in de buurt was. De goede man zou het niet overleefd heb ben als hij al de fouten hoorde, die Jan hiaakte. Ook Theo begon over den eersten schrik heen te komen en deed zoo nu en dan een duit in het zakje. Daar waren ze al bij het politiebureau. Jan en Theo namen beleefd hun pet af en Wilden weg gaan, maar de vreemdeling hield hen tegen. Hij haalde een visite kaartje uit zijn zak en schreef er met pot lood iets op. Toen gaf hij het aan Jan. Op het kaartje stond de naam „Hans Deisin- ger, Direktor Circus Deisinger." En met pot lood stond daar onder geschreven: Gut für 2 loges, Heute Abend 8 Uhr. Terwijl de jon Eens naar het kaartje keken, was de heer hi het burèau verdwenen. Theo kreeg het eerst zijn spraak terug. >,J5, dat was de directeur van het circus. En wat beteekenen die potloodkriebels?" EFB-0B ,J3itte", dan volgde een zin waarvan. Jan keek Theo'eens aan. Ze hadden bei den een kleur. Ze durfden hun oogen niet te gelooven. Als het eens een vergissing was. „Dat zou beteekenen", zei Jan langzaam, „dat we vanavond met dit kaartje naar 't circus kunnen gaan en daar dan ieder een loge-plaats krijgen. Man, we gaan naar het circus vanavond. Wij tweeën, met 't kaart je van den directeur!" „Zou het geen vergissing zijn?" twijfelde Theo nog. Maar Jan dacht niet verder na. „Vooruit kerel, hollen, dan kunnen we het gauw thuis zeggen." Hoe het dien avond acht uur geworden is, dat weten de jongens nog niet. Maar het duurde in ieder geval verschrikkelijk lang. Eindelijk stonden ze samen, keurig in hun Zondagsche pak en met een extra-rechte scheiding in het haar voor den breeden, hoogen ingang van het circus. Ze moesten natuurlijk hun kaartje laten zien. De cir cusknecht vertrouwde het zaakje blijkbaar niet heelemaal en ging weg om den direc teur te zoeken. De vrienden beleefden een benauwd oogenblikje. Als het toch eens niet echt was! Dan zouden ze natuurlijk door dien pootigen knecht eruit gegooid worden. Maar daar kwam de directeur in hoogst eigen persoon al aan. Ze herkenden hem dadelijk. Hij drukte den jongens de han den alsof ze htm leven lang vrienden ge weest waren en druk pratend en gebarend ging hij den jongens voor naar de groote tent, waaruit luide muziek hun al tegemoet kwam. Verblind door het felle licht liepen de jongens achter den directeur aan, zon der moeite te doen om hem te verstaan. Het was precies een droom: dat felle licht, de harde muziek, de touwen en de drukte van al die menschen, die al op de verschillende rangen zaten of stonden. Als twee prinsen zaten ze even later in de met Het politiebureau? Als het wilt, dan Saan we met U mee om den weg te wijzen e. zoets vxrv nnoi V] rood fluweel bekleede leuningstoelen, zon der te spreken, slechts kijkend. Toen ging Jan breed-uit op zijn stoel zit ten en zei met 'n diepen zucht van zalig heid: „Man, dit is een reuzebof en het is een knap mensch die me hier nu nog van daan krijgt voordat ik alles gezien heb." Met welke verzuchting Theo volkomen in stemde. De V.P.D. ram en Kees waren samen aan het opruimen van den tuin. Ze hadden zooveel mogelijk de dorre bladeren van de paden afgeharkt en netjes over de planten gestrooid en nu moesten ze even uitblazen van hun werk. Enkele struiken moesten nog worden afgesneden, omdat daar nog de resten van verlepte bloemen aan zaten. Onder de struiken was ook een groote hortensia. Vóór Kees weer 'aan het werk ging, riep hij Bram bij deze plant. „Heb je wel eens gezien, dat een hortensia twee soorten bloe men heeft? Zelfs nu ze leelijk geworden zijn, kun je het nog zien." Neen, Bram had nog nooit zoo nauwkeu rig een hortensia bekeken. Maar nu zag hij het ook: de buitenste bloemen hadden geen meeldraden en stampers, de binnenste wel (fig. 1). „De buitenste zijn lokbloemen," vertelde Kees, „ze dienen om insecten te lokken, maar kunnen geen vruchten of zaden voortbrengen, 't Komt wel bij meer plan ten voor, dat er afzonderlijke bloemen zijn voor de pronk en andere voor het voort brengen van zaad. Een duidelijk voorbeeld hiervan geeft de korenbloem. De koren bloem bloeit met bloemhoofdjes, die een massa bloempjes bevatten (fig. 2). De bin nenste lr0rcr.l>lo«.n. bloempjes be- Tig.j zitten wel meeldraden en stampers, de buitenste niet." O ja, nu herinnerde Bram zich nog iets van de korenbloem, iets, wat Henk hem had laten zien. Hij zocht een stuk papier en 'n pot lood en teekende het Kees voor. „Kijk, de binnenste bloemen zien er zoo uit (fig. 3) net een buisje. Binnen dat buisje zitten de meeldraden en de stamper. Raak je de meeldraden aan, dan worden ze korter en laten tegelijk hun stuifmeel vallen. Dat stuifmeel valt op de samengevouwen kle verige deelen van den stamper, die 't buis je van onderen afsluiten. De stamper groeit naar boven en duwt het stuifmeel omhoog. Daarna pas gaan de kleverige deelen van den stamper, de stengels uit elkaar." „Zullen we nu nog een eindje omloopen?" vroeg Bram. Daar had Kees wel ooren naar. „Wel ja, dan kunnen we nog juist op tijd voor het eten terug zijn." Ze sloegen den weg in langs een paar boerderijen. Daar stonden de heggen van sneeuwbes. Kees herinnerde er Bram aan, dat ze verleden jaar nog zoo fijn de witte bessen hadden afgeplukt op vorstige dagen en hoe lekker die bessen dan tegen den grond konden kletsen. Nu zaten er nog hier en daar bloemen aan maar ook bessen. Achter een van de boerderijen was een soort boomgaard. Daar waren de boer en zijn knechts druk bezig iets om de boomen heen te doen. „Wat zou dat zijn?" vroeg Kees. „Vragen," meende Bram, „door vragen word je wijs." Zoo gezegd, zoo gedaan. Bram stapte op den boer af en vroeg: „Zeg baas, wat doen jullie met de boomen?" Het was een vriendelijke boer en hij ant woordde dan ook dadelijk: „Wel, we doen lijmringen om de boomen, dan krijgen we er geen rupsen in." Nu herinnerde Bram zich weer, wat mijn heer op school ver- wsb« teld had over den wintervlinder, want daartegen waren de lijmbanden be doeld, dat wist hij. Het wijfje van den wintervlinder heeft een paar stompjes in plaats van ge wone vleugels. Ze kan daardoor niet vliegen en moet kruipende haar doel berei ken. Haar doel dat zijn de bovenste knop pen van de vruchtboomen. Door de lijm banden wordt ze echter tegengehouden en worden de knoppen tegen de vraatzucht van de rupsen beschermd. De boer bleef nog een poosje praten. Hij hoopte maar, dat het flink hard zou vrie zen dezen winter, dan ging er flink wat van dat „tuig" dood. Onder tuig verstond hij al de schadelijke insecten, die in den grond leven, maar vooral de rit- naalden (fig. 5), de larven van de kniptorren, waar hij het meest het land aan had. Het werd tijd voor de jongens om huis waarts te gaan, wilden ze op tijd voor het eten zijn. Na den vriendelijken boer harte lijk bedankt te hebben, gingen ze huis waarts. warmde en je huid zóó bruin maakte dat je op 'n echten nikker begon te lijken. Hij had ook nieuwe vriendjes gemaakt; echte leukerds waren 't, 'n jongen uit Rot terdam en eentje uit Maastricht. Hoe heet te die uit Maastricht ook al weer? 't Was toch niet zoo'n lastige naam om te ont houden, maar hij had nog zoo'n slaap, dat was 't 'm. Kom, hij zou nog maar 'ns 'n dutje..'.. Boem, boem! Daar bonsde moe der op de deur en riep: „Maar Ben, ben je nu nog niet op? Dan zal i k 't mag,r 'ns even komen doen." In 'n wip was Ben 't bed uit. Hij wist wat dat beteekende als moeder dat zei. Dan kwam ze met 'n natte spons en wreef 'm heelemaal in, dat wist Bennie maar al te goed. Met 'n zucht kleedde ie zich aan. Hè, waar was nou z'n zakdoek, die moeder gis terenavond voor 'm had klaar gelegd? Hij zocht en zocht, maar kon nergens iets ont dekken. Dat 'm dat nou net vandaag moest overkomen! Wat vervelend ook, weer naar school te gaan. Zouden er nieuwe jongens zijn in z'n klas? Hij hoopte maar van wel, misschien wel een die goed kon voetballen. Want dat vond Ben heerlijk. Dat had ie aan zee ook zoo dikwijls gedaan. Maar je moest oppassen, want als je 't niet goed kon dan trapte je met je voet in 't zand inplaats van den bal te raken en dan stoof 't zand zóó om je ooren heen! Bennie lachte hard op toen ie daaraan dacht. Hij keek naar z'n wekker en zag tot z'n schrik dat 't acht uur was. Jeetje, dan moest ie voortmaken, want om half negen begon z'n school en je kreeg 'n flinke straf als je te laat kwam. Gauw even 'n boterham gegeten en toen weg. Wat vreemd, dat ie nou met z'n school- tasch liep. Gisteren om dezen tijd waren ze al aan 't wandelen in de duinen om die nog 'ns voor 't laatst goeien dag te zeggen. 'n Langgerekt gefluit deed 'm omkijken. Daar had je Karei, een van z'n vriendjes, die heel hard achter 'm kwam aanhojlen. „Daaaaag, hoe maak je 't? Hé, wat ben jij bruin! Waar ben je gewèest?" „Ik ben aan zee geweest, in Noordwijk. 'n Heele maand zeg en we hebben op 't strand forten gemaakt, zoo groot, nou wel zow groot als jullie tuinhuis," vertelde Bennie. „Ja zeg, dat geloof ik," lachte Karei, die wist dat Bennie wel 'ns graag pochte. „Nee heusch, 't fort was zóó groot dat... 't bijna tot aan ons hondenhok kwam." vulde z'n vriendje lachend aan. Heel even wilde Ben zich kwaad maken, maar toen koos ie de verstandigste partij en lachte hardop mee. Zoo kwamen ze in school aan en gingen ze naar de vierde klas waar broeder Martinus ook al was. Nauwe lijks had deze Ben gezien of hij riep uit: „Nee maar, jongens, nu krijgen we 'n nik kertje in de klas! Waar ben jij geweest?" Nog even flink werken jongens en dan is 't fort klaar. Wim, gooi jij nog 'n schepje zand op deze plaats. Ziezoo! Kijk, daar komt de eerste groote golf op ons aan. Bijna is ie d'r hoor. Eén, twee rrrrrr!" Met geraas liep de wekker af! Ben sprong op en keek met verwilderde oogen om zich heen. Waar was ie? Was ie dan niet meer in Noordwijk in 't zand? En de zee? Maar waar was ie dan eigenlijk? Daar ging 'm 'n licht op! „Oooooo," zuchtte ie en met 'n plof viel hij terug in de kus sens, keek met 'n teleurgesteld gezichtje voor zich heen. 't Was vandaag de eerste dag van 't nieuwe schooljaar! Hoe ver velend. Niet dat hij de school vervelend vond, neen dat niet, want hij was over gegaan, ging nu naar de vierde klas en dat was toch erg prettig. Maar hij had zoo'n allerheerlijkste vacantie gehad, was pas gisteren teruggekomen en nu viel 't hem o, zoo moeilijk om weer aan school te denken. Ben trok de dekens weer over zich heen en draaide zich nog 'ns om. Wat had ie toch 'n fijne vacantie gehad. Hij was een heele maand in Noordwijk geweest met va der, moeder en z'n twee broertjes. Dat was pas 'n fijn leventje! Ze deden niets anders dan in 't zand spelen, forten maken, schel pen en garnalen zoeken, pootje baden en dan was er de zon die je zoo heerlijk ver- INKTLAP Van verschillend gekleurde ronde en vierkante lapjes maken we dezen inktlap. In het midden worden de lapjes op elkaar genaaid en daarop komt een knoop. Dan kun je weer heel wat pennen waar een haartje aan zit schoonmaken. UtmiMAiiraafM 9 u'h\ii «me» "*\mwVf Mwfitffwi In de populierenlaan Zie je pa Giraffe gaan Naar de school van juffrouw Bril, Want daar is een fuif op til. 't Is dan ook een jaar geleden, Dat de juffrouw heeft gestreden Voor een goede fijne school, Met veel leerplicht en ook jool En voor deezf gelegenheid Kocht Giraf een kleinigheid. Ook de Vos, je goed bekend Is een zeer charmante vent, Want hij kwam in keurig jasje, Hoogen hoed en stippeldasje, En een mand vól heerlijk fruit Bracht hij tevens mee, die guit. Jufrouw Bril was echt verlegen, Kon er bijna niet goed tegen, En zij sprak bewogen: „Vrind, Ik vind jou een heel lief kind." Tpen kwam ook nog moeder Muis Uit haar lief en vriend'lijk huis Met een schotel vol gebakjes, Opgesierd met rozentakjes. Vlug liep zij toen door het bosch Achter Rein de slimme Vos, Want zij werd wel heel secuur Met dit heerschap op den duur. Zeer vermoeid maar toch voldaan, Kwam zij toen bij 't Varken aan. Even later kwam de. Aap Deze vriendelijke knaap, Met een prachtigen ballon Ter vervanging van de zon. Juffrouw Bril vond het reusachtig, Blijde riep ze telkens: prachtig 1 't Is een magnifiek present, Zoo je er maar weinig kent; Lieve Aap, ik vind het fijn Voor een school in de woestijn." Ik heb een fiets, een echte fiets Van Pa en Moe gekregen; Ik ben zoo blij, zoo héél erg blij Die mooie fiets, die is van mij! Ik lach er aldoor tegen! Ik kan 't nog niet begrijpen, hoor! Ik sta er naar te kijken; De fiets die glinstert in de zon En niets dat ik bedenken kan, Wat of me meer zou lijken! Nu ga ik met m'n fie'sje uit, Ik ga wel uren rijden; O jongens, het is toch zoo fijn, Daar buiten in den zonneschijn Het stadsgewoel te mijden! Ik zal er goed op passen hoor! Ik moest het Pa beloven; Want weet je wel, zoo'n fijne fiets Daar gaat toch niets, nee werkelijk niets Daar gaat voor mij niets boven! R. W. Toen moest Ben vertellen van z'n vacan tie aan zee en van al de pret die hij gehad had. Daarna werden de plaatsen gegeven. Bennie kreeg *n plaats op de eerste rij, hee lemaal vooraan. Hij glunderde, vond 't wat fijn, want je kon daar veel beter opletten dan wanneer je heelemaal achteraan zat. „Nou jongfns," zei broeder Martinus, „voor den eersten morgen zullen we maar niet al te hard werken. Ik zal jullie "ns "n mooi verhaal voorlezen." En toen las hij voor van twee jongens, die op avontuur waren uitgegaan en zich in 'n schip ver stopt hadden dat naar Afrika zou varen, t Was erg spannend en de broeder wist zoo echt prettig voor te lezen. Bom, bom, bom. Daar sloeg t twaalf uur. „Hèèè!" klonk t door de klas. „Is 't nou al twaalf uur?" De tijd was gewoon voorbij gevlogen! 's Middags kwamen ze terufe en kregen ze rekenles, 't Viel Bennie in 't begin heusch niet mee, want hij had gedurende z'n va cantie geen minuut meer aan sommen ge dacht en nu viel 't hem echt moeilijk om z'n aandacht erbij te houden. Maar na *n poosje ging 't al veel beter en t duurde niet lang of 't was weer de ijverige Ben van vroeger. Plotseling zei broeder Martinus: „En we ten jullie wat we tot slot gaan doen? Nu gaan we voetballen." 'n Luid gejuich steeg op. Voetballen! Fijn! Bennie kreeg "n kleur van pleizier. Aan zooiets heerlijks had ie heelemaal niet gedacht. Hij ging heelemaal op in z'n spel en weerde zich zoo krachtig dat ie *n apart pluimpje van den broeder kreeg. Met *n hoofd als 'n pioen rende Bennie naar huis om van z'n eersten schooldag te vertellen. „O mams, 't was vandaag toch zoo eenig op school," riep Ben opgewonden uit. „Zie je wel, dat zoo'n eerste schooldag toch zoo erg niet is," zei moeder. „Nee, dat is ook zoo, 't viel echt mee, en ik verheug me om morgen weer te begin nen." „Zoo mag ik t hooren," zei moeder. „En weet je wat we samen afspreken? Dat jij dit jaar zóó goed je best doet dat je de eerste van je klas wordt en dan mag jij als belooning 't volgend jaar weer naar zee. Is dat afgesproken?" .Afgesproken," zei Bennie. ,Mams, ik be loof 't volgend jaar ben ik de eerste van m'n klas." YVONNE LETTERRAADSEL Op deze letter ,M" kunnen wij woorden vormen in de hieronder gestelde beteeke- nis. Wij handhaven telkens de voorgaande letters. 1. mij 2. vermoeid 3. dapperheid 4. voorbeeld 'ispouipaoiuoomaar jSuissojdo HET UCJMTJE JEUGD r-r\nr\i g. ITorralrr\ï.i\i» ,ale kruiotcrdCr, kreeq u<s tt\£iol%&.o(j* i «•H"aïyol&cl\t 2.Z „eUi blwöAi ik r\vi voor fTN.Jr, itVbAljc!" Vlucj,fT\.ei lye| lekkers !r\ ky*r\d, is IIJ iyu.i gcldoperv: Ik l\gb iels rr\oe Uw ooger\ toe r\ !v er» vlug uw n\orvd ver 'ope Wak btt\ In locl-y, n\ür» kleine Err», een allerliefske snoesje Wier |\eb jy ook w».k o zoo kcjn, kkve eoers v*rv nmoesje Ie o e i» tch*< bloemt 04.n* ortlH}i4 T. IJ 3 BiZtUotm SvWWWWWWWWVWWWUVVVVVUWUVVWWWVVWVVWVUVW

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1934 | | pagina 11