Regeeringsbeleid en crisis
De meening der Tweede Kamer
Een strafzitting in
de heide
ZONDAG 21 OCTOBER 1934
Diep besefte men, dat thans de taak van het Kabinet
op economisch gebied een buitengewoon
moeilijke is
CONSTRUCTIEVE ARBEID
BITTER NOODIG
Werkverruiming
Mobiliteit van het col
lege brengt klaarheid
Bepleit werd van de meer welge
steld en een noodoffer voor het
werkloosheidssubsidiefonds
te vragen
Niet homogeen?
De politiek van aanpassing
Afwachten?
Naar nieuwe ordening
Land- en Tuinbouw
rTill
Steun aan de scheepvaart
Handelspolitiek
Meer werkgelegenheid
W erkloozensteun
Hoe de Bossche Rechtbank zelf
ging zoeken en vond!
Bij de vierschaar
Fotografen!
Belangstelling
Als twee druppels water
Een onverwachte wending
Nabetrachting
UillillllllUIIlllJilllllJUllllllllllllllllUllll llll!l]l]]l]]l!l]lll]lllllllll!]li]|]l]ll!i!illllll]!]l]ll!IlJ]Iinil!lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllIIIIIIIII!IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlllllllIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIII!llllllllilllllllimil
Verschenen is het Voorloopig
Verslag der Tweede Kamer inzake
Hoofdstuk I der Rijksbegrooting
voor 1935 (Algemeene beschou
wingen).
Terwijl een aantal leden verklaarden met
den toon van de Troonrede volkomen in te
stemmen, waren anderen van gevoelen, dat die
toon te somber was.
Het had de aandacht getrokken, dat in die
rede geen enkele wettelijke maatregel was aan
gekondigd. In verband daarmede spraken ver
scheidene leden de vrees uit, dat, ais de Troon
rede zich van het aangeven van de voornaam
ste toekomstige Regeeringshandelingen gaat
onthouden, zij weldra een volkomen zin'edig
en dan overbodig staatsstuk zal worden. Reeds
deferentie jegens de Kroon zal daarvan moeten
afhouden.
Sommigen dier leden gaven als hun meerling
te kennen, dat juist omdat de Troonrede zoo
somber was, de aansporing tot eensgezindheid
welke daarin voorkwam, wel iets krachtiger
had mogen luiden.
Verscheidene leden had het getroffen, dat
geen woord van medegevoel werd uitgesproken
met de honderdduizenden, die in nood en zorg
Verkeeren.
Gaven vele leden uiting aan hun instemming
in het algemeen met het beleid van het Kabi
net, zooals dat tot heden werd gevoerd, bij
verschillende groepen van leden bestond tegen
dat beleid een aantal bezwaren van uiteen
loopenden aard.
Óp den voorgrond plaatsend, dat de Regee-
ringstaak in dezen moeilijken tijd een buiten
gewoon zware is en dat hun critiek allerminst
de erkenning uitsluit, dat die taak met zorg
en naar beste weten wordt vervuld stelden de
genoemde groepen van leden zich voor, van
hun bedenkingen in het vervolg van deze be
schouwingen nader te doen blijken.
Wat een belangrijk aantal leden in het be
leid van het Kabinet vooral hadden gemist,
is constructieve arbeid, die juist thans zoo bit
ter noodig is. Het ontbreken van dat element
leidt tot de afwezigheid van elk bemoedigend
perspectief. Velen in den lande gevoelen zich
daardoor teleurgesteld. Men heeft van dit
Kabinet groote verwachtingen gekoesterd, welke
vooral haar grond vonden in de omstandig
heid, dat het onder leiding stond van den heer
Colijn, in wien men den sterken man zag die
in staat zou zpn het economisch leven te her
stellen. Thans ontwaart men, dat die verwach
tingen in geenen deele zijn vervuld.
Verscheidene leden stelden er prijs op te
verklaren, dat zij dit Kabinet onveranderd als
een extra-parlementair Kabinet bleven be
schouwen, dat, zoo spoedig de mogelijkheid
daartoe aanwezig zal blijken te zijn, door een
normaal parlementair Kabinet dient te worden
vervangen. Naar de meening dezer leden maakt
de veelheid van uiteenloopende richtingen, in
dit Kabinet vertegenwoordigd, het niet sterker,
doch veeleer zwakker. Hoe grooter de homo
geniteit in een Kabinet is, des te krachtiger
kan het een doelbewuste politiek voeren.
In dit verband werd er de aandacht op ge
vestigd, dat inderdaad op verschillende pur.ten
in het Kabinet geen homogeniteit schijnt te
bestaan. Van scherpe tegenstelling is reeds ge
bleken bij de behandeling van de herziening
der Winkelsluitingswet. Ook over de toelating
van Rusland tot het lidmaatschap van den
Volkenbond kunnen de Ministers niet eensge
zind geweest zijn. Dat er omtrent de defensie
politiek eenheid in het Kabinet bestaat, is
minder dan ooit aan te nemen. Gaarne zouden
de leden, hier aan het woord, te dezer zake
worden ingelicht.
Van andere zijde werd nog deze goede zijde
aan de veelsoortige samenstelling van het
Kabinet gezien, dat de samenwerking van zijn
leden de eenheid des volks bevordert.
Diep besefte men) dat onder de huidige om
standigheden de taak der Regeering op econo
misch gebied een buitengewoon moeilijke is.
Meer dan ooit heeft zij zich met het economi
sche leven te bemoeien. Een laisser faire-
politiek, gelijk op dlit terrein vroeger werd
toegepast, is thans ondenkbaar. Zonder regelend
optreden door de Overheid zou een volslagen
economische chaos ontstaan.
Intusschen mag dit besef niet weerhouden
van het oefenen van de critiek, die in 's lands
belang geboden blijkt.
Verscheidene leden gevoelden een groeiend
bezwaar tegen de aanpassingspolitiek, zooals
het Kabinet die voorstaat en tot uitvoering
brengt. Waaraan wil de Regeering aanpassen?
Aan een lager levenspeil. Hoe laag dat peil zal
moeten zijn, wordt echter niet gezegd. Deze
aanpassingspolitiek opent geen enkel gunstig
perspectief. Hoe meer men aanpast, hoe lager
het levenspeil daalt. De Regeering noemt als
een der oorzaken van den slechten economischen
toestand meer dan eens de steeds verminde
rende koopkracht der volksmassa's; zij erkent,
dat daardoor de welvaart van ons volk geknakt
wordt; zij spreekt van de funeste gevolgen, die
de daling van de koopkracht medebrengt voor
nagenoeg alle groepen der bevolking, en zij
geeft toe, dat daardoor de import, de handel,
de transportbedrijven en ook de export ge
troffen worden, waardoor zij dan nog verzuimt
den middenstand te noemen, die van een ver
minderden warenomzet uiteraard groote na-
deelen ondervindt. De Regeering heeft echter
zelf zeer veel tot de vermindering van de koop
kracht bijgedragen.
Naar de meening der hier aan het woord
zijnde leden behoort het economisch beleid
thans bovenal op stijging van de inkomsten
der bevolking gericht te zijn. Vermeerdering
van werkgelegenheid is daarom als een
primaire eisch te beschouwen. De door het
gestremde ruilverkeer geleden verliezen kun
nen slechts gecompenseerd worden door in
ons land zelf een welvaartsplan te ontwerpen
en uit te voeren.
Andere leden, die de geopperde bezwaren als
juist erkenden, vestigden er intusschen de aan
dacht op, dat die bezwaren niet aan de aan
passingstheorie der Regeering inhaerent zijn,
doch een gevolg zijn van de wijze, waarop die
theorie wordt toegepast. Op het gebied der
verlaging van loonen en uitkeeringen is de Re
geering zeer energiek opgetreden.
Op het gebied der vaste lasten, welke toch
eveneens moeten worden verlaagd, wil bij een
verlaging van het levenspeil de welvaart niet
te zeer verminderen, is het echter gansch
anders. Daar is aarzeling' en weifeling. Posi
tieve ingrijpende maatregelen heeft de Re
geering daar niet genomen.
Dit is naar de meening der hier aan het
woord zijnde leden een zeer eenzijdige politiek.
Als de Regeering deflatie boven devaluatie ver
kiest, mag zij ook niet terugschrikken voor het
nemen van de ingrijpende maatregelen, met
behulp waarvan in het deflatie-proces de vaste
lasten moeten worden verminderd en het leven
goedkooper worden gemaakt.
Verscheidene andere leden, die erkenden, dat
in het aanpassingsproces nog geen evenwicht is
bereikt, gaven als hun meening te kennen, dat
daarvan der Regeering moeilijk een verwijt kan
worden gemaakt.
De vermindering van de collectieve koopkracht
van ons volk is een betreurenswaardig verschijn
sel, dat volkomen buiten de bemoeienis der Re
geering is ontstaan. De vermindering van de
industrieele koopkracht, door sommige harer
maatregelen ontstaan, is daarvan slechts een
onvermijdelijk uitvloeisel.
Verscheidene leden meenden tegen een wette
lijke verlaging van hypotheekrente ernstig te
moeten waarschuwen. Zulk een verlaging zou
het crediet schokken.
De leden, die meenden, dat het economisch
beleid thans niet in aanpassing aan een lager
loonpeil, doch in een positieve bevordering van
de welvaart behoort te bestaan, beschouwden
het als een tekortkoming der Regeering, dat zij
zich zoo goed als in het geheel niet met eco
nomischen opbouw bezighoudt.
Herhaaldelijk heeft de leider van het Kabi
net, ook reeds voor zijn optreden als zoodanig,
als zijn oordeel te kennen gegeven, dat de hui
dige crisis niet van conjunctureelen doch van
structueelen aard is. Toch is het beleid der Re
geering niet op de bevordering van een nieuwe
structuur van het maatschappelijk leven ge
richt, maar bepaalt zich dat tot maatregelen,
die bij een opvatting van de crisis als bloot
conjunctuurverschijnsel behooren. In menig ge
val bestaat de gevolgde politiek practisch in
niet veel anders dan in het afwachten van het
herstel.
Dit karakter van het economisch beleid der
Regeering treedt, vooral aan den dag op het
gebied van de landbouwcrisispolitiek.
Ook op het gebied van de industrie achtten
verscheidene leden een meer constructieve po
litiek noodig. Onze toenemende bevolking
aldus deze leden heeft voor haar bestaan
behoefte aan uitbreiding van de industrie.
Daarom behoort de Regeering behulpzaam te
zijn bij het zoeken van mogelijkheden voor
nieuwe industrieën, welke voor haar producten
afzet op de binnenlandsche markt kunnen vin
den en welke ook zullen kunnen exporteeren,
wanneer de internationale handel weder op
leeft.
Een van de voornamste middelen, welke tot
het bevorderen van de totstandkoming van zoo
danige nieuwe industrieën kan strekken, is een
goede zorg voor het nijverheidscrediet, In dit
verband herhaalden deze leden, den reeds
meermalen door hen geuiten wensch, dat van
Rijkswege een centrale industriebank zal wor
den opgericht met agentschappen in verschil
lende streken des lands.
Ook aan bevordering van den export zouden
de hierbedoelde leden groote zorg willen zien
gewijd.
Andere leden, die zich bij deze beschouwin
gen aansloten, voegden daaraan toe, dat naar
hun meening ook de distributie, welke thans
hoogst oneconomisch is, aan regelen behoort
te worden gebonden. Verlaging van detailprij
zen en vermijding van verspilling zouden daar
van het gevolg zijn.
Verscheidene leden waren eveneens van oor
deel, dat zich een ontwikkeling naar nieuwe
maatschappelijke verhoudingen voltrekt.
Naar de meening dezer leden zal de nieuwe
maatschappij wel een geordende samenleving
zijn. Naar hun verwachting zal de ordening
echter niet naar socialistische beginselen, doch
naar de beginselen, neergelegd in de encycliek
Quadragesimo Anno geschieden.
Verscheidene leden verklaarden, zich geenszins
met de geuite denkbeelden met betrekking tot
de wijziging van het productiestelsel te kunnen
vereenigen. Naar hun oordeel is het de taak van
de Regeering, ons bedrijfsleven, voorzoover dit
naar haar inzicht ook in de toekomst reden van
bestaan zal hebben, zoo goed mogelijk staande
te houden.
Verscheidene leden wezen er op, dat de zin
snede in de Troonrede, dat de aandacht der
Regeering onophoudelijk gevestigd blijft op ver
laging van heffingen, uit de crisisregelingen
voortgekomen, groote ongerustheid in land-
bouwkringen heeft gewekt.
In verband met een en ander zou een ver
mindering van den steun een ineenstorting van
den land- en tuinbouw beteekenen, waaraan
niet mag worden gedacht.
Door andere leden werd hiertegenover aan
gevoerd, dat de steunmaatregelen voor land- en
tuinbouw, waarmede zij overigens instemden,
uiteraard tot het strikt noodzakelijke beperkt
moeten blijven.
De landbouwsteun zal voor een goed deel ook
aan de werknemers ten goede moeten komen,
zoowel wat de loonen als wat de verruiming van
werkgelegenheid betreft.
Tegen den landbouwsteun voerden sommige
leden in het bijzonder als grief aan, dat in het
Sir Alfred Bowen, Lord Mayor van Londen,geeft Zateradgmorgen half zeven precies
het eerste startsein voor de LondenMelbourne race.
gevolgde systeem de boeren, die dezen steun
wegens voldoende eigen inkomen zeer goed
konden missen, dien toch ontvangen, terwijl
men bij de werklooze arbeiders zelfs met de
vaak zeer kleine bijverdiensten op de meest
pijnlijke wijze rekening houdt.
Andere leden stelden hiertegenover, dat de
landbouwsteunmaatregelen, niet zooals de werk-
loozenzorg een sociaal, doch een economisch ka
rakter hebben. Niet de boeren, maar de bedrij
ven worden gesteund. Daar komt nog bij, dat de
toepassing van een differentiatie, als hier be
doeld, bij den landbouwsteun in de practijk
nimmer goed zou kunnen werken.
Sommige leden, die er de aandacht op vestig
den, dat de Regeering een steunverleening aan
de scheepvaart overweegt, stelden de vraag,
naar welke beginselen deze steunverleening zal
plaats vinden.
Deze leden wezen er intusschen"" op, dat niet
alleen de groote scheepvaart in moeilijke om
standigheden verkeert, doch dat ook de zee-
visscherij en de binnenvaart, welke van de even
redige vrachtverdeeling geen hulp van beteeke-
nis heeft ondervonden, voor den ondergang die
nen te worden bewaard. Zij drongen er op aan,
dat ook ten behoeve van deze bedrijfstakken
steunmaatregelen zullen worden genomen.
Enkele leden verklaarden tegen het verleenen
van steun aan de groote scheepvaart bezwaar te
hebben. Wel behoort ook naar hun meening de
binnenvaart te worden gesteund.
Sommige leden gaven als hun meening te
kennen, dat ook de handelspolitiek van Ne
derland behoort te worden aangepast aan de
veranderende structuur van het economische
leven en aan de bij alle volken veranderde men
taliteit. De aanpassing van de Nederlandsche
volkshuishouding aan die nieuwe structuur is
gewenscht en dient met kracht ter hand te
worden genomen.
Gaarne zouden deze leden omtrent eventueele
voornemens van de Regeering op dit punt wor
den ingelicht.
Voor vele andere leden was de hierbedoelde
aanpassing allerminst een begeerlijk goed. Naar
hun oordeel moet zoo spoedig dat eenigszins
mogelijk is tot een volledige toepassing tot het
beginsel van den vrijen handel worden terugge
keerd. Alleen op die wijze is naar hun overtui
ging een werkelijk economisch herstel bereik
baar.
Verscheidene leden verklaarden te kunnen in
stemmen met de mededeeling in de Troonrede,
dat in het afgeloopen jaar onze politiek inzake
de handelsverdragen niet geheel bevredigend is
geweest. De toevoeging daaraan, dat zij het
met handhaving zooveel mogelijk van onzen
export steeds grootere aandacht zal moeten
worden geschonken aan behoud en verruiming
van den afzet in het binnenland, had bij hen
eenige ongerustheid gewekt.
Naar zij opmerkten, mogen wij niet de groote
rol vergeten, die wij krachtens de ligging en de
economische structuur van ons land in het in
ternationale handelsverkeer moeten spelen Ook
de positie van onze scheepvaart is daarbij be
trokken. De tot standkoming van het goudblok
zal misschien eenige verzachting van de han
delsbelemmeringen teweeg kunnen brengen en
zou dan in elk geval in zoover toegejuicht kun
nen worden.
De ervaring leert telkens, dat de handel zich
slechts in volle vrijheid kan ontplooien. De hier
aan het woord zijnde leden meenden daarom te
moeten waarschuwen tegen het nemen van
maatregelen op dit gebied, welke men later
wellicht zou moeten betreuren.
Van andere zijde werd hiertegenover gesteld,
dat bij een verstandige toepassing van het
denkbeeld, de binnenlandsche markt zooveel
mogelijk voor de producten der eigen industrie
te reserveeren, de geduchte bezwaren in werke
lijkheid niet zoo bijzonder ernstig zullen blijken
te zjjn.
Het beleid der Regeering met betrekking tot
de clearing-overeenkomst met Duitschland acht
ten verscheidene leden in het algemeen juist.
Zij hadden echter den indruk, dat in dit op
zicht toch ook wel ernstige vergissingen zijn
begaan.
Van verschillende zijden sprak men zijn te
leurstelling uit over den tragen gang van zaken
met het zoogenaamde 60 millioen-plan. Het jaar
1934 nadert zijn einde en nog slechts een paar
betrekkelijk kleine werken zijn begonnen. Deze
weinige voortgang heeft reeds den vorigen
voorzitter van het Werkfonds, den heer Zaal
berg, tot aftreden bewogen. Gaarne zou men
vernemen, wat van dezen tragen gang van
zaken de oorzaken zijn. Is het gerucht juist
vroeg men dat tot die oorzaken de omstan
digheid behoort, dat departementale bureaux
een voortvarende vaststelling van plannen en
een snelle uitvoering daarvan door hun inmen
ging bemoeilijken?
Ten slotte werd de vraag gesteld, onder welke
voorwaarden de nieuwe voorzitter van het fonds
is opgetreden, en of thans voor de toekomst een
vlotten gang van zaken verzekerd is.
Behalve door een voortvarende uitvoering van
het 60 millioen-plan en door de reeds eerder
bepleite bevordering van de industrie zouden
verscheidene leden ook nog door andere maat
regelen de werkgelegenheid uitgebreid wen-
schen te zien. In dit verband bepleitten zij al
lereerst vermeerdering van de bedrijvigheid
in de bouwnijverheid en al de daarmede samen
hangende takken van handel, nijverheid en
verkeer door bevordering van den woningbouw.
Voorts noemden zij in de bedrijven, die daar
voor geschikt zijn verkorting van den ar
beidstijd tot 40 uur per week gewenscht.
Met nadruk wenschten verscheidene leden er
op te wijzen, dat het vooral van groot'belang
is, dat arbeidsgelegenheid wordt gezocht voor
de werklooze jeugd. Naar hun meening zou het
tevens aanbeveling verdienen met het oog op
deze jeugd den leerplicht met twee of drie jaar
te verlengen. Zulk een maatregel zou ook vele
onderwijzers uit de werkloosheid verlossen.
Van andere zijde werd aangevoerd, dat ver
schillende der aanbevolen maatregelen zeer be
langrijke offers van de schatkist zouden vergen
en reeds daarom niet voor verwezenlijking vat
baar zijn. In elk geval meende men kan
de 40-urige werkweek niet zonder internationaal
overleg worden ingevoerd. Bovendien zou deze
maatregel ook niet tot werkverruiming op
groote schaal kunnen leiden. Volgens het ad
vies van den Hoogen Raad van Arbeid zouden
er hoogstens 36.000 arbeiders werk door kunnen
verkrijgen.
Een aantal leden betoogden, dat ook door het
treffen van maatregelen ten aanzien van het
Overheidspersoneel veel tot vermindering van
de werkloosheid kan worden gedaan. Naar hun
meening zou de arbeidstijd dienen te worden
verkort, voor die groepen van Overheidsperso
neel, die nog langer dan 48 uren per week
werken.
Voorts zou vervroegde pensionneering moge
lijk gemaakt kunnen worden door herstel van
de oude redactie van artikel 48, eerste lid, b,
der Pensioenwet 1922, waardoor vrijwillig ont
slag met recht op vervroegd ouderdomspensioen
weder mogelijk zou worden.
Bij andere leden vond de aandrang tot het
nemen van deze maatregelen, welke groote of
fers van het Rijk zouden eischen, tegenspraak.
Dat de wijzigingen, in Juli 1934 in de tarie
ven der werkloozenondersteuning gebracht, over
het algemeen tot verlaging van de uitkeeringen
hebben geleid, is, naar versoheidene leden op
merkten, thans niet meer te ontkennen.
Deze leden, die reeds bij de behandeling van
de desbetreffende interpellatie-Kupers over
tuigd waren, dat de optimistische voorstellingen
van de Regeering op dwaling berustten, meen
den te kunnen vaststellen, dat de Regeering
zich inderdaad in de gevolgen van haar beslui
ten heeft vergist. De nood der werkloozen
aldus deze leden is thans tot ongekende
hoogte gestegen. Zeer velen hunner kunnen in
de dringendste behoeften niet meer voldoende
voorzien. Ondervoeding van kinderen is reeds
geconstateerd. Het is daarom niet alleen ge
wenscht, dat de toegepaste verlagingen onge
daan worden gemaakt, doch ook dat door extra
uitkeeringen tegemoet worde gekomen aan de
behoefte aan brandstoffen, kleeding en dek
king in den aanstaanden winter.
Met ingenomenheid hadden de leden, hier aan
het woord, het initiatief der Regeering tot de
instelling van een Werkloosheidssubsidiefonds
begroet, al konden zij zich met de uitwerking
van het aanvaarde beginsel, in het bijzonder
voor zoover dit betreft de middelen tot voeding
van het fonds en de verdeeling der gelden over
de gemeenten, niet geheel vereenigen. Dat aan
het fonds een tijdelijk karakter wordt gegeven,
achtten zij te betreuren. Naar hun meening be
hoorde daarvan een blijvende instelling te wor
den gemaakt, opdat volgende crisisperioden in
dit opzicht iets minder zorg baren.
De leden, hier aan het woord, waren van
oordeel, dat, wil het fonds in staat zijn aan
de tegenwoordige werkloosheidsnooden be
hoorlijk het hoofd te bieden, nieuwe bron
nen moeten worden geopend, waaruit het
zich geiden ziet toevloeien. Naar hun ge
voelen is aan een noodoffer, te vragen van
de meer welgestelden, thans niet meer te
ontkomen.
Zp wenschten ten behoeve van het Werkloos
heidssubsidiefonds een heffing in eens te doen
plaats hebben ten beloope van 1 percent van de
vermogens, waarbij de betalingstermyn op 3 of
4 jaar zou kunnen worden vastgesteld. Daar
naast zouden zij, mede ten behoeve van het
fonds, het recht van successie, dat eenige jaren
geleden aanzienlijk verlaagd werd, tot de vroe
gere hoogte teruggebracht willen zien. Zou een
en ander geschieden, dan zouden de middelen,
thans voor het Werkloosheidssubsidiefonds be
stemd, voor een deel aangewend kunnen worden
voor de dekking van andere staatsuitgaven,
waardoor schadelpke bezuinigingen achterwege
zouden kunnen blijven.
Ook werd tot sterking van de middelen van
het fonds nog een verhooging van de omzet
belasting bepleit.
Andere leden, die niet ontkenden, dat de steun
thans zeer laag is, meenden toch, dat de finan-
cieele toestand het herstellen van de vóór 1 Juli
1934 gegolden hebbende normen onmogelijk
maakt.
Wel drongen deze leden er op aan, dat een
zeker bedrag, b.v. 3 millioen, zal worden uit
getrokken om aan de gesteunden een extra-
uitkeering van kleeding, dekking en huisbrand
te kunnen doen. Vele gezinnen zyn ten^gevolge
van de langdurige werkloosheid totaal verarmd
en niet in staat zich iets anders dan voedsel
aan te schaffen.
Eveneens zouden deze leden gaame zien, dat
van de steunbedragen niet langer zou worden
afgetrokken, wat de gesteunden van particu
lieren ontvangen, in de eerste plaats in het
belang van de werkloozen, doch ook omdat op
die wijze de particuliere liefdadigheid wordt
gedood. Ten slotte drongen zp ook -aan op ver
strekking van goedkoope levensmiddelen.
Andere leden meenden, dat by de steunuit-
keering ook geen rekening behoort te worden
gehouden met spaarduiten en kleine pensioenen.
Nog werd een verdubbeling van den kinder
toeslag bepleit voor kinderen van 12 jaar en
ouder, wyi kinderen op lateren leeftyd meer
kosten medebrengen dan in hun prille jeugd.
Eenige leden stelden de vraag, of niet door
toepassing van een scherpe selectie, zoodat in
derdaad alleen zp steun ontvangen, die daar
voor in aanmerking behooren te komen, het
aantal gesteunden belangrijk zou kunnen wor
den verminderd, waardoor dan de individueele
uitkeeringen zouden kunnen worden verhoogd.
Met het denkbeeld van de invoering eener
heffing in eens van 1 percent van de vermogens
ter voeding van het Werkloosheidssubsidiefonds
verklaarden vele leden zich niet te kunnen
vereenigen.
De voorstanders van een heffing ineens ble
ken voor de daarvoor aangevoerde bezwaren al
lerminst blind te zijn. Zij meenden echter, dat
aan die bezwaren bp de uitwerking van het
beginsel der heffing in de wet hetzij geheel
hetzp ten deele zou kunnen worden tegemoet
gekomen.
Ook de gedachte, de successiebelasting op
het vroegere peil te herstellen en óe daaruit te
verkrijgen bate voor de werkloozenzorg te be
stemmen, vond bp vele leden tegenkanting.
Mede tegen een verhooging van de omzet
belasting meenden zp krachtig te moeten waar
schuwen.
Verscheidene leden kwamen in het bpzonder
op voor de steuntrekkenden met groote gezinnen.
Zij hadden zich in Juli bij de verlaging van de
steunnormen neergelegd, omdat de Regeering
verklaard had, dat vooral de groote gezinnen
er op zouden vooruitgaan. In de practijk is dit
slechts daar het geval gebleken, Waar d^ loo
nen buitensporig laag waren. Maar overajjpiers
is de steun ook voor de groote gezinnen lager
geworden. Vooral voor dezen achtten óe leden,
hier aan het woord, den toestand onhoudbaar.
Al kan dan in het algemeen niet tot de vroe
gere normen worden teruggekeerd, in elk ge
val behoort, naar zij meenden, voor de groote
gezinnen een betere regeling dan de thans be
staande te worden getroffen.
Wordt vervolgd.
Op een vroegen morgen in Augustus reed op
den Eerselschen Dijk onder Hoogeloon een
dorpje tusschen Oirschot en de Belgische grens
een groep smokkelaars, die per fiets mar
garine vervoerden. De groep reed recht in han
den van een tweetal kommiezen. Toen de voor
ste man van de file de beide ambtenaren in de
gaten kreeg, gooide hij zpn fiets neer en liep
■^at hij loopen kon. Ook degenen, die vlak ach
ter hem reden, deden dit en de laatsten keerden
°hi en reden weg.
De kommiezen hadden echter in den voorsten
than Lambertus W. herkend en deze stond voor
den kantonrechter terecht.
Daar verscheen echter als getuige a décharge
e®n broer van Bertus W., Tinus W., die onder
eede verklaarde, dat hp de man was, die had
Voorgereden en niet zijn broer.
Daar de ambtenaren pertinent volhielden, dat
het wel degeiyk Bertus geweest was, die zp had
den zien wegloopen, vervolgde het O. M. Tinus
terzake van meineed.
De zaak diende eenige weken geleden voor de
Rechtbank te 's Hertogenbosch en Mr. Dubois
e'schte een jaar gevangenisstraf wegens mein
eed.
De verdediger van Tinus M., Mr. Hengst,
wees in zijn pleidooi op de bedrieglpke gehjke-
nis tusschen de beide broers Bertus en Tinus en
verzocht de Rechtbank, ter plaatse, waar zich
het voorval had afgespeeld, een onderzoek in te
stellen.
De Rechtbank ging op dit verzoek in en be
legde een openbare zitting ter plaatse, waar de
ontmoeting tusschen smokkelaars en kommie
zen had plaats gehad.
Dit was in de geschiedenis van het Bossche
Arrondissement de eerste maal, dat de Recht
bank de zittingzaal besloot te verlaten. Natuur
lijk was er voor dit geval groote belangstelling.
Zoo arriveerde dan Zaterdagmorgen de ge
wone strafkamer van Rechtbank aan den Eer
selschen Dijk.
Het College was als volgt samengesteld* pre
sident Mr. Ummels, rechters Mr. Sassen en
Mr. Poerink, griffier Mr. Lamers. Mr. Dubois
vertegenwoordigde het Openbaar Ministerie. De
verdediging werd waargenomen door Mr.
Hengst.
Behalve de gewone bij de Rechtbank „geac
crediteerde" verslaggevers waren er ditmaal een
aantal persfotografen, die lustig kieken namen
en genoeglpk tusschen de leden van het college
doorwandelden. De persvertegenwoordigers
waanden zich haast niet meer in Nederland! De
president van de Rechtbank gaf op geen enkele
wijze te kennen, dat dit fotografeeren hem on
aangenaam was, de marechaussee joeg de foto
grafen ook niet wég en zelfs vroeg de Officier
aan een der illustratiepersmannen of hij óók
een plaatje kreeg.
Het was daar in de barre Kempische hei een
waar dorado voor verslaggevers. Het was wer
kelijk allemaal zoo openbaar als maar kon. Op
de eerste plaats daarvoor onze erkentelpke hul
de aan den president van de Rechtbank.
Het bleek, dat de mannelpke bewoners van de
streek er een vrpen dag voor genomen hadden,
om de gelegenheid te hebben de „heeren uit
Den Bosch" eens van nabp waar te nemen. Een
goede honderd man stond ordelpk langs den
weg geschaard en de marechaussee en gemeen-
te-veldwacht had een gemakkelpke taak.
Om II uur precies kwam de Rechtbank aan
de bepaalde plaats aan, omstuwd door verslag
gevers en fotografen. Alvorens de zitting te
openen, namen de rechteriyke autoriteiten
proeven met betrekking tot de herkenning. De
beide gebroeders waren prompt aanwezig er,
inderdaad moet gezegd worden, dat zij sprekend
geleken.
zy hadden dezelfde gestalte, waren in dezelf
de soort versleten bruine manchester pakken
gekleed, hadden een zelfde kleur petten op en
hun snorren waren precies van hetzelfde model.
Het ïykt wel een ballet uit een revue, zei
Mr. Dubois.
Ook de rechters vonden die preciese gehjke-
nis wel erg opvallend.
De beide kommiezen echter zeiden, dat zp
wel degelpk Tinus uit Bertus konden onder
scheiden. Bovendien was het den bewusten
morgen helder dag en was de voorste man niet
meer dan 10 meter van hen verwyderd, voor
hp hen zag. Zij hadden toen gelegenheid te
over gehad, om te constateeren, dat de voorste
man Bertus W. was en geen ander.
Bertus bleef echter ontkennen, dat hy het ge
weest was. Dat is als verdachte zy'n goed recht.
Voor Tinus stond de zaak natuuriyk anders.
Die was getuige en moest de waarheid spreken
Tinus hield echter vol, dat niet zyn broer, maar
hy het geweest was.
Toen de Rechtbank de situatie goed had op
genomen, posteerde zich de president op den
zandweg, de leden van het college, officier, ad
vocaat en verslaggevers schaarden zich in schil
derachtige wanorde om Mr. Ummels, waarop
deze de eerste getuige liet voorkomen.
Dat was de burgemeester van Vessem, die
verklaarde nooit eenig belangrijk verschil in de
haartooi onder den neus van beide broers te
hebben waargenomen.
Een der kommiezèn hield echter vol, dat Ti
nus vóór dezen morgen 'n grooteren snor droeg
dan Bertus.
De president merkte op, dat het net was, of
ze voor deze gelegenheid geschoren waren, wat
Mr. Hengst de opmerking ontlokte: 't is mor
gen Zondag.
Verdachte (Tinus W.) hield desgevraagd vol,
dat hij zpn broer den bewusten morgen heele-
maai niet gezien heeft.
Lambertus W., die nu getuige was in de zaak
tegen zpn broer, liet zpn verschooningsrecht
als broer van verdachtee gelden en was dus
uitgeschakeld.
Op een vraag van den verdediger verklaarde
een der kommiezen, dat Bertus als smokkelaar
bekend stond.
Het woord was nu aan den Officier, die ver
klaarde bij zpn eisch te persisteeren.
De verdediger, Mr. Hengst, persisteerde even
eens by zpn conclusie tot vryspraak. Hp wees
erop, dat de Rechtbank het bij haar proef vrp
gemakkelijk had. Voor de kommiezen, die in de
ruigte lagen, was de kans op herkenning niet
zoo zeker.
President: Op klaarlichten dag in Augustus!
De verdediger: In ieder geval bestaat de mo
gelijkheid, dat zp zich vergist hebben. PI. kon
niet aannemen, dat een fatsoeniyk man in een
zaak van 25 gulden boete een meineed doet. En
verdachte staat als fatsoenlijk man bekend.
President: Jawel, maar drie man hebben Ber
tus pertinent herkend!
De Officier wees er nog eens op, dat de hee
ren zich zoo prachtig gegrimeerd hadden! Op
de zitting in Den Bosch had een van tweeën
een grooten snor.
Om zekerheid in deze kwestie te krpgen,
hoorde de president nog den gemeente-veld
wachter Smits. Deze verklaarde de beide man
nen goed te kennen en dat hp nu geen opval
lende veranderingen in hun uiterlpk zag.
De veldwachter deelde voorts nog mede, der.
bewusten morgen Tinus langs zyn huis te heb
ben zien fietsen. Dat was tusschen half zes en
zes uur.
Want Tinus had immers verklaard, dat hy te
voet gevlucht was! Hoe kon hy dan even later
op een fiets zitten?
Dus voelde de president Tinus aan den tand
over die fiets.
Jawel, Tinus was dien morgen voorbij het
huis van den veldwachter gefietst.
Hoe hij dan aan die fiets kwam, vroeg de
president.
Die heb ik geleend van Jan Anthonis.
Is Jan Anthonis soms tusschen het pu
bliek?
De veldwachter werd erop uit gestuurd en
kwam inderdaad terug met Jan Anthonis.
Deze legde de eed af en verklaarde, dat in
derdaad Tinus dien morgen een fiets bp hem
gehaald had. Hp was „in conferentie" geweest
met kommiezen en te voet gevlucht.
Dat bewees dus, dat Tinus inderdaad bp de
smokkelbende geweest was.
Een gunstige wending voor Tinus!
Maar Mr. Poerink vroeg den getuige, of hp
nu alles gezegd had.
Na eenig aarzelen en trekken kwam er by
Anthonis uit, dat er nog meer gebeurd was. Vpf
minuten na Tinus was Bertus bij hem gekomen,
ook om een fiets. Hp was ook voor de kom
miezen gevlucht!
Dus beiden waren bij de troep geweest en
beiden waren te voet gevlucht.
Nu weet ik genoeg, zei Mr. Poerink.
Onze indruk was, dat iedereen nu genoeg
wist.
Je hoort het nu, zeide president tot Tinus,
wat heb je daarop te zeggen.
Waarop Tinus: Ik heb mijn broer dien mor
gen heelemaal niet gezien.
De president sloot daarop het onderzoek en
bepaalde de uitspraak op 31 October.
We geven nu verder voor de kansen van
Tinus op een vrpspraak niet veel meer.
Op de eerste plaats willen we opmenen, dat
het besluit van de Rechtbank, om zich naar de
plaats van de aanvankelpke overtreding te be
geven, uitstekend resultaat heeft opgeleverd.
Maar een resultaat van geheel anderen aard
dan verwacht werd.
Uit hetgeen we hebben opgemerkt, meenen
we te kunnen concludeeren, dat inderdaad de
Rechtbank zich een eigen oordeel over de
mate van mogelijkheid van herkenning heeft
kunnen vormen.
Het merkwaardige resultaat is echter, dat
door het onderzoek ter plaatse een belangrpke
getuige voor den dag is gekomen, die als de
Rechtbank in Den Bosch was gebleven, nooit
zou zpn gehoord.
Wat wil dat zeggen?
Het bewijst, dat het vooronderzoek niet vol
ledig is geweest.
Natuurlijk wist de veldwachter, dat Tinus
beweerd had, te zijn weggeloopen. En de
veldwachter had gezien, dat ongeveer op
denzelfden tijd Tinus voorbij zyn huis
fietste. Dan is er toch niet veel hersengym
nastiek voor noodig, om te concludeeren, dat:
óf de verklaring van Tinus onwaar was, óf hij
ergens een fiets geleend had. En dan zou bij
onderzoek Jan Anthonis voor den dag zpn ge
komen en was naar ons inzicht de reis naar
Hoogeloon niet noodig geweest!
Het is dus terdege van nut geweest, dat de
Rechtbank zelf in een twijfelachtig geval een
onderzoek ter plaatse instelde. Niet alleen om
het bewps in deze zaak. maar in het algemeen,
omdat er mee is aangetoond, dat mobiliteit van
een rechtsprekend college klaarheid kan bren
gen, waar deze in het andere geval niet, of al
thans niet zoo overtuigend te verkrpgen zou
zyn.
Afgezien nog van het bijkomstige voordeel,
dat bp de bevolking het respect voor bet rech-
terlpk apparaat bp een dergelpke ontmoeting
in het eigen milieu, met vele procenten stpgt...