Regeeringsbeleid en crisis De meening der Tweede Kamer Een strafzitting in de heide ZONDAG 21 OCTOBER 1934 Diep besefte men, dat thans de taak van het Kabinet op economisch gebied een buitengewoon moeilijke is CONSTRUCTIEVE ARBEID BITTER NOODIG Werkverruiming Mobiliteit van het col lege brengt klaarheid Bepleit werd van de meer welge steld en een noodoffer voor het werkloosheidssubsidiefonds te vragen Niet homogeen? De politiek van aanpassing Afwachten? Naar nieuwe ordening Land- en Tuinbouw rTill Steun aan de scheepvaart Handelspolitiek Meer werkgelegenheid W erkloozensteun Hoe de Bossche Rechtbank zelf ging zoeken en vond! Bij de vierschaar Fotografen! Belangstelling Als twee druppels water Een onverwachte wending Nabetrachting UillillllllUIIlllJilllllJUllllllllllllllllUllll llll!l]l]]l]]l!l]lll]lllllllll!]li]|]l]ll!i!illllll]!]l]ll!IlJ]Iinil!lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllIIIIIIIII!IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlllllllIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIII!llllllllilllllllimil Verschenen is het Voorloopig Verslag der Tweede Kamer inzake Hoofdstuk I der Rijksbegrooting voor 1935 (Algemeene beschou wingen). Terwijl een aantal leden verklaarden met den toon van de Troonrede volkomen in te stemmen, waren anderen van gevoelen, dat die toon te somber was. Het had de aandacht getrokken, dat in die rede geen enkele wettelijke maatregel was aan gekondigd. In verband daarmede spraken ver scheidene leden de vrees uit, dat, ais de Troon rede zich van het aangeven van de voornaam ste toekomstige Regeeringshandelingen gaat onthouden, zij weldra een volkomen zin'edig en dan overbodig staatsstuk zal worden. Reeds deferentie jegens de Kroon zal daarvan moeten afhouden. Sommigen dier leden gaven als hun meerling te kennen, dat juist omdat de Troonrede zoo somber was, de aansporing tot eensgezindheid welke daarin voorkwam, wel iets krachtiger had mogen luiden. Verscheidene leden had het getroffen, dat geen woord van medegevoel werd uitgesproken met de honderdduizenden, die in nood en zorg Verkeeren. Gaven vele leden uiting aan hun instemming in het algemeen met het beleid van het Kabi net, zooals dat tot heden werd gevoerd, bij verschillende groepen van leden bestond tegen dat beleid een aantal bezwaren van uiteen loopenden aard. Óp den voorgrond plaatsend, dat de Regee- ringstaak in dezen moeilijken tijd een buiten gewoon zware is en dat hun critiek allerminst de erkenning uitsluit, dat die taak met zorg en naar beste weten wordt vervuld stelden de genoemde groepen van leden zich voor, van hun bedenkingen in het vervolg van deze be schouwingen nader te doen blijken. Wat een belangrijk aantal leden in het be leid van het Kabinet vooral hadden gemist, is constructieve arbeid, die juist thans zoo bit ter noodig is. Het ontbreken van dat element leidt tot de afwezigheid van elk bemoedigend perspectief. Velen in den lande gevoelen zich daardoor teleurgesteld. Men heeft van dit Kabinet groote verwachtingen gekoesterd, welke vooral haar grond vonden in de omstandig heid, dat het onder leiding stond van den heer Colijn, in wien men den sterken man zag die in staat zou zpn het economisch leven te her stellen. Thans ontwaart men, dat die verwach tingen in geenen deele zijn vervuld. Verscheidene leden stelden er prijs op te verklaren, dat zij dit Kabinet onveranderd als een extra-parlementair Kabinet bleven be schouwen, dat, zoo spoedig de mogelijkheid daartoe aanwezig zal blijken te zijn, door een normaal parlementair Kabinet dient te worden vervangen. Naar de meening dezer leden maakt de veelheid van uiteenloopende richtingen, in dit Kabinet vertegenwoordigd, het niet sterker, doch veeleer zwakker. Hoe grooter de homo geniteit in een Kabinet is, des te krachtiger kan het een doelbewuste politiek voeren. In dit verband werd er de aandacht op ge vestigd, dat inderdaad op verschillende pur.ten in het Kabinet geen homogeniteit schijnt te bestaan. Van scherpe tegenstelling is reeds ge bleken bij de behandeling van de herziening der Winkelsluitingswet. Ook over de toelating van Rusland tot het lidmaatschap van den Volkenbond kunnen de Ministers niet eensge zind geweest zijn. Dat er omtrent de defensie politiek eenheid in het Kabinet bestaat, is minder dan ooit aan te nemen. Gaarne zouden de leden, hier aan het woord, te dezer zake worden ingelicht. Van andere zijde werd nog deze goede zijde aan de veelsoortige samenstelling van het Kabinet gezien, dat de samenwerking van zijn leden de eenheid des volks bevordert. Diep besefte men) dat onder de huidige om standigheden de taak der Regeering op econo misch gebied een buitengewoon moeilijke is. Meer dan ooit heeft zij zich met het economi sche leven te bemoeien. Een laisser faire- politiek, gelijk op dlit terrein vroeger werd toegepast, is thans ondenkbaar. Zonder regelend optreden door de Overheid zou een volslagen economische chaos ontstaan. Intusschen mag dit besef niet weerhouden van het oefenen van de critiek, die in 's lands belang geboden blijkt. Verscheidene leden gevoelden een groeiend bezwaar tegen de aanpassingspolitiek, zooals het Kabinet die voorstaat en tot uitvoering brengt. Waaraan wil de Regeering aanpassen? Aan een lager levenspeil. Hoe laag dat peil zal moeten zijn, wordt echter niet gezegd. Deze aanpassingspolitiek opent geen enkel gunstig perspectief. Hoe meer men aanpast, hoe lager het levenspeil daalt. De Regeering noemt als een der oorzaken van den slechten economischen toestand meer dan eens de steeds verminde rende koopkracht der volksmassa's; zij erkent, dat daardoor de welvaart van ons volk geknakt wordt; zij spreekt van de funeste gevolgen, die de daling van de koopkracht medebrengt voor nagenoeg alle groepen der bevolking, en zij geeft toe, dat daardoor de import, de handel, de transportbedrijven en ook de export ge troffen worden, waardoor zij dan nog verzuimt den middenstand te noemen, die van een ver minderden warenomzet uiteraard groote na- deelen ondervindt. De Regeering heeft echter zelf zeer veel tot de vermindering van de koop kracht bijgedragen. Naar de meening der hier aan het woord zijnde leden behoort het economisch beleid thans bovenal op stijging van de inkomsten der bevolking gericht te zijn. Vermeerdering van werkgelegenheid is daarom als een primaire eisch te beschouwen. De door het gestremde ruilverkeer geleden verliezen kun nen slechts gecompenseerd worden door in ons land zelf een welvaartsplan te ontwerpen en uit te voeren. Andere leden, die de geopperde bezwaren als juist erkenden, vestigden er intusschen de aan dacht op, dat die bezwaren niet aan de aan passingstheorie der Regeering inhaerent zijn, doch een gevolg zijn van de wijze, waarop die theorie wordt toegepast. Op het gebied der verlaging van loonen en uitkeeringen is de Re geering zeer energiek opgetreden. Op het gebied der vaste lasten, welke toch eveneens moeten worden verlaagd, wil bij een verlaging van het levenspeil de welvaart niet te zeer verminderen, is het echter gansch anders. Daar is aarzeling' en weifeling. Posi tieve ingrijpende maatregelen heeft de Re geering daar niet genomen. Dit is naar de meening der hier aan het woord zijnde leden een zeer eenzijdige politiek. Als de Regeering deflatie boven devaluatie ver kiest, mag zij ook niet terugschrikken voor het nemen van de ingrijpende maatregelen, met behulp waarvan in het deflatie-proces de vaste lasten moeten worden verminderd en het leven goedkooper worden gemaakt. Verscheidene andere leden, die erkenden, dat in het aanpassingsproces nog geen evenwicht is bereikt, gaven als hun meening te kennen, dat daarvan der Regeering moeilijk een verwijt kan worden gemaakt. De vermindering van de collectieve koopkracht van ons volk is een betreurenswaardig verschijn sel, dat volkomen buiten de bemoeienis der Re geering is ontstaan. De vermindering van de industrieele koopkracht, door sommige harer maatregelen ontstaan, is daarvan slechts een onvermijdelijk uitvloeisel. Verscheidene leden meenden tegen een wette lijke verlaging van hypotheekrente ernstig te moeten waarschuwen. Zulk een verlaging zou het crediet schokken. De leden, die meenden, dat het economisch beleid thans niet in aanpassing aan een lager loonpeil, doch in een positieve bevordering van de welvaart behoort te bestaan, beschouwden het als een tekortkoming der Regeering, dat zij zich zoo goed als in het geheel niet met eco nomischen opbouw bezighoudt. Herhaaldelijk heeft de leider van het Kabi net, ook reeds voor zijn optreden als zoodanig, als zijn oordeel te kennen gegeven, dat de hui dige crisis niet van conjunctureelen doch van structueelen aard is. Toch is het beleid der Re geering niet op de bevordering van een nieuwe structuur van het maatschappelijk leven ge richt, maar bepaalt zich dat tot maatregelen, die bij een opvatting van de crisis als bloot conjunctuurverschijnsel behooren. In menig ge val bestaat de gevolgde politiek practisch in niet veel anders dan in het afwachten van het herstel. Dit karakter van het economisch beleid der Regeering treedt, vooral aan den dag op het gebied van de landbouwcrisispolitiek. Ook op het gebied van de industrie achtten verscheidene leden een meer constructieve po litiek noodig. Onze toenemende bevolking aldus deze leden heeft voor haar bestaan behoefte aan uitbreiding van de industrie. Daarom behoort de Regeering behulpzaam te zijn bij het zoeken van mogelijkheden voor nieuwe industrieën, welke voor haar producten afzet op de binnenlandsche markt kunnen vin den en welke ook zullen kunnen exporteeren, wanneer de internationale handel weder op leeft. Een van de voornamste middelen, welke tot het bevorderen van de totstandkoming van zoo danige nieuwe industrieën kan strekken, is een goede zorg voor het nijverheidscrediet, In dit verband herhaalden deze leden, den reeds meermalen door hen geuiten wensch, dat van Rijkswege een centrale industriebank zal wor den opgericht met agentschappen in verschil lende streken des lands. Ook aan bevordering van den export zouden de hierbedoelde leden groote zorg willen zien gewijd. Andere leden, die zich bij deze beschouwin gen aansloten, voegden daaraan toe, dat naar hun meening ook de distributie, welke thans hoogst oneconomisch is, aan regelen behoort te worden gebonden. Verlaging van detailprij zen en vermijding van verspilling zouden daar van het gevolg zijn. Verscheidene leden waren eveneens van oor deel, dat zich een ontwikkeling naar nieuwe maatschappelijke verhoudingen voltrekt. Naar de meening dezer leden zal de nieuwe maatschappij wel een geordende samenleving zijn. Naar hun verwachting zal de ordening echter niet naar socialistische beginselen, doch naar de beginselen, neergelegd in de encycliek Quadragesimo Anno geschieden. Verscheidene leden verklaarden, zich geenszins met de geuite denkbeelden met betrekking tot de wijziging van het productiestelsel te kunnen vereenigen. Naar hun oordeel is het de taak van de Regeering, ons bedrijfsleven, voorzoover dit naar haar inzicht ook in de toekomst reden van bestaan zal hebben, zoo goed mogelijk staande te houden. Verscheidene leden wezen er op, dat de zin snede in de Troonrede, dat de aandacht der Regeering onophoudelijk gevestigd blijft op ver laging van heffingen, uit de crisisregelingen voortgekomen, groote ongerustheid in land- bouwkringen heeft gewekt. In verband met een en ander zou een ver mindering van den steun een ineenstorting van den land- en tuinbouw beteekenen, waaraan niet mag worden gedacht. Door andere leden werd hiertegenover aan gevoerd, dat de steunmaatregelen voor land- en tuinbouw, waarmede zij overigens instemden, uiteraard tot het strikt noodzakelijke beperkt moeten blijven. De landbouwsteun zal voor een goed deel ook aan de werknemers ten goede moeten komen, zoowel wat de loonen als wat de verruiming van werkgelegenheid betreft. Tegen den landbouwsteun voerden sommige leden in het bijzonder als grief aan, dat in het Sir Alfred Bowen, Lord Mayor van Londen,geeft Zateradgmorgen half zeven precies het eerste startsein voor de LondenMelbourne race. gevolgde systeem de boeren, die dezen steun wegens voldoende eigen inkomen zeer goed konden missen, dien toch ontvangen, terwijl men bij de werklooze arbeiders zelfs met de vaak zeer kleine bijverdiensten op de meest pijnlijke wijze rekening houdt. Andere leden stelden hiertegenover, dat de landbouwsteunmaatregelen, niet zooals de werk- loozenzorg een sociaal, doch een economisch ka rakter hebben. Niet de boeren, maar de bedrij ven worden gesteund. Daar komt nog bij, dat de toepassing van een differentiatie, als hier be doeld, bij den landbouwsteun in de practijk nimmer goed zou kunnen werken. Sommige leden, die er de aandacht op vestig den, dat de Regeering een steunverleening aan de scheepvaart overweegt, stelden de vraag, naar welke beginselen deze steunverleening zal plaats vinden. Deze leden wezen er intusschen"" op, dat niet alleen de groote scheepvaart in moeilijke om standigheden verkeert, doch dat ook de zee- visscherij en de binnenvaart, welke van de even redige vrachtverdeeling geen hulp van beteeke- nis heeft ondervonden, voor den ondergang die nen te worden bewaard. Zij drongen er op aan, dat ook ten behoeve van deze bedrijfstakken steunmaatregelen zullen worden genomen. Enkele leden verklaarden tegen het verleenen van steun aan de groote scheepvaart bezwaar te hebben. Wel behoort ook naar hun meening de binnenvaart te worden gesteund. Sommige leden gaven als hun meening te kennen, dat ook de handelspolitiek van Ne derland behoort te worden aangepast aan de veranderende structuur van het economische leven en aan de bij alle volken veranderde men taliteit. De aanpassing van de Nederlandsche volkshuishouding aan die nieuwe structuur is gewenscht en dient met kracht ter hand te worden genomen. Gaarne zouden deze leden omtrent eventueele voornemens van de Regeering op dit punt wor den ingelicht. Voor vele andere leden was de hierbedoelde aanpassing allerminst een begeerlijk goed. Naar hun oordeel moet zoo spoedig dat eenigszins mogelijk is tot een volledige toepassing tot het beginsel van den vrijen handel worden terugge keerd. Alleen op die wijze is naar hun overtui ging een werkelijk economisch herstel bereik baar. Verscheidene leden verklaarden te kunnen in stemmen met de mededeeling in de Troonrede, dat in het afgeloopen jaar onze politiek inzake de handelsverdragen niet geheel bevredigend is geweest. De toevoeging daaraan, dat zij het met handhaving zooveel mogelijk van onzen export steeds grootere aandacht zal moeten worden geschonken aan behoud en verruiming van den afzet in het binnenland, had bij hen eenige ongerustheid gewekt. Naar zij opmerkten, mogen wij niet de groote rol vergeten, die wij krachtens de ligging en de economische structuur van ons land in het in ternationale handelsverkeer moeten spelen Ook de positie van onze scheepvaart is daarbij be trokken. De tot standkoming van het goudblok zal misschien eenige verzachting van de han delsbelemmeringen teweeg kunnen brengen en zou dan in elk geval in zoover toegejuicht kun nen worden. De ervaring leert telkens, dat de handel zich slechts in volle vrijheid kan ontplooien. De hier aan het woord zijnde leden meenden daarom te moeten waarschuwen tegen het nemen van maatregelen op dit gebied, welke men later wellicht zou moeten betreuren. Van andere zijde werd hiertegenover gesteld, dat bij een verstandige toepassing van het denkbeeld, de binnenlandsche markt zooveel mogelijk voor de producten der eigen industrie te reserveeren, de geduchte bezwaren in werke lijkheid niet zoo bijzonder ernstig zullen blijken te zjjn. Het beleid der Regeering met betrekking tot de clearing-overeenkomst met Duitschland acht ten verscheidene leden in het algemeen juist. Zij hadden echter den indruk, dat in dit op zicht toch ook wel ernstige vergissingen zijn begaan. Van verschillende zijden sprak men zijn te leurstelling uit over den tragen gang van zaken met het zoogenaamde 60 millioen-plan. Het jaar 1934 nadert zijn einde en nog slechts een paar betrekkelijk kleine werken zijn begonnen. Deze weinige voortgang heeft reeds den vorigen voorzitter van het Werkfonds, den heer Zaal berg, tot aftreden bewogen. Gaarne zou men vernemen, wat van dezen tragen gang van zaken de oorzaken zijn. Is het gerucht juist vroeg men dat tot die oorzaken de omstan digheid behoort, dat departementale bureaux een voortvarende vaststelling van plannen en een snelle uitvoering daarvan door hun inmen ging bemoeilijken? Ten slotte werd de vraag gesteld, onder welke voorwaarden de nieuwe voorzitter van het fonds is opgetreden, en of thans voor de toekomst een vlotten gang van zaken verzekerd is. Behalve door een voortvarende uitvoering van het 60 millioen-plan en door de reeds eerder bepleite bevordering van de industrie zouden verscheidene leden ook nog door andere maat regelen de werkgelegenheid uitgebreid wen- schen te zien. In dit verband bepleitten zij al lereerst vermeerdering van de bedrijvigheid in de bouwnijverheid en al de daarmede samen hangende takken van handel, nijverheid en verkeer door bevordering van den woningbouw. Voorts noemden zij in de bedrijven, die daar voor geschikt zijn verkorting van den ar beidstijd tot 40 uur per week gewenscht. Met nadruk wenschten verscheidene leden er op te wijzen, dat het vooral van groot'belang is, dat arbeidsgelegenheid wordt gezocht voor de werklooze jeugd. Naar hun meening zou het tevens aanbeveling verdienen met het oog op deze jeugd den leerplicht met twee of drie jaar te verlengen. Zulk een maatregel zou ook vele onderwijzers uit de werkloosheid verlossen. Van andere zijde werd aangevoerd, dat ver schillende der aanbevolen maatregelen zeer be langrijke offers van de schatkist zouden vergen en reeds daarom niet voor verwezenlijking vat baar zijn. In elk geval meende men kan de 40-urige werkweek niet zonder internationaal overleg worden ingevoerd. Bovendien zou deze maatregel ook niet tot werkverruiming op groote schaal kunnen leiden. Volgens het ad vies van den Hoogen Raad van Arbeid zouden er hoogstens 36.000 arbeiders werk door kunnen verkrijgen. Een aantal leden betoogden, dat ook door het treffen van maatregelen ten aanzien van het Overheidspersoneel veel tot vermindering van de werkloosheid kan worden gedaan. Naar hun meening zou de arbeidstijd dienen te worden verkort, voor die groepen van Overheidsperso neel, die nog langer dan 48 uren per week werken. Voorts zou vervroegde pensionneering moge lijk gemaakt kunnen worden door herstel van de oude redactie van artikel 48, eerste lid, b, der Pensioenwet 1922, waardoor vrijwillig ont slag met recht op vervroegd ouderdomspensioen weder mogelijk zou worden. Bij andere leden vond de aandrang tot het nemen van deze maatregelen, welke groote of fers van het Rijk zouden eischen, tegenspraak. Dat de wijzigingen, in Juli 1934 in de tarie ven der werkloozenondersteuning gebracht, over het algemeen tot verlaging van de uitkeeringen hebben geleid, is, naar versoheidene leden op merkten, thans niet meer te ontkennen. Deze leden, die reeds bij de behandeling van de desbetreffende interpellatie-Kupers over tuigd waren, dat de optimistische voorstellingen van de Regeering op dwaling berustten, meen den te kunnen vaststellen, dat de Regeering zich inderdaad in de gevolgen van haar beslui ten heeft vergist. De nood der werkloozen aldus deze leden is thans tot ongekende hoogte gestegen. Zeer velen hunner kunnen in de dringendste behoeften niet meer voldoende voorzien. Ondervoeding van kinderen is reeds geconstateerd. Het is daarom niet alleen ge wenscht, dat de toegepaste verlagingen onge daan worden gemaakt, doch ook dat door extra uitkeeringen tegemoet worde gekomen aan de behoefte aan brandstoffen, kleeding en dek king in den aanstaanden winter. Met ingenomenheid hadden de leden, hier aan het woord, het initiatief der Regeering tot de instelling van een Werkloosheidssubsidiefonds begroet, al konden zij zich met de uitwerking van het aanvaarde beginsel, in het bijzonder voor zoover dit betreft de middelen tot voeding van het fonds en de verdeeling der gelden over de gemeenten, niet geheel vereenigen. Dat aan het fonds een tijdelijk karakter wordt gegeven, achtten zij te betreuren. Naar hun meening be hoorde daarvan een blijvende instelling te wor den gemaakt, opdat volgende crisisperioden in dit opzicht iets minder zorg baren. De leden, hier aan het woord, waren van oordeel, dat, wil het fonds in staat zijn aan de tegenwoordige werkloosheidsnooden be hoorlijk het hoofd te bieden, nieuwe bron nen moeten worden geopend, waaruit het zich geiden ziet toevloeien. Naar hun ge voelen is aan een noodoffer, te vragen van de meer welgestelden, thans niet meer te ontkomen. Zp wenschten ten behoeve van het Werkloos heidssubsidiefonds een heffing in eens te doen plaats hebben ten beloope van 1 percent van de vermogens, waarbij de betalingstermyn op 3 of 4 jaar zou kunnen worden vastgesteld. Daar naast zouden zij, mede ten behoeve van het fonds, het recht van successie, dat eenige jaren geleden aanzienlijk verlaagd werd, tot de vroe gere hoogte teruggebracht willen zien. Zou een en ander geschieden, dan zouden de middelen, thans voor het Werkloosheidssubsidiefonds be stemd, voor een deel aangewend kunnen worden voor de dekking van andere staatsuitgaven, waardoor schadelpke bezuinigingen achterwege zouden kunnen blijven. Ook werd tot sterking van de middelen van het fonds nog een verhooging van de omzet belasting bepleit. Andere leden, die niet ontkenden, dat de steun thans zeer laag is, meenden toch, dat de finan- cieele toestand het herstellen van de vóór 1 Juli 1934 gegolden hebbende normen onmogelijk maakt. Wel drongen deze leden er op aan, dat een zeker bedrag, b.v. 3 millioen, zal worden uit getrokken om aan de gesteunden een extra- uitkeering van kleeding, dekking en huisbrand te kunnen doen. Vele gezinnen zyn ten^gevolge van de langdurige werkloosheid totaal verarmd en niet in staat zich iets anders dan voedsel aan te schaffen. Eveneens zouden deze leden gaame zien, dat van de steunbedragen niet langer zou worden afgetrokken, wat de gesteunden van particu lieren ontvangen, in de eerste plaats in het belang van de werkloozen, doch ook omdat op die wijze de particuliere liefdadigheid wordt gedood. Ten slotte drongen zp ook -aan op ver strekking van goedkoope levensmiddelen. Andere leden meenden, dat by de steunuit- keering ook geen rekening behoort te worden gehouden met spaarduiten en kleine pensioenen. Nog werd een verdubbeling van den kinder toeslag bepleit voor kinderen van 12 jaar en ouder, wyi kinderen op lateren leeftyd meer kosten medebrengen dan in hun prille jeugd. Eenige leden stelden de vraag, of niet door toepassing van een scherpe selectie, zoodat in derdaad alleen zp steun ontvangen, die daar voor in aanmerking behooren te komen, het aantal gesteunden belangrijk zou kunnen wor den verminderd, waardoor dan de individueele uitkeeringen zouden kunnen worden verhoogd. Met het denkbeeld van de invoering eener heffing in eens van 1 percent van de vermogens ter voeding van het Werkloosheidssubsidiefonds verklaarden vele leden zich niet te kunnen vereenigen. De voorstanders van een heffing ineens ble ken voor de daarvoor aangevoerde bezwaren al lerminst blind te zijn. Zij meenden echter, dat aan die bezwaren bp de uitwerking van het beginsel der heffing in de wet hetzij geheel hetzp ten deele zou kunnen worden tegemoet gekomen. Ook de gedachte, de successiebelasting op het vroegere peil te herstellen en óe daaruit te verkrijgen bate voor de werkloozenzorg te be stemmen, vond bp vele leden tegenkanting. Mede tegen een verhooging van de omzet belasting meenden zp krachtig te moeten waar schuwen. Verscheidene leden kwamen in het bpzonder op voor de steuntrekkenden met groote gezinnen. Zij hadden zich in Juli bij de verlaging van de steunnormen neergelegd, omdat de Regeering verklaard had, dat vooral de groote gezinnen er op zouden vooruitgaan. In de practijk is dit slechts daar het geval gebleken, Waar d^ loo nen buitensporig laag waren. Maar overajjpiers is de steun ook voor de groote gezinnen lager geworden. Vooral voor dezen achtten óe leden, hier aan het woord, den toestand onhoudbaar. Al kan dan in het algemeen niet tot de vroe gere normen worden teruggekeerd, in elk ge val behoort, naar zij meenden, voor de groote gezinnen een betere regeling dan de thans be staande te worden getroffen. Wordt vervolgd. Op een vroegen morgen in Augustus reed op den Eerselschen Dijk onder Hoogeloon een dorpje tusschen Oirschot en de Belgische grens een groep smokkelaars, die per fiets mar garine vervoerden. De groep reed recht in han den van een tweetal kommiezen. Toen de voor ste man van de file de beide ambtenaren in de gaten kreeg, gooide hij zpn fiets neer en liep ■^at hij loopen kon. Ook degenen, die vlak ach ter hem reden, deden dit en de laatsten keerden °hi en reden weg. De kommiezen hadden echter in den voorsten than Lambertus W. herkend en deze stond voor den kantonrechter terecht. Daar verscheen echter als getuige a décharge e®n broer van Bertus W., Tinus W., die onder eede verklaarde, dat hp de man was, die had Voorgereden en niet zijn broer. Daar de ambtenaren pertinent volhielden, dat het wel degeiyk Bertus geweest was, die zp had den zien wegloopen, vervolgde het O. M. Tinus terzake van meineed. De zaak diende eenige weken geleden voor de Rechtbank te 's Hertogenbosch en Mr. Dubois e'schte een jaar gevangenisstraf wegens mein eed. De verdediger van Tinus M., Mr. Hengst, wees in zijn pleidooi op de bedrieglpke gehjke- nis tusschen de beide broers Bertus en Tinus en verzocht de Rechtbank, ter plaatse, waar zich het voorval had afgespeeld, een onderzoek in te stellen. De Rechtbank ging op dit verzoek in en be legde een openbare zitting ter plaatse, waar de ontmoeting tusschen smokkelaars en kommie zen had plaats gehad. Dit was in de geschiedenis van het Bossche Arrondissement de eerste maal, dat de Recht bank de zittingzaal besloot te verlaten. Natuur lijk was er voor dit geval groote belangstelling. Zoo arriveerde dan Zaterdagmorgen de ge wone strafkamer van Rechtbank aan den Eer selschen Dijk. Het College was als volgt samengesteld* pre sident Mr. Ummels, rechters Mr. Sassen en Mr. Poerink, griffier Mr. Lamers. Mr. Dubois vertegenwoordigde het Openbaar Ministerie. De verdediging werd waargenomen door Mr. Hengst. Behalve de gewone bij de Rechtbank „geac crediteerde" verslaggevers waren er ditmaal een aantal persfotografen, die lustig kieken namen en genoeglpk tusschen de leden van het college doorwandelden. De persvertegenwoordigers waanden zich haast niet meer in Nederland! De president van de Rechtbank gaf op geen enkele wijze te kennen, dat dit fotografeeren hem on aangenaam was, de marechaussee joeg de foto grafen ook niet wég en zelfs vroeg de Officier aan een der illustratiepersmannen of hij óók een plaatje kreeg. Het was daar in de barre Kempische hei een waar dorado voor verslaggevers. Het was wer kelijk allemaal zoo openbaar als maar kon. Op de eerste plaats daarvoor onze erkentelpke hul de aan den president van de Rechtbank. Het bleek, dat de mannelpke bewoners van de streek er een vrpen dag voor genomen hadden, om de gelegenheid te hebben de „heeren uit Den Bosch" eens van nabp waar te nemen. Een goede honderd man stond ordelpk langs den weg geschaard en de marechaussee en gemeen- te-veldwacht had een gemakkelpke taak. Om II uur precies kwam de Rechtbank aan de bepaalde plaats aan, omstuwd door verslag gevers en fotografen. Alvorens de zitting te openen, namen de rechteriyke autoriteiten proeven met betrekking tot de herkenning. De beide gebroeders waren prompt aanwezig er, inderdaad moet gezegd worden, dat zij sprekend geleken. zy hadden dezelfde gestalte, waren in dezelf de soort versleten bruine manchester pakken gekleed, hadden een zelfde kleur petten op en hun snorren waren precies van hetzelfde model. Het ïykt wel een ballet uit een revue, zei Mr. Dubois. Ook de rechters vonden die preciese gehjke- nis wel erg opvallend. De beide kommiezen echter zeiden, dat zp wel degelpk Tinus uit Bertus konden onder scheiden. Bovendien was het den bewusten morgen helder dag en was de voorste man niet meer dan 10 meter van hen verwyderd, voor hp hen zag. Zij hadden toen gelegenheid te over gehad, om te constateeren, dat de voorste man Bertus W. was en geen ander. Bertus bleef echter ontkennen, dat hy het ge weest was. Dat is als verdachte zy'n goed recht. Voor Tinus stond de zaak natuuriyk anders. Die was getuige en moest de waarheid spreken Tinus hield echter vol, dat niet zyn broer, maar hy het geweest was. Toen de Rechtbank de situatie goed had op genomen, posteerde zich de president op den zandweg, de leden van het college, officier, ad vocaat en verslaggevers schaarden zich in schil derachtige wanorde om Mr. Ummels, waarop deze de eerste getuige liet voorkomen. Dat was de burgemeester van Vessem, die verklaarde nooit eenig belangrijk verschil in de haartooi onder den neus van beide broers te hebben waargenomen. Een der kommiezèn hield echter vol, dat Ti nus vóór dezen morgen 'n grooteren snor droeg dan Bertus. De president merkte op, dat het net was, of ze voor deze gelegenheid geschoren waren, wat Mr. Hengst de opmerking ontlokte: 't is mor gen Zondag. Verdachte (Tinus W.) hield desgevraagd vol, dat hij zpn broer den bewusten morgen heele- maai niet gezien heeft. Lambertus W., die nu getuige was in de zaak tegen zpn broer, liet zpn verschooningsrecht als broer van verdachtee gelden en was dus uitgeschakeld. Op een vraag van den verdediger verklaarde een der kommiezen, dat Bertus als smokkelaar bekend stond. Het woord was nu aan den Officier, die ver klaarde bij zpn eisch te persisteeren. De verdediger, Mr. Hengst, persisteerde even eens by zpn conclusie tot vryspraak. Hp wees erop, dat de Rechtbank het bij haar proef vrp gemakkelijk had. Voor de kommiezen, die in de ruigte lagen, was de kans op herkenning niet zoo zeker. President: Op klaarlichten dag in Augustus! De verdediger: In ieder geval bestaat de mo gelijkheid, dat zp zich vergist hebben. PI. kon niet aannemen, dat een fatsoeniyk man in een zaak van 25 gulden boete een meineed doet. En verdachte staat als fatsoenlijk man bekend. President: Jawel, maar drie man hebben Ber tus pertinent herkend! De Officier wees er nog eens op, dat de hee ren zich zoo prachtig gegrimeerd hadden! Op de zitting in Den Bosch had een van tweeën een grooten snor. Om zekerheid in deze kwestie te krpgen, hoorde de president nog den gemeente-veld wachter Smits. Deze verklaarde de beide man nen goed te kennen en dat hp nu geen opval lende veranderingen in hun uiterlpk zag. De veldwachter deelde voorts nog mede, der. bewusten morgen Tinus langs zyn huis te heb ben zien fietsen. Dat was tusschen half zes en zes uur. Want Tinus had immers verklaard, dat hy te voet gevlucht was! Hoe kon hy dan even later op een fiets zitten? Dus voelde de president Tinus aan den tand over die fiets. Jawel, Tinus was dien morgen voorbij het huis van den veldwachter gefietst. Hoe hij dan aan die fiets kwam, vroeg de president. Die heb ik geleend van Jan Anthonis. Is Jan Anthonis soms tusschen het pu bliek? De veldwachter werd erop uit gestuurd en kwam inderdaad terug met Jan Anthonis. Deze legde de eed af en verklaarde, dat in derdaad Tinus dien morgen een fiets bp hem gehaald had. Hp was „in conferentie" geweest met kommiezen en te voet gevlucht. Dat bewees dus, dat Tinus inderdaad bp de smokkelbende geweest was. Een gunstige wending voor Tinus! Maar Mr. Poerink vroeg den getuige, of hp nu alles gezegd had. Na eenig aarzelen en trekken kwam er by Anthonis uit, dat er nog meer gebeurd was. Vpf minuten na Tinus was Bertus bij hem gekomen, ook om een fiets. Hp was ook voor de kom miezen gevlucht! Dus beiden waren bij de troep geweest en beiden waren te voet gevlucht. Nu weet ik genoeg, zei Mr. Poerink. Onze indruk was, dat iedereen nu genoeg wist. Je hoort het nu, zeide president tot Tinus, wat heb je daarop te zeggen. Waarop Tinus: Ik heb mijn broer dien mor gen heelemaal niet gezien. De president sloot daarop het onderzoek en bepaalde de uitspraak op 31 October. We geven nu verder voor de kansen van Tinus op een vrpspraak niet veel meer. Op de eerste plaats willen we opmenen, dat het besluit van de Rechtbank, om zich naar de plaats van de aanvankelpke overtreding te be geven, uitstekend resultaat heeft opgeleverd. Maar een resultaat van geheel anderen aard dan verwacht werd. Uit hetgeen we hebben opgemerkt, meenen we te kunnen concludeeren, dat inderdaad de Rechtbank zich een eigen oordeel over de mate van mogelijkheid van herkenning heeft kunnen vormen. Het merkwaardige resultaat is echter, dat door het onderzoek ter plaatse een belangrpke getuige voor den dag is gekomen, die als de Rechtbank in Den Bosch was gebleven, nooit zou zpn gehoord. Wat wil dat zeggen? Het bewijst, dat het vooronderzoek niet vol ledig is geweest. Natuurlijk wist de veldwachter, dat Tinus beweerd had, te zijn weggeloopen. En de veldwachter had gezien, dat ongeveer op denzelfden tijd Tinus voorbij zyn huis fietste. Dan is er toch niet veel hersengym nastiek voor noodig, om te concludeeren, dat: óf de verklaring van Tinus onwaar was, óf hij ergens een fiets geleend had. En dan zou bij onderzoek Jan Anthonis voor den dag zpn ge komen en was naar ons inzicht de reis naar Hoogeloon niet noodig geweest! Het is dus terdege van nut geweest, dat de Rechtbank zelf in een twijfelachtig geval een onderzoek ter plaatse instelde. Niet alleen om het bewps in deze zaak. maar in het algemeen, omdat er mee is aangetoond, dat mobiliteit van een rechtsprekend college klaarheid kan bren gen, waar deze in het andere geval niet, of al thans niet zoo overtuigend te verkrpgen zou zyn. Afgezien nog van het bijkomstige voordeel, dat bp de bevolking het respect voor bet rech- terlpk apparaat bp een dergelpke ontmoeting in het eigen milieu, met vele procenten stpgt...

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1934 | | pagina 7