Pater Ignatius v. d. H. Paulus
'tiKdméaal van den dag
PER VLIEGMACHINE DE WERELD ROND
NEIL
LYNDON
ONTSNAPT
MAANDAG 5 NOVEMBER 1934
Lord George Spencer
1 Dec. 1799-1 Oct. 1864
StSÏJKiDe doofstomme
pV'tr „5 passagier
Fransche Himalaya-
expeditie
AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTENGESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
DOOR
VICTOR
BRIDGES
Op 1 October 1.1. was het zeventig ja
ren geleden dat de bekeerling Pater
Ignatius Spencer C. P. tot een beter
leven overging.
Deze interessante figuur van de „Pre-
Oxford Movement" werd den 21en Decem
ber 1799 te Londen geboren in het paleis
van de Admiraliteit, waar zijn vader als
eerste Lord der Marine den roemvollen Lord
Chatham was opgevolgd. Hij was het ze
vende en jongste kind van graaf George
John Spencer en Lavinia Bingham. Van
Vaderszijde was hij verwant aan de graven
van Sunderland en aan den vermaarden
hertog van Marlbourough.
De kleine George bracht zijn eerste kin
derjaren te Althorp door, waar zijn ouders
bun familieslot bezaten.
In 1808 ging hij naar het college van
Eton, waar alleen kinderen van adellijken
buize hun studies deden.
De jeugdige Spencer promoveerde later
aan de Universiteit van Cambridge.
Tot dan toe had hij weinig aan een be-
bepaalden levensstaat gedacht. Volgens de
traditie in de voorname Engelsche families
oioest één zoon „clergyman" worden. Geor
ge werd hiertoe bestemd. Zonder geestdrift
en zonder wrevel nam hij dit aan.
Op 13 Juni 1823 werd hij tot Anglikaansch
Priester gewijd. Kort daarna kreeg hij zijn
benoeming tot Rector van Brington. Met
veel toewijding gaf de nieuwe Rector zich
aan zijn taak, ^e armen vooral hadden zijn
voorliefde. Dikwijls gaf hij hun al zijn geld
en niet zelden al de kleeren uit zijn kast.
Spencer leefde gansch voor zijn paro
chianen en toch was hij niet gelukkig. De
üvoorden van het symbolum van Sint Atha-
hasius hadden hem onrust gebracht:
>,quicumque vult salvus esseal wie
zalig wil worden, moet eerst en vooral het
katholiek geloof bezitten." Hij begon na te
denken en vroeg zich af: „Ben ik wel in
de ware Kerk?" Die vraag liet hem rust
noch duur. Hij maakt zijn twijfel aan bis
schop Blomfield bekend, zijn vriend en ver
trouweling die geen raad wist met de voor
gelegde redeneering. In het nauw gebracht,
voegt hij Spencer ongeduldig toe: „uw
brief lijkt me bepaald de brief van een
krankzinnige!"
Spencer gaf het niet op en raadpleegde
andere vooraanstaande persoonlijkheden
der Anglicaansche kerk.
Niemand schonk licht aan zijn verstand,
noch rust aan zijn gemoed. Een bejaarde
bisschop gaf hem den raad nooit de kerk
vaders van de eerste eeuwen te bestudee-
ren: „want ik heb altijd ondervonden, dat
alwie dit doet, vroeg of laat roomsch-ka-
tholiek wordt."
Op 27 November 1827 kwam de Rector
van Brington 'S morgens naar beneden en
zag op zijn ontbijttafel een brief met zijn
adres van een onbekende hand. Op den
poststempel las hij: Lille (Noord-Frankrijk).
Hij maakte hem open en „op dat oogenblik
sloeg Spencer onbewust den weg in, die
hem eens naar de stad op den berg zou
brengen, waarvan God zelf de bouwheer
is" zegt zijn biograaf.
Het schrijven droeg geen handteekening
doch scheen te komen van een jeugdigen
Anglicaan die aan dezelfde twijfels leed als
Spencer over de waarachtigheid der An
glicaansche Kerk. De correspondent vroeg
dus om licht en leiding. Spencer beproefde
met kracht van redenen de opwerpingen te
weerleggen, die hij zelf voor onweerlegbaar
hield. De onbekende correspondent gaf blijk
van zeer uitgebreide godsdienstkennis. Hoe
Spencer zich ook weerde, hij verloor het
Pleit: de jeugdige Anglicaan schreef een
laatsten brief waarin hij liet weten dat hij
het katholieke geloof omhelsde.
Hoe die bewuste persoon ertoe kwam zich
tot Spencer te richten, heeft men nooit
kunnen achterhalen. Later is men wel te
Weten gekomen dat die correspondent een
meisje was, Miss Dolling geheeten. Zij nam
den sluier aan in het klooster van de „Da
mes du Sacré Coeur" te Parijs en overleed
denige maanden vóór de bekeering van
Spencer.
Die 'briefwisseling was voor Spencer een
genade van God. Om zijn lastige corres
pondente te woord te staan, was hij ver
plicht het katholieke geloof van dichtbij te
bestudeeren. Hoe meer hij de Roomsch-Ka-
tholieke Kerk leerde kennen, hoe beter hij
inzag dat hij voor den éénen, waren schaap
stal van Christus stond. Hij bleef nog eeni-
gen tijd buiten dralen, maar trad dan ein
delijk binnen.
Een niet geringen invloed op de bekeering
van Lord Spencer had Ambrosius Lisle
Phillipps, een rijk edelman uit Leicester, zelf
ook een bekeerling. Phillipps bracht hem
in aanraking met Pater Caestrijk, een
Vlaamsch Dominicaan, die bij de Fran-
sche revolutie naar Engeland was gevlucht
en nu in Leicester werkzaam was. Op 28
Januari 1830 had Spencer een laatste con
ferentie met Pater Caestrijk, die hem den
volgenden Zondag in de Katholieke Kerk
opnam.
De familie Spencer nam het geval nogal
rustig op: zij was eer verwonderd dan ver
bitterd.
Kort na zijn bekeering ging George naar
Rome, waar hij zich onder leiding van Dr.
Wiseman tot de H. H. Wijdingen voorbe
reidde. Op 26 Mei 1832 ontving hij het
priesterschap.
Te Rome leerde Spencer den Passionist
P. Dominicus kennen. De omgang met dien
heiligen man was voor den vurigen neo-
phiet een openbaring. Hij vernam hoe de
H. Paulus van 't Kruis, stichter der Pas-
sionisten, heel zijn leven lang had gebeden
voor Engeland en hoe de Eerbiedwaardige
Dominicus sedert meer dan twintig jaren
leefde voor den terugkeer van dat land tot
de Moederkerk. Toen Father Spencer eeni-
gen tijd later Rome verliet, wist P. Domini
cus dat al vast een voorpost vertrok, die
ging strijden voor zijn levensdroom.
De bekeering van Engeland werd de
hartstocht van Spencer's leven: hiervoor zal
hij gaan leven en wilde hij gaarne sterven.
Bij zijn terugkeer bracht Spencer eerst
eenige weken in den kring zijner familie
door, waarin hij met de grootste liefde werd
omringd. Hij had aan zijn bisschop de arm
ste parochie gevraagd. Eerst werd hij te
Walsall en daarna te Bromwich benoemd.
Te midden van zijn parochiewerk kon hij
zijn levensideaal „de bekeering van Enge
land" niet vergeten. Overal waar hij komt
bedelt hij weesgegroetjes voor Engeland.
Hij begint zijn gropte reizen door Euro
pa om leden voor zijn heiligen kruistocht te
winnen: het gebedsapostolaat voor den te
rugkeer van Engeland tot de Moederkerk is
volop in gang.
Geruimen tijd reeds had Spencer in zijn
binnenste de stem der genade vernomen,
die hem naar volmaakter leven riep. Tijdens
een retraite, die bij in 1846 bij de Paters
Jezuïeten maakte, namen zijn gedachten
vaster vorm en besloot hij Passionist te
worden. Nauwelijks had hij zijn retraite ge
ëindigd of hij sneLde naar den eerbiedwaar-
digen P. Dominicus, die sedert 1841 ver
schillende kloosters van Passionisten in En
geland had gesticht.
Met open armen werd hij ontvangen en
op 5 Januari 1847 in het noviciaat te
Aston-Hall ingekleed. Spencer was juist 47
jaar oud, toen hij den Regel der Passionis
ten omhelsde. Voorwaar geen kleinigheid
voor een man van die afkomst en dien leef
tijd. Afgezien van de wezenlijke gestreng
heden van dien Regel, was het noviciaat
voor hem een totale verandering van le
venswijze, beslist niet gemakkelijk voor 'n
mensch van bij de vijftig.
Pater Ignatius, zooals hij voortaan zou
heeten, wist zich echter zoo trouw aan den
Regel aan te passen dat hij een toonbeeld
werd van kloosterlijke tucht.
Na zijn noviciaat preekt hij missies en
retraites onder leiding van Pater Domini
cus. Verschillende keeren ondernam hij
weer groote reizen voor zijn gebedsverbond,
hij klopt aan de deur van het nederigste
klooster zoo wel als aan de paleispoorten
van bisschoppen en grooten dezer aarde
om weesgegroetjes voor zijn vaderland.
Op zijn reizen kwam P. Ignatius ook in
ons land. Te Maastricht preekte hij in
't Fransch over zijn kruistocht. Reeds vroe
ger was hij in briefwisseling geweest met
Le Sage ten Broek, die er niet weinig toe
bijgedragen had om Spencer's gebedsver-
eeniging in Holland ingang te doen vin
den. Op Donderdag 30 Augustus 1849 kwam
Spencer te Grave aan. Hij had gehoopt er
Le Sage te treffen, maar die was sedert
twee jaar overleden. Den volgenden morgen
vertrekt hij naar den Bosch om bij de ker
kelijke overheid zijn zaak te bepleiten. Ook
bezocht hij Mgr. Paredis, destijds Vicaris
van Limburg en besprak er de mogelijkheid
van een Stichting der Passionisten. Hier
toe kreeg hij toelating: eenigen tijd later
werd hiertoe overgegaan in Herten bij
Roermond.
In Engeland zelf wil hij de Katholieken
warm maken voor een roomsche verove
ring van het eiland der Heiligen. Zelfs bij
de niet-katholieken durfde hij aankloppen
om ze voor zijn ideaal te winnen. Hij waagt
zich in de Downingstreet en vraagt audiën
tie bij den Engelschen Premier, Lord John
Russel en bij Lord Clarendon, onderkoning
van Ierland, bij minister Palmerston, bij
Lord Derley: oude schoolkameraden van
Eton of medestudenten van Cambridge.
Met apostolische vrijmoedigheid zet hij
hun zijn gedachten uiteen. Zij glimlachten
waarschijnlijk om zijn geestdrift. Het
schijnt dat Palmerston zich niet verge
noegde te glimlachen, maar zich ouder
gewoonte gloeiend boos maakte op Paus en
Pausdom; de anderen waren zeer vriende
lijk. Spencer verkreeg toch een voordeel:
zijn propaganda werd gevrijwaard tegen
alle verdachtmaking staatsgevaarlijk te
zijn. Daarna gaat hij de Anglicaansche bis
schoppen en priesters, zijn oude kennis
sen, af. Sommigen beloven te bidden voor
de eenheid van geloof, velen zijn afwezig
als hij aanbelt, anderen schelden hem uit
voor alles wat niet bijzonder mooi is. De
nobele Lord kreeg heel wat vernederingen
te verkroppen op die missietochten.
Te hevig verlangde Spencer naar den
terugkeer van zijn vaderland dan dat ver
volging of haat zijn ijver kon bekoelen.
In één jaar hield hij niet minder dan 90
preeken over dit onderwerp. Hij maakte
zich sterk er 10 dagen achtereen over te
kunnen preeken. „Had men na den dood
zijn hart geopend" zoo zegt een van zijn
levensbeschrijvers, „wie weet of op den
bodem niet geschreven stond: de bekeering
van Engeland."
„O, hoe schoon is het te sterven zooals
Jezus" zei hij vaak, „alleen en door ieder
een verlaten!"
Dat heldhaftig verlangen naar gelijk
heid met zijn goddelijken Meester en met
zijn heiligen vriend Pater Dominicus, ver-
Dr. Leepers, een geleerd schrijver, had een
onoverwinnelijken afkeer voor alle ij del
gebabbel en in t bijzonder om op reis met
toevallige passagiers beuzelachtige praatjes aan
te knoopen. Daarom maakte hij dan gebruik
van een list, zooals hij dien eens in een Ameri-
kaansch reisverhaal had gelezen. Deze bestaat
hierin, dat men zich als een doofstomme aan
stelt en een koperen of kartonnen bordje met
dienovereenkomstig opschrift bij zich draagt.
Hij had zich toen terstond van zoo'n bordie
voorzien en droeg het ook thans bij zich, nu
hij op reis was naar zijn vriend Kloppers, die
in Arnhem een mooi buiten bewoonde en die
hem uitgenoodigd had 'n weekje daar te komen
doorbrengen om tevens eens met zijn echtge-
ncote kennis te maken.
Met den middagtrein was hij van 't C. S. te
Amsterdam vertrokken en had zich een rustig
hoekje van een ledigen tweede klas coupé ver
overd. Toen de trein op vertrekken stond, werd
op het laatste moment het portier nog eens
geopend en een naar schating veertig-jarige
zwaarlijvige dame zette zich hijgend en trar-
spireerend tegenover den geleerde in den coupé.
Het waS haar aan te zien dat ze lust gevoelde
haar gevoelens omtrent de ondraaglijke hitte
en den angst, den trein te zullen missen, op de
een of andere wijze te luchten. En toen ze dan
ook goed en wel gezeten was begon ze al heel
gauw met te zeggen:
„Neem me niet kwalijk, mijnheer, maar is de
trein niet te vroeg vertrokken? De chauffeur,
die mij naar het station reed, beweerde, dat ik
vroeg genoeg was en dat hij
Nog voor de dame uitgesproken was over de
beweringen van den taxi-chauffeur, haalde doc
tor Leepers zijn talisman, in den vorm van een
bedrukt stukje bordpapier voor den dag en liet
dit aan zijn reisgenoote zien. Deze wierp een
vluchtigen blik op het kaartje en sprak mee
warig: „Och, is 't waar! Wat ongelukkig, neem
me niet kwalijk!" en daarop verzonk ze in stil
zwijgen, terwijl de doctor zich in zijn lectuur
ging verdiepen met de veilige zekerheid, nu
riet met ijdel gesnap lastig te worden gevallen
Te Utrecht kwam er een tweede dame in den
coupé, een jong meisje dat klaarblijkelijk door
de oudere dame werd verwacht; want bij het
binnenrijden van het station had zij zoolang
met haar zakdoek gewuifd tot zij de opmerk
zaamheid van het frissche, omstreeks twintig
jarige kind getrokken had. De beide dames
kusten elkaar en begonnen een levendig ge
sprek. Het jonge meisje sprak eerst op half
fluisterenden toon, om door den onbekenden
mede-passagier niet verstaan te worden, maar
de oudere dame stelde haar op dat punt gerust
„Met dien heer behoef je geen rekening te
houden, Lena; hij is zoo doof als een kwartel
hoorde de Heer den lsten October 1864.
Pater Ignatius reisde dien dag naar Leith
in Schotland, om er 's avonds een triduum
te beginnen. Te Castairs had hij eenige uren
oponthoud, waarvan hij profiteerde om zijn
vriend en weldoener Monteith te bezoeken.
Tegen een uur of elf 's morgens kwam men
den kasteelheer melden dat er 'n lijk in de
laan lag. De heer Monteih ging onmiddel
lijk kijken en zag tot zijn groote ontstelte
nis en droefheid dat het Pater Ignatius,
zijn beste vriend was. Een geneesheer, die
onmiddellijk werd ontboden, verklaarde dat
Pater Ignatius aan een hartkwaal was
overleden.
Op 4 October werd hij begraven in de
crypte onder de kloosterkerk der Passio
nisten te Sutton, Lancashire, waar ook
het eerbiedwaardig overschot rust van zijn
heiligen vriend P. Dominicus, met wien hij
te zamen had gebeden, gestreden en gele
den voor hun beider levensdroom: „de be
keering van Engeland."
P. DOMINICUS.
Passionist.
1 en nog stom erbij, dus kunnen we vrij praten."
De jongedame wierp een belangstellenden en
tevens medelijdenden blik op den geleerde,
doch daarop werd het onderhoud voortgezet en
het gesprek steeds vertrouwelijker.
De medepassagier bevond zich in een onaan
gename positie en trok zich zoover mogelijk in
zijn hoekje terug, omdat hij te welopgevoed
was om vrijwillig luistervink te spelen. Plotse
ling werd echter zijn opmerkzaamheid getrok
ken, doordat hij een der dames zijn naam
hoorde noemen.
„Zooals je merkt, Lena, moet ik expres vroe
ger naar huis reizen, omdat mijn man zoo goed
is geweest, dien
IIIIIIIIHIIIIIIItllllllllllllllllUlllllllllliHIIIM
onnoozelen verve-
dat ik van huis
bsn als W6 een lo-
gé krijgen."
„Maar tante," vroeg Lena, „hoe kunt u nu
weten, dat die dr. Leepers zoo vervelend en on-
noozel is, als u hem in 't geheel niet kent?"
„O, ik ken hem genoeg uit de boeken die hij
geschreven heeft. De proeve van een nieuw
werk heeft hij nog onlangs aan mijn man toe
gezonden: iets saaiers en vervelenders heb ik
nooit onder de oogen gehad."
„Is hij jong of oud?"
„Dat zou ik zoo precies niet kunnen zeggen.
Wel weet ik dat hij lang niet mooi is en nog
ongetrouwd. Welke vrouw zou ook zoo'n drogen
boekenworm willen nemen?"
„Wie weet, of ik me nog niet over hem ont
ferm, tante," schertste het jonge meisle. ,.Ik
mag zulke vervelende menschen wel en interes
seer me altijd voor lui, die bij niemand in tel
zijn. Wanneer komt hij op „Welgelegen"
tante?"
„Vandaag nog kind en hij had wat mij be
treft geen ongelegener tijd kunnen kiezen Mis
schien zit hij wel in dezen trein en zal ik direct
voor 't diner moeten zorgen."
„Nu, tante, geen onrust over uw onwelkomen
gast. Ik wil de zorg voor hem deze week heele-
maal voor mijn rekening nemen, als 't u ge
noegen doet."
Voor dr. Leepers werd de toestand steeds
meer onhoudbaar. Hij zat dus in den coupé met
de waardige wederhelft van zijn vriend Klop
pers en diens bevallig nichtje, wier manieren
en wier karakter hij in stilte had bewonderd,
't Was hem ook bekend, dat zijn gastvrouw
hem voor een vervelend, indringerig persoontje
aanzag. Wat zou zij wel een gezicht zetten,
dacht de doctor, als ze, op „Welgelegen" gear
riveerd, tot de ontdekking kwam, dat de stille
passagier, de man, dien zij voor doofstom moest
houden, „de onwelkome" gast in eigen per
soon was en dat hij al haar opmerkingen om-
ti\nt hem had beluisterd. Natuurlijk was het
hem nu totaal onmogelijk zich op de villa te
vertoonen. Maar wat dan te doen? Op he:
eerstvolgende station uitstappen en vandaar
den vriend telefoneeren dat hij voor gewichtige
zaken naar Amsterdam terug was! Maar neen,
dat ging niet, want in den bagagewagen stond
zijn reiskoffer, die een belangrijk manuscript in
hield, dat hij morgen aan den uitgever moest
afleveren. Hij moest dus tot Arnhem doorrei
zen en zich in zijn akelige positie met gelaten
heid schikken. Bij 't eerstvolgende station stap
te hij in een derde klas coupé over. Als hij nu
de oplettendheid van zijn vriend Kloppers maar
ontgaan kon en hij onopgemerkt den trein zou
kunnen verlaten, zou hij in Arnhem zijn ba
gage in ontvangst nemen en daarmee terug
reizen naar Amsterdam, 't Speet hem echter
geweldig dat hjj daardoor de goede zorgen
van het lieve nichtje zou ontberen.
Toen de trein 't station Arnhem binnen-
stoom.de, zag hij Kloppers al op 't perron staan
en trok zich daarom nog meer achter het
gordijntje terug, totdat het onheil der ont
knooping voorbij zou zijn. Nadat zijn vriend
de dames hartelijk had begroet, bracht hij hen
naar de tram, die vóór 't station wachtte. Toen
stapte dr. Leepers uit den trein om zijn bagage
te bemachtigen. Daarmee begaf hij zich naar
de restauratie en met den jaskraag omhoog en
den hoed diep in de oogen getrokken ging hij,
met den rug naar den ingang een broodje
Er worden momenteel voorbereidingen ge
troffen voor een Fransche Himalaya-expedit.e,
die waarschijnlijk in Februari aa. zal vertrek
ken.
In een onderhoud met Reuter verklaarde de
vice-voorzltter van de commissie van voorbe
reiding, Segogne, dat de technische voorberei
dingen reeds beëind gd zijn, doch dat de finan
ciering van de expeditie nog geregeld moet
worden, en de toestemming van de Britsch-In-
dische regeering nog moet worden verkregen. Er
is nog niet besloten, welke top van het Hima-
laya-gebergte zal worden beklommen. Voor 't
financ eren van de expeditie heeft de Fran
sche Alpinistenclub een inschrijving geopend,
en men hoopt, dat mettertijd een nationale in
schrijving zal worden geopend. Aan de expe
ditie zal worden deelgenomen door 14 ervaren
alpinisten onder leiding van Jean Escarre. Tot
het gezelschap behooren twee of drie filmope
rateurs, twee doktoren en verschillende beken
de geleerden.
Bij wijze van oefening hebben de leden der
expeditie reeds een week op den Mont Blanc
doorgebracht en o. a. een speciaal model tent.
beproefd, dat zeer doeltreffend is gebleken.
Men heeft nog geen oplossing gevonden voor
het vraagstuk der zuurstofvoorziening. Men
weet nog niet of men een zuurstofapparaat zal
kunnen v.nden, dat licht genoeg is om mede
gedragen te kunnen worden en toch voldoende
zuurstof zal kunnen bevatten. Een vliegtuig
zal men met het oog op de hooge kosten niet
meevoeren. De kosten der expeditie zullen
toch reeds naar schatting een millioen francs
bedragen.
Oom Sydney had echter nog meer pijlen on
zjjn boog. Hij noodigde Murphy en de zijnen
thans uit om mee te gaan naar de plaats
waar ons toestel stond. Het was als met eer
biedige vrees, dat de menschen dezen wonder
vogel bekeken.
Oom noodigde thans Murphy en American
Pete uit om in te stappen, nadat hij had uit
gelegd hoe het vliegtuig werkte. Inderdaad
stapten beiden in en spoedig waren we opge
stegen om behouden te landen bij de neder
zetting waar de vrouwen en kinderen ons vol
verbazing aanstaarden.
We waren thans de helden van den dag.
Murphy die zich uitermate trotsch betoonde
over zijn vliegprestaties bood ons volle gast
vrijheid en nog dienzelfden avond werd een
groot gastmaal ter onzer eere aangericht
Den volgenden dag toen wij den omtrek wat
gingen verkennen, kwam de oude Indiaan
„American Pete" op ons af. Hij deed heel ge
heimzinnig en vertelde ons een wonderlijk ver
haal. Voor de groote uitbarsting van de Katmai
was er aan den voet van de vulkaan een groote
Indiaansche nederzetting geweest onder lei
ding van een machtig Indiaansch opperhoofd.
staan eten, overtuigd dat hij nu totaal onher
kenbaar zou zijn. Na ongeveer een kwart'er kon
hij de terugieis aanvaarden en meende, dat
het gevaar nu wel geweken zou zifn, stante hij
het perron op en.... zijn vriend Kloppers recht
in de armen.
Deze zag naar den volgenden trein uit, om
dat hij omstreeks dien tijd zijn gast ver
wachtte.
„Maar, ouwe jongen, ben je daar dan toch?
Waar heb je in 's hemels naam gezeten?" Doc
tor Leepers, geheel onthutst, mompelde iets van
een telegram, dat hij ontvangen had en hem
voor zijn werkzaamheden onmiddellijk naar A.
terugriep. En daar hij bemerkte, dat zijn vriend
vol bevreemding hem aanstaarde bij dit zenuw
achtig gedoe, pakte hij al zijn tegenwoordigheid
van geest bijeen en verklaarde uitdrukkelijk dat
de zaak van buitengewoon gewicht was en hij
onmiddellijk terug moest.
„Wat is er dan toch gebeurd," vroeg nu Klop
pers, „laat me 't telegram eens zien."
Haastig doorzocht de doctor zijn zakken en
loog er alweer op los, door te zeggen dat hij 't
verloren moest hebben.
„Het was van mijn oom, die plotseling ge
storven is," vertelde hij nu weer, terwijl het
angstzweet hem uitbrak.
„Maar Leepers, mijn vriend, wat beteekent
die onrust en gejaagdheid allemaal. Dat klopt
niet met wat je me vertelt. Je bent in de war,
toe, spreek eens, wat is er gebeurd?"
„Ik zal je schrijven en alles uitleggen als ik
ir. Amsterdam ben," antwoordde de doctor, „ik
kan 't nu onmogelijk doen. De slag heeft me
te plotseling getroffen. Maak je maar niet be
zorgd over me. Dergelijke toevallen moet men
kunnen verdragen."
„Wat dergelijke toevallen, dat je oom plotse
ling sterft en je dat telegrafeert," riep Klop
pers luid, „maar man, wat scheelt je? Er is
iets niet in orde met je Leepers, kom met me
mee naar huis, dan zullen we om een dokter
sturen."
't Was dr. Leepers onmogelijk hierop te ant
woorden, want daar overkwam hem een nieuw
ongeluk: 't nichtje was teruggekomen. Ze had
tante alleen laten vertrekken om met oom den
onbekenden gast te begroeten en nu....
Vol verbazing keek ze eerst den doofstommen
reiziger en daarna haar oom aan. Daarop plot
seling de situatie begrijpend, barstte ze in een
onweerstaanbaar gelach uit. En daar niets ter
wereld zoo aanstekelijk werkt als een lachbui
en het tintelen der schalksche oogen van het
lieve nichtje den angst van den zenuwachtigen
doctor deed verdwijnen, stemde hij eveneens
luidkeels met het gelach van het meisje in, ter
wijl Kloppers hen beiden met een bedenkelijk
gezicht aanstaarde. Het nichtje kreeg het eerst
het gebruik van haar spraak terug.
„Oom," zei ze, „er heeft zich iets voorgedaan,
dat erg onaangename gevolgen zou kunnen
hebben, als mijnheer Leepers niet een goedhar
tig karakter wil toonen en de zaak van den
lichten kant opneemt. Laten we naar uw huis
wandelen, dan zullen we u onderweg alles ver
tellen."
Eerst aarzelde de doctor even, doch zwichtte
toen voor de dringende uitnoodiging. Toen be
dacht hij zich, dat het beter was, vijftig onaan
gename gastvrouwen tegemoet te treden, dan
van zoo'n lief meisje afscheid te moeten nemen
alvorens haar overtuigd te hebben, dat hij geen
onnoozele nals en ook niet altijd een vervelende
kerel was. Hij vergezelde daarom zijn vriend
naar diens mooie villa, begroette daar de ver
regen en berouwhebbende tante en bracht zelfs
de volle afgesproken acht dagen op „Welge
legen" door.
En ook 't nichtje hield wcord, want geduren
de die week nam zij de zorg voor den gast ge
heel op zich. Daardoor had dr. Leepers gelegen
heid om de beschuldigingen aan 't adres van
den doofstommen medepassagier te logenstraf
fen. Lena vond hem ook zoo leelijk niet en
d«ed 't heele gezelschap nog eens hartelijk
lachen en tante nog eens hevig blozen toen ze
verklaarde, dat ze met dien drogen boeken
worm het leven wel indurfde, mits hij nooit
meer „stommetje" zou speien!
A /iAam«/i'o °P dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen f 9fkflfi bij levenslange geheele ongeschiktheid trt werkendoor f O Cf) bij een ongeval met f O Cf) bij
/ft tlC llUUIlIW O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen f 01/1/Umm verlies van belde armen, beide beenen of beide oogen doodelijken afloop 1 OWO." ee:
verlies van een hand IOC ai) verlies van een f Cf) bij een breuk van f Afk bij verlies van 'n
eén voet of een oog Zduim of wijsvinger til/»"been of arm f tri/»"
anderen vinger
31.
Een snelle blik in den spiegel toonde mij,
dat niemand aan de andere tafel in mijn
richting keek, zoodat ik van de gelegenheid
gebruik maakte om snel op te staan en mij
achter een der pilaren terug te trekken. Hier
stond een andere kellner reeds met mijn
hoed en stok gereed, terwijl zijn altijd even
onbewogen collega met een beleefde buiging
de deur voor mij opende.
Toen ik eenmaal op straat was. kwam ik
eigenlijk pas met een schok tot het eigenlijke
bewustzijn van wat ik zoo juist had meege
maakt. Het was bijna niet te gelooven, dat
iemand in een restaurant zou trachten een
ander bewusteloos te maken of te vergiftigen,
maar wanneer ik niet krankzinnig was, was
dit werkelijk gebeurd. Natuurlijk bleef het
mogelijk, dat ik mij vergist had en dat er
inderdaad niets in het glas werd gedaan, maafr
de vlotheid, waarmee de heer Latimer (die
naam scheen mij vaag bekend) mijn wenk had
ontvangen, was een sterk motief tegen een der
gelijke veronderstelling. In ieder geval bewees
het, dat hij een dergelijke poging van zijn
gastheer geenszins ongeloofeljjk vond.
Ik trachtte te begrijpen, welke gevolgen
dit verbijsterend voorval meebrengen kon
voor mijn eigen toestand. Ik was er niet ge
heel zeker van, of de man met het litteeken
werkelijk mijn bewegingen had gevolgd of
dat het feit, dat ik hem op den avond van
mijn aankomst in Londen tweemaal had ont
moet, louter toeval was. Wanneer hij een
vriend van McMurtrie was, scheen het logisch,
dat de heer Bruce Latimer een van diens
vijanden moest zijn; want zelfs in zulk een
vreemd soort van Syndicaat als dat, waar ik
blijkbaar mee in aanraking was gekomen, viel
het immers niet aan te nemen, dat de direc
teuren pogingen zouden doen, elkaar te vei gif -
tigen in een restaurant in West End.
Van belang was de vraag, of ik aan de
uitnoodiging, die op het kaartje geschreven
was, gevolg zou geven. Ik was natuurlijk
verlangend, iets met zekerheid over McMur
trie en zijn vijanden te weten te komen, maar
aan den anderen kant was ik stellig niet van
plan, mij met zulk een geheimzinnige zaak in
te laten, wanneer ik er niet van overtuigd was,
dat zij er mee in verband stonden. Mijn eigen
aangelegenheid verschafte mij al de belangwek
kendheid en opwinding, die ik maar wenschte!
En zelfs wanneer de man met het litteeken
tot McMurtrie's kring behoorde en werkelijk
had getracht zijn gast te vergiftigen, welke
huip'had ik den laatste dan nog aan te bieden?
Afgezien nog van het feit, dat ik den dokter
mijn belofte had gegeven, was het mij volslagen
onmogelijk, aan iemand, die mij geheel vreemd
was, uit te leggen wat ik met de zaak te maken
had.
Terwijl ik over deze problemen nadacht,
vervolgde ik mijn weg naar huis en juist toen
ik daar aankwam, galmde de klok van de
groote kerk den slag van half negen uit.
Het was wel wat vroeg, maar ik had zulk
een emotievollen dag achter den rug, dat het
vooruitzicht van een goede nachtrust mij te
sterk was. Na mij nog een steviger» night-cap
te hebben klaar gemaakt, legde ik mij te
slapen. Zoo goed werkte dit middel, dat ik
onmiddellijk in een diepen, droomloozen slaap
viel, die eerst verbroken werd doordat Gertie
den volgenden ochtend om acht uur met een
kop thee verscheen.
Hoe goed en lang ik ook had geslapen ik
haastte mij niet met opstaan. Volgens Joyce
zou Tommy niet voor één of twee uur terug
zijn en ik had zooveel troostelooze morgens
van opstaan om vijf uur na een nacht van
slapelooze ellende achter den rug, dat het
gevoel, weer in staat te zijn zoo maar in bed
tusschen schoone lakens te liggen, nog altijd
een nieuw genoegen voor mij was.
Ik stond ten slotte op, om mijn warme bad
en een uitstekend ontbijt te genieten, daarna
hield ik mij onledig, met verschillende toe
kenningen en berekeningen, die ik in het huis
van McMurtrie had gemaakt, nog eens door
te werken voor het geval, dat het noodig mocht
zijn eerder met de practische zijde van mijn
werk te beginnen, dan ik verwacht had. Er
was geen fout te ontdekken en hoe groot mijn
verlangen ook was in de stad te kunnen blijven
tot ik een oplossing voor de onbegrijpelijke
houding van George gevonden had, even sterk
was mijn verlangen met de uitwerking van mijn
nieuwe ontdekking te beginnen.
Om kwart voor twee ging ik van huis en
begaf mij langs de Theems naar Chelsea.
Toen ik „Florence Mansions" naderde, voelde
ik een dwaze ne'ging hardop te grinniken.
Ofschoon de gedachte, Tommy in mijn ver
warde zaken te betrekken, mij onaangenaam
was, was het vooruitzicht, hem zulk een ver
rassing te bereiden, mij een malicieus genoe
gen. Behalve bij mijn arrestatie en mijn ver
oordeeling had ik nog nooit zijn volkomen
zelfbeheersching in de geringste mate verstoord
gezien.
Een blik op het bord in de hall bewees mij,
dat hij al thuis was. Ik liep de gang naar
zijn kamer door en niet den klopper enkele
malen vallen met een scherpen tik. Na een
oogenblik hoorde ik voetstappen; een moment
later opende Tommy zelf de deur.
Hij droeg nog dezelfde kamerjapon van drie
jaar geleden en op het gezicht van zijn ver
warde haar en zijn ouden, nog altijd slecht
geschoren kop had ik moeite mij niet te ver
raden. Ik bedwong mij echter en maakte een
beleefde buiging.
„Mijnheer Morrison?" vroeg ik, mijn stem zoo
goed mogelijk veranderend.
„Ja, dat ben ik," zei Tommy.
„Mijn naam is Nicholsen," ging ik voort.
„Een artist. Een vriend van u Delacour ln
Parijs vroeg mij, u te gaan opzoeken."
Ik had den naam genoemd van iemand, voor
wiens werk Tommy altijd den grootsten eerbied
had.
„O, kom binnen," riep hij, de deur openwer
pend en mijn hand grijpend.
„Kom binnen, oude jongen. Blij je te zien.
Het is een helsche rommel in de kamer, maar
dat zal je wel niet hinderen. Ik ben juist terug
van een paar dagen zeilen."
Hij trok mij het atelier binnen, dat zich in
denzelfden toestand van schilderachtige wan
orde bevond als toen ik er het laatst was
geweest. Hij schoof een grooten easy-chair bü
en drukte mij in de omvangrijke diepte daarvan
neer.
„Ontzettend blij dat ik thuis was," ging hij
voort. „Ik zou je niet graag hebben gemist.
Hoe gaat het Delacour? In eeuwen niet
gezien! Ik ben de laatste jaren niet meer in
Parijs geweest."
„Delacour maakt het best," antwoordde ik
„tenminste voor zoover ik weet."
Tommy liep de kamer door naar een buffet
in den hoek.
„Je wilt toch wat te drinken hebhen?"
vroeg hij. „Er is whisky en brandewijn en
Grand Marnier en ik moet ook nog ergens een
flesch port hebben liggen, als je dat liever
hebt?"
Er was een oogenblik stilte. Toen merkte
ik rustig en duidelijk op, met mijn gewone
stem:
„Je bent altijd een oude dronkaard geweest,
Tommy i"
De uitwerking was prachtig. Een oogenblik
stond Tommy volkomen stil, met open mond
en bijna puilende oogen. Een daarna ging hij
plotseling op den divan zitten, waarop hij
met zijn volle gewicht neerkwam, een whic-
kyflesch in de eene, een glas in de andere
hand.
„Wel vervloekt!" fluisterde hij.
„Dat is niet aardig, Tommy," zei ik vroolijk;
„vervloekt te zijn is nu niet een plezier."
HOOFDSTUK XIII
Ik verneem iets over Bruce Latimer
Tommy zat een seconde lang zonder eenige
beweging; toen richtte hij zich op; trok de
kurk van de flesch .en schonk zich een kwart
glas pure whisky in, dat hij in een teug naar
binnen sloeg.
„De hemel sta mij by" zei hij kalm. „Ben jjj
het werkelijk?"
Ik knikte.
„Wat er nog van mij over is, Tommy."
Hij kwam als het ware met een sprong naar
mij toe en het volgende oogenblik drukte hij
mijn handen met een greep, die menigeen de
vingers zou hebben gebroken.
„Vervloekte kerel! Ik heb altijd gedacht,
dat je een dergelijke grap uithalen zou."
Hy greep mij bij de schouders, trok mij uit
den stoel overeind en staarde mij ongeloovig
aan.
Wordt vervolgd.