Pater Ignatius v. d. H. Paulus 'tiKdméaal van den dag PER VLIEGMACHINE DE WERELD ROND NEIL LYNDON ONTSNAPT MAANDAG 5 NOVEMBER 1934 Lord George Spencer 1 Dec. 1799-1 Oct. 1864 StSÏJKiDe doofstomme pV'tr „5 passagier Fransche Himalaya- expeditie AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTENGESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL DOOR VICTOR BRIDGES Op 1 October 1.1. was het zeventig ja ren geleden dat de bekeerling Pater Ignatius Spencer C. P. tot een beter leven overging. Deze interessante figuur van de „Pre- Oxford Movement" werd den 21en Decem ber 1799 te Londen geboren in het paleis van de Admiraliteit, waar zijn vader als eerste Lord der Marine den roemvollen Lord Chatham was opgevolgd. Hij was het ze vende en jongste kind van graaf George John Spencer en Lavinia Bingham. Van Vaderszijde was hij verwant aan de graven van Sunderland en aan den vermaarden hertog van Marlbourough. De kleine George bracht zijn eerste kin derjaren te Althorp door, waar zijn ouders bun familieslot bezaten. In 1808 ging hij naar het college van Eton, waar alleen kinderen van adellijken buize hun studies deden. De jeugdige Spencer promoveerde later aan de Universiteit van Cambridge. Tot dan toe had hij weinig aan een be- bepaalden levensstaat gedacht. Volgens de traditie in de voorname Engelsche families oioest één zoon „clergyman" worden. Geor ge werd hiertoe bestemd. Zonder geestdrift en zonder wrevel nam hij dit aan. Op 13 Juni 1823 werd hij tot Anglikaansch Priester gewijd. Kort daarna kreeg hij zijn benoeming tot Rector van Brington. Met veel toewijding gaf de nieuwe Rector zich aan zijn taak, ^e armen vooral hadden zijn voorliefde. Dikwijls gaf hij hun al zijn geld en niet zelden al de kleeren uit zijn kast. Spencer leefde gansch voor zijn paro chianen en toch was hij niet gelukkig. De üvoorden van het symbolum van Sint Atha- hasius hadden hem onrust gebracht: >,quicumque vult salvus esseal wie zalig wil worden, moet eerst en vooral het katholiek geloof bezitten." Hij begon na te denken en vroeg zich af: „Ben ik wel in de ware Kerk?" Die vraag liet hem rust noch duur. Hij maakt zijn twijfel aan bis schop Blomfield bekend, zijn vriend en ver trouweling die geen raad wist met de voor gelegde redeneering. In het nauw gebracht, voegt hij Spencer ongeduldig toe: „uw brief lijkt me bepaald de brief van een krankzinnige!" Spencer gaf het niet op en raadpleegde andere vooraanstaande persoonlijkheden der Anglicaansche kerk. Niemand schonk licht aan zijn verstand, noch rust aan zijn gemoed. Een bejaarde bisschop gaf hem den raad nooit de kerk vaders van de eerste eeuwen te bestudee- ren: „want ik heb altijd ondervonden, dat alwie dit doet, vroeg of laat roomsch-ka- tholiek wordt." Op 27 November 1827 kwam de Rector van Brington 'S morgens naar beneden en zag op zijn ontbijttafel een brief met zijn adres van een onbekende hand. Op den poststempel las hij: Lille (Noord-Frankrijk). Hij maakte hem open en „op dat oogenblik sloeg Spencer onbewust den weg in, die hem eens naar de stad op den berg zou brengen, waarvan God zelf de bouwheer is" zegt zijn biograaf. Het schrijven droeg geen handteekening doch scheen te komen van een jeugdigen Anglicaan die aan dezelfde twijfels leed als Spencer over de waarachtigheid der An glicaansche Kerk. De correspondent vroeg dus om licht en leiding. Spencer beproefde met kracht van redenen de opwerpingen te weerleggen, die hij zelf voor onweerlegbaar hield. De onbekende correspondent gaf blijk van zeer uitgebreide godsdienstkennis. Hoe Spencer zich ook weerde, hij verloor het Pleit: de jeugdige Anglicaan schreef een laatsten brief waarin hij liet weten dat hij het katholieke geloof omhelsde. Hoe die bewuste persoon ertoe kwam zich tot Spencer te richten, heeft men nooit kunnen achterhalen. Later is men wel te Weten gekomen dat die correspondent een meisje was, Miss Dolling geheeten. Zij nam den sluier aan in het klooster van de „Da mes du Sacré Coeur" te Parijs en overleed denige maanden vóór de bekeering van Spencer. Die 'briefwisseling was voor Spencer een genade van God. Om zijn lastige corres pondente te woord te staan, was hij ver plicht het katholieke geloof van dichtbij te bestudeeren. Hoe meer hij de Roomsch-Ka- tholieke Kerk leerde kennen, hoe beter hij inzag dat hij voor den éénen, waren schaap stal van Christus stond. Hij bleef nog eeni- gen tijd buiten dralen, maar trad dan ein delijk binnen. Een niet geringen invloed op de bekeering van Lord Spencer had Ambrosius Lisle Phillipps, een rijk edelman uit Leicester, zelf ook een bekeerling. Phillipps bracht hem in aanraking met Pater Caestrijk, een Vlaamsch Dominicaan, die bij de Fran- sche revolutie naar Engeland was gevlucht en nu in Leicester werkzaam was. Op 28 Januari 1830 had Spencer een laatste con ferentie met Pater Caestrijk, die hem den volgenden Zondag in de Katholieke Kerk opnam. De familie Spencer nam het geval nogal rustig op: zij was eer verwonderd dan ver bitterd. Kort na zijn bekeering ging George naar Rome, waar hij zich onder leiding van Dr. Wiseman tot de H. H. Wijdingen voorbe reidde. Op 26 Mei 1832 ontving hij het priesterschap. Te Rome leerde Spencer den Passionist P. Dominicus kennen. De omgang met dien heiligen man was voor den vurigen neo- phiet een openbaring. Hij vernam hoe de H. Paulus van 't Kruis, stichter der Pas- sionisten, heel zijn leven lang had gebeden voor Engeland en hoe de Eerbiedwaardige Dominicus sedert meer dan twintig jaren leefde voor den terugkeer van dat land tot de Moederkerk. Toen Father Spencer eeni- gen tijd later Rome verliet, wist P. Domini cus dat al vast een voorpost vertrok, die ging strijden voor zijn levensdroom. De bekeering van Engeland werd de hartstocht van Spencer's leven: hiervoor zal hij gaan leven en wilde hij gaarne sterven. Bij zijn terugkeer bracht Spencer eerst eenige weken in den kring zijner familie door, waarin hij met de grootste liefde werd omringd. Hij had aan zijn bisschop de arm ste parochie gevraagd. Eerst werd hij te Walsall en daarna te Bromwich benoemd. Te midden van zijn parochiewerk kon hij zijn levensideaal „de bekeering van Enge land" niet vergeten. Overal waar hij komt bedelt hij weesgegroetjes voor Engeland. Hij begint zijn gropte reizen door Euro pa om leden voor zijn heiligen kruistocht te winnen: het gebedsapostolaat voor den te rugkeer van Engeland tot de Moederkerk is volop in gang. Geruimen tijd reeds had Spencer in zijn binnenste de stem der genade vernomen, die hem naar volmaakter leven riep. Tijdens een retraite, die bij in 1846 bij de Paters Jezuïeten maakte, namen zijn gedachten vaster vorm en besloot hij Passionist te worden. Nauwelijks had hij zijn retraite ge ëindigd of hij sneLde naar den eerbiedwaar- digen P. Dominicus, die sedert 1841 ver schillende kloosters van Passionisten in En geland had gesticht. Met open armen werd hij ontvangen en op 5 Januari 1847 in het noviciaat te Aston-Hall ingekleed. Spencer was juist 47 jaar oud, toen hij den Regel der Passionis ten omhelsde. Voorwaar geen kleinigheid voor een man van die afkomst en dien leef tijd. Afgezien van de wezenlijke gestreng heden van dien Regel, was het noviciaat voor hem een totale verandering van le venswijze, beslist niet gemakkelijk voor 'n mensch van bij de vijftig. Pater Ignatius, zooals hij voortaan zou heeten, wist zich echter zoo trouw aan den Regel aan te passen dat hij een toonbeeld werd van kloosterlijke tucht. Na zijn noviciaat preekt hij missies en retraites onder leiding van Pater Domini cus. Verschillende keeren ondernam hij weer groote reizen voor zijn gebedsverbond, hij klopt aan de deur van het nederigste klooster zoo wel als aan de paleispoorten van bisschoppen en grooten dezer aarde om weesgegroetjes voor zijn vaderland. Op zijn reizen kwam P. Ignatius ook in ons land. Te Maastricht preekte hij in 't Fransch over zijn kruistocht. Reeds vroe ger was hij in briefwisseling geweest met Le Sage ten Broek, die er niet weinig toe bijgedragen had om Spencer's gebedsver- eeniging in Holland ingang te doen vin den. Op Donderdag 30 Augustus 1849 kwam Spencer te Grave aan. Hij had gehoopt er Le Sage te treffen, maar die was sedert twee jaar overleden. Den volgenden morgen vertrekt hij naar den Bosch om bij de ker kelijke overheid zijn zaak te bepleiten. Ook bezocht hij Mgr. Paredis, destijds Vicaris van Limburg en besprak er de mogelijkheid van een Stichting der Passionisten. Hier toe kreeg hij toelating: eenigen tijd later werd hiertoe overgegaan in Herten bij Roermond. In Engeland zelf wil hij de Katholieken warm maken voor een roomsche verove ring van het eiland der Heiligen. Zelfs bij de niet-katholieken durfde hij aankloppen om ze voor zijn ideaal te winnen. Hij waagt zich in de Downingstreet en vraagt audiën tie bij den Engelschen Premier, Lord John Russel en bij Lord Clarendon, onderkoning van Ierland, bij minister Palmerston, bij Lord Derley: oude schoolkameraden van Eton of medestudenten van Cambridge. Met apostolische vrijmoedigheid zet hij hun zijn gedachten uiteen. Zij glimlachten waarschijnlijk om zijn geestdrift. Het schijnt dat Palmerston zich niet verge noegde te glimlachen, maar zich ouder gewoonte gloeiend boos maakte op Paus en Pausdom; de anderen waren zeer vriende lijk. Spencer verkreeg toch een voordeel: zijn propaganda werd gevrijwaard tegen alle verdachtmaking staatsgevaarlijk te zijn. Daarna gaat hij de Anglicaansche bis schoppen en priesters, zijn oude kennis sen, af. Sommigen beloven te bidden voor de eenheid van geloof, velen zijn afwezig als hij aanbelt, anderen schelden hem uit voor alles wat niet bijzonder mooi is. De nobele Lord kreeg heel wat vernederingen te verkroppen op die missietochten. Te hevig verlangde Spencer naar den terugkeer van zijn vaderland dan dat ver volging of haat zijn ijver kon bekoelen. In één jaar hield hij niet minder dan 90 preeken over dit onderwerp. Hij maakte zich sterk er 10 dagen achtereen over te kunnen preeken. „Had men na den dood zijn hart geopend" zoo zegt een van zijn levensbeschrijvers, „wie weet of op den bodem niet geschreven stond: de bekeering van Engeland." „O, hoe schoon is het te sterven zooals Jezus" zei hij vaak, „alleen en door ieder een verlaten!" Dat heldhaftig verlangen naar gelijk heid met zijn goddelijken Meester en met zijn heiligen vriend Pater Dominicus, ver- Dr. Leepers, een geleerd schrijver, had een onoverwinnelijken afkeer voor alle ij del gebabbel en in t bijzonder om op reis met toevallige passagiers beuzelachtige praatjes aan te knoopen. Daarom maakte hij dan gebruik van een list, zooals hij dien eens in een Ameri- kaansch reisverhaal had gelezen. Deze bestaat hierin, dat men zich als een doofstomme aan stelt en een koperen of kartonnen bordje met dienovereenkomstig opschrift bij zich draagt. Hij had zich toen terstond van zoo'n bordie voorzien en droeg het ook thans bij zich, nu hij op reis was naar zijn vriend Kloppers, die in Arnhem een mooi buiten bewoonde en die hem uitgenoodigd had 'n weekje daar te komen doorbrengen om tevens eens met zijn echtge- ncote kennis te maken. Met den middagtrein was hij van 't C. S. te Amsterdam vertrokken en had zich een rustig hoekje van een ledigen tweede klas coupé ver overd. Toen de trein op vertrekken stond, werd op het laatste moment het portier nog eens geopend en een naar schating veertig-jarige zwaarlijvige dame zette zich hijgend en trar- spireerend tegenover den geleerde in den coupé. Het waS haar aan te zien dat ze lust gevoelde haar gevoelens omtrent de ondraaglijke hitte en den angst, den trein te zullen missen, op de een of andere wijze te luchten. En toen ze dan ook goed en wel gezeten was begon ze al heel gauw met te zeggen: „Neem me niet kwalijk, mijnheer, maar is de trein niet te vroeg vertrokken? De chauffeur, die mij naar het station reed, beweerde, dat ik vroeg genoeg was en dat hij Nog voor de dame uitgesproken was over de beweringen van den taxi-chauffeur, haalde doc tor Leepers zijn talisman, in den vorm van een bedrukt stukje bordpapier voor den dag en liet dit aan zijn reisgenoote zien. Deze wierp een vluchtigen blik op het kaartje en sprak mee warig: „Och, is 't waar! Wat ongelukkig, neem me niet kwalijk!" en daarop verzonk ze in stil zwijgen, terwijl de doctor zich in zijn lectuur ging verdiepen met de veilige zekerheid, nu riet met ijdel gesnap lastig te worden gevallen Te Utrecht kwam er een tweede dame in den coupé, een jong meisje dat klaarblijkelijk door de oudere dame werd verwacht; want bij het binnenrijden van het station had zij zoolang met haar zakdoek gewuifd tot zij de opmerk zaamheid van het frissche, omstreeks twintig jarige kind getrokken had. De beide dames kusten elkaar en begonnen een levendig ge sprek. Het jonge meisje sprak eerst op half fluisterenden toon, om door den onbekenden mede-passagier niet verstaan te worden, maar de oudere dame stelde haar op dat punt gerust „Met dien heer behoef je geen rekening te houden, Lena; hij is zoo doof als een kwartel hoorde de Heer den lsten October 1864. Pater Ignatius reisde dien dag naar Leith in Schotland, om er 's avonds een triduum te beginnen. Te Castairs had hij eenige uren oponthoud, waarvan hij profiteerde om zijn vriend en weldoener Monteith te bezoeken. Tegen een uur of elf 's morgens kwam men den kasteelheer melden dat er 'n lijk in de laan lag. De heer Monteih ging onmiddel lijk kijken en zag tot zijn groote ontstelte nis en droefheid dat het Pater Ignatius, zijn beste vriend was. Een geneesheer, die onmiddellijk werd ontboden, verklaarde dat Pater Ignatius aan een hartkwaal was overleden. Op 4 October werd hij begraven in de crypte onder de kloosterkerk der Passio nisten te Sutton, Lancashire, waar ook het eerbiedwaardig overschot rust van zijn heiligen vriend P. Dominicus, met wien hij te zamen had gebeden, gestreden en gele den voor hun beider levensdroom: „de be keering van Engeland." P. DOMINICUS. Passionist. 1 en nog stom erbij, dus kunnen we vrij praten." De jongedame wierp een belangstellenden en tevens medelijdenden blik op den geleerde, doch daarop werd het onderhoud voortgezet en het gesprek steeds vertrouwelijker. De medepassagier bevond zich in een onaan gename positie en trok zich zoover mogelijk in zijn hoekje terug, omdat hij te welopgevoed was om vrijwillig luistervink te spelen. Plotse ling werd echter zijn opmerkzaamheid getrok ken, doordat hij een der dames zijn naam hoorde noemen. „Zooals je merkt, Lena, moet ik expres vroe ger naar huis reizen, omdat mijn man zoo goed is geweest, dien IIIIIIIIHIIIIIIItllllllllllllllllUlllllllllliHIIIM onnoozelen verve- dat ik van huis bsn als W6 een lo- gé krijgen." „Maar tante," vroeg Lena, „hoe kunt u nu weten, dat die dr. Leepers zoo vervelend en on- noozel is, als u hem in 't geheel niet kent?" „O, ik ken hem genoeg uit de boeken die hij geschreven heeft. De proeve van een nieuw werk heeft hij nog onlangs aan mijn man toe gezonden: iets saaiers en vervelenders heb ik nooit onder de oogen gehad." „Is hij jong of oud?" „Dat zou ik zoo precies niet kunnen zeggen. Wel weet ik dat hij lang niet mooi is en nog ongetrouwd. Welke vrouw zou ook zoo'n drogen boekenworm willen nemen?" „Wie weet, of ik me nog niet over hem ont ferm, tante," schertste het jonge meisle. ,.Ik mag zulke vervelende menschen wel en interes seer me altijd voor lui, die bij niemand in tel zijn. Wanneer komt hij op „Welgelegen" tante?" „Vandaag nog kind en hij had wat mij be treft geen ongelegener tijd kunnen kiezen Mis schien zit hij wel in dezen trein en zal ik direct voor 't diner moeten zorgen." „Nu, tante, geen onrust over uw onwelkomen gast. Ik wil de zorg voor hem deze week heele- maal voor mijn rekening nemen, als 't u ge noegen doet." Voor dr. Leepers werd de toestand steeds meer onhoudbaar. Hij zat dus in den coupé met de waardige wederhelft van zijn vriend Klop pers en diens bevallig nichtje, wier manieren en wier karakter hij in stilte had bewonderd, 't Was hem ook bekend, dat zijn gastvrouw hem voor een vervelend, indringerig persoontje aanzag. Wat zou zij wel een gezicht zetten, dacht de doctor, als ze, op „Welgelegen" gear riveerd, tot de ontdekking kwam, dat de stille passagier, de man, dien zij voor doofstom moest houden, „de onwelkome" gast in eigen per soon was en dat hij al haar opmerkingen om- ti\nt hem had beluisterd. Natuurlijk was het hem nu totaal onmogelijk zich op de villa te vertoonen. Maar wat dan te doen? Op he: eerstvolgende station uitstappen en vandaar den vriend telefoneeren dat hij voor gewichtige zaken naar Amsterdam terug was! Maar neen, dat ging niet, want in den bagagewagen stond zijn reiskoffer, die een belangrijk manuscript in hield, dat hij morgen aan den uitgever moest afleveren. Hij moest dus tot Arnhem doorrei zen en zich in zijn akelige positie met gelaten heid schikken. Bij 't eerstvolgende station stap te hij in een derde klas coupé over. Als hij nu de oplettendheid van zijn vriend Kloppers maar ontgaan kon en hij onopgemerkt den trein zou kunnen verlaten, zou hij in Arnhem zijn ba gage in ontvangst nemen en daarmee terug reizen naar Amsterdam, 't Speet hem echter geweldig dat hjj daardoor de goede zorgen van het lieve nichtje zou ontberen. Toen de trein 't station Arnhem binnen- stoom.de, zag hij Kloppers al op 't perron staan en trok zich daarom nog meer achter het gordijntje terug, totdat het onheil der ont knooping voorbij zou zijn. Nadat zijn vriend de dames hartelijk had begroet, bracht hij hen naar de tram, die vóór 't station wachtte. Toen stapte dr. Leepers uit den trein om zijn bagage te bemachtigen. Daarmee begaf hij zich naar de restauratie en met den jaskraag omhoog en den hoed diep in de oogen getrokken ging hij, met den rug naar den ingang een broodje Er worden momenteel voorbereidingen ge troffen voor een Fransche Himalaya-expedit.e, die waarschijnlijk in Februari aa. zal vertrek ken. In een onderhoud met Reuter verklaarde de vice-voorzltter van de commissie van voorbe reiding, Segogne, dat de technische voorberei dingen reeds beëind gd zijn, doch dat de finan ciering van de expeditie nog geregeld moet worden, en de toestemming van de Britsch-In- dische regeering nog moet worden verkregen. Er is nog niet besloten, welke top van het Hima- laya-gebergte zal worden beklommen. Voor 't financ eren van de expeditie heeft de Fran sche Alpinistenclub een inschrijving geopend, en men hoopt, dat mettertijd een nationale in schrijving zal worden geopend. Aan de expe ditie zal worden deelgenomen door 14 ervaren alpinisten onder leiding van Jean Escarre. Tot het gezelschap behooren twee of drie filmope rateurs, twee doktoren en verschillende beken de geleerden. Bij wijze van oefening hebben de leden der expeditie reeds een week op den Mont Blanc doorgebracht en o. a. een speciaal model tent. beproefd, dat zeer doeltreffend is gebleken. Men heeft nog geen oplossing gevonden voor het vraagstuk der zuurstofvoorziening. Men weet nog niet of men een zuurstofapparaat zal kunnen v.nden, dat licht genoeg is om mede gedragen te kunnen worden en toch voldoende zuurstof zal kunnen bevatten. Een vliegtuig zal men met het oog op de hooge kosten niet meevoeren. De kosten der expeditie zullen toch reeds naar schatting een millioen francs bedragen. Oom Sydney had echter nog meer pijlen on zjjn boog. Hij noodigde Murphy en de zijnen thans uit om mee te gaan naar de plaats waar ons toestel stond. Het was als met eer biedige vrees, dat de menschen dezen wonder vogel bekeken. Oom noodigde thans Murphy en American Pete uit om in te stappen, nadat hij had uit gelegd hoe het vliegtuig werkte. Inderdaad stapten beiden in en spoedig waren we opge stegen om behouden te landen bij de neder zetting waar de vrouwen en kinderen ons vol verbazing aanstaarden. We waren thans de helden van den dag. Murphy die zich uitermate trotsch betoonde over zijn vliegprestaties bood ons volle gast vrijheid en nog dienzelfden avond werd een groot gastmaal ter onzer eere aangericht Den volgenden dag toen wij den omtrek wat gingen verkennen, kwam de oude Indiaan „American Pete" op ons af. Hij deed heel ge heimzinnig en vertelde ons een wonderlijk ver haal. Voor de groote uitbarsting van de Katmai was er aan den voet van de vulkaan een groote Indiaansche nederzetting geweest onder lei ding van een machtig Indiaansch opperhoofd. staan eten, overtuigd dat hij nu totaal onher kenbaar zou zijn. Na ongeveer een kwart'er kon hij de terugieis aanvaarden en meende, dat het gevaar nu wel geweken zou zifn, stante hij het perron op en.... zijn vriend Kloppers recht in de armen. Deze zag naar den volgenden trein uit, om dat hij omstreeks dien tijd zijn gast ver wachtte. „Maar, ouwe jongen, ben je daar dan toch? Waar heb je in 's hemels naam gezeten?" Doc tor Leepers, geheel onthutst, mompelde iets van een telegram, dat hij ontvangen had en hem voor zijn werkzaamheden onmiddellijk naar A. terugriep. En daar hij bemerkte, dat zijn vriend vol bevreemding hem aanstaarde bij dit zenuw achtig gedoe, pakte hij al zijn tegenwoordigheid van geest bijeen en verklaarde uitdrukkelijk dat de zaak van buitengewoon gewicht was en hij onmiddellijk terug moest. „Wat is er dan toch gebeurd," vroeg nu Klop pers, „laat me 't telegram eens zien." Haastig doorzocht de doctor zijn zakken en loog er alweer op los, door te zeggen dat hij 't verloren moest hebben. „Het was van mijn oom, die plotseling ge storven is," vertelde hij nu weer, terwijl het angstzweet hem uitbrak. „Maar Leepers, mijn vriend, wat beteekent die onrust en gejaagdheid allemaal. Dat klopt niet met wat je me vertelt. Je bent in de war, toe, spreek eens, wat is er gebeurd?" „Ik zal je schrijven en alles uitleggen als ik ir. Amsterdam ben," antwoordde de doctor, „ik kan 't nu onmogelijk doen. De slag heeft me te plotseling getroffen. Maak je maar niet be zorgd over me. Dergelijke toevallen moet men kunnen verdragen." „Wat dergelijke toevallen, dat je oom plotse ling sterft en je dat telegrafeert," riep Klop pers luid, „maar man, wat scheelt je? Er is iets niet in orde met je Leepers, kom met me mee naar huis, dan zullen we om een dokter sturen." 't Was dr. Leepers onmogelijk hierop te ant woorden, want daar overkwam hem een nieuw ongeluk: 't nichtje was teruggekomen. Ze had tante alleen laten vertrekken om met oom den onbekenden gast te begroeten en nu.... Vol verbazing keek ze eerst den doofstommen reiziger en daarna haar oom aan. Daarop plot seling de situatie begrijpend, barstte ze in een onweerstaanbaar gelach uit. En daar niets ter wereld zoo aanstekelijk werkt als een lachbui en het tintelen der schalksche oogen van het lieve nichtje den angst van den zenuwachtigen doctor deed verdwijnen, stemde hij eveneens luidkeels met het gelach van het meisje in, ter wijl Kloppers hen beiden met een bedenkelijk gezicht aanstaarde. Het nichtje kreeg het eerst het gebruik van haar spraak terug. „Oom," zei ze, „er heeft zich iets voorgedaan, dat erg onaangename gevolgen zou kunnen hebben, als mijnheer Leepers niet een goedhar tig karakter wil toonen en de zaak van den lichten kant opneemt. Laten we naar uw huis wandelen, dan zullen we u onderweg alles ver tellen." Eerst aarzelde de doctor even, doch zwichtte toen voor de dringende uitnoodiging. Toen be dacht hij zich, dat het beter was, vijftig onaan gename gastvrouwen tegemoet te treden, dan van zoo'n lief meisje afscheid te moeten nemen alvorens haar overtuigd te hebben, dat hij geen onnoozele nals en ook niet altijd een vervelende kerel was. Hij vergezelde daarom zijn vriend naar diens mooie villa, begroette daar de ver regen en berouwhebbende tante en bracht zelfs de volle afgesproken acht dagen op „Welge legen" door. En ook 't nichtje hield wcord, want geduren de die week nam zij de zorg voor den gast ge heel op zich. Daardoor had dr. Leepers gelegen heid om de beschuldigingen aan 't adres van den doofstommen medepassagier te logenstraf fen. Lena vond hem ook zoo leelijk niet en d«ed 't heele gezelschap nog eens hartelijk lachen en tante nog eens hevig blozen toen ze verklaarde, dat ze met dien drogen boeken worm het leven wel indurfde, mits hij nooit meer „stommetje" zou speien! A /iAam«/i'o °P dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen f 9fkflfi bij levenslange geheele ongeschiktheid trt werkendoor f O Cf) bij een ongeval met f O Cf) bij /ft tlC llUUIlIW O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen f 01/1/Umm verlies van belde armen, beide beenen of beide oogen doodelijken afloop 1 OWO." ee: verlies van een hand IOC ai) verlies van een f Cf) bij een breuk van f Afk bij verlies van 'n eén voet of een oog Zduim of wijsvinger til/»"been of arm f tri/»" anderen vinger 31. Een snelle blik in den spiegel toonde mij, dat niemand aan de andere tafel in mijn richting keek, zoodat ik van de gelegenheid gebruik maakte om snel op te staan en mij achter een der pilaren terug te trekken. Hier stond een andere kellner reeds met mijn hoed en stok gereed, terwijl zijn altijd even onbewogen collega met een beleefde buiging de deur voor mij opende. Toen ik eenmaal op straat was. kwam ik eigenlijk pas met een schok tot het eigenlijke bewustzijn van wat ik zoo juist had meege maakt. Het was bijna niet te gelooven, dat iemand in een restaurant zou trachten een ander bewusteloos te maken of te vergiftigen, maar wanneer ik niet krankzinnig was, was dit werkelijk gebeurd. Natuurlijk bleef het mogelijk, dat ik mij vergist had en dat er inderdaad niets in het glas werd gedaan, maafr de vlotheid, waarmee de heer Latimer (die naam scheen mij vaag bekend) mijn wenk had ontvangen, was een sterk motief tegen een der gelijke veronderstelling. In ieder geval bewees het, dat hij een dergelijke poging van zijn gastheer geenszins ongeloofeljjk vond. Ik trachtte te begrijpen, welke gevolgen dit verbijsterend voorval meebrengen kon voor mijn eigen toestand. Ik was er niet ge heel zeker van, of de man met het litteeken werkelijk mijn bewegingen had gevolgd of dat het feit, dat ik hem op den avond van mijn aankomst in Londen tweemaal had ont moet, louter toeval was. Wanneer hij een vriend van McMurtrie was, scheen het logisch, dat de heer Bruce Latimer een van diens vijanden moest zijn; want zelfs in zulk een vreemd soort van Syndicaat als dat, waar ik blijkbaar mee in aanraking was gekomen, viel het immers niet aan te nemen, dat de direc teuren pogingen zouden doen, elkaar te vei gif - tigen in een restaurant in West End. Van belang was de vraag, of ik aan de uitnoodiging, die op het kaartje geschreven was, gevolg zou geven. Ik was natuurlijk verlangend, iets met zekerheid over McMur trie en zijn vijanden te weten te komen, maar aan den anderen kant was ik stellig niet van plan, mij met zulk een geheimzinnige zaak in te laten, wanneer ik er niet van overtuigd was, dat zij er mee in verband stonden. Mijn eigen aangelegenheid verschafte mij al de belangwek kendheid en opwinding, die ik maar wenschte! En zelfs wanneer de man met het litteeken tot McMurtrie's kring behoorde en werkelijk had getracht zijn gast te vergiftigen, welke huip'had ik den laatste dan nog aan te bieden? Afgezien nog van het feit, dat ik den dokter mijn belofte had gegeven, was het mij volslagen onmogelijk, aan iemand, die mij geheel vreemd was, uit te leggen wat ik met de zaak te maken had. Terwijl ik over deze problemen nadacht, vervolgde ik mijn weg naar huis en juist toen ik daar aankwam, galmde de klok van de groote kerk den slag van half negen uit. Het was wel wat vroeg, maar ik had zulk een emotievollen dag achter den rug, dat het vooruitzicht van een goede nachtrust mij te sterk was. Na mij nog een steviger» night-cap te hebben klaar gemaakt, legde ik mij te slapen. Zoo goed werkte dit middel, dat ik onmiddellijk in een diepen, droomloozen slaap viel, die eerst verbroken werd doordat Gertie den volgenden ochtend om acht uur met een kop thee verscheen. Hoe goed en lang ik ook had geslapen ik haastte mij niet met opstaan. Volgens Joyce zou Tommy niet voor één of twee uur terug zijn en ik had zooveel troostelooze morgens van opstaan om vijf uur na een nacht van slapelooze ellende achter den rug, dat het gevoel, weer in staat te zijn zoo maar in bed tusschen schoone lakens te liggen, nog altijd een nieuw genoegen voor mij was. Ik stond ten slotte op, om mijn warme bad en een uitstekend ontbijt te genieten, daarna hield ik mij onledig, met verschillende toe kenningen en berekeningen, die ik in het huis van McMurtrie had gemaakt, nog eens door te werken voor het geval, dat het noodig mocht zijn eerder met de practische zijde van mijn werk te beginnen, dan ik verwacht had. Er was geen fout te ontdekken en hoe groot mijn verlangen ook was in de stad te kunnen blijven tot ik een oplossing voor de onbegrijpelijke houding van George gevonden had, even sterk was mijn verlangen met de uitwerking van mijn nieuwe ontdekking te beginnen. Om kwart voor twee ging ik van huis en begaf mij langs de Theems naar Chelsea. Toen ik „Florence Mansions" naderde, voelde ik een dwaze ne'ging hardop te grinniken. Ofschoon de gedachte, Tommy in mijn ver warde zaken te betrekken, mij onaangenaam was, was het vooruitzicht, hem zulk een ver rassing te bereiden, mij een malicieus genoe gen. Behalve bij mijn arrestatie en mijn ver oordeeling had ik nog nooit zijn volkomen zelfbeheersching in de geringste mate verstoord gezien. Een blik op het bord in de hall bewees mij, dat hij al thuis was. Ik liep de gang naar zijn kamer door en niet den klopper enkele malen vallen met een scherpen tik. Na een oogenblik hoorde ik voetstappen; een moment later opende Tommy zelf de deur. Hij droeg nog dezelfde kamerjapon van drie jaar geleden en op het gezicht van zijn ver warde haar en zijn ouden, nog altijd slecht geschoren kop had ik moeite mij niet te ver raden. Ik bedwong mij echter en maakte een beleefde buiging. „Mijnheer Morrison?" vroeg ik, mijn stem zoo goed mogelijk veranderend. „Ja, dat ben ik," zei Tommy. „Mijn naam is Nicholsen," ging ik voort. „Een artist. Een vriend van u Delacour ln Parijs vroeg mij, u te gaan opzoeken." Ik had den naam genoemd van iemand, voor wiens werk Tommy altijd den grootsten eerbied had. „O, kom binnen," riep hij, de deur openwer pend en mijn hand grijpend. „Kom binnen, oude jongen. Blij je te zien. Het is een helsche rommel in de kamer, maar dat zal je wel niet hinderen. Ik ben juist terug van een paar dagen zeilen." Hij trok mij het atelier binnen, dat zich in denzelfden toestand van schilderachtige wan orde bevond als toen ik er het laatst was geweest. Hij schoof een grooten easy-chair bü en drukte mij in de omvangrijke diepte daarvan neer. „Ontzettend blij dat ik thuis was," ging hij voort. „Ik zou je niet graag hebben gemist. Hoe gaat het Delacour? In eeuwen niet gezien! Ik ben de laatste jaren niet meer in Parijs geweest." „Delacour maakt het best," antwoordde ik „tenminste voor zoover ik weet." Tommy liep de kamer door naar een buffet in den hoek. „Je wilt toch wat te drinken hebhen?" vroeg hij. „Er is whisky en brandewijn en Grand Marnier en ik moet ook nog ergens een flesch port hebben liggen, als je dat liever hebt?" Er was een oogenblik stilte. Toen merkte ik rustig en duidelijk op, met mijn gewone stem: „Je bent altijd een oude dronkaard geweest, Tommy i" De uitwerking was prachtig. Een oogenblik stond Tommy volkomen stil, met open mond en bijna puilende oogen. Een daarna ging hij plotseling op den divan zitten, waarop hij met zijn volle gewicht neerkwam, een whic- kyflesch in de eene, een glas in de andere hand. „Wel vervloekt!" fluisterde hij. „Dat is niet aardig, Tommy," zei ik vroolijk; „vervloekt te zijn is nu niet een plezier." HOOFDSTUK XIII Ik verneem iets over Bruce Latimer Tommy zat een seconde lang zonder eenige beweging; toen richtte hij zich op; trok de kurk van de flesch .en schonk zich een kwart glas pure whisky in, dat hij in een teug naar binnen sloeg. „De hemel sta mij by" zei hij kalm. „Ben jjj het werkelijk?" Ik knikte. „Wat er nog van mij over is, Tommy." Hij kwam als het ware met een sprong naar mij toe en het volgende oogenblik drukte hij mijn handen met een greep, die menigeen de vingers zou hebben gebroken. „Vervloekte kerel! Ik heb altijd gedacht, dat je een dergelijke grap uithalen zou." Hy greep mij bij de schouders, trok mij uit den stoel overeind en staarde mij ongeloovig aan. Wordt vervolgd.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1934 | | pagina 13