OUDE GRAPHISCHE KUNST
9tet cetfiaal van den dag
PER VLIEGMACHINE DE WERELD ROND
1
J
NEIL
LYNDON
ONTSNAPT
IN HET PRENTENKABINET
TE BERLIJN
ZITTEN
ifcY»
MAANDAG 12 NOVEMBER 1934
Ook verschillende etsen van Rem
brandt worden geëxposeerd.
Een cyclus van vijf ten
toonstellingen
Het probleem van den
kleurendruk
Lebrun als peet
ÏO.OOO K.M. per fiets
De fiets van Minister
Hore Belisha
Gekneusde eieren
Restauratie van een
middeleeuwsch kerkje
Visschen in drinkwater
^4?
planting had, viel Theaterdirecteur
ik hem in de
Radio in Japan
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTENGESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
DOOR
VICTOR
BRIDGES
Men schrijft ons uit Berlijn:
In het Berlijnsch prentenKabinet, onderge
bracht in het Nieuwe Museum aan den
Lustgarten, wordt een cyclus van vijf ten
toonstellingen gehouden van de prentkunst der
Noordelijke stammen en volken."
Men ziet: een reeks exposities, op cultureel-
tendentieuze basis, geïnspireerd door de mo
derne stroomingen van het Derde Dijk.
In den cyclus is thans reeds de vierde expo
sitie aan de beurt, waarin het prentenkabinet
het kostbaarste van zijn bezit aan Nederland-
sche meesters der graphische kunsten in een
ordelijk overzicht aan het publiek tentoon
stelt.
Aan deze tentoonstelling is voorafgegaan
een expositie van de voornaamste teekeningen
van Nederlandsche meesters, welke in het be
zit zijn van het Berlijnsch prentenkabinet.
Voor wat de thans gehouden tentoonstelling
betreft, is het bekend, dat de verzamelingen
oude en zeldzame afdrukken welke het Ber
lijnsch kabinet bezit van Rembrandt en van
Lucas van Leyden tot de beste van alle open
bare verzamelingen behooren, terwijl het bezit
aan primitieve Nederlandsche meesters zelfs
dat van het Rijksprentenkabinet te Amsterdam
overtreft.
Het tentoongestelde is verspreid over drie
Zalen.
In de z.g. kleine tentoonstellingszaal zijn
naar chronologische volgorde ondergebracht de
houtsneden van de vijftiende en vroege zes
tiende eeuw, de eerste kopergravures tot onge
veer 1500, de kopergravures van 15001550 en
de kopergravures en houtsneden van 1550
1600.
De meest opvallende houtsnijder der Neder
landen in de vroege zestiende eeuw is onge
twijfeld Jacob Comelisz van Amsterdam. Het
temperament van zijn kunst is levendig, ter
wijl zijn kunst technisch interessanter is dan
de houtsnijkunst van Lucas van Leyden.
Om de geweldige ontwikkeling van het gra
fisch uitbeeldingsvermogen te meten moet men
een opmerkelijke houtsnede van Pieter Koeck
van Aelst: „Nachtelijke fakkeloptocht in Con-
stantinopel" vergelijken met een of ander van
Rembrandt's geëtste nachtelijke tafereelen als:
„De boodschap van de herders" of de „Kruis
afname bij fakkellicht." Pieter Koeck van Aelst
heeft nogal onbeholpen gepoogd te suggereeren,
dat het op zijn prent nacht is door het aan de
weergave van het uitspansel toebedachte v'.ak-
gedeelte met lange, evenwijdige streken zwart
te bewerken en er bovendien een mageren
maansikkel in aan te brengen. Nochtans blijft
het Turksche landschap zoo helder als de dag.
Het is dan ook een .nachtelijke fakkeloptocht
bij daglicht" geworden. Het grafisch kunnen
van zijn tijd was tegen de problemen welke de
behandeling van licht en donker in een der
gelijk nachtelijk tafereel stelde, blijkbaar nog
in de verste verte niet opgewassen. Des te meer
verbaast het spelend gemak, waarmede Rem
brandt deze problemen oplost, en ontroert de
nachtelijke poëzie en magiek in de genoemde
etsen van zijn hand.
Van het tentoongestelde aan vroege koper
gravures tot ongeveer 1500, verdienen vermel
ding de volgende afdrukken van anonyme
meesters: de „Dood van Maria", en de „Tuin
der Lusten", welke afdrukken, in het bezit van
het Berlijnsch prentenkabinet, unica zijn.
De tentoongestelde kopergravures van 1500
1550 bevatten hoofdzakelijk werk van Lucas van
Leyden, na Dürer de grootste en vruchtbaar
ste graveur van zijn tijd. Het best voldoen de
gravures uit zijn middenperiode, waarin de
compositie meesterlijk is en de graveertech-
niek steeds gericht op het bereiken van een
helder, zacht-genuanceerd en levendig blad.
Zeer fraai is ook het blad met portret van
Keizer Maximiliaan, naar een houtsnede van
Dürer, waarvan ook het Rijksprentenkabinet
te Amsterdam in 1927 een afdruk verwierf.
Bijzonder geestig is een blad, waarop Lucas
ons het volk van Rome laat zien, dat zich
vermaakt over Virgilius, op het oogenblik, dat
deze door een courtisane in een mand uit
het venster gelaten, halverwege het venster
en den beganen grond is blijven hangen. Het
zelfde onderwerp behandelde hij in een hout
snede, waar de compositie geslotener en psy
chologisch sterker is.
Het blad, dat echter in deze zaal wel het
meest de aandacht trekt is de eenige als
authentiek bekende ets van den Boeren
Brueghel, waarvan het tentoongestelde blad
bovendien de eenige behouden gebleven af
druk is. Maar welk een geraffineerd stuk
werk is deze ets, welke de „Hazenjaagd" ge
doopt is! Het rivierlandschap, overigens een
vastlegging op de etsplaat van hetgeen Jeroen
Bosch reeds op het doek had weten te bren
gen, mag wel tot het fijnste gerekend worden
dat in een eeuw van de naald kwam. Be
halve de „Hazenjaagd" exposeert het Ber
lijnsch prentenkabinet des Boeren Brueghel's
eenige bekende houtsnede, een sarcastische, be
klemmende „Maskerade".
In 'n tweede ruimte zijn etsen tentoongesteld
uit de zeventiende eeuw vóór Rembrandt. De
beduidendste figuur in de generatie van etsers
vóór Rembrandt is ongetwijfeld Hercules
Seghers, van wien wij slechts weinig schilde
rijen kennen, doch een grooter aantal etsen,
hoewel ook deze tot de zeldzaamheden be
hooren. Het Berlijnsch kabinet bezit enkele der
voornaamste bladen.
Seghers heeft zich afgetobd om het pro
bleem van den kleurendruk op te lossen, wat
hem als zuiver technisch procédé echter niet
gelukte. Veelal drukte hij af op gekleurden
grond of behandelde hij de afdrukken na met
Oost-Indischen inkt.
Het resultaat is niet altijd even gelukkig,
bij het .landschap met den dennentak" b.v.
is in den groenen druk op licht-geelachtig
papier door gebrek aan schakeering het per
spectief sterk beschadigd. Dezelfde prent in
gewonen zwarten druk op lichtbruin geverfd
linnen, voldoet perspectivisch zeer goed.
Een zuiver sprookjesachtig beeld is het re
sultaat van zijn experimenteerlust en/of vin
dingrijkheid in „De groote Kerkruïne", een
witte druk op met penseel donkerbruin ge
verfd papier.
Uit alle op de expositie aanwezige land
schappen van Seghers spreekt de Seghers,
zooals wij hem kennen van het kleine doek
met het weidsche, duizelingwekkende land
schap in het Rijksmuseum te Amsterdam:
eenzaam, oerwereldlijk, fanatisch is de kunst
van dezen Hollander, die nu eens niet „intiem"
is.
Naast Seghers moet Buytewech als geestrijk
etser uit den kring van Frans Hals genoemd
worden. Hij is vertegenwoordigd met costume-
figuren en eenige landschappen: met land
schappen zijn ook de gebroeders Esaias en
Jan van de Velde present.
Van de Vlamingen is in deze ruimte o.a. van
Dyck vertegenwoordigd met diens eigenhandig
uitgevoerde portretetsen van zijn „Ikonogra-
phie" in de zeer zeldzame eerste stadia.
In een groote expositiezaal tenslotte zijn
etsen tentoongesteld van Rembrandt en diens
tijdgenooten. Over de verdiensten van Rem
brandt's graphisch werk behoeft niet te wor
den uitgeweid, noch eigenlijk over zijn beste
prenten, welke tevens de nagenoeg algemeen
bekende zijn. Aan de uitstekende en over
zichtelijke wijze van exposeeren in het Ber
lijnsch prentenkabinet mogen echter wel eeni
ge woorden besteed worden.
Van alle nagenoeg 300 etsen door Rembrandt
vervaardigd bezit het Berlijnsch prentenkabi
net op weinige uitzonderingen na uitmuntende
afdrukken. Uitgesteld zijn hiervan 59 bladen,
waaronder de groote „Ecce Homo" en de „Drie
Kruisen" in de zeer zeldzame en kostbare eer
ste stadia. Deze groote etsen met het ,,Hon-
derdguldenblad", „De verkondiging van Chris
tus' geboorte aan de Herders" en eenige repre
sentatieve, groote bladen uit Rembrandt's
vroegen tijd zooals de „Opwekking van Laza
rus" zijn op één wand vereenigd, zoodat deze
wand alléén het beknopst mogelijke overzicht
geeft van de ontwikkeling van Rembrandt's
etskunst. Deze ontwikkeling loopt van den
sterk uiterlijk barokken en pathetischen „Ecce
Homo" (frappante overeenkomsten met een
eveneens geëxposeerden „Ecce Homo" van van
Leyden: o.a. eenzelfde doomgekroonde Chris
tusfiguur) uit 1636 tot het blad „Christus
wordt het volk getoond" van 1635, in welke
tijdsruimte Rembrandt's voelen zich voort
durend verinnigde en verdiepte, de uitdruk
king ervan voortdurend eenvoudiger en tref
fender werd en zijn technisch kunnen het
hoogst denkbare raffinement bereikte.
De overige geëxposeerde Rembrandt-etsen
zijn geordend in groepen naar den aard der
behandelde onderwerpen. Onder de gera
deerde portretten trekt natuurlijk het
meest de belangstelling de beroemde af
beelding van Jan Lise aan het ge
opende venster, waarvan men onjuisterwijze
welhaast het „zachte, schemerige coloriet" zou
prijzen, zoozeer heeft hier Rembrandt's naald
Rembrandt's penseel terzijde pogen te streven
en zonder aanwending van kleur de optische
pracht, gedempt door vroegen avondschemer,
van rijke stoffen en voorwerpen achterhaald.
Een ets bovendien, waaraan alle hardheid en
scherpte vreemd is.
De glanzende kern van de landschapetsen
wordt gevormd door „het landschap met de
drie boomen" en „het landschap met den
toren."
De boven reeds genoemde „Kruisafname bij
fakkellicht" en de onder den naam ,,La Petite
Tombe" bekende predikende Christus vormen
het middelpunt van de overige bijbelsche
voorstellingen. De groepeering en karakterisee
ring van het auditorium om den predikenden
Christus levert ongetwijfeld een der sprekend
ste bewijzen van Rembrandt's begrip van den
geest van het Evangelie en van den mensch.
Bijzonder valt in deze groep ook nog op
een ets uit zijn vroegen tijd: „De barmhartige
Samaritaan", zeer zonnig en sappig uitgevoerd
met liefdevolle en genietende aandacht voor
het schoonzinnelijke van een vruchtbaar land
schap. Het paard, in het bijzonder de ronde,
volle croupe, herinnert aan Rubens.
In de groote zaal zijn ook Rembrandt's
tijdgenooten geëxposeerd, waaronder Ruysdael
met heerlijke boomlandschappen. Gebrek aan
plaatsruimte staat echter niet toe hierop nader
in te gaan.
Wij vernamen nog, dat misschien deze expo
sitie, als tijdelijk opgezet, een blijvende zal
worden.
President Lebrun heeft opnieuw erin toege
stemd peet te worden van het kind uit een
groot gezin, thans van het twaalfde kind van
een smid te St. Nicolas de Port in Lotharingen.
De vader van het kind is voorzitter van de
plaatselijke afdeeling van den bond van groote
gezinnen. President Lebrun zal zich bij den
Doop laten vertegenwoordigen door den oud
minister van Openbare gezondheid Desiré Ferry.
Te Wichita is een Harolg Petersen, een twin
tig-jarige Canadeesch onderwijzer, aangekomen,
die bezig is een fietstocht te maken door Ca
nada, de Vereenigde Staten en Mexico, en op
deze wijze ongeveer zestienduizend Kilometer
denkt af -te leggen.
Hiervan heeft hij tot nu toe reeds vierdui
zend Kilometer afgelegd bij een gemiddelde
van bijna honderd kilometer per dag.
lUllllllllillllllllllllllllll
I1IIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIII12
Bij de opening van de Rijwiel- en Motor-
tentoonstelling in Olympia Hall te Londen
kreeg de Engelsche minister voor verkeerswezen
Hore Belisha een rijwiel cadeau, dat hij, zoo
als hij naderhand verklaarde, wilde weggeven
aan iemand, die er behoefte aan had en het
goed zou kunnen gebruiken. Naar aanleiding
van deze uitlating ontving de minister zeven
verzoeken om het rijwiel, alle van oud-strijders
en werkloozen, die hoopten met behulp van een
fiets gemakkelijker werk te kunnen vinden. De
moeilijkheid, waarin minister Hore Belisha
daardoor kwam te verkeeren, werd opgelost
door zes andere rijwielfirma's, die in Olympia
Hall exposeerden en ieder den minister even
eens een rijwiel ten geschenke aanboden, zoo
dat alle zeven werkloozen thans een fiets van
den minister voor verkeerswezen ten geschenke
zullen krijgen.
Doorgaans heeft de mensch aan zitten
Min of meer een broertje dood.
Want men stelt door blijven zitten
Zich aan achterstelling bloot.
't Was en is zoo op de school nog,
Zoo ook is het op een bal;
Meisjes die daar moeten zitten
Vinden dit volstrekt niet knal!
En de mensch is tegenwoordig
Meer dan vroeger nog sportief.
Niet het zitten, doch beweging
Nemen wij nu graag voor lief.
Daarom doet het nu zoo vreemd aan.
Ja, het klinkt welhaast te dol,
Al de huizen van bewaring
Zitten stik en barstens vol!
Vroeger dokte je je boete
En dan was je er mee af,
Maar het geld is nu wat schaarscher,
Dus ze „zitten" nu hun straf!
Voor het kleinste akkefietje
Meldt de delinquent zich aan;
Om de boete te verdienen
Wil hij liever zitten gaan!
Zoo beleven wij dit vreemde
In ons wereldje van schijn:
Dat er door gebrek aan geld juist
Veel „gezeten" burgers zijn!
MARTIN BERDEN
(Nadruk verboden)
aiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiimiiiiiir;
Hoewel eieren voor zij geconsumeerd worden,
eerst van hun schaal moeten worden ontdaan,
heeft men tot nu toe over het algemeen toch
bezwaar tegen het nuttigen van eieren, die
„gekneusd" zijn. Ook in den handel brachten
deze eieren natuurlijk minder op.
Thans is er echter in Minneapolis een fabriek
opgericht, waar eieren zullen worden gebroken
en wel met een capaciteit van twee tot vier
millioen per jaar. Deze „Chicago Egg Breaking
Company" zal, naar verwacht wordt, voordee-
lige zaken kunnen doen, aangezien er sedert
eenigen tijd groote vraag bestaat naar gebro
ken eieren. Zekere groote firma's willen het
„geel" en het „wit" van de eieren „apart"
koopen.
Te Cantu, nabij Milaan, is dezer dagen de
restauratie van een middeleeuwsch kerkje, dat
langen tijd als boerenhofstede was gebruikt,
gereed gekomen. Het kerkje moet omstreeks het
jaar 1000 zijn gebouwd en het is een bijzonder
fraai specimen van Romaansche bouwkunst.
Er bevinden zich verscheidene fresco's in de
kerk, welke eveneens uit de elfde eeuw dateeren
en aan Byzantijnsche kunst uit dien tijd her
inneren.
De directie van het waterleidingbedrijf in
Bronx (New-York) heeft klachten ontvangen
van de bevolking over het feit, dat er vischjc
door de kraan van hun waterleiding heen kwa
men. Men vermoedt dat de beestjes uit het re
servoir zijn gekomen, waaruit men het water
put. Deskundigen beweren dat de vischjes het
water vrij van bacteriën houden en het „visch-
water" blijkt dan ook absoluut rein drinkwater
te zijn. Toch heeft de bevolking de voorkeur
gegeven aan vischloos water, zoodat men door
middel van fijnere roosters de vischvoorziening
hoopt stop te zetten.
Ik wandelde met Klifton ih een der hdofd-
strateu van Manchester, toen m'n vriena
eensklaps een vriend van hem zag
Geen tien minuten later, nadat Klifton me
aan z'n vriend had voorgesteld, zaten we met
ons drieën in de hall van het Magnus-hotel
met een kop koffie voor ons. Klifton's vriend
bleek Ayston te heeten en een onderhoudend
man. Na een half uurtje gezellig gepraat te
hebben, nam hij hartelijk afscheid van ons en
vertrok.
Toen we weer alleen waren, vroeg Klifton:
„Weet je wie dat was?"
„Ja, je stelde hem toch als mijnheer Ayston
voor."
„Dat was Willibald Ayston, de directeur van
het Caglioso-theater."
„Lieve hemel!" riep ik, met het prettige ge-
yoel, dat ik eensklaps door deze kennismaking
iemand van beteekenis geworden was.
„Daar geven ze toch op 't oogenblik „het
einde van den Knoflooketer" is 't niet?"
Nu geviel het, dat we thuis juist logé's had
den en wél de familie Pavilion, en deze familie
mijnheer en mevrouw was buitengewoon
met zich zelf ingenomen en toonde dit min
stens een dozijn keer per dag. Den volgenden
morgen aan 't ontbijt wilde ik de Pavilions
eens goed laten voelen, dat we ook iets meer
waren dan gewone menschen, en liet me dus
kwasi terloops ontvallen: „Gisteren ontmoette
ik weer eens m'n vriend Willibald Ayston; u
zult natuurlijk wel van hem gehoord hebben?"
„Ayston?" kweelde mevrouw Pavilion vra
gend.
„De alom bekende, de groote Ayston."
„Wie is dat?" vroeg m'n vrouw, zoo tactloos
mogelijk. „Ik heb je nog nooit over hem hoo-
ren spreken."
„Maar natuurlijk wel, liefste; kom, kom, wel
honderd keer; Ayston, je weet wel, de directeur
van het Cagliostro-theater."
„Hè, ken jij dien?" informeerde m'n vrouw
eenigszins opgewonden.
„Wat aardig," meende mevrouw Pavilion.
„U zult dan wel vrijen toegang hebben tot dat
theater."
„Tot nu toe heeft hij me nog nooit een plaats
geweigerd," antwoordde ik naar waarheid.
„Ik zei gisteren nog tegen m'n man, dat ik
toch zoo graag „het einde van den knoflook-
ster" zou willen zien voor we Manchester ver
laten."
„Misschien kunt u voor m'n vrouw en mij
vrijkaartjes krijgen?" opperde mijnheer Pa
vilion.
„En vóór mij ook," riep m'n vrouw, „dat zou
prettig zijn, want dan zouden we met z'n vie
ren gaan."
„Nu, laten we het dan voor afgesproken hou
den voor morgenavond," gooide mijnheer Pa
vilion er direct boven op ,,'tls toch vee) waard
als men zulke invloedrijke personen kent."
Wat kon ik hierop zeggen? Ik ging direct na
t ontbijt naar 't Cagliostro-theater. Het kan
toor was geopend en ik vroeg naar mijnheer
Ayston.
Eenige oogenblikken later kwam hij bij me
en zei: „Hallo!" Ik antwoordde eveneens met:
„Hallo!"
„U wenschte mij te spreken?" vroeg hij.
„Ach, ja en neen. Ik kwam hier juist langs
en dacht: ik zal eens even gaan kijken hoe u
het maakt."
Ik hakkelde bij elk woord dat ik sprak en
was verlegen met me zelf.
„Ik heb werkelijk niet het genoegen u te
kennen," antwoordde Ayston.
„Gisteren stelde uw oude vriend Klifton ons
toch aan elkaar voor!"
„O ja, nu herinner ik het me. Zoo, was dat
mijnheer Klifton? Ik vroeg me al af
„Hebt.... hebt u...." hakkelde ik, „zin....
om met me te gaan lunchen?"
Mijnheer Willibald Ayston nam de uitnoo-
diging gaarne aan. Ik nam hem mee naar een
fijn restaurant, natuurlijk vanwege de vrij
kaartjes. Toen we aantafel zaten, stak ik voor
zichtig van wal: „En hoe gaat het stuk: „Het
einde van den knoflooketer?"
„O, dank u, uitstekend."
„Ik heb 't nog niet gezien."
„Dat is jammer."
Steeds vloog ik maar in dezelfde richting
voort. Alleen op het verlichte instrumentenbord
kon ik zien, dat we 6000 Meter hoog waren.
Plotseling dook het toestel naar beneden. Ik
schrok. De hoogtemeter liep terug. Ik verloor de
controle over het toestel. 300 Meter wees de
hoogtemeter.
Plotseling werd het weer licht, de explosies
hielden op. Naar beneden kijkend ontdekte ik
een groot terrein, gelegen aan een zijtak van
een rivier. Met de grootste inspanning gelukte
het mij, het toestel veilig te landen.
Het eerste wat ik deed, was te kijken naar
mijn mede-reizigers. Oom kwam juist weer bij
bewustzijn, terwijl Pete nog buiten Westen lag.
Door de ontploffing waren ze beiden tegen den
wand gesmakt en hadden het bewustzijn ver
loren. Pete was ook spoedig weer bijgekomen,
zoodat we verder geen nadeelen van het avon
tuur hadden ondervonden. Het bleek nu, dat we
boven een vulkaan hadden gevlogen, die juist
op dat zelfde oogenblik in werking trad. Aller
eerst togen we aan 't werk om 'n hut te bouwen.
Toen de hut klaar was, gingen we met zijn
drieën een verkenningstocht ondernemen, waar
bij we zorgden, dat we goed gewapend waren.
Pete was opgetogen over het feit, dat hij spoedig
zijn rasgenooten zou zien.
„Ja, ik heb altijd weinig tijd, maar m'n vrouw
is dol op theaters."
„Gek, hé, maar mijn vrouw houd er abso
luut niet van," verzekerde de directeur.
„En dan heb ik nog twee kennissen te lo-
geeren, die zijn er al even dol op."
„Kijk, dat is aardig," hernam Ayston. Heb
ben ze „Het einde van den knoflooketer" al
gezien?"
„Neen, nog niet, ze wonen buiten, maar vóór
ze overmorgen vertrekken, wilden ze het nog
graag zien," merkte ik hoopvol op. Het gesprek
ging ten minste in de goede richting.
„Zóó, komen ze van buiten? Gelukkige men
schen. Ik wou dat ik ook buiten kon gaan
wonen."
Het is bijna niet te gelooven, maar minstens
twintig minuten lang moest ik verhalen van
hem aanhooren over bloemen, fruit, honing,
koeien, paarden, varkens enz., terwijl ik op het
onderwerp vrij-
kaartjes wilde ko-
men. Toen hij
het eindelijk over Mljfl vriend de
vruchtboomenbe-
rede: „Ik hoop,
dat de zaken in 't Cagliostro-theater goed
gaan. Als u een paar...."
„Kom, laat ons niet over zaken spreken, daar
heb ik nu meer dan genoeg van. Laat de zaken
even rusten. Neen, mijn idee is dit, als men
te diep graaft...."
En hij ging waarachtig door met zijn idioot
geklets.
„Nog een likeurtje?" vroeg ik wanhopig, toen
ik zag dat mijn gast aanstalten maakte om op
te staan. „En een sigaar?"
Toen hij beide voor zich had, was ik vast
besloten er weer over te beginnen.
„Ik dachtbegon ik. „Dat is te zeg
genwel, ik onderstel.... wat ik graag zou
willen hebben.... ik bedoel.... zou u...."
„Kijk, daar gaat juist Rock voorbij. Die moet
ik noodig spreken," riep Ayston opspringend,
terwijl hij de likeur omver gooide.
„Tot ziens, ouwe jongen! Hartelijk bedankt
voor de lunch. Bonjour!"
Hij haastte zich glimlachend weg en liet me
rood van woede en met een gepeperde rekening
achter.
Ik deed alle mogelijke moeite Ayston 's mid
dags nog te pakken te krijgen. Driemaal was
ik dien middag aan het theater, maar hij was
er niet.
„Wel, u hebt zeker de kaartjes al?" vroeg
Pavilion, toen ik thuis kwam.
„Hé ja, ik verheug me echt op de voorstelling
van vanavond," riep z'n vrouw,
„Ja 't is goed," zuchtte ik ten einde raad.
„Ayston heeft vier plaatsen voor mij vrij ge
houden, maar eerst voor morgenavond.''
Den volgenden dag rende ik al heel vroeg
naar het Cagliostro-theater. M'n portemonnaie
zou wel een geduchte aderlating ondergaan,
daar ik nu maar van plan was vier der duurste
en beste plaatsen te nemen en 't dan te laten
voorkomen alsof 't vrijkaarten van mijn bes
ten vriend Willibald Ayson waren.
Ayston kwam juist gehaast den ingang bin
nen. Ik stevende recht op hem af.
„Hallo, hebt u misschien vier vrijkaarten
voor me, voor vanavond?" vroeg ik.
„Ik.... jawel.... waarom hebt u me
dat niet gisteren gevraagd aan de lunch? Het
spijt me, maar 'twas gisteravond tevens de
laatste voorstelling."
Mistroostig ging ik dien middag naar 't kan
toor en peinsde op een excuus, want ik had
him al beloofd dat ze met me mee mochten.
Het gelukte me echter niet een enkele ver
ontschuldiging te vinden en ik besloot maar
ronduit alles op te biechten.
Toen ik dien avond thuis kwam, bemerkte ik
al direct dat er iets gaande was.
„Jullie moeten me maar niet kwalijk nemen,"
zei ik bij het binnenkomen. Doch verder kwam
ik niet. Met strakke gezichten keken de Pavil
ions me aan en m'n vrouw deed erg zenuw
achtig.
„We vertrekken, vanavond, m'n waarde," zei
mevrouw Pavilion koel en uit de hoogte.
„Hè.... wat?" riep ik verbaasd.
„Het is gewoon een schande, dat u er zulke
kennissen op nahoudt" liet haar verbolgen
echtgenoot er op volgen.
„Maar wat bedoelt u in 's hemelsnaam?'
riep ik.
Men reikte me de krant over en ik las:
„Het Cagliostro-theater opgelicht. Naar wij
vernemen, is de directeur van het Cagliostro-
theater hedenmiddag met de Noorderzon ver
trokken en heeft alle beschikbare gelden mee
genomen. Hij heeft een brief achtergelaten,
waaruit duidelijk blijkt, dat z'n vertrek goed
voorbereid is, zoodat 't waarschijnlijk wel ver-
geefsch zal zijn nasporingen te doen. De voor
stellingen zijn voorloopig afgelast,"
Ontdaan zonk ik in een stoel neer. De eenige
„beroemde kennis" waar ik eindelijk eens mee
voor den dag kon komen, bleek een doodge
wone oplichter te zijn.
Volgens een pas gepubliceerde mededeeling
heeft de Japansche radio-omroepvereeniging in
het afgeloopen jaar een winst gemaakt van
twee millioen yen. Men verwacht dat aan het
eind van dit jaar het aantal betalende luis
teraars de twee millioen zal overtreffen, waar
na de vereeniging de contributie zal verlagen.
j ff F 't od dit blad ziln ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen 9/1/)/) bij levenslange geheele ongeschiktheid t Dt werken door *7lTfi bij een ongeval met Of1/) bij verlies van een hand 1 Of oij verlies van een Cfl bij een breuk van A fi bij verlies van 'n
Alle a bonne S ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen «Jl/t/C/.- verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen ff OU,m doodeiyken afloop £tO\J*m een voet of een oog# X duim of wijsvinger t/V.-been of arm# "Tl/#" anderen vinger
36
„Gaan jullie mee," aei Tommy. „Hier is
de trein; ik heb de kaartjes al en een paar
kranten."
Hij opende de deur van een coupé eerste
klasse vlak bij en wij stapten alle drie in.
„We zullen hier wel alleen blijven," voegde
hij er aan toe. „Niemand reist op leze lijn
eerste klasse, behalve de beamDten van de
haven van Londen en die komen pas in den
middag."
We zochten ons allen een plaatsje uit,
Tommy in den eenen hoek en Joyce en ik
in den anderen en een minuut later stoomde
de trein langzaam het station uit. Joyce stak
haar hand in de mijne en zoo zaten we uit
te kijken over de grijze daken en rookende
schoorsteenpijpen, die het sombere landschap
uitmaken van Oost-Londen.
„Een krant hebben?" vroeg Tommy, de
Daily Mail ophoudend.
„Dank je, Tommy," zei ik. „Ik ben erg ge
lukkig zoo. Jij mag ons het nieuws vertellen
als er iets is."
Hij sloeg de krant open en keek het hoofd
blad eens door.
„Er gebeurt niet veel," zei hij, „alleen die
kwestie met Rusland. Niemand schijnt te weten
wat dat worden zal. Het zal mij benieuwen
wat ze eigenlijk willen; in ieder geval spelen
ze een heel gevaarlijk spel."
„Hoe is het tegenwoordig met de marine?"
vroeg ik. „In Dartmoor hielden wij ons met
dergelijke dingen niet bezig."
„O, we staan er goed voor," antwoordde
Tommy vroolijk. „De Russen hebben geen een
torpedo, die haalt bij de jouwe en we zijn ze
een heel stuk voor wat het aantal schepen
betreft. We zouden ze binnen een week van
de zee kunnen verdrijven als het op vechten
aankomt, maar dat zullen ze ook wel niet
wagen."
„Wel, dat is nogal geruststellend," zei ik.
„Ik zie' ze liever niet op de Theems, voordat
ik klaar ben. In mijn soort van werk kan ik
een verdwaalde bom niet goed gepruiken."
„Ik zal je eens vertellen, wat ik van plan
ben te doen, Neil," zei Tommy. „Ik heb er
vannacht in bed over gedacht, nadat jij weg
gegaan was. Als het eenigszins mogelijk is
een ankerplaats in de Cunnock Creek te vin
den, zal ik de „Betty" daar laten. Het is
slechts een mijl van de werkplaats en dan
kunnen Joyce en ik je ontmoeten zonder ge
vaar te loopen gesnapt te worden door je
beminnelijke kameraden. Trouwens, in tijd
van gevaar zou het erg handig voor je kun
nen zijn. Als het aan wal een beetje te heet
wordt, zou je er over water tusschen uit kun
nen glippen. Het zou wat anders zijn als je
van de getijden afhankelijk was. Maar nu
ik dien motor er in heb, kan je varen, wan
neer je wilt, als je dat vervelende ding ten
minste aan den gang kunt krijgen."
„Je bent een brave kerel, Tommy," zei ik.
„Ik zou niets beters kunnen wenschen. Maar
wat jullie komen betreft...."
„Natuurlijk komen we," onderbrak Joyce.
„Ik zal juist komen zoo gauw als ik kan.
Ik zal op de „Betty" blijven en 's avonds je
eten koken en dan zoo gauw als het donxer
is kun je de werkplaats sluiten en naar de
kreek komen."
Tommy lachte en wendde zich daarna tot
mij.
„Het is goed, Neil. We zullen je twee of
drie dagen geven om den omtrek te verkennen
en met je werk op te schieten. Joyce is te
weten gekomen, waar George die chèque van
daan heeft en ik ben van plan onaertusschen
Latimer op te gaan zoeken en hem eens ie
ondervragen over dat diner bü Parelli. Jij zal
blij zijn als je dan een van ons tweeën terug
ziet."
„Blij!" riep ik uit. ,,Ik zal verrukt zijn. ik
zal dansen van plezier. Ik denk alleen maar
aan jullie. Hoe meer ik van dat zaakje te zien
krijg, hoe meer ik overtuigd ben, dat er iets
aan hapert en als er eenige moeilijkheid
komt, zal ik jou en Joyce er liever niet bij
halen."
„Wij wenschen ook niet er bij gehaald te
worden," antwoordde Tommy. „Wat de zaken
van onze firma aangaat, varen we alle drie
in hetzelfde bootje mee. Dat stelden we gister
avond vast."
„Dan behoeft er dus niets meer over gezegd
te worden," besloot Joyce voldaan.
Ik keek eens van den een naar den ander,
haalde mijn schouders op en begon te lachten.
„Neen", zei ik, „dat geloof ik ook.'"
Door de vervelende achterbuurten van Plai-
stow en East Ham kwamen we uit in de vuile
wijk van Barking Creek, en ik keek met een
vreemd gevoel van voldoening naar de mod
der en het vuile bruine water. Het was me,
alsof ik een ouden vriend weer ontmoette na
een langdurige scheiding. De benedenloop van
de Theems met haar werven, warenhuizen en
eindeloos verkeer, had altijd een zekere be
koring voor mij en in vroeger ttfö, als ik van
Leigh of Port Victoria naar de stad wilde, had
ik verscheidene malen met mijn kleine boot,
de „Penguin", gezeild tot aan de Tower Brid
ge. Ik herinnerde mij nu nog de groote ver
bazing, waarmee George deze gebeurtenis be
schouwde.
„Voel je je nogal sterk?" vroeg Tommy, de
stilte verbrekend. „De „Betty" ligt buiten, in
de Ray, en de eenige manier om bij haar te
komen is om door de modder te baggeren. Er
komt pas water over vier uur. We zuilen Joyce
om beurten moeten dragen."
„Dat gebeurt niet," zei Joyce. „Ik zal mijn
schoenen en kousen uittrekken en ook loopen:
Je hebt zeker wel wat zeep aan boord?"
„Je zult heel Leigh verschrikken als je dat
doet," zei Tommy. „Het is tegenwoordig een
mooie en deftige wijk, allemaal villa's on
geveer als Upper Tooting."
„Het doet er niet toe'" zei Joyce. „Ik heb
mooie voeten en enkels en ik ben er zeker van
dat het heel wat minder erg is dan om beur
ten door jullie gedragen te worden. Vind je
ook niet, Neil?"
„Zeker," zei ik ernstig. „Niet één welopge
voed meisje zou een oogenblik aarzelen."
Wij redeneerden nog een poosje over de
kwestie. Tommy bleef volhouden, dat hij van
ons drieën de eenige was, die iets wist over
de manieren van welopgevoede menschen
een bewering, die Joyce en ik volmondig be
twistten. Zoover als ik mij herinneren Kan,
spraken we nog over dit onderwerp, toen de
trein het station Leigh binnenstoomde, waar
we uitstapten.
„We zfjn er," zei Tommy, terwijl hij mij
een mandje aangaf.
„Dit laat ik aan jouw zorg over, het is
onze lunch. Ik wou nog even een paar kan
nen olie halen, voordat we aan boord gaan.
Er is nog wel wat, maar de veilige weg is de
beste."
We verlieten het station, liepen een eindje
de helling af en hielden stil voor een groot
houten gebouw, die den grootschen naam
„Marine- en Jachthandel" droeg. Hier kocht
Tommy zijn olie en nog een paar andere din
gen, die hij noodig had en daarna kwamen we
langs een glibberige steenen trap op ae modder-
bank. Voor ons strekte zich een oreede strook
modder en zand uit, terwijl heel in de ;erte de
ree Channel lag, een heele rij kleine booten
en visschersvaartuigen geankerd langs den kant.
„Daar ligt de „Betsy", zei Tommy en hij
wees een klein, donker jacht, heelemaal aan
het eind van de rij.
„Ik heb haar geverfd, sinds je haar het
laatst zag."
„Dat was hard noodig ook, zoover ik mij
herinneren kan," antwoordde ik.
Joyce ging op een balk zitten en begon
zeer beslist haar kousen en schoenen uit te
trekken.
„Hoe diep zakken we er in?" vroeg ze.
„Ik wil mijn japon liefst niet vuiler maken dan
noodig is."
„Je zult goed doen je rok op te houden,"
antwoordde Tommy. „Of we moesten in drijf
zand terecht komen."
„Ga jij dan maar eerst," zei Joyce, „als
dat gebeurt kunnen Neil en ik op jou stap
pen."
Tommy lachte een beetje, terwijl hij op
de balk ging zitten, het voorbeeld van Joyce
volgde en zijn broek tot boven zijn knieën
optrok. Daarna volgde ik en oegonnen we
voorzichtig onzen weg door de modder te
banen, nadat we eerst ons boeltje bij elkaar
gepakt hadden.
Tommy leidde ons, zijn schoenen over zijn
schouders geslagen en in iedere hano een blik
olie. Blijkbaar kende hij het terrein, want hij
zocht met merkwaardige vaardigheid de hardste
plaatsen uit, telkens omkijkend of Joyce en ik
in zijn voetspoor wel precies volgden.
.(Wordt vervolgd)