OUDE GRAPHISCHE KUNST 9tet cetfiaal van den dag PER VLIEGMACHINE DE WERELD ROND 1 J NEIL LYNDON ONTSNAPT IN HET PRENTENKABINET TE BERLIJN ZITTEN ifcY» MAANDAG 12 NOVEMBER 1934 Ook verschillende etsen van Rem brandt worden geëxposeerd. Een cyclus van vijf ten toonstellingen Het probleem van den kleurendruk Lebrun als peet ÏO.OOO K.M. per fiets De fiets van Minister Hore Belisha Gekneusde eieren Restauratie van een middeleeuwsch kerkje Visschen in drinkwater ^4? planting had, viel Theaterdirecteur ik hem in de Radio in Japan AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTENGESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL DOOR VICTOR BRIDGES Men schrijft ons uit Berlijn: In het Berlijnsch prentenKabinet, onderge bracht in het Nieuwe Museum aan den Lustgarten, wordt een cyclus van vijf ten toonstellingen gehouden van de prentkunst der Noordelijke stammen en volken." Men ziet: een reeks exposities, op cultureel- tendentieuze basis, geïnspireerd door de mo derne stroomingen van het Derde Dijk. In den cyclus is thans reeds de vierde expo sitie aan de beurt, waarin het prentenkabinet het kostbaarste van zijn bezit aan Nederland- sche meesters der graphische kunsten in een ordelijk overzicht aan het publiek tentoon stelt. Aan deze tentoonstelling is voorafgegaan een expositie van de voornaamste teekeningen van Nederlandsche meesters, welke in het be zit zijn van het Berlijnsch prentenkabinet. Voor wat de thans gehouden tentoonstelling betreft, is het bekend, dat de verzamelingen oude en zeldzame afdrukken welke het Ber lijnsch kabinet bezit van Rembrandt en van Lucas van Leyden tot de beste van alle open bare verzamelingen behooren, terwijl het bezit aan primitieve Nederlandsche meesters zelfs dat van het Rijksprentenkabinet te Amsterdam overtreft. Het tentoongestelde is verspreid over drie Zalen. In de z.g. kleine tentoonstellingszaal zijn naar chronologische volgorde ondergebracht de houtsneden van de vijftiende en vroege zes tiende eeuw, de eerste kopergravures tot onge veer 1500, de kopergravures van 15001550 en de kopergravures en houtsneden van 1550 1600. De meest opvallende houtsnijder der Neder landen in de vroege zestiende eeuw is onge twijfeld Jacob Comelisz van Amsterdam. Het temperament van zijn kunst is levendig, ter wijl zijn kunst technisch interessanter is dan de houtsnijkunst van Lucas van Leyden. Om de geweldige ontwikkeling van het gra fisch uitbeeldingsvermogen te meten moet men een opmerkelijke houtsnede van Pieter Koeck van Aelst: „Nachtelijke fakkeloptocht in Con- stantinopel" vergelijken met een of ander van Rembrandt's geëtste nachtelijke tafereelen als: „De boodschap van de herders" of de „Kruis afname bij fakkellicht." Pieter Koeck van Aelst heeft nogal onbeholpen gepoogd te suggereeren, dat het op zijn prent nacht is door het aan de weergave van het uitspansel toebedachte v'.ak- gedeelte met lange, evenwijdige streken zwart te bewerken en er bovendien een mageren maansikkel in aan te brengen. Nochtans blijft het Turksche landschap zoo helder als de dag. Het is dan ook een .nachtelijke fakkeloptocht bij daglicht" geworden. Het grafisch kunnen van zijn tijd was tegen de problemen welke de behandeling van licht en donker in een der gelijk nachtelijk tafereel stelde, blijkbaar nog in de verste verte niet opgewassen. Des te meer verbaast het spelend gemak, waarmede Rem brandt deze problemen oplost, en ontroert de nachtelijke poëzie en magiek in de genoemde etsen van zijn hand. Van het tentoongestelde aan vroege koper gravures tot ongeveer 1500, verdienen vermel ding de volgende afdrukken van anonyme meesters: de „Dood van Maria", en de „Tuin der Lusten", welke afdrukken, in het bezit van het Berlijnsch prentenkabinet, unica zijn. De tentoongestelde kopergravures van 1500 1550 bevatten hoofdzakelijk werk van Lucas van Leyden, na Dürer de grootste en vruchtbaar ste graveur van zijn tijd. Het best voldoen de gravures uit zijn middenperiode, waarin de compositie meesterlijk is en de graveertech- niek steeds gericht op het bereiken van een helder, zacht-genuanceerd en levendig blad. Zeer fraai is ook het blad met portret van Keizer Maximiliaan, naar een houtsnede van Dürer, waarvan ook het Rijksprentenkabinet te Amsterdam in 1927 een afdruk verwierf. Bijzonder geestig is een blad, waarop Lucas ons het volk van Rome laat zien, dat zich vermaakt over Virgilius, op het oogenblik, dat deze door een courtisane in een mand uit het venster gelaten, halverwege het venster en den beganen grond is blijven hangen. Het zelfde onderwerp behandelde hij in een hout snede, waar de compositie geslotener en psy chologisch sterker is. Het blad, dat echter in deze zaal wel het meest de aandacht trekt is de eenige als authentiek bekende ets van den Boeren Brueghel, waarvan het tentoongestelde blad bovendien de eenige behouden gebleven af druk is. Maar welk een geraffineerd stuk werk is deze ets, welke de „Hazenjaagd" ge doopt is! Het rivierlandschap, overigens een vastlegging op de etsplaat van hetgeen Jeroen Bosch reeds op het doek had weten te bren gen, mag wel tot het fijnste gerekend worden dat in een eeuw van de naald kwam. Be halve de „Hazenjaagd" exposeert het Ber lijnsch prentenkabinet des Boeren Brueghel's eenige bekende houtsnede, een sarcastische, be klemmende „Maskerade". In 'n tweede ruimte zijn etsen tentoongesteld uit de zeventiende eeuw vóór Rembrandt. De beduidendste figuur in de generatie van etsers vóór Rembrandt is ongetwijfeld Hercules Seghers, van wien wij slechts weinig schilde rijen kennen, doch een grooter aantal etsen, hoewel ook deze tot de zeldzaamheden be hooren. Het Berlijnsch kabinet bezit enkele der voornaamste bladen. Seghers heeft zich afgetobd om het pro bleem van den kleurendruk op te lossen, wat hem als zuiver technisch procédé echter niet gelukte. Veelal drukte hij af op gekleurden grond of behandelde hij de afdrukken na met Oost-Indischen inkt. Het resultaat is niet altijd even gelukkig, bij het .landschap met den dennentak" b.v. is in den groenen druk op licht-geelachtig papier door gebrek aan schakeering het per spectief sterk beschadigd. Dezelfde prent in gewonen zwarten druk op lichtbruin geverfd linnen, voldoet perspectivisch zeer goed. Een zuiver sprookjesachtig beeld is het re sultaat van zijn experimenteerlust en/of vin dingrijkheid in „De groote Kerkruïne", een witte druk op met penseel donkerbruin ge verfd papier. Uit alle op de expositie aanwezige land schappen van Seghers spreekt de Seghers, zooals wij hem kennen van het kleine doek met het weidsche, duizelingwekkende land schap in het Rijksmuseum te Amsterdam: eenzaam, oerwereldlijk, fanatisch is de kunst van dezen Hollander, die nu eens niet „intiem" is. Naast Seghers moet Buytewech als geestrijk etser uit den kring van Frans Hals genoemd worden. Hij is vertegenwoordigd met costume- figuren en eenige landschappen: met land schappen zijn ook de gebroeders Esaias en Jan van de Velde present. Van de Vlamingen is in deze ruimte o.a. van Dyck vertegenwoordigd met diens eigenhandig uitgevoerde portretetsen van zijn „Ikonogra- phie" in de zeer zeldzame eerste stadia. In een groote expositiezaal tenslotte zijn etsen tentoongesteld van Rembrandt en diens tijdgenooten. Over de verdiensten van Rem brandt's graphisch werk behoeft niet te wor den uitgeweid, noch eigenlijk over zijn beste prenten, welke tevens de nagenoeg algemeen bekende zijn. Aan de uitstekende en over zichtelijke wijze van exposeeren in het Ber lijnsch prentenkabinet mogen echter wel eeni ge woorden besteed worden. Van alle nagenoeg 300 etsen door Rembrandt vervaardigd bezit het Berlijnsch prentenkabi net op weinige uitzonderingen na uitmuntende afdrukken. Uitgesteld zijn hiervan 59 bladen, waaronder de groote „Ecce Homo" en de „Drie Kruisen" in de zeer zeldzame en kostbare eer ste stadia. Deze groote etsen met het ,,Hon- derdguldenblad", „De verkondiging van Chris tus' geboorte aan de Herders" en eenige repre sentatieve, groote bladen uit Rembrandt's vroegen tijd zooals de „Opwekking van Laza rus" zijn op één wand vereenigd, zoodat deze wand alléén het beknopst mogelijke overzicht geeft van de ontwikkeling van Rembrandt's etskunst. Deze ontwikkeling loopt van den sterk uiterlijk barokken en pathetischen „Ecce Homo" (frappante overeenkomsten met een eveneens geëxposeerden „Ecce Homo" van van Leyden: o.a. eenzelfde doomgekroonde Chris tusfiguur) uit 1636 tot het blad „Christus wordt het volk getoond" van 1635, in welke tijdsruimte Rembrandt's voelen zich voort durend verinnigde en verdiepte, de uitdruk king ervan voortdurend eenvoudiger en tref fender werd en zijn technisch kunnen het hoogst denkbare raffinement bereikte. De overige geëxposeerde Rembrandt-etsen zijn geordend in groepen naar den aard der behandelde onderwerpen. Onder de gera deerde portretten trekt natuurlijk het meest de belangstelling de beroemde af beelding van Jan Lise aan het ge opende venster, waarvan men onjuisterwijze welhaast het „zachte, schemerige coloriet" zou prijzen, zoozeer heeft hier Rembrandt's naald Rembrandt's penseel terzijde pogen te streven en zonder aanwending van kleur de optische pracht, gedempt door vroegen avondschemer, van rijke stoffen en voorwerpen achterhaald. Een ets bovendien, waaraan alle hardheid en scherpte vreemd is. De glanzende kern van de landschapetsen wordt gevormd door „het landschap met de drie boomen" en „het landschap met den toren." De boven reeds genoemde „Kruisafname bij fakkellicht" en de onder den naam ,,La Petite Tombe" bekende predikende Christus vormen het middelpunt van de overige bijbelsche voorstellingen. De groepeering en karakterisee ring van het auditorium om den predikenden Christus levert ongetwijfeld een der sprekend ste bewijzen van Rembrandt's begrip van den geest van het Evangelie en van den mensch. Bijzonder valt in deze groep ook nog op een ets uit zijn vroegen tijd: „De barmhartige Samaritaan", zeer zonnig en sappig uitgevoerd met liefdevolle en genietende aandacht voor het schoonzinnelijke van een vruchtbaar land schap. Het paard, in het bijzonder de ronde, volle croupe, herinnert aan Rubens. In de groote zaal zijn ook Rembrandt's tijdgenooten geëxposeerd, waaronder Ruysdael met heerlijke boomlandschappen. Gebrek aan plaatsruimte staat echter niet toe hierop nader in te gaan. Wij vernamen nog, dat misschien deze expo sitie, als tijdelijk opgezet, een blijvende zal worden. President Lebrun heeft opnieuw erin toege stemd peet te worden van het kind uit een groot gezin, thans van het twaalfde kind van een smid te St. Nicolas de Port in Lotharingen. De vader van het kind is voorzitter van de plaatselijke afdeeling van den bond van groote gezinnen. President Lebrun zal zich bij den Doop laten vertegenwoordigen door den oud minister van Openbare gezondheid Desiré Ferry. Te Wichita is een Harolg Petersen, een twin tig-jarige Canadeesch onderwijzer, aangekomen, die bezig is een fietstocht te maken door Ca nada, de Vereenigde Staten en Mexico, en op deze wijze ongeveer zestienduizend Kilometer denkt af -te leggen. Hiervan heeft hij tot nu toe reeds vierdui zend Kilometer afgelegd bij een gemiddelde van bijna honderd kilometer per dag. lUllllllllillllllllllllllllll I1IIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIII12 Bij de opening van de Rijwiel- en Motor- tentoonstelling in Olympia Hall te Londen kreeg de Engelsche minister voor verkeerswezen Hore Belisha een rijwiel cadeau, dat hij, zoo als hij naderhand verklaarde, wilde weggeven aan iemand, die er behoefte aan had en het goed zou kunnen gebruiken. Naar aanleiding van deze uitlating ontving de minister zeven verzoeken om het rijwiel, alle van oud-strijders en werkloozen, die hoopten met behulp van een fiets gemakkelijker werk te kunnen vinden. De moeilijkheid, waarin minister Hore Belisha daardoor kwam te verkeeren, werd opgelost door zes andere rijwielfirma's, die in Olympia Hall exposeerden en ieder den minister even eens een rijwiel ten geschenke aanboden, zoo dat alle zeven werkloozen thans een fiets van den minister voor verkeerswezen ten geschenke zullen krijgen. Doorgaans heeft de mensch aan zitten Min of meer een broertje dood. Want men stelt door blijven zitten Zich aan achterstelling bloot. 't Was en is zoo op de school nog, Zoo ook is het op een bal; Meisjes die daar moeten zitten Vinden dit volstrekt niet knal! En de mensch is tegenwoordig Meer dan vroeger nog sportief. Niet het zitten, doch beweging Nemen wij nu graag voor lief. Daarom doet het nu zoo vreemd aan. Ja, het klinkt welhaast te dol, Al de huizen van bewaring Zitten stik en barstens vol! Vroeger dokte je je boete En dan was je er mee af, Maar het geld is nu wat schaarscher, Dus ze „zitten" nu hun straf! Voor het kleinste akkefietje Meldt de delinquent zich aan; Om de boete te verdienen Wil hij liever zitten gaan! Zoo beleven wij dit vreemde In ons wereldje van schijn: Dat er door gebrek aan geld juist Veel „gezeten" burgers zijn! MARTIN BERDEN (Nadruk verboden) aiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiimiiiiiir; Hoewel eieren voor zij geconsumeerd worden, eerst van hun schaal moeten worden ontdaan, heeft men tot nu toe over het algemeen toch bezwaar tegen het nuttigen van eieren, die „gekneusd" zijn. Ook in den handel brachten deze eieren natuurlijk minder op. Thans is er echter in Minneapolis een fabriek opgericht, waar eieren zullen worden gebroken en wel met een capaciteit van twee tot vier millioen per jaar. Deze „Chicago Egg Breaking Company" zal, naar verwacht wordt, voordee- lige zaken kunnen doen, aangezien er sedert eenigen tijd groote vraag bestaat naar gebro ken eieren. Zekere groote firma's willen het „geel" en het „wit" van de eieren „apart" koopen. Te Cantu, nabij Milaan, is dezer dagen de restauratie van een middeleeuwsch kerkje, dat langen tijd als boerenhofstede was gebruikt, gereed gekomen. Het kerkje moet omstreeks het jaar 1000 zijn gebouwd en het is een bijzonder fraai specimen van Romaansche bouwkunst. Er bevinden zich verscheidene fresco's in de kerk, welke eveneens uit de elfde eeuw dateeren en aan Byzantijnsche kunst uit dien tijd her inneren. De directie van het waterleidingbedrijf in Bronx (New-York) heeft klachten ontvangen van de bevolking over het feit, dat er vischjc door de kraan van hun waterleiding heen kwa men. Men vermoedt dat de beestjes uit het re servoir zijn gekomen, waaruit men het water put. Deskundigen beweren dat de vischjes het water vrij van bacteriën houden en het „visch- water" blijkt dan ook absoluut rein drinkwater te zijn. Toch heeft de bevolking de voorkeur gegeven aan vischloos water, zoodat men door middel van fijnere roosters de vischvoorziening hoopt stop te zetten. Ik wandelde met Klifton ih een der hdofd- strateu van Manchester, toen m'n vriena eensklaps een vriend van hem zag Geen tien minuten later, nadat Klifton me aan z'n vriend had voorgesteld, zaten we met ons drieën in de hall van het Magnus-hotel met een kop koffie voor ons. Klifton's vriend bleek Ayston te heeten en een onderhoudend man. Na een half uurtje gezellig gepraat te hebben, nam hij hartelijk afscheid van ons en vertrok. Toen we weer alleen waren, vroeg Klifton: „Weet je wie dat was?" „Ja, je stelde hem toch als mijnheer Ayston voor." „Dat was Willibald Ayston, de directeur van het Caglioso-theater." „Lieve hemel!" riep ik, met het prettige ge- yoel, dat ik eensklaps door deze kennismaking iemand van beteekenis geworden was. „Daar geven ze toch op 't oogenblik „het einde van den Knoflooketer" is 't niet?" Nu geviel het, dat we thuis juist logé's had den en wél de familie Pavilion, en deze familie mijnheer en mevrouw was buitengewoon met zich zelf ingenomen en toonde dit min stens een dozijn keer per dag. Den volgenden morgen aan 't ontbijt wilde ik de Pavilions eens goed laten voelen, dat we ook iets meer waren dan gewone menschen, en liet me dus kwasi terloops ontvallen: „Gisteren ontmoette ik weer eens m'n vriend Willibald Ayston; u zult natuurlijk wel van hem gehoord hebben?" „Ayston?" kweelde mevrouw Pavilion vra gend. „De alom bekende, de groote Ayston." „Wie is dat?" vroeg m'n vrouw, zoo tactloos mogelijk. „Ik heb je nog nooit over hem hoo- ren spreken." „Maar natuurlijk wel, liefste; kom, kom, wel honderd keer; Ayston, je weet wel, de directeur van het Cagliostro-theater." „Hè, ken jij dien?" informeerde m'n vrouw eenigszins opgewonden. „Wat aardig," meende mevrouw Pavilion. „U zult dan wel vrijen toegang hebben tot dat theater." „Tot nu toe heeft hij me nog nooit een plaats geweigerd," antwoordde ik naar waarheid. „Ik zei gisteren nog tegen m'n man, dat ik toch zoo graag „het einde van den knoflook- ster" zou willen zien voor we Manchester ver laten." „Misschien kunt u voor m'n vrouw en mij vrijkaartjes krijgen?" opperde mijnheer Pa vilion. „En vóór mij ook," riep m'n vrouw, „dat zou prettig zijn, want dan zouden we met z'n vie ren gaan." „Nu, laten we het dan voor afgesproken hou den voor morgenavond," gooide mijnheer Pa vilion er direct boven op ,,'tls toch vee) waard als men zulke invloedrijke personen kent." Wat kon ik hierop zeggen? Ik ging direct na t ontbijt naar 't Cagliostro-theater. Het kan toor was geopend en ik vroeg naar mijnheer Ayston. Eenige oogenblikken later kwam hij bij me en zei: „Hallo!" Ik antwoordde eveneens met: „Hallo!" „U wenschte mij te spreken?" vroeg hij. „Ach, ja en neen. Ik kwam hier juist langs en dacht: ik zal eens even gaan kijken hoe u het maakt." Ik hakkelde bij elk woord dat ik sprak en was verlegen met me zelf. „Ik heb werkelijk niet het genoegen u te kennen," antwoordde Ayston. „Gisteren stelde uw oude vriend Klifton ons toch aan elkaar voor!" „O ja, nu herinner ik het me. Zoo, was dat mijnheer Klifton? Ik vroeg me al af „Hebt.... hebt u...." hakkelde ik, „zin.... om met me te gaan lunchen?" Mijnheer Willibald Ayston nam de uitnoo- diging gaarne aan. Ik nam hem mee naar een fijn restaurant, natuurlijk vanwege de vrij kaartjes. Toen we aantafel zaten, stak ik voor zichtig van wal: „En hoe gaat het stuk: „Het einde van den knoflooketer?" „O, dank u, uitstekend." „Ik heb 't nog niet gezien." „Dat is jammer." Steeds vloog ik maar in dezelfde richting voort. Alleen op het verlichte instrumentenbord kon ik zien, dat we 6000 Meter hoog waren. Plotseling dook het toestel naar beneden. Ik schrok. De hoogtemeter liep terug. Ik verloor de controle over het toestel. 300 Meter wees de hoogtemeter. Plotseling werd het weer licht, de explosies hielden op. Naar beneden kijkend ontdekte ik een groot terrein, gelegen aan een zijtak van een rivier. Met de grootste inspanning gelukte het mij, het toestel veilig te landen. Het eerste wat ik deed, was te kijken naar mijn mede-reizigers. Oom kwam juist weer bij bewustzijn, terwijl Pete nog buiten Westen lag. Door de ontploffing waren ze beiden tegen den wand gesmakt en hadden het bewustzijn ver loren. Pete was ook spoedig weer bijgekomen, zoodat we verder geen nadeelen van het avon tuur hadden ondervonden. Het bleek nu, dat we boven een vulkaan hadden gevlogen, die juist op dat zelfde oogenblik in werking trad. Aller eerst togen we aan 't werk om 'n hut te bouwen. Toen de hut klaar was, gingen we met zijn drieën een verkenningstocht ondernemen, waar bij we zorgden, dat we goed gewapend waren. Pete was opgetogen over het feit, dat hij spoedig zijn rasgenooten zou zien. „Ja, ik heb altijd weinig tijd, maar m'n vrouw is dol op theaters." „Gek, hé, maar mijn vrouw houd er abso luut niet van," verzekerde de directeur. „En dan heb ik nog twee kennissen te lo- geeren, die zijn er al even dol op." „Kijk, dat is aardig," hernam Ayston. Heb ben ze „Het einde van den knoflooketer" al gezien?" „Neen, nog niet, ze wonen buiten, maar vóór ze overmorgen vertrekken, wilden ze het nog graag zien," merkte ik hoopvol op. Het gesprek ging ten minste in de goede richting. „Zóó, komen ze van buiten? Gelukkige men schen. Ik wou dat ik ook buiten kon gaan wonen." Het is bijna niet te gelooven, maar minstens twintig minuten lang moest ik verhalen van hem aanhooren over bloemen, fruit, honing, koeien, paarden, varkens enz., terwijl ik op het onderwerp vrij- kaartjes wilde ko- men. Toen hij het eindelijk over Mljfl vriend de vruchtboomenbe- rede: „Ik hoop, dat de zaken in 't Cagliostro-theater goed gaan. Als u een paar...." „Kom, laat ons niet over zaken spreken, daar heb ik nu meer dan genoeg van. Laat de zaken even rusten. Neen, mijn idee is dit, als men te diep graaft...." En hij ging waarachtig door met zijn idioot geklets. „Nog een likeurtje?" vroeg ik wanhopig, toen ik zag dat mijn gast aanstalten maakte om op te staan. „En een sigaar?" Toen hij beide voor zich had, was ik vast besloten er weer over te beginnen. „Ik dachtbegon ik. „Dat is te zeg genwel, ik onderstel.... wat ik graag zou willen hebben.... ik bedoel.... zou u...." „Kijk, daar gaat juist Rock voorbij. Die moet ik noodig spreken," riep Ayston opspringend, terwijl hij de likeur omver gooide. „Tot ziens, ouwe jongen! Hartelijk bedankt voor de lunch. Bonjour!" Hij haastte zich glimlachend weg en liet me rood van woede en met een gepeperde rekening achter. Ik deed alle mogelijke moeite Ayston 's mid dags nog te pakken te krijgen. Driemaal was ik dien middag aan het theater, maar hij was er niet. „Wel, u hebt zeker de kaartjes al?" vroeg Pavilion, toen ik thuis kwam. „Hé ja, ik verheug me echt op de voorstelling van vanavond," riep z'n vrouw, „Ja 't is goed," zuchtte ik ten einde raad. „Ayston heeft vier plaatsen voor mij vrij ge houden, maar eerst voor morgenavond.'' Den volgenden dag rende ik al heel vroeg naar het Cagliostro-theater. M'n portemonnaie zou wel een geduchte aderlating ondergaan, daar ik nu maar van plan was vier der duurste en beste plaatsen te nemen en 't dan te laten voorkomen alsof 't vrijkaarten van mijn bes ten vriend Willibald Ayson waren. Ayston kwam juist gehaast den ingang bin nen. Ik stevende recht op hem af. „Hallo, hebt u misschien vier vrijkaarten voor me, voor vanavond?" vroeg ik. „Ik.... jawel.... waarom hebt u me dat niet gisteren gevraagd aan de lunch? Het spijt me, maar 'twas gisteravond tevens de laatste voorstelling." Mistroostig ging ik dien middag naar 't kan toor en peinsde op een excuus, want ik had him al beloofd dat ze met me mee mochten. Het gelukte me echter niet een enkele ver ontschuldiging te vinden en ik besloot maar ronduit alles op te biechten. Toen ik dien avond thuis kwam, bemerkte ik al direct dat er iets gaande was. „Jullie moeten me maar niet kwalijk nemen," zei ik bij het binnenkomen. Doch verder kwam ik niet. Met strakke gezichten keken de Pavil ions me aan en m'n vrouw deed erg zenuw achtig. „We vertrekken, vanavond, m'n waarde," zei mevrouw Pavilion koel en uit de hoogte. „Hè.... wat?" riep ik verbaasd. „Het is gewoon een schande, dat u er zulke kennissen op nahoudt" liet haar verbolgen echtgenoot er op volgen. „Maar wat bedoelt u in 's hemelsnaam?' riep ik. Men reikte me de krant over en ik las: „Het Cagliostro-theater opgelicht. Naar wij vernemen, is de directeur van het Cagliostro- theater hedenmiddag met de Noorderzon ver trokken en heeft alle beschikbare gelden mee genomen. Hij heeft een brief achtergelaten, waaruit duidelijk blijkt, dat z'n vertrek goed voorbereid is, zoodat 't waarschijnlijk wel ver- geefsch zal zijn nasporingen te doen. De voor stellingen zijn voorloopig afgelast," Ontdaan zonk ik in een stoel neer. De eenige „beroemde kennis" waar ik eindelijk eens mee voor den dag kon komen, bleek een doodge wone oplichter te zijn. Volgens een pas gepubliceerde mededeeling heeft de Japansche radio-omroepvereeniging in het afgeloopen jaar een winst gemaakt van twee millioen yen. Men verwacht dat aan het eind van dit jaar het aantal betalende luis teraars de twee millioen zal overtreffen, waar na de vereeniging de contributie zal verlagen. j ff F 't od dit blad ziln ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen 9/1/)/) bij levenslange geheele ongeschiktheid t Dt werken door *7lTfi bij een ongeval met Of1/) bij verlies van een hand 1 Of oij verlies van een Cfl bij een breuk van A fi bij verlies van 'n Alle a bonne S ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen «Jl/t/C/.- verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen ff OU,m doodeiyken afloop £tO\J*m een voet of een oog# X duim of wijsvinger t/V.-been of arm# "Tl/#" anderen vinger 36 „Gaan jullie mee," aei Tommy. „Hier is de trein; ik heb de kaartjes al en een paar kranten." Hij opende de deur van een coupé eerste klasse vlak bij en wij stapten alle drie in. „We zullen hier wel alleen blijven," voegde hij er aan toe. „Niemand reist op leze lijn eerste klasse, behalve de beamDten van de haven van Londen en die komen pas in den middag." We zochten ons allen een plaatsje uit, Tommy in den eenen hoek en Joyce en ik in den anderen en een minuut later stoomde de trein langzaam het station uit. Joyce stak haar hand in de mijne en zoo zaten we uit te kijken over de grijze daken en rookende schoorsteenpijpen, die het sombere landschap uitmaken van Oost-Londen. „Een krant hebben?" vroeg Tommy, de Daily Mail ophoudend. „Dank je, Tommy," zei ik. „Ik ben erg ge lukkig zoo. Jij mag ons het nieuws vertellen als er iets is." Hij sloeg de krant open en keek het hoofd blad eens door. „Er gebeurt niet veel," zei hij, „alleen die kwestie met Rusland. Niemand schijnt te weten wat dat worden zal. Het zal mij benieuwen wat ze eigenlijk willen; in ieder geval spelen ze een heel gevaarlijk spel." „Hoe is het tegenwoordig met de marine?" vroeg ik. „In Dartmoor hielden wij ons met dergelijke dingen niet bezig." „O, we staan er goed voor," antwoordde Tommy vroolijk. „De Russen hebben geen een torpedo, die haalt bij de jouwe en we zijn ze een heel stuk voor wat het aantal schepen betreft. We zouden ze binnen een week van de zee kunnen verdrijven als het op vechten aankomt, maar dat zullen ze ook wel niet wagen." „Wel, dat is nogal geruststellend," zei ik. „Ik zie' ze liever niet op de Theems, voordat ik klaar ben. In mijn soort van werk kan ik een verdwaalde bom niet goed gepruiken." „Ik zal je eens vertellen, wat ik van plan ben te doen, Neil," zei Tommy. „Ik heb er vannacht in bed over gedacht, nadat jij weg gegaan was. Als het eenigszins mogelijk is een ankerplaats in de Cunnock Creek te vin den, zal ik de „Betty" daar laten. Het is slechts een mijl van de werkplaats en dan kunnen Joyce en ik je ontmoeten zonder ge vaar te loopen gesnapt te worden door je beminnelijke kameraden. Trouwens, in tijd van gevaar zou het erg handig voor je kun nen zijn. Als het aan wal een beetje te heet wordt, zou je er over water tusschen uit kun nen glippen. Het zou wat anders zijn als je van de getijden afhankelijk was. Maar nu ik dien motor er in heb, kan je varen, wan neer je wilt, als je dat vervelende ding ten minste aan den gang kunt krijgen." „Je bent een brave kerel, Tommy," zei ik. „Ik zou niets beters kunnen wenschen. Maar wat jullie komen betreft...." „Natuurlijk komen we," onderbrak Joyce. „Ik zal juist komen zoo gauw als ik kan. Ik zal op de „Betty" blijven en 's avonds je eten koken en dan zoo gauw als het donxer is kun je de werkplaats sluiten en naar de kreek komen." Tommy lachte en wendde zich daarna tot mij. „Het is goed, Neil. We zullen je twee of drie dagen geven om den omtrek te verkennen en met je werk op te schieten. Joyce is te weten gekomen, waar George die chèque van daan heeft en ik ben van plan onaertusschen Latimer op te gaan zoeken en hem eens ie ondervragen over dat diner bü Parelli. Jij zal blij zijn als je dan een van ons tweeën terug ziet." „Blij!" riep ik uit. ,,Ik zal verrukt zijn. ik zal dansen van plezier. Ik denk alleen maar aan jullie. Hoe meer ik van dat zaakje te zien krijg, hoe meer ik overtuigd ben, dat er iets aan hapert en als er eenige moeilijkheid komt, zal ik jou en Joyce er liever niet bij halen." „Wij wenschen ook niet er bij gehaald te worden," antwoordde Tommy. „Wat de zaken van onze firma aangaat, varen we alle drie in hetzelfde bootje mee. Dat stelden we gister avond vast." „Dan behoeft er dus niets meer over gezegd te worden," besloot Joyce voldaan. Ik keek eens van den een naar den ander, haalde mijn schouders op en begon te lachten. „Neen", zei ik, „dat geloof ik ook.'" Door de vervelende achterbuurten van Plai- stow en East Ham kwamen we uit in de vuile wijk van Barking Creek, en ik keek met een vreemd gevoel van voldoening naar de mod der en het vuile bruine water. Het was me, alsof ik een ouden vriend weer ontmoette na een langdurige scheiding. De benedenloop van de Theems met haar werven, warenhuizen en eindeloos verkeer, had altijd een zekere be koring voor mij en in vroeger ttfö, als ik van Leigh of Port Victoria naar de stad wilde, had ik verscheidene malen met mijn kleine boot, de „Penguin", gezeild tot aan de Tower Brid ge. Ik herinnerde mij nu nog de groote ver bazing, waarmee George deze gebeurtenis be schouwde. „Voel je je nogal sterk?" vroeg Tommy, de stilte verbrekend. „De „Betty" ligt buiten, in de Ray, en de eenige manier om bij haar te komen is om door de modder te baggeren. Er komt pas water over vier uur. We zuilen Joyce om beurten moeten dragen." „Dat gebeurt niet," zei Joyce. „Ik zal mijn schoenen en kousen uittrekken en ook loopen: Je hebt zeker wel wat zeep aan boord?" „Je zult heel Leigh verschrikken als je dat doet," zei Tommy. „Het is tegenwoordig een mooie en deftige wijk, allemaal villa's on geveer als Upper Tooting." „Het doet er niet toe'" zei Joyce. „Ik heb mooie voeten en enkels en ik ben er zeker van dat het heel wat minder erg is dan om beur ten door jullie gedragen te worden. Vind je ook niet, Neil?" „Zeker," zei ik ernstig. „Niet één welopge voed meisje zou een oogenblik aarzelen." Wij redeneerden nog een poosje over de kwestie. Tommy bleef volhouden, dat hij van ons drieën de eenige was, die iets wist over de manieren van welopgevoede menschen een bewering, die Joyce en ik volmondig be twistten. Zoover als ik mij herinneren Kan, spraken we nog over dit onderwerp, toen de trein het station Leigh binnenstoomde, waar we uitstapten. „We zfjn er," zei Tommy, terwijl hij mij een mandje aangaf. „Dit laat ik aan jouw zorg over, het is onze lunch. Ik wou nog even een paar kan nen olie halen, voordat we aan boord gaan. Er is nog wel wat, maar de veilige weg is de beste." We verlieten het station, liepen een eindje de helling af en hielden stil voor een groot houten gebouw, die den grootschen naam „Marine- en Jachthandel" droeg. Hier kocht Tommy zijn olie en nog een paar andere din gen, die hij noodig had en daarna kwamen we langs een glibberige steenen trap op ae modder- bank. Voor ons strekte zich een oreede strook modder en zand uit, terwijl heel in de ;erte de ree Channel lag, een heele rij kleine booten en visschersvaartuigen geankerd langs den kant. „Daar ligt de „Betsy", zei Tommy en hij wees een klein, donker jacht, heelemaal aan het eind van de rij. „Ik heb haar geverfd, sinds je haar het laatst zag." „Dat was hard noodig ook, zoover ik mij herinneren kan," antwoordde ik. Joyce ging op een balk zitten en begon zeer beslist haar kousen en schoenen uit te trekken. „Hoe diep zakken we er in?" vroeg ze. „Ik wil mijn japon liefst niet vuiler maken dan noodig is." „Je zult goed doen je rok op te houden," antwoordde Tommy. „Of we moesten in drijf zand terecht komen." „Ga jij dan maar eerst," zei Joyce, „als dat gebeurt kunnen Neil en ik op jou stap pen." Tommy lachte een beetje, terwijl hij op de balk ging zitten, het voorbeeld van Joyce volgde en zijn broek tot boven zijn knieën optrok. Daarna volgde ik en oegonnen we voorzichtig onzen weg door de modder te banen, nadat we eerst ons boeltje bij elkaar gepakt hadden. Tommy leidde ons, zijn schoenen over zijn schouders geslagen en in iedere hano een blik olie. Blijkbaar kende hij het terrein, want hij zocht met merkwaardige vaardigheid de hardste plaatsen uit, telkens omkijkend of Joyce en ik in zijn voetspoor wel precies volgden. .(Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1934 | | pagina 14