Nieuw vormings-instituut PER VLIEGMACHINE DE WERELD ROND L FLANELLE F Y A M A'S I NEIL LYNDON ONTSNAPT KATHOLIEKE ACTIE DINSDAG 13 NOVEMBER 1934 Sociale kern in het bisdom Haarlem Schuschnigg weer naar Rome Hartenvrouw „Wy hebben maar al te lang met de vlaktemaat gewerktmaar de inhoudsmaat vergeten" Apostolisch vuur onmisbaar Niet zonder den bisschop RECLAME-VERKOOP Effen flanel, solide kwaliteit, ruime pasvorm, met contras terende kraag en manchetten. Verkrijgbaar in grijs, beige en bleu. Alle Jp maten. Speciale prijs M- m UIT DEN OMTREK BEVERWIJK VELSEN HAARLEMMERMEER DOOR VICTOR BRIDCES Zooals eerder gemeld, heeft Z. H. Exc. Mgr. J. Aengenent een priester aangesteld als dioce saan directeur der kernvorming in de sociale vereenigingen voor katholieke actie in het Bisdom Haarlem, die belast is met de leiding van het z.g. kernvormingswerk in de stands organisaties. Daardoor zijn voor de katholieke actie in ons bisdom nieuwe banen geopend. Het is voldoende bekend, aldus schrijft pater Alexander O.M. Cap., die met de leiding van dat werk is belast, dat, niettegenstaande vroe gere Pausen als Leo .XIII. Pius X en Benedictus XV hoogst gewichtige normen hebben gegeven over het doel en de werking der katholieke actie. Paus Pius XI met recht de Paus der katholieke actie mag genoemd worden. Het instituut der kernvorming beoogt de ka tholieke actie in de sociale vereenigingen te bezielen. De katholieke actie beoogt de religieuze be ïnvloeding van alle maatschappelijke betrek kingen als haar concreet doel. De Pauselijke Encyclieken der sociale vraag stukken zijn documenten en leiddraden der ka tholieke actie. Het ls van het hoogste belang, dat de geeste lijke grondslag der katholieke actie in de so ciale vereenigingen voorbereid wordt. Het sterke godsdienstige leven ontbreekt in derdaad in breede katholieke kringen. Wy hebben, zegt Fiedler, maar al te lang met de vlaktemaat gewerkt. Heel sterk hebben wij geopereerd met cijfers. Maar de inhoudsmaat was vergeten en deze geeft toch den doorslag n.l. hoe diep de leer van het Evangelie ln het practlsche leven van den mensch is doorgedrongen. Mankeert de gezindheid, de geest van het Evangelie bij het meerendeel van hen. die tot de katholieke kerk behooren, dan drukken zij, dat meerendeel, het stempel van hun onwaar achtigheid op de heele christengemeente." Dat stelt ook de Paus met droefheid vast in zijn Encycliek „Quas Primas". Er is Inderdaad gebrek aan godsdienstige bezieling en daarmee eveneens aan aposto lisch vuur, dat de Paus als onmisbare voorwaarde tot de vernieuwing van de we reld 'n Christus voorschreef. Dat doel is niet te bereiken door massa beweging, maar enkel door actie in kleinere groepen, door kernvorming. Hier ligt een taak, die veelal achter het ge wone vereenigingswerk onbehoorlijk op den achtergrond geschoven wordt. Die taak wordt des te dringender, naarmate meer inwendige en uitwendige crisis ons organisatiewezen ver zwakken en juist in die kringen, welke in gods dienstig opzicht het meest bedreigd worden, het crediet ontnemep. Het eerste steunpunt, dat zich de katholieke actie kiest, is dan ook vorming van een keur bende .strijdende katholieken", gestaald in ge bed en offer, doordrongen van een echten apos- tolischen ijver en een warqp godsdienstzin. Deze vorming wordt bedoeld in het nieuwe Instituut der kernvorming. Daar moeten in elke afdeeling on zer standsorganisaties kernen ge vormd worden van voorloopig niet meer dan acht standgenooten, die door den priester-kernleider in elke afdeeling zelf moeten uitgekozen worden. Deze mannen van gods dienstzin en verstandigen ijver, zoo als de Paus in „Quadragesimo Anno" conditionneert, moeten ge traind en geschoold worden om het maatschappelijk koningschap van Christus te verwezenlijken. Er is hier dus geen sprake van devote groep jes met enghartige opvattingen, maar enkel en uitsluitend van volwaardige katholieke mannen. Wat derhalve levend is en geschikt in onze bestaande sociale vereenigingen, kan door de katholieke actie benut worden. In iedere afdeeling dus van onze standsorga nisaties, zoowel van den R.K. Volksbond en Land- en Tuinbouwbond, als van de R.K. Mid denstand- en Oroot Werkgeversvereniging, zul len deze kernen opgericht moeten worden. Men zou dit kunnen noemen den „Zeilenbildung", den cellenbouw. Hierin kordt de richtHjn gevolgd, welke de Paus trekt in „Quadragesimo Anno": ..De allereerste naaste apostelen van de arbei ders moeten arbeiders zijn; de apostelen onder de industrie- en handelskringen echter moeten zelf tot die kringen behooren." In deze kernen ial de eerste en voornaamste doelstelling zijn de zelfheiliging der kernleden „door de verdie ping der kennis volgens de normen van het H. Geloof." Uit dezen Zeilenbildung, deze kernvorming, zal moeten opgebouwd worden de Frontbildung. de frontbeweging. Voor de doorvoering onzer gods dienstige beginselen is een kerkrechtelijk geor ganiseerd front noodig. Zoo wil het onze H. Vader Pius XI, die de katholieke actie noemt een „acies bene oral- nata" een goed gericht front; die ln een allo cutie van 19 April 1931 onderscheidde het werk der vorming en de apostolische werkzaamheid. Het nieuwe instituut der kernvor ming in onze sociale vereenigingen wil dus den grondslag leggen voor den opbouw van een hiërarchisch georganiseerd apostolaat en onder haar onmiddellijke leiding en afhan kelijkheid medewerken aan het heil der zielen. Zy richt zich naar de grondgedachte „niets zonder den Bisschop." Paus Pius XI legt in zijn Encycliek „Arcano Dei" er bijzonder den nadruk op, dat de Katho lieke actie zonder twijfel behoort tot de her derlijke plichten en tot het christelijk leven; dat zy onverbreekbaar met den heropbouw van Christus' Rijk en met Christus' Vrede in Chris tus' Rijk verbonden is. „Zegt aan Uw geloovige leeken, dat zij, met hun bisschoppen en pries ters verbonden rijn, aan de werken van het apostolaat en zoowel aan de individueele als sociale verlossing deelnemen: dat zij meer dan ooit „een uitverkoren geslacht" een „koninklijk priesterschap" een „heilig volk", „een volk van God zijn". Waar wij in ons bisdom staan aan den wieg der kernvorming in de sociale organisaties voor katholieke actie, daar meenen wij, aldus pater Alexander, een beroep te mogen doen op de medewerking van allen. Eerstens van de priesters, de geestelijke advi seurs onzer sociale vereenigingen „aan wie on getwijfeld hiermee een moeilijke taak wordt opgelegd", zooals de Paus verklaart in zijn Encycliek „Quadragesimo Anno". Tweedens van de leden onzer sociale vereenigingen. Allen echter moeten wi) diep ln onzen geest prenten, hetgeen Z. H. de Paus aan Kardinaal Bertram schreef: „De Katholieke Actie vergt den geheelen mensch, ze moet dezen tot vaste godsvrucht, uitgebreide kennis der ware leer en onberispelijken levenswandel brengen, want wie deze hoedanigheden mist, kan onmogelijk hiërarchisch apostolaat uitoefenen." ROME, 12 November. (Reuter.) Officieel wordt bekend gemaakt: Tegen het einde van deze week zullen de Oostenrijkache bondskan selier dr. Schuschnigg en de Oostenrijksche mi nister van Buitenlandscne Zaken Von Berger— Waldenegg naar Rome Komen. Het bezoek van dr. 8chuschnigg, die reeds eenmaal gelegen heid gehad heeft een ontmoeting te nebben met den leider der Italiaansche regeering tf Florence in Augustus jJ. tijdens ae groote ma- HERbNMODEZAAK noeuvres. krijgt ditmaal wegens het officieele Karakter een bijzondere beteekenis Het verblijf der staatslieden zal waarschijnlijk twee tot vier dagen duren. In dien tijd zullen besprekingen worden gehouden, binnen het kader van het Itallaanseh-Oostenrljksche accoora van 6 Fe bruari 1930 en van het Italiaansch-Oosten- rijksch-Hongaarsche protocol van Maart J.l. Aardbeien Als gevolg van het zachte herfst weder verschenen er Maandag aan de Bever- wijksche groenten- en fruitveilingen nog een paar doosjes aardbeien. PLAATSELIJK CRISIS-COMITÉ Steun in kleeding, schoe'sel en dekking aan werkloozen. (B-steun) Door samenwerking van het Nationaal Orisls- Comité en de gemeente Velsen, is voor het tweede half jaar 1934 ongeveer 4150 beschik baar gekomen voor bovengenoemden steun. Georganiseerde werkloozen, die voor kleeding, schoeisel of dekking in aanmerking wenschen te komen, moeten zich vóór 22 November a.s. wenden tot het bestuur hunner organisatie. Het sub-comité, dat belast ls met de voorbe reidende werkzaamheden betreffende deze steunaanvragen, bestaat uit de heeren: J. A. Geelen, Van Galenstraat 19, IJmuiden- Oost; A. Krijger, Trawlerkade 30, IJmuiden en J. van der Veer, Trawlerkade 60. IJmuiden. De organisatiebesturen, die steun-aanvragen ontvangen, handelen daarmede op dezelfde wijze als bij vorige B-steunuitkeeringen is ge schied. Duidelijke invulling der rapporten wordt dringend verzocht. Deze invulling mag niet door de werkloozen zelve geschieden. Gebeurt dit toch, dan worden deze aanvragen terzijde gelegd. In verband met het beschikbare bedrag, werd besloten ditmaal alleen B-steun ,oe te kennen aan hen, die gedurende het geheele ja«r 1834 onafgebroken geheel werkloos zijn geweest. Alleen voor deze werkloozen behooren dus rap porten te worden ingevuld. De ongeorganiseerde werkloozen richten hunne aanvragen om kleeding. schoeisel en dekking op de gewone wijze tot het sub comité in den kring waarin zy wonen. Uitdrukkelijk wordt er de aandacht op geves tigd, dat volgens de Regeerings-circulaire van 1 Januari 1934, de B-steun uitsluitend bestemd is voor: Werkloozen, die steun genieten van het Orgaan voor Steunverleening; werkloozen, die bij een van Rijkswege ge subsidieerde werkverschaffing zijn geplaatst; werkloozen, die uit een werkloozen kas trek ken en reeds langdurig werkloos zijn. tKet mfaal van den dag an de „table d'hóte" van hotel „Dennen-1 leerden die in alle dingen van het verleden niets oord" was dien dag een klein doch def tig gezelschap vereen'gd. Het waren late vacantiegangers, lieden, die, om de groote drukte te mijden, na het eigenlijk seizoen kwa men. Dit jaar waren er twee „nieuwelingen" onder de oude bekende klanten van vroeger, zy waren beiden van adel en trokken daarom te meer de aandacht. De oudste, een man van liooge gestalte en gedistingeerd voorkomen, had zich doen inschrijven onder den naam van „ba ron Gevers". De andere „nieuweling" was jonk heer Van Geel. Deze was geen onbekende ln de streek, waar hy vele bezittingen had, doch zich nergens thuis gevoelde. Ondanks zijn rijkdom, was hij zijn landgoed ontvlucht, om als een gewoon toer.st op vacantie te gaan. De weinige dagen van hun verblijf op „Den nenoord" waren voor de twee adellijke heeren, baron Gevers en jonkheer Van Geel. voldoende geweest tot het vestigen van vriendschapsban den. Op de tennisbaan, by het golfspel, in de leeszaal, aan tafel, steeds zag men ze zamen Dien dag waren ze, met nog enkele gasten, die tot hun tafelburen behoorden, in een druk ge sprek gewikkeld. Baron Gevers had een plan. men zou dien namiddag een bezoek brengen aan de ruïne van een oud kasteel, een bezienswaar digheid die, naar de baron meende, nog vrijwel onbekend en slechts op 20 K.M. afstand van Dennenoord" gelegen was. Jonkheer van Geel en de vier andere gasten die by het gssprek tegenwoordig waren, accepteerden. De auto van den baron kwam voor. Het was een zware Benz-wagen, een oude rammelkast en bestuurd door een chauffeur die meer op een strulkroover dan op den lakei van een adellijk heer geleek. Doch men weet, groote heeren zijn vaak zonderlingen en dat was ook liet geval met baron Gevers; hy stoorde zich niet aan de mode, hield niet van een sjieken chauffeur en scheen er genoegen in te schep pen met een afgedankten wagen te ryden, maar dan zoo hard alsof het een raketwager. was. Er bleek nog een prima motor in het oude vehikel te huizen. Van het landschap zag men niet veel, het ging te snel, De boom van den kruisweg, het brugsken over de beek, het steenen kruis op den voorgrond der vlakte, de hut aan den boschkant, de hoeve, de molen, 't rende al voorby als m een veel te snel ge draaide film. Op aanwy'zing van baron Gevers werd halt gehouden bij een dicht begroeid dennenbosch. Om bij de kasteelruïne te kunnen komen, moest men dat dwars doorkruisen. De chauf feur zou dus met den auto, by den ingang van het bosch, wachten en men zou te voet verder gaan. Een ongebaande weg leidde langs bon ken van kopelken, die, op open plaatsen, als verdoolde woud wezens, tusschen spichtige den nen stonden. Soms plonsten de wandelaars in zuigende moerasgronden en moesten zy trek- kebeenen om aan de bedreiging der verholen baggerpoelen te ontkomen. Plotseling bleef ba ron Gevers staan en maakte het gezelschap op merkzaam op een schare torenhooge dennen, daar vlakby: Hier zijn spelers geweest, beduidde hij. Waarom denkt u dat, vroeg jonkheer Van Geel. Ziet u niet? Die kaart daar? Men begaf zich tot by den aangewezen boom en zag er, met een punaise onder aan den stam bevestigd, een speelkaart, ruitenvrouw. Wie had er pleizier in kunnen vinden om op die eenzame plaats een speelkaart aan een boom te hechten? Was het wellicht het teeken eener afspraak voor een geheime samenkomst? Misschien een aanwijzing van smokkelaars om kommiezen te signaleeren of omgekeerd? De grens was immers vlak bij. Men verdiepte zich :n allerlei gissingen, doch het raadsel bleef on opgelost. Niemand dacht er overigens aan de kaart te verwyderen en zonder verder nog aan dacht aan het geval te wijden ging men heen. Het doel van den tocht, de kasteelruïne, was spoedig bereikt. Maar welk een teleurstelling! De eigeniyke „ruïne" was niets anders dan een stukje schansmuur, op manshoogte boven den grond en enkele meters lang. Daar langsheen een uitgedroogde greppel, waarin wat dorre, stervende kroonvarens en armetierig lisch, tus schen gekuifde pylen van overjaarsche biezen. Dat noemde baron Gevers het overblijfsel van wat eens de kasteelgrachten geweest moesten zijn. De toeristen namen het geval nogal sceptisch op. zy geloofden het wel. Baron Gevers was ongetwyfeld een groot historicus. Een dier ge- lltllltlllllllllllllllltlltlltttflllllIHlIlttllllllti Terwyl we een heuvel afdaalden, stormde onder aan den voet een groote kudde mus kusossen voorby. American Pete kon zich juist bytijds achter een op den grond liggenden os in veiligheid stellen, terwyi de kudde ons voorbij- raasde op enkele meters afstand. In de verte ontdekten we verschillende wig wams van Indianen en toen ontdekten we le vens, dat er een troepje menschen op ons al- kwamen. Naar schatting waren het ongeveer een twintig man. Daar we niet wisten of de Indianen vrede lievend waren, besloten we, ons in het struikgewas te verbergen, teneinde te weten ie komen wat de mannen van plan waren. Ze had den ons blykbaar gezien, want ze kwamen in onze richting. Inmiddels trokken we ons In de richting van het vliegtuig terug, teneinde, als de nood aan den man kwam, onmidaeliyk te kunnen vluch ten. Eindelyk vonden we een geschikte schuil plaats. We waren er nog maar nauwelijks ver borgen of we hoorden de Indianen aankomen, die zich op een plaats vlak bi) ons neerzetten. dan grootheid zien en een verweerd stuk schansmuur tot een kasteelruimte opblazen. Met dat al was het doel van den tocht, het droom kasteel voor de toeristen, waarlijk in puin ge vallen. Zy achtten het niet de minste belang stelling waard. Op den terugweg sprak baron Gevers nog lang over zyn „ontdekking," die, volgens hem, groote historische waarde had. Het gezelschap hoorde hem aan, zonder. eenige aandacht, doch met den eerbied waarop ouderdom en geleerdheid recht hebben. Om het weinig belangryk gesprek echter een an dere wending te geven, zei jonkheer Van Geel plotseling: Ik geloof dat we hier zoowat by het ge heime teeken zijn. Welk geheim teeken, vroeg baron Gevers, afgeleid en verstrooid. U weet wel, ruitenvrouw, de kaart tegen den boom. Dat was toch hartenvrouw, antwoordde baron Gevers. Neen, neen, protesteerde iemand uit het gezelschap, het was ruitenvrouw, ik heb het duideiyk gezien. Ja, het was ruitenvrouw, beaamden eenige stemmen. En ik zeg dat het hartenvrouw was, klonk beslist de stem van den baron. U vergist zich baron, kwam Jonkheer Van Geel tusschenbeiden. Ik vergis me nooit Jonkheer, beweerde ba ron Gevers hooghartig. Dat zullen we zien, hernam jonkheer Van Geel geprikkeld; Ik wed om al wat u wilt dat het ruitenvrouw was. Om al wat lk wil....? Dan kan lk wel zeggen om duizend gulden, want ik heb geiyk hield baron Gevers vol. Pardon baron, zei jonkheer Van Geel met overtuiging, u hebt ongelijk, als u durft wed den om duizend gulden verliest u.... Wat? Durven....? Een Gevers niet dur ven wedden? Dat is steeds de groote sport on zer familie geweest. U daagt my uit jonkheer, het zy zoo. Ik wed met u dat het hartenvrouw was. Als ik me vergist heb, betaal ik u onmid- deliyk, by aankomst in het hotel, duizend gulden. Top, juichte jonkheer Van Geel, terwyi hy, ter bevestiging der weddenschap, den ba ron de hand drukte, ik zeg dat het ruitenvrouw was. Heb ik niet goed gezien dan ontvangt u het vastgestelde bedrag. Laat ons gaan kijken, het moet daar bij den draai van den weg zyn. Werkelyk kwam het gezelschap, bij een kromming van den helweg, aan den mastboom, waaraan, onder bij den stam, met een punaise, de geheimzinnige kaarthartenvrouw be vestigd was. Er was een oogenblik van pyniyke stilte. Eindelyk klonk do stem van den jonk heer zacht, bijna eerbiedig: U hadt gelijk baron, het ls hartenvrouw, ik heb de weddenschap verloren. „Speelschuld ls eereschuld," dacht jonkheer Van Geel, toen hotel „Dennenoord" weer in zicht was en niet zoodra had hy den auto ver laten of hij spoedde zich naar den kassier, die zyn geld in bewaring had. Een oogenblik later betaalde hij baron Gevers duizend gulden, als overeengekomen. Terwijl baron Gevers, met een onverschillig gebaar, het geld in ontvangst nam, beloofde hij, met luide stem, zoodat ieder een het kon hooren: Hotelier, van avond geef ik een cham pagne-fuif met toebehooren, het mag duizend gulden kosten. Een schallend hoera ging uit den kring der gasten op. Dat is nog eens een gentlemanklonk het van alle kanten. Maar 's avonds, toen de fuif zou beginnen, v/aren baron Gevers en zyn chauffeur nergens te zien. Men dacht dat de twee naar de stad gegan waren om een en ander als verrassing te koopen en wijl men geen kwaad vermoedde, werd de fuif vroolijk ingezet. Doch toen alles zoowat op en het diep in den nacht was, begon men toch te twijfelen. Den volgenden morgen echter wachtte men nog tevergeefs op baron Gevers en zijn chauffeur en het werd middag en weer avond, doch de twee bleven weg. Toen eerst, wist men, met pyniyke zekerheid, dat men met oplichters te doen had gehad, twee bandieten, die onderscheidenlyk als baron en chauffeur fungeerden en morgen, tegenover nieuwe slachtoffers, weer iets anders zouden zijn, om vertrouwen te wekken. Nu dat ver trouwen weg was, kon natuuriyk iedereen zeg gen, hoe de twee boeven met de speelkaart te werk waren gegaan. Terwyi het gezelschap naar de zoogenaamde „kasteelruïne" ging, had de chaufeur, die bij het bosch moest wachten, na eerst de kaart van ruitenvrouw aan den be- wusten boom te hebben gehecht, de kaart ge woon verwisseld voor die van hartenvrouw. En niet alleen hadden de twee sluwaards jonkheer Van Geel voor duizend gulden opgelicht, doch bovendien hadden ze den exploitant van „Den nenoord" het nakyken gegeven van een hooge hotelrekening, terwyl hy voorts de „champagne- fuif met toebehooren," door den pseudo-baron besteld, nog zelf mocht bekostigen. (Nadruk verboden.) Keernetvisschery weder ten einde! Deze visschery, die in de Ringvaart rond den Haar lemmermeerpolder in zomer en winter wordt uitgeoefend, is wederom geëindigd. Waren de uitkomsten van de vorige jaren al zeer slecht, dit seizoen was volgens de visschers nog slech ter. 37 Het was akelig nat loopen, als men het ten minste zoo noemen kon, want iederen stap zak ten we diep over de enkels erin en lk geloof, dat we er allen schoon genoeg van hadden, toen we de boot bereikten. Ons eerste werk, nadat we bij de boot waren was de modder van onze voeten ie rpoelen We g'ngen in een ry op het dek zitten, onze voeten overboord, daar Tommy den toegang absoluut weigerde voordat we heelemaa) schoon waren. Daarna gingen ny en ik ln de kajuit om een flesch whisky en een syphon sodawater op te zoeken, terv yl Joyce zich af droogde en haar kousen en schoenen weer aan trok. „Waar we het eerst behoefte aan hebben," merkte hy op, „is een stevig glaasje whisky," en de daad by het woord voegende, maakte hy drie glazen whisky klaar, zonder dat Joyce of ik er iets tegen in konden brengen. „Dat ls beter," zei Tommy met een zucht „Nu zyn we tenminste veilig. Er ls menig goed zeiler gestorven alleen omdat hy dezen eenvoudigen voorzorgsmaatregel veronacht zaamde." Daarna sprong hy op en rondkijkende voegde hij er aan toe: We zullen heen heelemaal kunnen zeilen, de wind is Oost en zal vandaag waarscnynlys niet meer omloopen." „Ik geloof, dat je haar toch uit moet bren gen met den motor," zei ik; ,,het ia een goede geul, maar lk geloof niet, dat er genoeg water in is om te zeilen." Tommy knikte. „Licht jy even het anker," zei hij, „dan zal ik zien of ik den motor op gang kan kry- gen. Het zal waarschyn'yk wel moeite -.osten, maar dat doet er niet toe." Hy opende een luik achter in het ruim en hurkte er voor neer, terwyi ik langs het dek naar den boeg klom en den natten en glibbe- rigen ketting begon in te halen. Ik was nauweiyks met dit onaangename werk klaar, of met een plotseling luid gesnor begon de machine te werken en het volgend oogenblik gleden we langzaam naar het midden van de geul. De ree stroomt naar de zuider-pier, naar er zyn verscheidene nauwe openingen die op de rivier uitkomen. Door een dezer Kleine kanaal tjes stuurde Tommy ons, zoodat we een paai honderd meter, vanwaar we gelegen nadden op de rivier, uitkwamen. Nadat we omgedraaid waren gaf hy het stuur aan Joyce over en klom langs mij op het dek van de hut. „Kom. mee. Nell," zei hij. „Ik heb genoeg van dit overzetbedrijf. Laten, we de zeilen uit zetten en varen als heeren." Het tuig van de „Betsy" was niet erg In gewikkeld. Het bestond uit een groot zeil, een kluiver en een bijzeil en binnen een paar minu ten waren we geheel opgetuigd en zeiloen vroolijk stroomopwaarts, het roeibootje achter ons sleepend. Tommy sprong op het dek en zette den motor stop, terwijl Joyce mij net stuur afstond en op den boom "an het groote zeil ging zitten. Zij had haar hoed afgezet en heur haar blonk in den zonneschijn als goud. Ik geloof niet, dat we den eersten tijd veel praatten, tenminste lk deed het niet. Het ge voel van vryheid is nergens zoo heerlijk als voortgiydende in een klein bootje net een stevigen wind achter je. En nadat ik drie jaar opgesloten had gezeten in de gevangenis ge noot ik van dit gevoel als Iemand, die bijna omkomende van dorst, van een teugje water ge niet. Ik geloof, dat Joyce en Tommy dat wel be grepen, want geen van tweeën deed een pog'ng de conversatie te onderhouden Nu en dan sprong de laatste eens op om de zeilen te be dienen en een of twee keer wees ny me eer. kleine verandering, die voor korten tyd had plaats gehad aan de oevers van de rivier. Joyce zat grootendeels heelemaal stil, dan eens ver genoegd tegen my glimlachend of ïaar de andere schepen of bootjes kykend, die wy passeerden. Wij hadden Canvey Island omgezeild en Hole Haven net achter ons. toen Tommy, die voor de boot uitkeek zich plotseling naar mij omdraaide. „Daar komt Iemand met een vreeselijke vaart den hoek om," merkte hy op. „Stuur maar naar links. We kunnen ze beter de ruimte geven, dan in hun vuile water terecht komen." Ik boog voorover om vlug onder den groo- ten mast door te kijken. Een uaar honderd meter verder vloog een groot wit ieelijk schip op ons toe, aan beide boorden golven op gooiend, die zich over de geheeie rivier ver spreidden. Ik gooide het roer om en braent de „Betsy" een beetje uit haar Koers om ze flink de ruimte te geven. Zij naderden zonder hun vaart ook maar eenigszins te verminde ren en stoven langs ons met een vaart, die ik op ongeveer zestien knoopen in het uur schatte. Ik kreeg even een breed geschouder- den man met een mooien kastanjebruinen baard te zien, die zich op den achtersteven bukte en het volgend oogenblik brak -en golf net tegen ons boord, die ons alle drie neelemaa! nat maakte. Tommy gromde verschrikkeiyk. „Dat ls een soort schrobber, die verboden moést zijn. Als ik Hij werd onderbroken door een plotselingen uitroep van Joyce. Zy was lachende opge sprongen toen het water over haar heen kwam, maar nu wees ze, zich aan het want vast houdende, naar iets. dat vlak voor ons dreef. „Vlug, Tommy," zei ze, „daar ligt een man in het water. Hy verdrinkt. Zy hebben zyn boot overvaren." Tommy sprong dadelyk naar den sant. „Houd haar gaande," riep hy my toe. „We gaan recht op hem af." Daarna klauterde hy naar den achtersteven, pakte het touw beet en haalde het roeibootje langs boord. „Ik zal hem ophaler Tommy," zei ik kalm „Blyf jy op de boot, jy kent haar beter dan ik." Hy knikte, riep Joyce om het roer over te nemen en sprong op het dek om de zeilen te strijken. Ik maakte het dreggetouw los, gaf het eene eind aan Joyce en zei baar net te laten gaan, zoodra ik riep. Daarna trok ik het schuitje langszy en wachtte myn kans af om er in te springen. Ik bracht net de riemen uit, toen een plot selinge uitroep: „Daar is hij!" van Iomroy mij haastig rond deed kijken. Ongeveer twin tig meter verder ploeterde een man zwakjes in het water, te vergeefs moeite doende een riem. die vlak by hem dreef te grypen. „Laat los, Joyce!" riep ik en net volgende oogenblik roeide ik zoo hard ik kon naar rie plaats, het stuk touw achter my aan sleepend. Ik was nog net bijtijds. Byna onmiddellijk toen ik aankwam deed de man geen poging meer boven water te blyven en met een zwak rochelend geluid verdween hy onder de opper vlakte. Ik leunde overboord, stak vlug mijn arm tot aan mijn schouder onder water en pakte hem by zijn kraag. „Neen. vriend," zei ik vroolyk, „deze reis zal je niet makèn." Het is een vreeseiyk werk een half ver dronken man in een roeibootje te hrygen, zonder dat het omkantelt, maar door hem naar den achtersteven te trekken, gelukte net my ten laatste hem aan boord te krijgen Het leek net een groote natte vlsch. lk legde hem neer tegen den achtersteven van het bootje, daarna ging ik met een diepe zucht zitten. Ik voelde me eer. beetje afgemat. Een poosje bleef myn vangst liggen, zooals ik hem had neergelegd, proestend en blazend en monden vol vuil water uitspuwend. Het was een kleine magere man van mid delbaren leeftyd met een korten, gryzen baard. Behalve een paar mooie nieuwe zeemansschoe nen was hij gekleed in oude onoeschryfeiyke kleeren, waaraan niet veel te oedemen was-, zelfs niet door de modder uit de Theems Over het geheel geloof lk, dat het bad hem goed had gedaan. „Wel," vroeg ik bemoedigend, „hoe gaat het?" Met veel moeite ging hy op zyn ellebogen liggen. „Dat gaat wel, kapitein," hygde hy, „dat gaat wel." Daarna voegde hij er zwakjes aan toe, terwyl hij weer terug viel: „Als u myn riemen ziet, zoudt u ze dan willen ophalen." Het was een prachtische wenk, die my dade lyk in het oog viel. Ik ging rechtop zitten en rondkijkende, zag ik de „Betty" ongeveer veertig meter verder. Tommy had de zeilen gestreken en den motor aangezet, en hy was al bezig te draaien en terug te komen en ons op te halen. Ik zwaaide naar hem een teeken, dat hij beantwoordde met een triom- fantelyk geroep. .(Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1934 | | pagina 10