Md mï&aal aan den dag
PER VLIEGMACHINE DE WERELD ROND
De „bohémiens" zijn nog niet dood
i
NEIL
LYNDON
ONTSNAPT
CRISIS EN LEVENS
VREUGDE
HET MUSEUM
VRIJDAG 23 NOVEMBER 1934
Tragisch verhaal van een Fran
8chen journalist, dat de lijdende
voorwerpen zelf weinig
tragisch opnemen
Zonderlinge optocht
Verkeersongevallen
te Parijs
Sprinkhanen richten
groote schade aan
Slapte in Nice
Een natuurwonder in
Letland
De waïvischvangst aan
de Zuidpool
Hittler—Hilton
Sorteermachine voor
erwten
De man in de
pelsjas
k
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
DOOR
VICTOR
BRIDGES
Het was een zonderlinge optocht dien ik
gistermorgen tegenkwam in de rue Or
dener: Drie jonge jongens die vroolijk
floten en met bewonderenswaardigen ijver duw-
tien en sjorden aan een kreunend handwa
gentje.
In net lemoen herkende ik niet zonder ver
bazing mijn vriend Jean Delcroix, een van de
meest „solides espoirs" der school van Mont-
martre. Zij het ook met minder elegance, was
het toch met de fierheid van een jong paard
dat hij zijn wagen trok.
Ik riep hem:
„Ah, mon pauvre vieux! Ga je verhuizen of
hm.... ben je in het expeditie-bedrijf te
recht gekomen? Wat sjouw je allemaal mee?"
Delcroix zette zijn wagen neer, droogde als
een heuschelijke karrevoerder zün gezicht met
zijn mouw af en veranderde dan op slag weer
in den artist dien ik zoo goed ken. Met een
koninklijk gebaar sloeg hij het oude tapijt weg
dat zijn last toedekte, en ik zag een veelkleu
rig mengelmoes van landschappen, stillevens en
Portretten in alle soorten lijsten.
„Zooals je ziet, ben ik nog altijd in de kunst.
We hebben juist een tentoonstelling afgebroken
en gaan weer naar huis."
„Prachtig. En waar heb je geëxposeerd? In
de rue de Sèze? Aan het fauborg Saint-Hono-
ré? Of ben je het Petit Palais" soms al waar
dig gekeurd?"
„Miiux que cela! Wij komen van de „zone",
man! Daar vindt je de eenige jury die er wat
Van afweet. Namelijk de massa, de doodgewone
massa. Die menschen vinden iets mooi of lee-
lijk, omdat ze voelen dat het mooi of leslijk is.
Die kijken niet naar namen, die weten van geen
mode, die
„En goede zaken gedaan, hoop ik?"
Delcroix' woordenvloed stokte. Hij keek zijn
vrienden eens aan en ze lachten alle drie een
beetje aarzelend.
,,Ja, zie je, dat is natuurlijk iets anders Maar
we hebben verkocht, een stuk of drie, 'en op
m'n woord, het is op het oogenblik niet alleen
mooi dat je iets verkoopt, het is ronduit ge
zegd een half mirakel wanneer je wat kwijt
raakt."
Een kwartier later was de handwagen afge
laden en zaten we in een atelier, ergens in een
groot gebouw dat de gemeente Parijs ter be
schikking heeft gesteld van degenen die met
een palet hun brood verdienen of althans in
die richting pogingen aanwenden. Een paar
tubes indigo en vermiljoen werden van een tafel
genomen waarop vervolgens een vrij zindelijk
kleed neerdaalde, een groot brood, een eind
Worst en een stuk kaas.
„Enfer." daverde een van mijn gastheeren:
„nous allions oublier le pinard!"
Delcroix gaf geen art woord, maar stormde
weg en de fout werd hersteld. De eetlust leed
niet onder den etnvoud van het maal en toen
ten slotte de pijpen werden aangestoken, was
het brood vrijwel verdwenèn, terwijl de kaas
en de worst geen spoor hadden achtergelaten.
Daarna vertelde Delcroix:
,,Eh oui mon.vieux, een beetje magertjes is
het wel. Maar het gaat nu eenmaal niet an
ders. Het is beroerd, doch het feit valt niet
weg te redeneeren: schilderen, teekenen, beeld
houwen. de heele kunst ten slotte.... ?a ne
nourrit plus son homme!
„Vroeger, en dat is nog maar een paar jaren
geleden, konden wij ons fatsoendelijk kleeden en
redelijk eten. Wij verkochten soms heel aardig,
dikwijls ook tamelijk slecht, maar, zie je, wij
verkóchten!Toen kwam de crisis. Voor al
lemaal is de crisis hard, maar voor ons is de
crisis meedoogenloos. O, er zijn nog menschen
genoeg die zouden kunnen koooen. maar wie
denkt er nu in een tijd dat je "eiken dag een
klap kan krijgen aan een landschap of een
portret?
„Niemand trekt zich wat van ons aan. Er
zijn zoo veel dringende „nuttige" dingen waar
aan men denken moet, dat er voor ons geen
tijd overschiet.
,,Wij zijn op ons zelf aangewezen en slaan er
ons zoo goed mogelijk doorheen. Het is waar
dat een schilder eigenlijk geen marktkoopman
is. Maar aan den anderen kant wordt ons werk
toch bekeken, soms bewonderd, een heel enke
len keer verkocht. En zoo konden we tenminste
de illusie van voor en met en door ons werk
te leven.
„Maar al kan je je honger heel goed stillen
met brood en worst en kaas, een mensch bijt
toch ook nog wel eens graag in een stuk
vleesch. En zoo ben ik al handelsreiziger ge
weest in pakpapier en later in olie voor auto
mobielen. Mijn vriend hier teistert de mensch-
heid voor rekening van een verzekeringsmaat
schappij. F. van hiernaast, dien je zeker nog
kent, heeft er het beeldhouwen aan moeten ge
ven. Hij fabriceert nu moderne winkelpuien in
bont geschilderd blik die hij zelf verkoopt en
plaatst. Hij beschouwt apothekers als de meest
vooruitstrevende menschen van dezen tijd, om
dat hij onder hen zijn meeste klanten heeft."
„En dan R.," lachte een der vrienden van
Delcroix: „U moet hem kennen, den aquarel
list. Die is in een garage terecht gekomen als
monteur, terwijl hij niet wist hoe je olie of
benzine in 'n auto moet doen. Een beetje langer
heeft hij het uitgehouden bil de Opéra-Comique
waar hij de kaartjes knipte. Tenslotte kreeg
hij een serieuze betrekking in de tapijtafdeeling
van een warenhuis. Hij staat echter al weer
op straat, omdat hij weigerde een b:paald soort
tapijten te verkoopen. De kleuren vloekten te
gen zijn esthetisch gevoel."
„Weet u hoe ik aan den kost kom?" vroeg de
ander: „Ik verkoop zeep, scheerzeep. Met een
koffertje vol ga ik ergens op den hoek van een
straat staan en.... Wilt u het eens hooren?
Hij legde zijn pijp neer en op mijn woord, ik
heb aan de Parijsche boulevards nooit een ori-
gineeler „camelot" gezien.
„Ja, dames en heeren, zoo'n zeep heeft U
nog nooit gezien, nog nooit gebruikt. Honing
en de zuiverste olie. Probeer het eens, madame,
en uw man zal nooit meer ongeschoren rond-
loopen! En u, monsieur. Laat uw humeur niet
bederven door dat brandende gevoel in uw ge
zicht. Gebruik mijn zeep, mijnheer, en u zult
zich liever scheren dan een kus krijgen van
een mooie vrouw!"
Aldus het verhaal van onzsn collega Jacques
Pauliac in de „Presse". Een verhaal dat zijn
tragische zijden heeft, maar dat wij toch niet
trgischer hoeven op te nemen dan degenen die
er de lijdende voorwerpen van zijn.
Pauliac besluit:
Dus de ..bohémiens" zijn nog niet dood. Hoe
fel de crisis ook woedt, zij heeft tenminste de
levenvreugde nog niet kunnen uitroeien.
Te Parijs stijgt het aantal verkeersongevallen
onrustbarend. Het Departement Seine, waar
onder is begrepen de Fransche hoofdstad en
omgeving, gaf onlangs in zijn jaarverslag de
volgende cijfers te zien: in 1927 206 ongevallen
met doodelijken afloop; in 1928 210 dooden; in
1929 244 dooden. Totdat men te Parijs met
krachtiger maatregelen tegen de verkeersover-
treders begon op te treden. Dat deze maatrege
len niet zonder uitwerking zijn gebleven, too-
nen de volgende cijfers aan: in 1930 telde men
205 dooden, alzoo bijna 40 minder dan het
voorafgaand jaar en respectievelijk 149 en 146
in de jaren 19311932. Toch blijft het aantal
ongelukken door eigen schuld nog zeer groot.
Iflung toe en men heeft geconstateerd, dat de
bodem zeer vruchtbaar is. Men kan er evenwel
niet langer dan eenige weken op wonen, daar
de grond vrij moerassig is en men er op be
dacht moet zijn, dat het eiland, tegen den tijd,
dat het kouder wordt, weer verdwijnt. Aan
alle fantastische verhalen, welke omtrent het
eiland Iflung gaan, is thans een einde gekomen
door de beweringen van een professor, die te
Riga in de Geologie doceert. Deze geleerde
heeft gedurende den afgeloopen zomer het
gansche eiland onderzocht en door middel van
boringen het raadsel van het eiland Iflung op
gelost.
Des nachts ging de prtfessor op onderzoek
uit en maakte hierbij gebruik van een grooten
schijnwerper. Het is thans, volgens de bewe
ringen van den professor, komen vast te staan,
dat het eiland niet vast aan den zeebodem zit,
maar dat men hier te doen heeft met een z.g.
drijvend eiland. Volgens den geleerde bevinden
zich onder den bodem van het eiland gassen,
welke in de zomermaanden uitzetten en het
eiland naar het wateroppervlak brengen. Des
winters, zoodra de vorst intreedt, krimpen deze
gassen in en zinkt het eiland in de diepte
Ullllllllllllllll
iimmiiimiiü
De zoo lang gevreesde inval van sprinkhanen
in Zoeloeland en Natal heeft onlangs plaats
gevonden. De sprinkhanen zijn bij groote
zwermen het land ingetrokken. De eerste groep
sprinkhanen was niet minder dan 20 Engel-
sche mijlen lang en drie mijlen breed. De in
secten zetten zich by duizenden neer op de
suikerplantages tusschen Mount Edgecombe en
Oemvoti. Vele stukken land zien zwart van
de sprinkhanen.
De Afrikaansche planters hebben in samen
werking met de regeering wel vele voorzorgs
maatregelen getroffen om de sprinkhanenplaag
te verminderen, maar op zulke enorme zwer
men had men niet gerekend. Den ganschen
dag wordt het z.g. insecten-vliegtuig van de
Tongaat Suiker Maatschappij te Durban uit
gezonden om door middel van gifgas de dieren
op de vlucht te jagen. De sprinkhanen, die zich
soms in een groote massa op de boomtakken
der vruchtboomen zetten, veroorzaken een af
knapping van de takken, waardoor vanzelf
sprekend veel vruchten verloren gaan.
Ten Noorden van Letland ligt in het Iflung
Meer het gelijknamig eiland, dat de. laatste
jaren in het teeken der algemeene belangstel
ling staat. Dit eiland is n.l. een drijvend stuk
grond, waaromheen de Letlandsche boeren
steeds vele geheimzinnige verhalen hebben ge
sponnen. Des winters, zoo zegt men, verdwynt
het eiland geheel om tegen den zomer weer te
voorschijn te komen.
De boeren nu gelooven, dat het eiland slechts
geesten herbergt. Zü durven er dan ook niet
te komen. Enkelen, die voor de „geesten" niet
bang zqn, roeien in den zomer naar het eiland
Volgens te Nice gepubliceerde statistieken
hebben dit jaar ruim drie millioen menschen
hun vacantie in het buitenland doorgebracht,
profiteerende van de gedeprecieerde valuta in
verschillende landen.
De hotel-eigenaars aan de Riviera hebben
hieronder ernstig geleden, te meer daar het.
aantal buiteniandsche bezoekers aan deze. streek
aanzienlijk is geslonken. Men vreest dat het
komende winterseizoen het slechtste zal wor
den sedert het begin van de crisis.
De bezoeken aan musea
Worden minder met den dag.
Lees op dit gebied bijvoorbeeld
Het gemeentelijk verslag!
Maar het is voor al de gelden
Die men daaraan nog besteedt
Niet slechts nuttig maar ook leerzaam
Als men d'oorzaak daarvan weet:
Pa zegt op een mooien Zondag:
Vrouwtje, kleed je keurig aan
Want wij zullen met z'n allen
Ook eens naar 't museum gaan!
Ben je heelemaal betoeterd?
Ja, ik ben daar drie kwart gek!
Dajos Bela speelt vanmiddag
In de lunchroom toch van Heek?
Groote broer zet groote oogen
En hij vraagt wat vader scheelt,
Want hij wil de match niet missen
Waarin heden Ajax speelt!
Zusje zegt: 'k ga bioscopen,
Want ik ben niet vierkant mal!
Greta Garbo wordt gerolprent
En die speelt eenvoudig knal!
Broertje meent: naar het museum?
H Dat beschouw ik als een straf,
Want ik heb m'n nieuwe Uiver
Van meccano nog niet af!
Vader zwijgt en heeft zelfs zichtbaar
Van zijn haastig voorstel spijt,
Want hij voelt nu dat ze denken
E Hij gaat niet mee met z'n tijd!
MARTIN BERDEN
(Nadruk verboden)
EilllllllllllllMlllllllllllllllllllliiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiir;
Volgens verschillende berichten zullen de re
sultaten, behaald in het walvischbedryf aan
de' Zuidpool beter zyn dan de voorgaande ja
ren. Twee en twintig walvischvaarders en hon-"
derd en vyftig walvischjagers hebben in den
loop van dit jaar deelgenomen aan de groote
expedities naar de Zuidpool. Ook de Japan
ners hebben een succesvolle reis met een eigen
vloot ondernomen. Op het eind van October
j.l. voer opnieuw, en wellicht de laatste van
dit jaar. een Afrikaansche vloot naar de Zui
delijke IJszeeën. De uitvaring van walvisch-
booten brengt in Zuid-Afrika altyd een groote
drukte teweeg.
Een 23-jarig bewoner van Brooklyn, genaamd
Morris Hittler, heeft van het Amerikaansch
Hooggerechtshof verlof gekregen om zich vanaf
14 November te noemen Morris Hilton
De man, die tot het Joodsche geloof behoort,
zeide dat zijn tegenwoordige naam voortdu-
iend het onderwerp was geweest van hoon,
spotlust en verwarring.
Bij een groote graanfirma te Wimbledon
naby Londen werkt momenteel een machine,
die gedroogde erwten sorteert en automatisch
alle erwten, die zqn aangetast door wormen, of
om andere redenen ondeugdelijk zyn, er uit
haalt. Tot nog toe kon dit werk alleen met
de hand worden gedaan.
De sorteermachine is uitgevonden door een
Engelsch ingenieur, Horsfield. Het principe
van zyn machine is verbluffend eenvoudig. De
erwten worden gestort in een roteerende
trommel, waarin rijen pennetjes in de draai
richting zijn aangebracht, op zoodanige wyze,
dat de erwten langs de pennen schuren en
elke erwt waar een gat in zit aan een pen
blijft hangen. Met behulp van een draaienden
borstel worden deze ondeugdeiyke erwten uit
de trommel verwyderd.
k had betere dagen gekend. Meer dan dat;
ik had tot een aanzienlijke rijke familie be
hoord. De oorlog had van my een invalide
gemaakt en de groote rijkdommen mijner fa
milie doen versmelten tot niets. Dien avond
was ik tot het uiterste gebracht. In acht en
veertig uren had ik niets gegeten. Dit zou nog
draaglijk geweest zijn, als ik maar het beetje
geld had kunnen bijeenbrengen, om m'n ar
moedig slaapvertrek te betalen. M'n hospita
wachtte me reeds met uitgestoken hand op
Ze was zelf behoeftig; ik kon het haar dus niet
kwalijk nemen. Rood van schaamte, vertelde
ik haar dat het onmogeiyk voor me was haar
dezen keer te betalen.
„Gisteravond hadt u dit al moeten doen,
herinnerde ze mij. „Ik moet het hebben, an
ders gaat u maar weg. Ik kan genoeg andere
huurders krijgen."
Met d'r handen op de heupen staarde ze me
aan.
„Goed vrouw Gammel," zei ik, „vanavond
zult u nog de huur hebben."
„Het is nu al avond," klonk 't achterdochtig.
„Ik bedoel binnen twee uur."
Met moeite beklom ik de trappen, die naar
m'n kamer voerden. M'n kamerHet was
niet, meer dan een groote kast, een onzindelijk
bed, waarin geen raam, doch een klein boven
licht me al het lieve zonlicht bracht. Toen ik
hier voor het eerst kwam, had ik er met af
keer naar gekeken; nu leek hst me de kamer
van een paleis. Op m'n knieën trok ik m'n kof
fer van onder het bed. Alles wat zich daar eens
van waarde in had bevonden, was reeds naar
de bank van leening verhuisd. Het laatste, een
ivoren miniatuurportret, waarvan ik me stellig
voorgenomen had nooit te scheiden, greep ik
met bevende hand vast. Toen ik er naar keek,
vulden zich m'n oogen met tranen. Het was
of m'n heele leven aan mijn oog voorbij ging.
Met een ruk bracht ik me tot de werkelijkheid
terug. Geld was er noodig voor een dak boven
mün hoofd en m'n maag moest gevuld worden
Ik stond op. nam het miniatuur en ging weer
de straat op. M'n weg voerde me weer voor de
zooveelste maal naar het vieze achterbuurtje,
waar het pandjeshuis was gelegen. Ik had
vrouw Gammel binnen twee uur haar geld be
loofd. Ze zou het hebben en ik kon nog vóór
dien tyd m'n hongerige maag vullen. De man
achter de toonbank was in gesprek; iets, wat
zelden gebeurde. De cliënt waarmee hy in ge
sprek was, keek even op by m'n binnenkomst.
Ik had juist den tijd om een schitterende dia
manten dasspeld, een pelsjas en doordringende,
uitpuilende oogen op te merken. Ik vroeg me
verwonderd af wat zoo'n uitgedost man in die
achterbuurt moest doen.
Toen ik bij de deur bleef wachten, merkte ik
op, dat er over my gesproken werd. Twee of
drie maal had de man met den pels het hoofd
omgedraaid en naar me gekeken. Hij ver
liet eindeiyk het pandjeshuis, na nog een on
derzoekenden blik op mij te hebben geworpen
Ik liep direct naar de toonbank om m'n
kleinood te verhandelen. Na veel loven en bie
den nam ik tenslotte de vyftien gulden met
het kaartje en verliet in allerijl deze ellendige
omgeving.
Eerst wilde ik iets eten. Ik haastte my dus
naar een klein, goedkoop restaurant. Voordat
ik echter de deur kon bereiken, voelde ik, dat
me een hand op den schouder werd gelegd. Ik
keek om en herkende den man met den pels
Iiy deed een stap achterwaarts en glimlachte
„Ik wilde u even spreken," sprak hij
Ik schudde het hoofd. Opnieuw bewoog ik me
naar de deur. Hy legde weer z'n hand op m'n
schouder.
„Wacht!" beval hy. „XJ moet voorzichtig zyn:
u zou u zelf dooden na zoo lang gevast te heb
ben. Kom mee, ik zal u wel helpen."
Ik was woedend. Wat had die vreemdeling
zich met m'n armoede te bemoeien? Ik hief
m'n hand op, om hem terug te duwen, maar
op hetzelfde oogenblik verliet me alle kracht
en zakte ik bewusteloos ineen.
Toen ik weer tot me zelf kwam, bevond ik
me in een rijk gemeubeld vertrek, terwijl m'n
beschermer zoo beschouwde ik hem op dat
oogenblik glimlachend tegenover me zat en
me lepel na lepel met soep voerde.
„Voel je je beter?" vroeg hy. Ik knikte even.
„Wacht een oogenblik. Binnen een paar mi
nuten gaan we dineeren."
Ik trachtte te glimlachen.
Onder het diner, terwijl m'n krachten zich
weer een beetje herstelden, had ik gelegenheid,
m'n gastheer en de omgeving te bestudeeren.
Dat hij geen „gentleman" was, had ik direct
gevoeld. De manier, waarop hij het gesprek
gaande hield, kenmerkte hem niet alleen als
een parvenu, maar boezemde me ook weerzin
in voor z'n persoon. Waarom was die man me
gevolgd? Wie was hij en wat was de bedoeling
van dit alles?
„Rooken?" vroeg hij na tafel. Ik stak een
sigaar op, maar bedankte voor champagne of
cocktail.
„En nu ter zake", merkte hij even later op.
„Toen ik je bij het pandjeshuis zag, wist ik
direct met wien
*1111111 III IMIIIMIIIMIIIIIIIIll in til HttuiHf
iiiiiiiiiniiiiiiii mini
minimum
Om twaalf uur begaven Oom en ik ons naar
de tent, waarin Pete lag. Shingebis had zich
reeds in de nabijheid opgesteld. Naast hem zaten
de beide medicijnmannen, die zwaar geboeid
waren. Daarop maakte ik een aanvang met
mijn zoogenaamde bezweringen. Ik schreeuwde,
bonkte op een trommel en maakte allerlei dwaze
sprongen, waarnaar de Indianen vol eerbied
keken.
Vervolgens gaf Oom Sydney mij een groot
mes, dat we echter tevoren geprepareerd had
den. Ik stak het lemmet in myn mond, maakte
een slikkende beweging en het mes gleed door
mijn keelgat naar binnen. Alleen het heft bleef
er buiten steken, met een groot stuk touw, dat
er aan bevestigd was en dat Oom in zijn hand
hield. Daarna gaf ik een flinken ruk aan het
touw en het mes kwam weer te voorschyn. De
Indianen keken stom verbaasd.
Vervolgens nam ik een flink stuk hout, waar
aan ook een touw was bevestigd. Ik deed het
hout in myn mond, waarna ik de zotste ca
priolen rondom de hut begon te maken. Daar
na trad ik op den ingang van de hut toe en
ging naar binnen.
Vervolgens kwam ik weer naar buiten en be
gon luid op een trommel te slaan. Daar werd
de ïngang geopend en kwam American Pete te
voorschijn, gezond en wel. Een daverend ge
juich werd aangeheven. Ik had de Indiaansche
medicijnmannen overwonnen.
ik te doen had.
Ik wist toen, dat
jy m'n man
was. Er wordt
een massa .geld
omgezet, dat
slechts op den
juisten man wacht?"
„Ik begrijp u niet."
Uit den afgrond van z'n zakken diepte hij
bundels bankbiljetten op, die hij op de tafel
uitspreidde, tot een bedrag van circa 30.000
gulden.
„Begryp je dit?" vroeg hy met een sluw
lachje. „Ik doe zaken," vervolgde hij, ..het is
een nieuw soort handel en er zijn schatten mee
te verdienen."
Z'n oogen waren half dichtgeknepen en
gluurden me onderzoekend aan.
Hoe ver durf je met iemand te gaan die je
een dergelijk bedrag aanbiedt?" Hij wees naar
de bankbiljetten op tafel. „Ik heb een man
noodig zooals jy, die blindelings m'n bevelen
opvolgt, een man van opvoeding, dien men on-
middellyk voor een gentleman houdt. Ik ben
geen gentleman." En hij grijnslachte.
Terwijl hij sprak, was ik opgestaan en vroeg:
„Hoeveel zou een diner kosten, wat ft 20° juist
gebruikt heb?"
„Wat wil je daarmee zeggen?"
„Dat ik, zooals u zegt, een gentleman ben en
geen misdadiger."
Z'n dunne lippen plooiden zich tot een sma
lend lachje.
„Dus beter gentleman te zyn en te verhon
geren, dan wijs en rijk?" vroeg hy grynzend.
„Juist, zoo denk ik er over." Ik legde tien
gulden op tafel voor het diner en verliet de
kamer.
Met de overgeschoten vijf gulden kwam ik
bij vrouw Gammel, aan wie ik de twee gulden
huur betaalde. Het was me dien avond onmo
gelijk op m'n kamer te blijven zitten, zoodat
ik met drie gulden op zak de straat op ging.
Ik kocht een doos sigaretten en ging naar een
klein restaurant om een kop koffie te drinken
en den avond rond te komen.
Toen ik binnenkwam, zag ik direct m'n man
in de pelsjas. Ik had hem nog geen twee uur
geleden verlaten, en nu zat hij daar, met een
jonge, mooie vrouw. Hij zag me niet en ik ging
in een hoek zitten, vast besloten, meer te we
ten te komen van dien geheimzinnigen sinjeur.
Het duurde niet lang, of er kwam een tweede
heer binnen, die zich naar het tafeltje van het
tweetal begaf. Z'n gezicht kwam me bekend
voor, maar ik kon me niet herinneren wie hij
was. Hij nam plaats, bestelde een kop koffie,
en haalde een zorgvuldig ingepakt étui uit z'n
zak. Nu herkende ik hem; het was de bekende
juwelier Lérou.
Met volle aandacht keek ik nu naar het drie
tal. Toen Lérou het étui had uitgepakt, over
handigde hij het aan de jonge vrouw. Met een
onderdrukten kreet van bewondering keek deze
raar den inhoud. Even later gaf ze het aan den
man met de pelsjas, die eveneens z'n be
wondering betuigde. Toen begon de onderhan
deling over den prijs en ik hoorde bedragen
noemen van zes en zeven duizend. Op dit oogen
blik zag ik,.dat de vrouw iets van onder de
tafel te voorschijn haalde. Tegelijkertijd klopte
haar gezel den juwelier op den schouder en
maakte hem opmerkzaam op een paar mannen
by de deur, die in een hevig twistgesprek met
elkaar waren. De juwelier keerde het hoofd om
en keek toe. En nu doorzag ik den geheelen
toeleg.
Nadat het tafereel by de deur was afgeloopen
iets dat waarschijnlijk bij den opzet be
hoorde begon de man met de pelsjas op
nieuw over den prijs te praten en zóó af te
dingen, dat er van verkoop geen sprake kon
zijn! Geërgerd nam de juwelier het étui- terug
en begon het in te pakken. Daarna stond hy op
en verliet het restaurant. Ik volgde hem direct.
Buiten de deur gekomen, verklaarde ik nem in
't kort maar duidelyk wat er voorgevallen was.
Rood van woede rende hy het restaurant weer
binnen. Het waardige tweetal maakte zich juist
gereed om te vertrekken. Er volgde een rumoe
rige scène, die spoedig eindigde door de komst
van een inspecteur en vier politie-agenten.
De juwelier Lérou was geen ondankbare. Na
dat hij van m'n omstandigheden volledig op de
hoogte gesteld was, zorgde hij er voor dat ik
door zijn invloed weer een goede positie in de
samenleving kreeg.
A 11^ m °p dit blad zijn ingevolge de verzekerlngsvoorwaarden tegen f Dfiflfi bij levenslange geheele ongeschiktheid t pt werkendoor f 7?/) bij een ongeval met f O Cfk by verlies van een hand f 1 O C oij verlies van een Cfk bij een breuk van f Afk by verlies van "n
/i.lie U O OII TIC O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen O VU t/«" verlies van belde armen, beide beenen of beide oogen i OUmm doodeiyken afloop een voet of een oog Z£iO*m duim of wijsvinger I UU»m been of arm# 7l/«* anderen vinger
46
„Houd je oogen open, Gow, en als er nog
meer heeren, die den weg naar Tilbury !.wyt
zijn, je naar den eigenaar van de „Betty"
komen vragen, zeg dan maar dat het de schuit
is van den Lord/ Mayor van Londen."
Hy tikte ernstig aan zyn pet.
„Goed, mijnheer," zei hy, goeden nacht,
mijnheer."
„Goeden nacht, Gow!"
Ik klom tegen den oever op en begaf mij
huiswaarts.
HOOFDSTUK XVIII
Nieuw licht In een oude zaak
Het was juist half elf, den volgenden Don
derdagochtend, toen ik my met een zucht
van voldoening en uitputting op ~'e ruwe
houten bank in mijn werkplaats zette. Vóór
my, op de looden plaat van het aanrecht,
lag een hoopje donkerbruin poeder, dat een
oningewijde hoogst waarschijnlijk voor fyn-
gemalen koffie zou hebben gehouden. Het was
het resultaat van vier dagen en nachten van
het meest onafgebroken werk, dat iemand ooit
heeft ten einde gebracht. Tenzy ik een fout
had gemaakt een vernietigende fout! tag
er genoeg van de nieuwe springstof voor me
om deze geheele streek van gras en aanslibbing
tot boven de wolken op te blazen.
Ik boog my voorover en nam een hand
vol van het poeder, dat ik langzaam door
myn vingers liet giyden. Het was met vol
komen veiligheid aan te raken; dat was een
van zijn kwaliteiten. Ik zou er een lucifer bij
hebben kunnen aanstryken. of in het vuur heb
ben kunnen gooien zonder eenig gevaar te
loopen; de verschrikkeiyke kracht er van kon
slechts worden ontketend door enkele kon-els
buskruit of dynamiet in de onmiddeliyke nabij
heid tot ontploffing te brengen. Maar net lag
niet in mijn bedoeling, om die interessante
proef te nemen voordat ik enkele noodzakeiyae
voorbereidingen had getroffen.
Ik zat nog met een soort van vermoeiden
trots myn werk te bekyken, toen plotseling een
geluid, buiten, mijn aandacht trok. Ik stond op
en zag door het raam van de werkplaats den
Jongen van het postkantoor; hy stond voor
de hut en zocht blijkbaar naar de bel.
„Hierheen, jong!" riep ik hem toe.
Ik ging' naar de deur en het volgend
oogenblik reikte hy my een enveloppe toe
met Joyce's handschrift, aan my gericht, aar.
het adres van het postkantoor van Tilbury.
„Met de laatste post gekomen, gister
avond," legde de jongen uit. „Wy konden
het u niet eerder bezorgen, omdat er niemand
was."
„Ga maar even zitten, Charles." zei ik;
„dan zal ik even zien, of er antwoord is."
Hy zette zich op de'bank en keek met over-
groote belangstelling om zich heen. Met een
aangenaam voorgevoel sneed ik de enveloppe
open en kreeg er den brief uit.
Chelsea, Woensdag.
Beste James!
Die naam staat zoo geschreven wel mooi.
Ik kom morgen met den trein van twee vyf
tien in Tilbury. Ik zal naar de „Betty" wan
delen en daar kalm wachten, tot jy komt op
dagen. Hoe het ook met je werk staat, kom
niet later dan half acht. Ik zal dan eten klaar
hebben.... een waardig souper. Arme lieve
ling, je zult wel uitgehongerd zijn. Ik heb
enorm veel te vertellen, James, maar zal tot
morgen wachten.
JOYCE.
Ik las den brief, die zoo geheel en al Joyce
was, dat ik haar als het ware hoorde spre
ken, en wendde my tot den jongen, die nog altyd
bezig was, de omgeving op te nemen
„Er is geen antwoord, Charles," zei ik.
„Hoeveel krijg je?"
Hij kwam plotseling tot zichzelf.
„Twee shilling bodeloon, mynheer."
„Hier heb je ze," zei ik; „en daar heb Je
nog een shilling voor jezelf."
Hy sprong op en nam het geld aan met een
uiting van dank. Toen stond hy een oogenblik
aarzelend.
„Neem my niet kwaiyk, mynheer," zei hy,
„maar bent u niet zoo iemand, die van allerlei
maakt?"
„Dat doet een mensch in den regel, Char
les," antwoordde ik lachend, „al is het meestal
niets dan fouten."
Hij keek de werkplaats rond met een soort
van ontzag.
„Maakt u vuurwerk?" vroeg hy.
Ik keek onwillekeurig naar het hoopje
poeder.
„In zekeren zin wel," antwoordde ik beschei
den. „Hoezoo?"
Hij zuchtte.
„Ik wou alleen maar weten, of het moeie-
iyk is," zei hy. „Ik wou het liefst vuurwerk
kunnen maken."
„Het is niet zoo moeieiyk," zei ik troos
tend. „Breng je me myn brieven en telegram
men maar onmiddeliyk als ze aankomen, dan
zal ik je, voor ik hier weg ga, leeren hoe je
het maken moet. Maar je moet er met nie
mand over praten, anders zal iedereen me er
om komen vragen,"
zyn gezicht klaarde op en terwyi hy stot
terend verklaarde de afspraak geheel geheim
te zullen houden, vertrok hy met tegenzin.
Ik kon er van verzekerd zijn, dat ik alles, wat
voor mij aan het postkantoor zou aankomen
zonder uitstel ontvangen zou!
Het volgend half uur hield ik mij bezig
met het inrichten van een soort magazyn bui
ten de hut, om er het kostbare poeder in weg
te bergen. Het was veilig genoeg boven den
grond, maar met zulke ondernemende .reem-
delingen als mynheer Latimer in de buurt,
kwam het niet in my op, ook maar een kor
rel ervan te laten liggen, wanneer ik uit de
hut afwezig was. Ik borg alles in een -ater-
proof ijzeren doos, die ik er opzettelyk voor
had besteld, en begroef deze in den kuil, dien
ik buiten had gemaakt. Daarna sloot ik dien af
met een paar graszoden en ruimde alle sporen
van mijn werk uit den weg.
Toen ik hiermee gereed was, drong het
plotseling tot my door hoe vermoeid 'k was.
De laatste vier dagen had ik nauwelijks de
werkplaats verlaten en ik geloof dat ik al
dien tijd niet meer dan drie uur per acht
met slapen had verkwist. De belangstelling in
mijn werk had mij op de been gehouden en nu
dit afgeloopen was, viel ik haast neer van
moeheid.
Ik sloot de werkplaats af en begaf my naar
de hut, waar ik een van de flesscnen cham
pagne, die ik zoo gelukkig van de herberg had
meegenomen, openmaakte. Fyne wyn was t
niet, maar ik was niet in een critische stem
ming en dronk er enkele glazen van met
groote waardeering. Daarna legde ik my te
bed en binnen vyf minuten was ik "ast In
slaap.
Precies om half vyf ontwaakte ik Hoe ver
moeid ik ook mag zyn, enkele uren slaap
geven mij altyd mijn volle kracht terug en
toen ik mij gewasschen en schoone kleeren
aangetrokken had, voelde ik my geheel frisch.
Ik besloot onmiddellijk naar de ,3etty"
te gaan. Ik wist, dat Joyce nu aan boord zou
zyn en daar ik niets meer te doen had, was
er geen reden, waarom ik haar niet dadelijk
opzoeken zou. Ik had het de laatste dageD te
druk gehad om iemand te missen, maar nu ce
inspanning van het werk voorbij was, voelde
ik behoefte weer een van mijn goede vrienden
terug te zien. Bovendien was ik verlangend
naar nieuws over Tommy en George.
Als een bescheiden bijdrage bij het souper,
stak ik de tweede flesch champagne in mijn
zak; toen stak ik een sigaar op, sloot het huis
af en begaf mij langs den gewonen weg naar
de kreek. Het was hoog water en -'an tijd
tot tyd moest ik boven over den dyk gaan, m
het volle gezicht van het veld en den grooten
Weg. Gelukkig scheen er, als gewoonlijk, nie
mand in de nabijheid te zyn en ik bereikte
de "kreek, zonder groot gevaar waargenomen
te hebben en gevolgd te zijn.
De „Betty" lag op haar gewone plaats,
maar er was geen enkel teeken of er iemand
aan boord was. Ik liep de kreek langs tot
tegenover de boot en met myn handen aan de
mond praaide ik haar.
Oogenblikkelyk dook het hoofd van Joyce
op uit de kajuit en het volgend oogenblik was
zy aan boord en wuifde my vrooiyk toe met
een braadpan.
„O, ben Jij het al!" riep zy uit. „Wat prettig!
Ik ben in een seconde by je!"
„Waar is Gow?"
„Op vacantie!"
Wordt vervolgd.