Gemeentebestuur en Regeering M EEN BRIEF VAN DEN MINISTER VRIJDAG 23 NOVEMBER 1934 VELSEN B. en W. stellen voor het renteloos voorschot te accepteeren, indien de regeering op bepaalde pun ten het standpunt der ge meente wil aanvaarden Omstandigheden zijn veranderd Onjuiste voorlichting? Het antwoord van B. en W. Wi&ÊÊmÊki Algemeene staking te Athene RIJKSVISCHAFSLAG KOCHT DE KOOPMAN HET GESTOLEN ZILVER? Anderhalf jaar geëischt wegens heling ZAANDAM STAAT VAN BESOMMINGEN Arnolfini-portret Van Jan van Eyck Men zal zich herinneren, dat het gemeente bestuur in Juni van dit jaar aan den Minister een „brief op pooten" heeft gezonden, naar aanleiding van de door den Minister gestelde Voorwaarden betreffende het verleenen van steun in de kosten der gemeentehuishouding. In dezen brief werden scherpe woorden geuit over het accountantsonderzoek naar de begroo ting, welk onderzoek als onjuist werd geken schetst. De raad heeft zich toen met het standpunt van B. en W. vereenigd. D.d. 27 September heeft de Minister van Binnenlandsche Zaken, mede namens den Mi nister van Financiën, zich middels Ged. Staten opnieuw met een schrijven tot het gemeentebestuur gericht. De Minister schrijft, dat hoewel de vorm zoowel als de inhoud van dit stuk een gedach- tenwisseling uiterst moeilijk maakt, hij niette min de eenige conclusie waartoe dit stuk kan leiden, namelijk dat de Rijkssteun op de ge stelde voorwaarden niet wordt aanvaard, nog niet wil trekken, wijl hij er rekening mede houdt, dat de Raad bij het nemen van zijn besluit onjuist werd voorgelicht. Omdat de Mi nister er prijs op stelt, dat de Raad van Velsen zich na een juiste oriëntatie uitspreekt, wil hij de bezwaren, welke bij hem rijzen tegen een behandeling van zaken op de basis van dit stuk, voor deze maal terzijde stellen. Alvorens evenwel nader op bedoeld schrijven In te gaan, moet de Minister uiting geven aan zijn bevreemding over de wijze, waarop de arbeid van een hem adviseerend ambtenaar m dit stuk wordt beoordeeld. De Minister stelt er prijs op, dat den raad Van Velsen wordt medegedeeld, dat na onder zoek is gebleken, dat voor deze critiek, afge zien nog van de wijze, waarop deze werd ge bit, welke volkomen misplaatst is, geen grond aanwezig was. Het in het prae-advies geuite voornemen van het gemeentebestuur niet meer met ambtena ren, welke een onderzoek moeten in stellen, van gedachten te wisselen, noopt hem aan de voorwaarden, voor de verkrijging van Rijksonderstand over 1933, nog toe te voegen de bepaling, dat hst gemeentebestuur en de hem ondergeschikte ambtenaren aan de amo- tenaren, die namens den Minister 'n onderzoek in de gemeente instellen, alle door hen gevraagde medewerking moeten verleenen. Wat de zaak zelf betreft, in het Ministerieel schrijven wordt er de aandacht op gevestigd, dat de tekorten over de jaren, waarin de ge meente zich niet om financieelen steun tot de Regeering heeft gewend, zoodat de Regee ring op de handelingen van het gemeentebe stuur op financieel gebied geen toezicht heeft kunnen uitoefenen niet in den Rijkssteun kunnen worden begrepen. Dit is een algemeens regel en er bestaat geen aanleiding om voor de gemeente Velsen een uitzondering te maken De Minister behandelt dan de opmerkingen, door het gemeentebestuur gemaakt ten aanzien van de bijzondere voorwaarden. Velsen noemde de vergelijking met Ecam ten aanzien van ie kosten'der gemeentereiniging volkomen onjuist. De Minister kan de onjuistheid dezer verge lijking niet inzie.i. Tenslotte brengt de Minister nog onder de aandacht, dat het in zijn schrijven van 18 Mei j.l. vermelde bedrag ad f 429.548.35 als nadeelig slot van hoofdstuk IX, hetwelk berekend was aan de hand van Je door het gemeentebestuur verstrekte gegevens omtrent de voorlcopige uit komsten van de gemeenterekening, naar de gegevens, die thans bekend zijn geworden, be hoort te worden gesteld op f 366.920.29. Naar aanleiding van dit Ministerieel schrij ven, deelen B. en W. den raad mede, dat iij in de allereerste plaats niet kunnen ondersc 'rijven de bewering van den Minister, dat de raad bij het nemen van zijn besluit onjuist werd voor gelicht. Indien er één zaak geweest is waarbij de meest uitgebreide voorlichting heeft plaats gehad, dan is het wel de onderwerpelijke. B. en W. hebben de stukken, die zich daarvoor leen den, in het gemeenteblad opgenomen, terwijl alle andere betreffende stukken voor den raad ter visie hebben gelegen. Zelfs heeft langen tijd ter visie gelegen het aan den Minister uitge- gebrachte accountantsrapport. Het schrijven van den Minister bepaalt zich overigens enkel tot het constateeren van een voor Z.E. vast- saand feit, dat de raad onjuist werd voorge licht. Zijne Excellentie onthoudt zich van het aanvoeren van argumentatie. In het bewuste prae-advies deelden B. en W. mede, in de toekomst niet meer van gedachten te zullen wisselen met den bewusten accountant of andere overeenkomstige autoriteiten. Dit is de reden, dat de Minister aan de vele voor waarden nog een nieuwe toevoegt n 1., dat het gemeentebestuur en de hem ondergeschikte ambtenaren aan de ambtenaren, die namens Zijne Excellentie een onderzoek in de gemeente instellen, alle door hen gevraagde medewer king moeten verleenen. B. en W. kunnen in deze voorwaarde niets anders zien dan dat aan die ambtenaren de te vragen inlichtingen moeten worden verstrekt c.q. stukken ter inzage moeten worden gegeven. B. en W. achten dit een voorwaarde die zoo voor zich zelf spreekt, dat zij daartegen geen enkel bezwaar kunnen hebben. Zij hebben, zooals duidelijk uit de ge kozen redactie blijkt, 'n gedachtenwisseling uit gesloten. Het is nimmer de bedoeling geweest te vragen inlichtingen of stukken te weigeren. Naar aanleiding van de mededeeling van den Minister, dat niet aangetoond is dat het bedrag van den Rijks-Steun onvoldoende is, merken B. en W. op, dat hun hoofdbezwaar tegen de grootte van de bijdrage van het Rijk juist heeft geloopen over het niet willen bijdragen in de op de begrooting voorkomende tekorten van voor gaande jaren zijnde 121.983,60, waardoor dit bedrag ongedekt bleef Daar de Minister zijn standpunt hieromtrent handhaaft, kunnen be schouwingen dienaangaande achterwege blijven. Daar het dienstjaar 1933 inmiddels, hoewel de begrooting nog niet is goedgekeurd, is afge sloten en de rekening ter vaststelling is inge zonden aan Gedeputeerde Staten, bestaan tegen verschillende voorwaarden geen practische oe- zwaren meer. B. en W. weerleggen dan uitvoerig de op merkingen van den Minister. Zoo wordt door hen uiteengezet, dat de vuilnisophaaldienst in Edam 1.19 per inwoner kost en in Velsen, dat in veel ongunstiger omstandigheden verkeert. ƒ1.055. Bij onderzoek is gebleken dat men in Edam minder aan reiniging dcet. De door den accountant gemaakte berekeningen voor den Reinigingsdienst worden door B. en W. onjuist genoemd. De kosten van het ophalen van huisvuil be rekenen B. en W. op 46000.Terwijl de ac countant J 60.000.heeft berekend. Komende tot de beantwoording van de vraag of de steunverleening onder de gestelde voor waarden al dan niet kan worden aanvaard, wil len B. en W. op den voorgrond stellen, dat men dien steun niet moet overschatten .Deze bestaat namelijk alleen in het verstrekken van een in „renteloos". Andere beteekenis heeft het renteloos voorschot. Het voordeel zit dus alleen voorschot in geen enkel opzicht omdat de ge meente zelf zeer wel in staat is het bedrag elders te leenen. Stelt men het totaalbedrag door het Rijk renteloos aan de gemeente te verstrek ken op 104.181,11 en neemt men aan, dat Je gemeente dit bedrag elders kan leenen tegen een rente van b.v. 4% pet. dan beteekent dit, dat het voordeel voor de gemeente het eerste jaar bedraagt 4427,69. Wanneer de leening in 10 jaar moet worden afgelost, daalt dit voordeel elk jaar met 442,76. Met de aflossing moet worden begonnen in 1935, omdat de ge meente over 1934 niet. noodlijdend was en dit, bij aanneming der door B. en W. opgemaakte ontwerpbegrooting, ook niet in 1935 is. Hoewel elk financieel voordeel voor de gemeente zoo mogelijk moet worden aanvaard, zoo goed als elke toelaatbare bezuiniging is ingevoerd, moe ten B. en W. zich wel ernstig de vraag stellen of nakoming der door de Regeering gestelde voorwaarden mogelijk is. De omstandigheden waren op 11 Juli 1933. toen de bijdrage werd aangevraagd, geheel anders dan thans. Toen verkeerde men h. i. volkomen terecht, in e veronderstelling, dat het Rijk de gelden als onderstand en niet bij wijze van voorschot zou verstrekken, terwijl het tekort op den dienst 1933 werd geraamd op 466.984,67. Er was geen uitzicht, dat de omstandigheden zich in de ro mende jaren zouden wijzigen. Door invoering van vele bezuinigingen en het versterken der inkomsten blijkt, na afsluiting der rekening over 1933, het werkelijk tekort te zijn ƒ226.164,71. Door „uitstooting" van een deel der uitgaven 'n 1934 en door de voorgenomen instelling van een werkloosheids-subsidiefonds, hebben de omstan digheden voor deze gemeente zich zoodanig ge wijzigd, dat zij in geheel andere omstandighe den is komen te verkeeren. Wanneer men deze ontwikkeling van zaken had kunnen voorzien, zou het zeer de vraag geweest zijn of van B. en W. een voorstel was gekomen tot het vragen van een bijdrage. In hoeverre het mogelijk is de door den Mi nister gestelde voorwaarden na te komen, heb ben B. en W. uiteengezet. In verband daarmede stellen zij den raad voor, het voorschot alleen aan te nemen wanneer de Ministers van Binnenlandsche Zaken en Finan ciën bereid zijn ten opzichte van bepaalde pun ten het door B. en W. weergegevens standpunt van de gemeente te aanvaarden. Baldadigheid onder de jeugd Door V., al hier, is bij de politie aangifte gedaan van diefstal van een aantal pitten voor een petro- leumtoestel, alsmede van een nummerbewijs' van een hondenkar. De daders worden onder de jeugd gezocht. Ook is op den Wijk aan Zeeër- weg, alhier, van een zesjarig meisje door een drietal jongens van ongeveer 14 jaar, een bood- schappentasch met boodschappen en een porte- monnaie met geld afgenomen, waarna de jon gens het op een loopen zetten. De politie stelt een onderzoek in. Jaarwedden burgemeester, Secretaris en Ont vanger Door Gedeputeerde Staten is B. en W. verzocht den raad te hooren over een ont werp van een nieuwe regeling der jaarwedden van den burgemeester, den secretaris en den ontvanger. Daarbij werd medegedeeld, dat de Minister van Binnenlandsche Zaken, die van oordeel Is, dat, nu de salarissen van verschillen de categorieën van overheidspersoneel reeds zijn herzien of spoedig zullen worden herzien en over het algemeen naar een aanzienlijk lager peil zijn of zullen worden teruggebracht, ook de bezoldiging van de burgemeesters, secretarissen en ontvangers aan een herziening moet worden onderworpen, wenscht dat de nieuwe regeling gerekend van 1 October j.l. af, zal ingaan. Gedeputeerde Staten stellen de volgends re geling voor: burgemeester f 6902,secretaris f 4944,25, f 5994,75; ontvanger f 3225,25, f 4180,25; (na aftrek pensioenbijdragen). De netto jaarwedden waren met ingang van 1 Januari 1930 vastgesteld als volgt: burgemeester f 8000,secretaris f 5800. f 7000.ontvanger f 3900,f 4900, Door achtereenvolgende kortingen zijn de netto-jaarwedden reeds teruggegaan als volgt: burgemeester f 7086,50; secretaris f 511,53. f 6188,80; ontvanger f 3405,33—f 4303,63. Men ziet dus, dat bij vaststelling der door Ge deputeerde Staten ontworpen regeling de jaar wedden van den burgemeester, den secretaris en den ontvanger dezer gemeente opnieuw verlaagd worden resp. met f 184,50, f 194,05 en f 123,38. Het aantal Inwoners der gemeenten, inge deeld in dezelfde groep als Velsen, was op 1 September j.l. als volgt: Alkmaar 30047, Bussum 27217, Haarlemmer meer 29372, Den Helder 34154, Zaandam 35189, Velsen 44038. De gemeente Hilversum telde 66074 inwoners. Naar de meening van B. en W. is de gemeente Velsen, als meer belangrijke gemeente, reeds vroeger ten onrechte in dezelfde groep onderge bracht als Alkmaar, Bussum, Haarlemmermeer, Den Helder en Zaandam. Het wil hun voorko men, dat het thans de gelegenheid is om deze fout te herstellen door Velsen te plaatsen in een afzonderlijke groep tusschen die gemeenten en de gemeente Hilversum. Wat aangaat den datum van in werking tre ding der nieuwe regeling zijn B. en W. van oor deel, dat die dient bepaald te worden op 1 Januari 1935. Wanneer de Minister blijft vast houden aan een vervroegden datum, dan ach- ATHENE, 23 Nov. Heden is te Athene een algemeene staking uitgebroken, die 24 uur zal duren. Het z.g. Arnolfini-portret (1434) van Jan van Eyck ten B. en W. het onjuist aan de regeling terug werkende kracht toe te kennen tot 1 October j.l. De regeling is hun eerst op 14 November j.l. bekend geworden en eerder dient die h. i. in geen geval in te gaan. Het gaat toch niet aan om een deel van rechtmatig uitgekeerde beloo ningen terug te vorderen. B. en W. geven den raad in overweging om trent beide punten te adviseeren zooals hierbo ven door hen is aangegeven. Roodvonk Alhier zijn van 11 tot en met 17 November drie gevallen van roodvonk gecon stateerd. Gemeenteraad Er wordt een openbare ver gadering van den raad dezer gemeente ge houden Dinsdag 27 November des namiddags 7 uur, ten gemeentehufze. De agenda vermeldt: 1 Belastingzaken. 2 Ingekomen stukken. 3 Financieele beslui .en. 4 Machtiging tot het opnemen van kasgeld in 1935 en aangaan van twee rekening-courant overeenkomsten met de N.V. Bank voor Neder- landsche Gemeenten. 5 Vaststelling opnieuw van de verordening op de heffing vsn reen ten voor diensten, dcor den Gemeentelijken Ontsmet- tingsdienst den Gemeentelijken Geneeskundi gen- en Geaondheidsd'enst te Velsen bewezen. 6 Verleenen van kwijtscheldJng van de beta ling van huurpenningen. 7 Aankoop van de woning Stephensonstraat no. 6. 8 Overname van een gedeelte van de West'aan te Santpoort. 9 Verkoop van grond. 10 Vas stelling van een advies aan Gedeputeerde Staten inzake de jaar wedden van den burgemeester, den secretaris en den ontvanger. 11 Advies omtrent steunver leening in de kosten der gemeentehuishouair.g. 12 Advies omtrent het adres van het verband van gas- en waterfitters inzake den verkoop van gasapparaten door het gasbedrijf, 13 bestemming van het terrein, omsloten docr het Tiberiusplein, de Brfniostraat! de Palmenstraat en oer. spoor weg te IJmuiden, voor plantsoen. 14 Vaststel ling van een verordening als bedoeld in artikel 16, 3e lid, onder a, van het Mo'or- en Rijwiel reglement. 15 Afsluiting voortuinen Kennemer- laan. De „Muizenstad" ter bezichtiging Kortge leden zijn bewonderende woorden gewijd aan de „Muizenstad," vervaardigd door den heer A. Peduzzi, Velserduinweg, IJmuiden-Oost. Dit mooie bouwwerk, met zijn levende bewo ners, zal in onze geheele gemeente worden ten toongesteld en wel ten bate van het Plaatselijk Crisis-Comité. Men kan de „Muizenstad" bezichtigen: Op Zondag 25 en Maandag 26 November in Velsen-Noord in het voormalige café „Bloem- oord," van 210 uur. Santpoort Dinsdag 27 en Woensdag 28 Novem ber, van 210 uur in café „De Weyman.'' Tenslotte in het Patronaatsgebouw aan den Zeeweg op Donderdag 29 en Vrijdag 30 Novem ber en Zondag 1 December, eveneens van 210 uur. De entree-prijs is zeer billijk. Het is te hopen, dat velen de „Muizenstad" zullen bezichtigen. De samensteller zou gaarne nig de mede werking van eenige dames en heeren hebben, voor contvölea, inlichtingen enz. Dezen wordt verzocht zich te wenden tot den heer P. Bos man, Zeeweg 377 Driehuis. Politie te Santpoort. De commissaris van politie der gemeente Velsen deelt mede, *dat met ingang van Woensdag 21 November de agent van politie I. M. Slagter werkzaam is gesteld te Santpoort (dorp). Hij woont Molen straat 14 aldaar. IJMUIDEN, 23 Nov. Rijksvischafslag. Tarbot 70 cent, Tong 5073 cent per K.G. Kleine Schol 3.90—11.00 per 50 K.G. Kabeljauw 42.00 per 125 K.G. Gullen 7.50— 8,00, Wijting 0.30— 1.80 per 50 K.G. Versche Haring 1.052.30 per kist. Voor de vierde Kamer der arr. rechtbank te Amsterdam heeft zich de 48-jarige koopman M. H. v. d. S. te verantwoorden gehad wegens he ling. In de maand Augustus was een inbraak gepleegd in een tijdelijk onbewoonde villa te Haarlem, gelegen aan het Spaarne. Er werd een partij tafelzilver gestolen ter waarde van 900.—. De twee inbrekers, die thans als getuigen werden gehoord, verklaarden het zilver aan v. d. S. te hebben verkocht voor het luttele bedrag van 27.50. De jongste van het tweetal was de woning van v. d. S. binnengegaan, daar had hij de vrouw van v. d. S. gesproken, die hem gevraagd had te wachten, tot haar man, die naar den tandarts was, terug kwam. Eenigen tijd later zou v. d. S. zijn teruggekomen en had hij het zilver aan hem verkocht. De verdachte protesteert hardnekkig tegen deze voorstelling van zaken. Hij heeft getuige niet gesproken, daar hij na het bezoek bij den tandarts niet voor 's avonds is teruggekomen. Getuige weet van het interieur noch van den gang van verd.'s huis iets te vertellen, doch hij blijft bij zijn lezing. Ook zijn „compagnon" blijft er bij, dat zijn maat binnen is geweest. Verd. beweert, dat het hier waarschijnlijk een wraakneming betreft. Eenige tuigen a décharge verklaren, dat ver dachte op 30 Aug., den dag dat verd. bij den tandarts is geweest, daarna een veiling heeft bijgewoond. De twee dieven, aldus de Officier, mr. De Blé- court, verklaren, dat zy met den buit naar ver dachte zijn gegaan. Een van hen heeft buiten gewacht, de tweede heeft over het goed onder handeld. Samen mochten ze niet komen, zoo verklaren ze, omdat verd. dat niet wilde heb ben. Spr. achtte de heling bewezen en requireerde een gevangenisstraf van een jaar en zes maan den. De verdediger, mr. ar. B. J. Stokvis, zeide in zijn pleidooi, dat er in deze zaak veel twijfel bestaat. Het staat vast, dat verd. een bekend persoon is bij de „jongens van de vlakte"; daarom kenden de twee dieven het adres van verd., doch het bewijst nog niet, dat ze bij hem zijn geweest. Zij hebben zich schuldig gemaakt aan een reeks onwaarschijnlijke verklaringen. Mr. Stokvis drong aan op vrijspraak. Uitspraak 7 December. Politieke nachtbrakers. Zooals by werk stakingen de z.g. onderkruipers door de stakers worden bewaakt, worden de bewoners van het „Bruine Huis" aan de Wilhelminastraat dag en nacht gevolgd door de communisten, die rond het clubgebouw posten hebben uitgezet. Zoo trokken Vrijdagnacht drie uur twee NB. B.'ers er weer op uit om de menschen „voor te lichten" door de brievenbussen vol te stoppen met propaganda-mate(|aal. Zoodra was dit niet door een der posters bemerkt, of van alle kanten kwamen de Moscou-mannen opzetten en in korten tijd zagen de twee fascisten zich door tien communisten aangevallen. Zij meenden echter niet beter te kunnen doen dan 'n terug trekkende beweging te maken en slaagden er zoo in, zich in het politiebureau in veiligheid te stellen. van de heden aan den Rijksvischafslag aange komen LOGGERS K.W. 124 421.—, E 400 522.—. VERSCHE HARING VI.: 97 426190 59680 340.—, 110 80—, 204 300.—, 172 80.—, 208 440IJ 149 1200. K.W.: 158 79123 636.—, 8 100101 570.—, 141 152.—, 147 312.—. T it het leven van Jan van Eyck, den genia- 11 len schepper van „De aanbidding van het Lam" in de St. Bavo-kerk te Gent, is Weinig bekend. Slechts enkele simpele feiten zijn ons in de archivalia bewaard gebleven die echter door vorm en inhoud schel contras teeren met de bewogenheid en bontheid van het maatschapp.lijk leven, zooals ons dat door de geschiedschrijvers dier jaren wordt geschil derd. Is het wellicht juist door den breeden maatzang, dien het leven-van-elken-dag toen liet hooren, door den zwaren dreun van zyn rhythme en den kleurenrijkdom zijner accoor- den, dat wy intenser en serener van de stilte genieten van een Ruusbroeck. van Guillaume Dufay, van Jan van Eyck? Toch, deze figuren stonden niet gescheiden van het leven hunner dagen en al mogen zij er niet voortdurend middenin hebben gestaan, hun blikken hebben zij er nimmer van afgewend. Zij waren, in strikten zin, als kunstenaars de producten van dat leven. De middeleeuwen verstonden nog hiet de kunst als een zelfstandig verschijnen, de kunstwerken ontstonden toen niet in de eerste P'aats ter bevrediging van een schoon heidsverlangen. De kunst diende, zij diende de Kerk en deze schreef den kunstenaar haar Wenschen voor: onderrichting der gemeente, het aanschouwelijk voorstellen van de bekende bijbelverhalen en episoden uit de levens der heiligen Naast de Kerk waren het de vorstenhoven, die de kunstenaars riepen voor het decoreeren en ontwerpen van de benoodigdheden voor hun feesten en plechtigheden, voor het illuminee- ren van hun manuscripten. Een enkele maal Werd opdracht gegeven een portret te vervaar digen van een hoogwaardigheidsbekleder, of- Wel het waren zijn vrienden aan wien hij zijn arbeid wijdde. De eerste sporen voor de pro fane kunst werden gelegd, het beroemde Arnol- fini-Dortret, thans in het National-Museum te Londen. In tegenstelling met zoovele middel- eeuwsche schilderijen b:hoeft in deze geen twijfel te bestaan omtrent den maker. In sier lijke minusculen ziet men boven den spiegel »Johannes de Eyck fuit hic. 1434". Jan van Eyck is hier geweest, hier in het huis van zijn vriend naar men zegt Gio vanni Arnolfini. den koopman uit Lucca en zijn vrouw Giovanna Cennini, die naar men wil een zuster was van des kunstenaars echtgenoote Margaretha. Hij werd betrokken in de intimiteiten van hun woning: hij moet deel genoot zijn geweest van een hunner gewich tigste levensuren, waarin hun beider handen zich in elkander vlechten. symbool van het binden hunner zielen hun verloving. Het is een plechtig oogenblik. waarin alles zwijgt, een ooe nblik in een van die wond°re schemer avonden, waarvan wy somstijds het .geruisch hooren in de geschriften der mystici; het lijkt een oogenblik waarvóór zoo juist het volkslied heeft geklonken en waarna zoo straks het kerk- koraal zal opstijgen; het is het oogenblik waar in de innerlijke mensch in schoone harmonie verkeert met de wereld. Hier is vrede, ernst, geluk. En hier, op deze plaats, in dat serene uur was Jan van Eijck, de „variet de chambre et peintre" van Philips van Bourgondië getuige. Hij wordt in de hertogelijke rekeningen ver meld van af 1425 tot aan zijn overlijden in 1441. Uit dien hoofde worden hem geregeld, tweemaal per jaar, betalingen gedaan en verder genoot hy alle „honneurs, prérogatifs, franchises, liber- ter, droits, prouffis et emoluments", die blijk baar aan dat ambt verbonden waren. Wy we ten niet recht welke rechten en plichten Phi lips' kamerdienaren waren opgelegd. Jan van Eijck was de eenige niet die dezen titel droeg, ook Claus Sluter, de onvolprezen beeldhouwer van den z.g. „Mozesput" te Champmol, wes er mede begiftigd. Wellicht werd hun deze titel alleen toegekend terwille van de „100 livres pa- risis", aan deze onderscheiding verbonden. Wij weten echter dat de kamerdienaar Jan van Eijck voor den hertog belangrijke diensten verrichtte. Meerdere malen werd hij zelfs be last met „geheime opdrachten", waarvoor hy lange en verre reizen moest maken en voor deze „bons et agréables services" werd hy ook meerdere malen rykelijk beloond. In 1428'29 werd de „variet de chambre" met een missie meegezonden naar Johan I, den koning van Portugal. Het was een illuster gezelschap. Aan zijn hoofd stond Johan de Lannoy, heer van Roubaix en Harzeele, en verder gingen mede Baldwijn de Lannoy, heer van Molembaix en gouverneur van Lille; André de Tholonion; Bau- dien d'Ougnie s; Hector Sacquespee; Giles d'Es- cornaix, doctor in de rechten en proost van Harlebeke; Johan de Vauldres. heer van Yon- ville. Het doel van deze missie was om den koning de hand van zijn dochter Isabella te vragen voor Philips. Van de reis, door dit ge zelschap gemaakt, bezitten wij nog een vrij nauwkeurige beschrijving en ook weten wij wel ke taak Jan van Eijck daarin te vervullen had. Zijn opdracht was geenszins van diploma- tieksn aard, doch zeker ook niet de minst ver antwoordelijke. Want toen de gezanten hun boodschap aan den koning hadden overge bracht en de onderhandelingen e-nige pauze vroegen, gingen zij onderwijl ter bedevaart naar Santiago di Compostella. behalve Jan van Eijck. Wellicht werd juist die pauze gehoud-n om den kunstenaar gelegenheid te laten zijn ODdracht te verrichten. Hy schilderde in dien tijd het Dortret van de koningsdochter en zond dat aan ziin hertogelijken lastgever, opdat deze ook de interlyke bekoorlykheden van Isabella zou we ten. Een fijner speurder der zielen, een vaster en precieser te'kenaar, een trouwer en spontaner vertolker der realiteit dan Jan van Eijck als kunstenaar was. heeft geen vorst voor deze moeilijke opdrachten ooit terzijde gestaan. Zyn taak in de missie was, nuchter beschouwd, geen andere dan die van den fotograaf onzer dagen. In 1432 is Jan op last van den hertog naar Brugge gekomen. Toen reeds moet hy e.n be roemd man zyn geweest, want nog in datzelfde jaar krygt hy in zijn werkplaats bezoek van burgemeesters en „eenighe van de wet", om zyn werken te bezien. Welke werken dat waren valt niet moeilyk te raden: het beroemde Gent sche altaar, dat nog in datz:lfde jaar zyn plaats zou krygen in de St. Johanneskerk (thans St. Bavo) te Gent. Het is Jan van Eyck's grootste werk geweest, een der grootste van alle tyden tevens. Ik wil voor het oogenblik de vraag onbesproken laten of Jan van Eyck dit altaarstuk alleen heeft ge maakt, dan wel of hy heeft voortgezet, wat zijn broer Hubert begon, doch niet voleindigde. De onderzoekingen en de meeningen van den heer Emile Renders te Gent/doen geloven dat wij in Hubert een legendarische figuur hebben te zien. De zeer serieuze en nauwkeurige studie van den heer Renders verdient ongetwijfeld een aandachtiger en objectiever beoordeeling. dan haar tot heden ten deel is gevallen. Een jaar later, 1433, kwam de hertog zelf Jan van Eijck in zyn werkplaats opzoeken om „certain ouvrage fait par (ie dit) Johannes' te zien. En nog grooter eer wordt den kunste naar door den hertog bereid, toen deze in 1434 peter wilde zyn bij den doop van Jan's kind, dat Philip of Philippina werd genoemd. De her tog offreerde den kunstenaar by die gelegenheid zes zilveren koppen, vervaardigd door den Brug- schen goudsmid Johan Peutin. Zoover als de beschikbare gegevens ons ge legenheid laten, kunnen wij het jaar 1434 als een hoogen top beschouwen van Jan van Eyck's werkzaamheid als „hofschilder". In datzelfde jaar ontstond, zooals wy reeds opmerkten, het z.g. Arnolfini-portret. Ik heb deze betiteling, die thans algemeen ingang heeft gevonden, ge handhaafd, ofschoon zij voor bestrijding vatbaar is. Het is wellicht gewaagd om na vyf eeuwen, waarin de litteratuur betreffende Jan van Eijck's kunst zich torenhoog heeft opgestapeld, de vraag te stellen of wij hier inderdaad te doen hebben met de portretten van Arnolfini en zijn vrouw. Het is waar, dat wy een Giovanni Ar nolfini kennen als Italiaansch koopman, die zich te Brugge had gevestigd, en die zich meerdere malen verdienstelyk heeft gemaakt als raads man van den hertog. Hij kan dus de voorge stelde zijn. Echter is deze torschrijving eerst uit véél beteren tyd en vindt zijn oorsprong in esn beschrijving die James Weele trof in den inventaris van Margaretha van Oostenrijk, be treffende de schilderyen. enz. in haar paleis te Mechelen aanwezig. Daarin leest men: „Ung grant tableau qu'on appelle Hernoul le fin. avec sa femme dedens une chambre. que fut donné Madame par Don Diego. les armes duquel sont en la couverte du dit tableaul. Fait du painctre Johannes." Dit schreef men in 1516. En in 1523 wordt in een andere inventaris van dezelfde verzameling nogmaals vermeld: ..Ung aultre tableau fort exquis qui se clot deux feulletz. ou il y a paint ung homme et une femme estant desbouts, touchantz la main l'ung de l'autre; fait de la min de Johannes; les armes et devise de feu don Dieghe es dits deux feul letz; nomme le personnage Arnoult fin". James Weele heeft gemeend Arnoult fin te moeten herleiden tot Arnolfini en daarmede waren de velen, die persé wilden weten wie de voorge stelden waren, tevreden gesteld. Weele kan ge- lyk hebben, want inderdaad was het in die ty den niet zeldzaam dat de spreektaal schryftaal werd. Doch als men my zou vertellen, dat de naam in de inventaris vertaald most worden als Arnold van Eynde, zou daartegen niet zoo heel veel bezwaar zijn. Maar er is meer dat ons niet onmiddellijk doet geloovsn, dat wy in de ge- portretteerden den' waren Giovanni Arnolfini moeten zien. Deze man heeft al heel weinig het voorkomen van een Italiaan. En zyn echt- genoots is, ondanks de Italiaansche naam Cer- nini (of Canine), die men haar wil geven, het type van de Vlaamsche vrouw Zij had als mo del voor Jan van Eyck's zingende Engelen van het Gentsche altaar kunnen fungeersn. Indien dus de archivalia de vrouw van den waren Ar nolfini Cennini noemen, een naam die op Ita liaansche afkomst wyst, is zy zeker niet de gene, die door van Eijck is geportretteerd. Men is nog verder gegaan. Deze vrouw zou een zuster zijn van Jan van Eijcks echtgenoote Marga retha. Van deze laatste weten wy den familie naam niet. Men ging uitsluitend af op de ge- lykenis die de z.g. Giovanni Cennini vertoont met Margaretha's portret, door van Eijck in 1439 geschilderd. Dit nu, lykt my een gevaariyk ex periment. Margaretha kan veel ouder geweest zijn en bovendien is haar portret vijf jaar na dat van Giovanni geschilderd, een periode die lang genoeg is om het uiterlyk van een vrouw te doen veranderen. Lezen wij eens wat door verschillende schrijvers over het uiterlijk van Arnolfini en zyn vrouto is gezegd dan bemerken wij, dat er zijn die zijn trekken fijn-aristocratisch en die van haar teer-lieftallig vinden, doch er zyn evenveel berichtgevers die spreken van zyn sluw-geslepen en haar bigotte gezicht. En Mar garetha vertoont zich op haar schildery als een vrouw, aan wie de levenszorgen niet gespaard zyn gebleven, een gerimpeld gelaat, een dicht geknepen mond. ietwat droomerige oogen. Dan nog is voor tegenspraak vatbaar of Giovanni Ar nolfini zyn portret heeft gewenscht in deze bur gerlijke omgeving, die ongetwijfeld buitengewoon aantrekkelyk moet zyn geweest voor een kun stenaar als Jan van Eijck. doch zich minder eigent als entourage om den Italiaan, den rijken koopman, den invloeryken raadsman van een orachtlievend vorst als Philips van Bourgon dië, en deze verkoos vooreen zoo bijzonder plech tig gebeuren als hier is voorgesteld. Men zoekt in de geheele 15e eeuw tevergeefs naar een der gelijk milieu als het onderwerp er niet speciaal voor vraagt. Men zoekt eveneens tevergeefs in die eeuw naar een portret ten voeten uit. even min zal men een dubbelportret vinden. Wat Jan van Eijck hier heeft gewrocht vindt ner gens een voorbeeld, vindt evenmin navoVins De geheele opzet van dit schilderij is niet los te maken van de gedachte, dat wy hier met een „intimiteit" van den kunstenaar te doen hebben, met een schildery dat wellicht oor- spronkelyk niet bedoeld was, om onder het pu bliek gebracht te worden, doch geheel „voor zich" bestemd was, voor een vriend. Want om welke redenen zou een opdracht gever er toe komen om zich en zijn vrouw, bei den rijk uitgedost als gaan zy op Zondag naar de kerk, te laten portretteeren in hun slaapkamer? Verder nog zou ik willen opmerken dat het in die tijden geen gewoonte was om iemand by zyn familienaam te noemen. Een duidelijk voor beeld hebben wy in deze bij Jan van Eijck zslf, die men schreef als „Johannes" of „meester Johannes". Langs streng meetkundigen weg is deze kamer te herleiden tot zijn ware gedaante. Doen wy zulks, dan blijkt dat de figuren véél te groot zyn geteekend. De kunstenaar heeft blykbaar twee afzonderlijkheden, d.w.z. de kamer en de figuren, eerst elk op zich 'zelf geteekend en ze daarna tot één geheel vereenigd. zonder daar bij op de juiste verhoudingen te Ietten. Ook andere schilderijen van Jan van Eijck vertoo- nen hetzelfde euvel, als men het zoo noemen wil. Juist het uitzonderlyke van dit milieu zal den kunstenaar aanleiding hebben gegeven om op zijn schildery uitdrukkelijk te vermelden, dat hy „hier" is geweest, m.a.w zóó en niet anders heb ik dat alles gezien, zóó heb ik het waar genomen en zoo heb ik het willen schilderen, hoe vreemd gij micfdeleeuwsche aanschouwer dat ook zult vinden. En inderdaad, zooals van Eijck het heeft geschilderd, heeft hy het ook gezien. De meetkunstige reconstructie be- wyst zulks ontegensprekelijk. De geschilderde portretten van Jan van Eijck. zoover wy deze nog kennen, zyn niet alle beel tenissen van hofdignitarissen. Enkele van hen zou men. om de gouden voorwerpen die zij too- nen, edelsmeden kunnen heeten. dus kunste naars, die, door hun relaties met het hof, mo- gelyk aan Jan van Eijck bekend zyn geweest. En zou hy in dat voor hem zoo glorievol jaar 1434, waarin hy met zoovele weldaden werd overladen, by wyze van tegenprestatie voor de hem geboden eerbewyzen, voor een vriend dat „Arnolfini"-portret niet gemaakt kunnen heb ben? Laten wy eens veronderstellen meer dah dat bedoel ik niet te doen voor Johan Peutin. den Brugschen goudsmid, die zyn zil veren koppen in 1434 vervaardigde en die er in^ 1439 nog zes gelijke bijvoegde? Echter, de figu-" ren laten op het z.g. Arnolfini-portret niet eenig teeken zien van een waardigheid, een lid maatschap of een beroep, het vertoont evenmin in een enkel opzicht een religieuse bedoeling. Het schildery vertoont nergens ..den last" van de opdracht. De schilder he'ft hierin zijn kunste naars-natuur vrij-uit kunnen geven, heeft alles tot in de byzonderheden nauwkeurig kunnen observeeren, vermeit zich zelfs in genre-achtige toevoegingen als het kleine hondje op den voor grond. schept een kennelijk behagen iri de be wegingen en reflexen in den spiegel aan den wand. De schilder moet zich hier hebben „thuis" gevoeld, met of bij zyn zeer intieme en getrou we kennissen, waar geen „hof" en geen kerk- voorschriften hem wetten stelden. Figuren als Jan van Eijck zijn voor ons, hedendaagsche menschen, opgerez.n als lichtende, wondere ver schijningen, omgeven met „raadsels" als om de Egyptische sphinx Maar in werkelijkheid zyn ook zy eenmaal kinderen geweest van moeders schoot en vaders knie, waren zy menschen van vleesch en bloed, die óók moesten werken om in hun onderhoud te voorzien, die ook zich heb ben moeten schikken naar den wil van den opdrachtgever. Zy waren „moderne" kunste naars, wier schoonheidsbegeeren hen naar an dere wegen dreef dan de traditie en conventie voorschreven, zelfstandige denkers, wier onder scheidingsvermogen accenten legde op waarden, die „men' niet wist op te merken of niet wist te begrijpen. De jaren tusschen het voltooien van het Gentsche altaar, 1432, en het oogenblik waarin het z.g. Arnolfini-portret is ontstaan. 1434, ge tuigen van een sterken innerlijken groei van den „kunstenaar" Jan van Eijck. Daar schoonheid door de verhevenheid van het onderwerp, door den grootscHen opzet, door de virtuose uitvoering, door de imponeerende afmetingen, door de ryke versieringen en de veelheid der motieven; hier eenvoud, soberheid, ongekunsteldheid, een zui ver picturale visie, waarby alleen de heldere straling van het licht, zooals dat rein en on bevlekt uit de handen van den schepper komt, het „wonder" heeft verricht. Het licht, dat voor den middeleeuwschen Jan van Eyck hetzelfde openbaarde als aan den renaissance-kunstenaar Johannes Vermeer van Delft. Beiden hebben het gelyk begrepen, doch ieder voor zich het echt gezegd in de taal van hun tyd en hun land; bi) den een vol van heimwee-verlangen naar de schoonere wereld zijner droomen, by den ander vol tevredenheid en evenwicht des gemoeds. Jan van Eyck heeft in dit schildery in wezen niet anders gegeven dan den glans en het eigen schoon van het Vlaanderenland. een wereld ba dend in de atmosfeer van gedempte lichten en transparante nevelen, van verzad'gde rust en oneindige beweging. Maar ook klinkt ziin werk als een kreet tot hen. die het schoone. zoo dichtby. niet zagen,-tot hen die pracht en praal niet meer wisten te onderscheiden van schoon heid. Dit wondere schildery is het eenige van dien aard gebleven in zyn oeuvre. Mc' T,,n van Eijck ging de ontdekking der scho i van het eigene, intieme, mede ten grave. Hy vond geen navolging. Noch zijn leerling Petrus Christus, noch Rogier \van der Weiiden. noch Memling hebben het dichtbije zoo juist en zoo scherp ge zien. zoo sereen en zoo devoot weten te ver beelden Met Jan van Eijck verdween een „school", die zich kenmerkte door een geheel eigen en zelfstandig karakter. Eerst de Hollandsche schil ders der 17de eeuw zouden hervatten wat Jan van Eyck in 1434 was begonnen. P. T. A. SWILLENS.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1934 | | pagina 9