Gemeentebestuur en Regeering
M
EEN BRIEF VAN DEN
MINISTER
VRIJDAG 23 NOVEMBER 1934
VELSEN
B. en W. stellen voor het renteloos
voorschot te accepteeren, indien
de regeering op bepaalde pun
ten het standpunt der ge
meente wil aanvaarden
Omstandigheden zijn
veranderd
Onjuiste voorlichting?
Het antwoord van B. en W.
Wi&ÊÊmÊki
Algemeene staking te
Athene
RIJKSVISCHAFSLAG
KOCHT DE KOOPMAN HET
GESTOLEN ZILVER?
Anderhalf jaar geëischt
wegens heling
ZAANDAM
STAAT VAN BESOMMINGEN
Arnolfini-portret
Van Jan van Eyck
Men zal zich herinneren, dat het gemeente
bestuur in Juni van dit jaar aan den Minister
een „brief op pooten" heeft gezonden, naar
aanleiding van de door den Minister gestelde
Voorwaarden betreffende het verleenen van
steun in de kosten der gemeentehuishouding.
In dezen brief werden scherpe woorden geuit
over het accountantsonderzoek naar de begroo
ting, welk onderzoek als onjuist werd geken
schetst.
De raad heeft zich toen met het standpunt
van B. en W. vereenigd.
D.d. 27 September heeft de Minister van
Binnenlandsche Zaken, mede namens den Mi
nister van Financiën, zich middels Ged.
Staten opnieuw met een schrijven tot het
gemeentebestuur gericht.
De Minister schrijft, dat hoewel de vorm
zoowel als de inhoud van dit stuk een gedach-
tenwisseling uiterst moeilijk maakt, hij niette
min de eenige conclusie waartoe dit stuk kan
leiden, namelijk dat de Rijkssteun op de ge
stelde voorwaarden niet wordt aanvaard, nog
niet wil trekken, wijl hij er rekening mede
houdt, dat de Raad bij het nemen van zijn
besluit onjuist werd voorgelicht. Omdat de Mi
nister er prijs op stelt, dat de Raad van Velsen
zich na een juiste oriëntatie uitspreekt, wil hij
de bezwaren, welke bij hem rijzen tegen een
behandeling van zaken op de basis van dit stuk,
voor deze maal terzijde stellen.
Alvorens evenwel nader op bedoeld schrijven
In te gaan, moet de Minister uiting geven aan
zijn bevreemding over de wijze, waarop de
arbeid van een hem adviseerend ambtenaar m
dit stuk wordt beoordeeld.
De Minister stelt er prijs op, dat den raad
Van Velsen wordt medegedeeld, dat na onder
zoek is gebleken, dat voor deze critiek, afge
zien nog van de wijze, waarop deze werd ge
bit, welke volkomen misplaatst is, geen grond
aanwezig was.
Het in het prae-advies geuite voornemen van
het gemeentebestuur niet meer met ambtena
ren, welke een onderzoek moeten in
stellen, van gedachten te wisselen, noopt hem
aan de voorwaarden, voor de verkrijging van
Rijksonderstand over 1933, nog toe te voegen
de bepaling, dat hst gemeentebestuur en de
hem ondergeschikte ambtenaren aan de amo-
tenaren, die namens den Minister 'n onderzoek in
de gemeente instellen, alle door hen gevraagde
medewerking moeten verleenen.
Wat de zaak zelf betreft, in het Ministerieel
schrijven wordt er de aandacht op gevestigd,
dat de tekorten over de jaren, waarin de ge
meente zich niet om financieelen steun tot de
Regeering heeft gewend, zoodat de Regee
ring op de handelingen van het gemeentebe
stuur op financieel gebied geen toezicht heeft
kunnen uitoefenen niet in den Rijkssteun
kunnen worden begrepen. Dit is een algemeens
regel en er bestaat geen aanleiding om voor
de gemeente Velsen een uitzondering te maken
De Minister behandelt dan de opmerkingen,
door het gemeentebestuur gemaakt ten aanzien
van de bijzondere voorwaarden. Velsen noemde
de vergelijking met Ecam ten aanzien van ie
kosten'der gemeentereiniging volkomen onjuist.
De Minister kan de onjuistheid dezer verge
lijking niet inzie.i.
Tenslotte brengt de Minister nog onder de
aandacht, dat het in zijn schrijven van 18 Mei
j.l. vermelde bedrag ad f 429.548.35 als nadeelig
slot van hoofdstuk IX, hetwelk berekend was
aan de hand van Je door het gemeentebestuur
verstrekte gegevens omtrent de voorlcopige uit
komsten van de gemeenterekening, naar de
gegevens, die thans bekend zijn geworden, be
hoort te worden gesteld op f 366.920.29.
Naar aanleiding van dit Ministerieel schrij
ven, deelen B. en W. den raad mede, dat iij in
de allereerste plaats niet kunnen ondersc 'rijven
de bewering van den Minister, dat de raad bij
het nemen van zijn besluit onjuist werd voor
gelicht. Indien er één zaak geweest is waarbij
de meest uitgebreide voorlichting heeft plaats
gehad, dan is het wel de onderwerpelijke. B. en
W. hebben de stukken, die zich daarvoor leen
den, in het gemeenteblad opgenomen, terwijl
alle andere betreffende stukken voor den raad
ter visie hebben gelegen. Zelfs heeft langen tijd
ter visie gelegen het aan den Minister uitge-
gebrachte accountantsrapport. Het schrijven
van den Minister bepaalt zich overigens enkel
tot het constateeren van een voor Z.E. vast-
saand feit, dat de raad onjuist werd voorge
licht. Zijne Excellentie onthoudt zich van het
aanvoeren van argumentatie.
In het bewuste prae-advies deelden B. en W.
mede, in de toekomst niet meer van gedachten
te zullen wisselen met den bewusten accountant
of andere overeenkomstige autoriteiten. Dit is
de reden, dat de Minister aan de vele voor
waarden nog een nieuwe toevoegt n 1., dat het
gemeentebestuur en de hem ondergeschikte
ambtenaren aan de ambtenaren, die namens
Zijne Excellentie een onderzoek in de gemeente
instellen, alle door hen gevraagde medewer
king moeten verleenen. B. en W. kunnen in
deze voorwaarde niets anders zien dan dat
aan die ambtenaren de te vragen inlichtingen
moeten worden verstrekt c.q. stukken ter inzage
moeten worden gegeven. B. en W. achten dit
een voorwaarde die zoo voor zich zelf spreekt,
dat zij daartegen geen enkel bezwaar kunnen
hebben. Zij hebben, zooals duidelijk uit de ge
kozen redactie blijkt, 'n gedachtenwisseling uit
gesloten. Het is nimmer de bedoeling geweest
te vragen inlichtingen of stukken te weigeren.
Naar aanleiding van de mededeeling van den
Minister, dat niet aangetoond is dat het bedrag
van den Rijks-Steun onvoldoende is, merken B.
en W. op, dat hun hoofdbezwaar tegen de
grootte van de bijdrage van het Rijk juist heeft
geloopen over het niet willen bijdragen in de op
de begrooting voorkomende tekorten van voor
gaande jaren zijnde 121.983,60, waardoor dit
bedrag ongedekt bleef Daar de Minister zijn
standpunt hieromtrent handhaaft, kunnen be
schouwingen dienaangaande achterwege blijven.
Daar het dienstjaar 1933 inmiddels, hoewel
de begrooting nog niet is goedgekeurd, is afge
sloten en de rekening ter vaststelling is inge
zonden aan Gedeputeerde Staten, bestaan tegen
verschillende voorwaarden geen practische oe-
zwaren meer.
B. en W. weerleggen dan uitvoerig de op
merkingen van den Minister. Zoo wordt door
hen uiteengezet, dat de vuilnisophaaldienst in
Edam 1.19 per inwoner kost en in Velsen, dat
in veel ongunstiger omstandigheden verkeert.
ƒ1.055. Bij onderzoek is gebleken dat men in
Edam minder aan reiniging dcet. De door den
accountant gemaakte berekeningen voor den
Reinigingsdienst worden door B. en W. onjuist
genoemd.
De kosten van het ophalen van huisvuil be
rekenen B. en W. op 46000.Terwijl de ac
countant J 60.000.heeft berekend.
Komende tot de beantwoording van de vraag
of de steunverleening onder de gestelde voor
waarden al dan niet kan worden aanvaard, wil
len B. en W. op den voorgrond stellen, dat men
dien steun niet moet overschatten .Deze bestaat
namelijk alleen in het verstrekken van een
in „renteloos". Andere beteekenis heeft het
renteloos voorschot. Het voordeel zit dus alleen
voorschot in geen enkel opzicht omdat de ge
meente zelf zeer wel in staat is het bedrag
elders te leenen. Stelt men het totaalbedrag door
het Rijk renteloos aan de gemeente te verstrek
ken op 104.181,11 en neemt men aan, dat Je
gemeente dit bedrag elders kan leenen tegen
een rente van b.v. 4% pet. dan beteekent dit,
dat het voordeel voor de gemeente het eerste
jaar bedraagt 4427,69. Wanneer de leening
in 10 jaar moet worden afgelost, daalt dit
voordeel elk jaar met 442,76. Met de aflossing
moet worden begonnen in 1935, omdat de ge
meente over 1934 niet. noodlijdend was en dit,
bij aanneming der door B. en W. opgemaakte
ontwerpbegrooting, ook niet in 1935 is. Hoewel
elk financieel voordeel voor de gemeente zoo
mogelijk moet worden aanvaard, zoo goed als
elke toelaatbare bezuiniging is ingevoerd, moe
ten B. en W. zich wel ernstig de vraag stellen
of nakoming der door de Regeering gestelde
voorwaarden mogelijk is. De omstandigheden
waren op 11 Juli 1933. toen de bijdrage werd
aangevraagd, geheel anders dan thans. Toen
verkeerde men h. i. volkomen terecht, in e
veronderstelling, dat het Rijk de gelden als
onderstand en niet bij wijze van voorschot zou
verstrekken, terwijl het tekort op den dienst
1933 werd geraamd op 466.984,67. Er was geen
uitzicht, dat de omstandigheden zich in de ro
mende jaren zouden wijzigen. Door invoering
van vele bezuinigingen en het versterken der
inkomsten blijkt, na afsluiting der rekening over
1933, het werkelijk tekort te zijn ƒ226.164,71.
Door „uitstooting" van een deel der uitgaven 'n
1934 en door de voorgenomen instelling van een
werkloosheids-subsidiefonds, hebben de omstan
digheden voor deze gemeente zich zoodanig ge
wijzigd, dat zij in geheel andere omstandighe
den is komen te verkeeren. Wanneer men deze
ontwikkeling van zaken had kunnen voorzien,
zou het zeer de vraag geweest zijn of van B.
en W. een voorstel was gekomen tot het vragen
van een bijdrage.
In hoeverre het mogelijk is de door den Mi
nister gestelde voorwaarden na te komen, heb
ben B. en W. uiteengezet.
In verband daarmede stellen zij den raad voor,
het voorschot alleen aan te nemen wanneer de
Ministers van Binnenlandsche Zaken en Finan
ciën bereid zijn ten opzichte van bepaalde pun
ten het door B. en W. weergegevens standpunt
van de gemeente te aanvaarden.
Baldadigheid onder de jeugd Door V., al
hier, is bij de politie aangifte gedaan van
diefstal van een aantal pitten voor een petro-
leumtoestel, alsmede van een nummerbewijs' van
een hondenkar. De daders worden onder de
jeugd gezocht. Ook is op den Wijk aan Zeeër-
weg, alhier, van een zesjarig meisje door een
drietal jongens van ongeveer 14 jaar, een bood-
schappentasch met boodschappen en een porte-
monnaie met geld afgenomen, waarna de jon
gens het op een loopen zetten. De politie stelt
een onderzoek in.
Jaarwedden burgemeester, Secretaris en Ont
vanger Door Gedeputeerde Staten is B. en
W. verzocht den raad te hooren over een ont
werp van een nieuwe regeling der jaarwedden
van den burgemeester, den secretaris en den
ontvanger. Daarbij werd medegedeeld, dat de
Minister van Binnenlandsche Zaken, die van
oordeel Is, dat, nu de salarissen van verschillen
de categorieën van overheidspersoneel reeds zijn
herzien of spoedig zullen worden herzien en
over het algemeen naar een aanzienlijk lager
peil zijn of zullen worden teruggebracht, ook de
bezoldiging van de burgemeesters, secretarissen
en ontvangers aan een herziening moet worden
onderworpen, wenscht dat de nieuwe regeling
gerekend van 1 October j.l. af, zal ingaan.
Gedeputeerde Staten stellen de volgends re
geling voor: burgemeester f 6902,secretaris
f 4944,25, f 5994,75; ontvanger f 3225,25, f 4180,25;
(na aftrek pensioenbijdragen).
De netto jaarwedden waren met ingang van
1 Januari 1930 vastgesteld als volgt:
burgemeester f 8000,secretaris f 5800.
f 7000.ontvanger f 3900,f 4900,
Door achtereenvolgende kortingen zijn de
netto-jaarwedden reeds teruggegaan als volgt:
burgemeester f 7086,50; secretaris f 511,53.
f 6188,80; ontvanger f 3405,33—f 4303,63.
Men ziet dus, dat bij vaststelling der door Ge
deputeerde Staten ontworpen regeling de jaar
wedden van den burgemeester, den secretaris en
den ontvanger dezer gemeente opnieuw verlaagd
worden resp. met f 184,50, f 194,05 en f 123,38.
Het aantal Inwoners der gemeenten, inge
deeld in dezelfde groep als Velsen, was op 1
September j.l. als volgt:
Alkmaar 30047, Bussum 27217, Haarlemmer
meer 29372, Den Helder 34154, Zaandam 35189,
Velsen 44038.
De gemeente Hilversum telde 66074 inwoners.
Naar de meening van B. en W. is de gemeente
Velsen, als meer belangrijke gemeente, reeds
vroeger ten onrechte in dezelfde groep onderge
bracht als Alkmaar, Bussum, Haarlemmermeer,
Den Helder en Zaandam. Het wil hun voorko
men, dat het thans de gelegenheid is om deze
fout te herstellen door Velsen te plaatsen in een
afzonderlijke groep tusschen die gemeenten en
de gemeente Hilversum.
Wat aangaat den datum van in werking tre
ding der nieuwe regeling zijn B. en W. van oor
deel, dat die dient bepaald te worden op 1
Januari 1935. Wanneer de Minister blijft vast
houden aan een vervroegden datum, dan ach-
ATHENE, 23 Nov. Heden is te Athene een
algemeene staking uitgebroken, die 24 uur zal
duren.
Het z.g. Arnolfini-portret (1434) van Jan van Eyck
ten B. en W. het onjuist aan de regeling terug
werkende kracht toe te kennen tot 1 October
j.l. De regeling is hun eerst op 14 November j.l.
bekend geworden en eerder dient die h. i. in
geen geval in te gaan. Het gaat toch niet aan
om een deel van rechtmatig uitgekeerde beloo
ningen terug te vorderen.
B. en W. geven den raad in overweging om
trent beide punten te adviseeren zooals hierbo
ven door hen is aangegeven.
Roodvonk Alhier zijn van 11 tot en met
17 November drie gevallen van roodvonk gecon
stateerd.
Gemeenteraad Er wordt een openbare ver
gadering van den raad dezer gemeente ge
houden Dinsdag 27 November des namiddags
7 uur, ten gemeentehufze.
De agenda vermeldt: 1 Belastingzaken.
2 Ingekomen stukken. 3 Financieele beslui .en.
4 Machtiging tot het opnemen van kasgeld in
1935 en aangaan van twee rekening-courant
overeenkomsten met de N.V. Bank voor Neder-
landsche Gemeenten. 5 Vaststelling opnieuw van
de verordening op de heffing vsn reen ten voor
diensten, dcor den Gemeentelijken Ontsmet-
tingsdienst den Gemeentelijken Geneeskundi
gen- en Geaondheidsd'enst te Velsen bewezen.
6 Verleenen van kwijtscheldJng van de beta
ling van huurpenningen. 7 Aankoop van de
woning Stephensonstraat no. 6. 8 Overname van
een gedeelte van de West'aan te Santpoort.
9 Verkoop van grond. 10 Vas stelling van een
advies aan Gedeputeerde Staten inzake de jaar
wedden van den burgemeester, den secretaris
en den ontvanger. 11 Advies omtrent steunver
leening in de kosten der gemeentehuishouair.g.
12 Advies omtrent het adres van het verband
van gas- en waterfitters inzake den verkoop van
gasapparaten door het gasbedrijf, 13 bestemming
van het terrein, omsloten docr het Tiberiusplein,
de Brfniostraat! de Palmenstraat en oer. spoor
weg te IJmuiden, voor plantsoen. 14 Vaststel
ling van een verordening als bedoeld in artikel
16, 3e lid, onder a, van het Mo'or- en Rijwiel
reglement. 15 Afsluiting voortuinen Kennemer-
laan.
De „Muizenstad" ter bezichtiging Kortge
leden zijn bewonderende woorden gewijd aan de
„Muizenstad," vervaardigd door den heer A.
Peduzzi, Velserduinweg, IJmuiden-Oost.
Dit mooie bouwwerk, met zijn levende bewo
ners, zal in onze geheele gemeente worden ten
toongesteld en wel ten bate van het Plaatselijk
Crisis-Comité.
Men kan de „Muizenstad" bezichtigen:
Op Zondag 25 en Maandag 26 November in
Velsen-Noord in het voormalige café „Bloem-
oord," van 210 uur.
Santpoort Dinsdag 27 en Woensdag 28 Novem
ber, van 210 uur in café „De Weyman.''
Tenslotte in het Patronaatsgebouw aan den
Zeeweg op Donderdag 29 en Vrijdag 30 Novem
ber en Zondag 1 December, eveneens van 210
uur.
De entree-prijs is zeer billijk.
Het is te hopen, dat velen de „Muizenstad"
zullen bezichtigen.
De samensteller zou gaarne nig de mede
werking van eenige dames en heeren hebben,
voor contvölea, inlichtingen enz. Dezen wordt
verzocht zich te wenden tot den heer P. Bos
man, Zeeweg 377 Driehuis.
Politie te Santpoort. De commissaris van
politie der gemeente Velsen deelt mede, *dat
met ingang van Woensdag 21 November de
agent van politie I. M. Slagter werkzaam is
gesteld te Santpoort (dorp). Hij woont Molen
straat 14 aldaar.
IJMUIDEN, 23 Nov. Rijksvischafslag. Tarbot
70 cent, Tong 5073 cent per K.G. Kleine
Schol 3.90—11.00 per 50 K.G. Kabeljauw 42.00
per 125 K.G. Gullen 7.50— 8,00, Wijting 0.30—
1.80 per 50 K.G. Versche Haring 1.052.30 per
kist.
Voor de vierde Kamer der arr. rechtbank te
Amsterdam heeft zich de 48-jarige koopman M.
H. v. d. S. te verantwoorden gehad wegens he
ling. In de maand Augustus was een inbraak
gepleegd in een tijdelijk onbewoonde villa te
Haarlem, gelegen aan het Spaarne. Er werd
een partij tafelzilver gestolen ter waarde van
900.—.
De twee inbrekers, die thans als getuigen
werden gehoord, verklaarden het zilver aan v. d.
S. te hebben verkocht voor het luttele bedrag
van 27.50.
De jongste van het tweetal was de woning
van v. d. S. binnengegaan, daar had hij de
vrouw van v. d. S. gesproken, die hem gevraagd
had te wachten, tot haar man, die naar den
tandarts was, terug kwam. Eenigen tijd later
zou v. d. S. zijn teruggekomen en had hij het
zilver aan hem verkocht.
De verdachte protesteert hardnekkig tegen
deze voorstelling van zaken. Hij heeft getuige
niet gesproken, daar hij na het bezoek bij den
tandarts niet voor 's avonds is teruggekomen.
Getuige weet van het interieur noch van den
gang van verd.'s huis iets te vertellen, doch hij
blijft bij zijn lezing. Ook zijn „compagnon" blijft
er bij, dat zijn maat binnen is geweest.
Verd. beweert, dat het hier waarschijnlijk
een wraakneming betreft.
Eenige tuigen a décharge verklaren, dat ver
dachte op 30 Aug., den dag dat verd. bij den
tandarts is geweest, daarna een veiling heeft
bijgewoond.
De twee dieven, aldus de Officier, mr. De Blé-
court, verklaren, dat zy met den buit naar ver
dachte zijn gegaan. Een van hen heeft buiten
gewacht, de tweede heeft over het goed onder
handeld. Samen mochten ze niet komen, zoo
verklaren ze, omdat verd. dat niet wilde heb
ben.
Spr. achtte de heling bewezen en requireerde
een gevangenisstraf van een jaar en zes maan
den.
De verdediger, mr. ar. B. J. Stokvis, zeide in
zijn pleidooi, dat er in deze zaak veel twijfel
bestaat. Het staat vast, dat verd. een bekend
persoon is bij de „jongens van de vlakte";
daarom kenden de twee dieven het adres van
verd., doch het bewijst nog niet, dat ze bij hem
zijn geweest. Zij hebben zich schuldig gemaakt
aan een reeks onwaarschijnlijke verklaringen.
Mr. Stokvis drong aan op vrijspraak.
Uitspraak 7 December.
Politieke nachtbrakers. Zooals by werk
stakingen de z.g. onderkruipers door de stakers
worden bewaakt, worden de bewoners van het
„Bruine Huis" aan de Wilhelminastraat dag
en nacht gevolgd door de communisten, die
rond het clubgebouw posten hebben uitgezet.
Zoo trokken Vrijdagnacht drie uur twee NB.
B.'ers er weer op uit om de menschen „voor te
lichten" door de brievenbussen vol te stoppen
met propaganda-mate(|aal. Zoodra was dit niet
door een der posters bemerkt, of van alle kanten
kwamen de Moscou-mannen opzetten en in
korten tijd zagen de twee fascisten zich door
tien communisten aangevallen. Zij meenden
echter niet beter te kunnen doen dan 'n terug
trekkende beweging te maken en slaagden er
zoo in, zich in het politiebureau in veiligheid
te stellen.
van de heden aan den Rijksvischafslag aange
komen
LOGGERS
K.W. 124 421.—, E 400 522.—.
VERSCHE HARING
VI.: 97 426190 59680 340.—, 110 80—,
204 300.—, 172 80.—, 208 440IJ 149 1200.
K.W.: 158 79123 636.—, 8 100101 570.—,
141 152.—, 147 312.—.
T it het leven van Jan van Eyck, den genia-
11 len schepper van „De aanbidding van het
Lam" in de St. Bavo-kerk te Gent, is
Weinig bekend. Slechts enkele simpele feiten
zijn ons in de archivalia bewaard gebleven
die echter door vorm en inhoud schel contras
teeren met de bewogenheid en bontheid van
het maatschapp.lijk leven, zooals ons dat door
de geschiedschrijvers dier jaren wordt geschil
derd. Is het wellicht juist door den breeden
maatzang, dien het leven-van-elken-dag toen
liet hooren, door den zwaren dreun van zyn
rhythme en den kleurenrijkdom zijner accoor-
den, dat wy intenser en serener van de stilte
genieten van een Ruusbroeck. van Guillaume
Dufay, van Jan van Eyck? Toch, deze figuren
stonden niet gescheiden van het leven hunner
dagen en al mogen zij er niet voortdurend
middenin hebben gestaan, hun blikken hebben
zij er nimmer van afgewend. Zij waren, in
strikten zin, als kunstenaars de producten van
dat leven. De middeleeuwen verstonden nog
hiet de kunst als een zelfstandig verschijnen,
de kunstwerken ontstonden toen niet in de
eerste P'aats ter bevrediging van een schoon
heidsverlangen. De kunst diende, zij diende de
Kerk en deze schreef den kunstenaar haar
Wenschen voor: onderrichting der gemeente, het
aanschouwelijk voorstellen van de bekende
bijbelverhalen en episoden uit de levens der
heiligen
Naast de Kerk waren het de vorstenhoven,
die de kunstenaars riepen voor het decoreeren
en ontwerpen van de benoodigdheden voor hun
feesten en plechtigheden, voor het illuminee-
ren van hun manuscripten. Een enkele maal
Werd opdracht gegeven een portret te vervaar
digen van een hoogwaardigheidsbekleder, of-
Wel het waren zijn vrienden aan wien hij zijn
arbeid wijdde. De eerste sporen voor de pro
fane kunst werden gelegd, het beroemde Arnol-
fini-Dortret, thans in het National-Museum te
Londen. In tegenstelling met zoovele middel-
eeuwsche schilderijen b:hoeft in deze geen
twijfel te bestaan omtrent den maker. In sier
lijke minusculen ziet men boven den spiegel
»Johannes de Eyck fuit hic. 1434".
Jan van Eyck is hier geweest, hier in het
huis van zijn vriend naar men zegt Gio
vanni Arnolfini. den koopman uit Lucca en zijn
vrouw Giovanna Cennini, die naar men
wil een zuster was van des kunstenaars
echtgenoote Margaretha. Hij werd betrokken in
de intimiteiten van hun woning: hij moet deel
genoot zijn geweest van een hunner gewich
tigste levensuren, waarin hun beider handen
zich in elkander vlechten. symbool van het
binden hunner zielen hun verloving. Het
is een plechtig oogenblik. waarin alles zwijgt,
een ooe nblik in een van die wond°re schemer
avonden, waarvan wy somstijds het .geruisch
hooren in de geschriften der mystici; het lijkt
een oogenblik waarvóór zoo juist het volkslied
heeft geklonken en waarna zoo straks het kerk-
koraal zal opstijgen; het is het oogenblik waar
in de innerlijke mensch in schoone harmonie
verkeert met de wereld. Hier is vrede, ernst,
geluk. En hier, op deze plaats, in dat serene
uur was Jan van Eijck, de „variet de chambre
et peintre" van Philips van Bourgondië getuige.
Hij wordt in de hertogelijke rekeningen ver
meld van af 1425 tot aan zijn overlijden in 1441.
Uit dien hoofde worden hem geregeld, tweemaal
per jaar, betalingen gedaan en verder genoot
hy alle „honneurs, prérogatifs, franchises, liber-
ter, droits, prouffis et emoluments", die blijk
baar aan dat ambt verbonden waren. Wy we
ten niet recht welke rechten en plichten Phi
lips' kamerdienaren waren opgelegd. Jan van
Eijck was de eenige niet die dezen titel droeg,
ook Claus Sluter, de onvolprezen beeldhouwer
van den z.g. „Mozesput" te Champmol, wes er
mede begiftigd. Wellicht werd hun deze titel
alleen toegekend terwille van de „100 livres pa-
risis", aan deze onderscheiding verbonden.
Wij weten echter dat de kamerdienaar Jan van
Eijck voor den hertog belangrijke diensten
verrichtte. Meerdere malen werd hij zelfs be
last met „geheime opdrachten", waarvoor hy
lange en verre reizen moest maken en voor
deze „bons et agréables services" werd hy ook
meerdere malen rykelijk beloond. In 1428'29
werd de „variet de chambre" met een missie
meegezonden naar Johan I, den koning van
Portugal. Het was een illuster gezelschap. Aan
zijn hoofd stond Johan de Lannoy, heer van
Roubaix en Harzeele, en verder gingen mede
Baldwijn de Lannoy, heer van Molembaix en
gouverneur van Lille; André de Tholonion; Bau-
dien d'Ougnie s; Hector Sacquespee; Giles d'Es-
cornaix, doctor in de rechten en proost van
Harlebeke; Johan de Vauldres. heer van Yon-
ville. Het doel van deze missie was om den
koning de hand van zijn dochter Isabella te
vragen voor Philips. Van de reis, door dit ge
zelschap gemaakt, bezitten wij nog een vrij
nauwkeurige beschrijving en ook weten wij wel
ke taak Jan van Eijck daarin te vervullen
had. Zijn opdracht was geenszins van diploma-
tieksn aard, doch zeker ook niet de minst ver
antwoordelijke. Want toen de gezanten hun
boodschap aan den koning hadden overge
bracht en de onderhandelingen e-nige pauze
vroegen, gingen zij onderwijl ter bedevaart naar
Santiago di Compostella. behalve Jan van Eijck.
Wellicht werd juist die pauze gehoud-n om den
kunstenaar gelegenheid te laten zijn ODdracht
te verrichten. Hy schilderde in dien tijd het
Dortret van de koningsdochter en zond dat aan
ziin hertogelijken lastgever, opdat deze ook de
interlyke bekoorlykheden van Isabella zou we
ten.
Een fijner speurder der zielen, een vaster en
precieser te'kenaar, een trouwer en spontaner
vertolker der realiteit dan Jan van Eijck als
kunstenaar was. heeft geen vorst voor deze
moeilijke opdrachten ooit terzijde gestaan. Zyn
taak in de missie was, nuchter beschouwd, geen
andere dan die van den fotograaf onzer dagen.
In 1432 is Jan op last van den hertog naar
Brugge gekomen. Toen reeds moet hy e.n be
roemd man zyn geweest, want nog in datzelfde
jaar krygt hy in zijn werkplaats bezoek van
burgemeesters en „eenighe van de wet", om
zyn werken te bezien. Welke werken dat waren
valt niet moeilyk te raden: het beroemde Gent
sche altaar, dat nog in datz:lfde jaar zyn
plaats zou krygen in de St. Johanneskerk (thans
St. Bavo) te Gent.
Het is Jan van Eyck's grootste werk geweest,
een der grootste van alle tyden tevens. Ik wil
voor het oogenblik de vraag onbesproken laten
of Jan van Eyck dit altaarstuk alleen heeft ge
maakt, dan wel of hy heeft voortgezet, wat zijn
broer Hubert begon, doch niet voleindigde.
De onderzoekingen en de meeningen van den
heer Emile Renders te Gent/doen geloven dat
wij in Hubert een legendarische figuur hebben
te zien. De zeer serieuze en nauwkeurige studie
van den heer Renders verdient ongetwijfeld
een aandachtiger en objectiever beoordeeling.
dan haar tot heden ten deel is gevallen.
Een jaar later, 1433, kwam de hertog zelf
Jan van Eijck in zyn werkplaats opzoeken om
„certain ouvrage fait par (ie dit) Johannes'
te zien. En nog grooter eer wordt den kunste
naar door den hertog bereid, toen deze in 1434
peter wilde zyn bij den doop van Jan's kind,
dat Philip of Philippina werd genoemd. De her
tog offreerde den kunstenaar by die gelegenheid
zes zilveren koppen, vervaardigd door den Brug-
schen goudsmid Johan Peutin.
Zoover als de beschikbare gegevens ons ge
legenheid laten, kunnen wij het jaar 1434 als
een hoogen top beschouwen van Jan van Eyck's
werkzaamheid als „hofschilder". In datzelfde
jaar ontstond, zooals wy reeds opmerkten, het
z.g. Arnolfini-portret. Ik heb deze betiteling, die
thans algemeen ingang heeft gevonden, ge
handhaafd, ofschoon zij voor bestrijding vatbaar
is. Het is wellicht gewaagd om na vyf eeuwen,
waarin de litteratuur betreffende Jan van Eijck's
kunst zich torenhoog heeft opgestapeld, de
vraag te stellen of wij hier inderdaad te doen
hebben met de portretten van Arnolfini en zijn
vrouw. Het is waar, dat wy een Giovanni Ar
nolfini kennen als Italiaansch koopman, die zich
te Brugge had gevestigd, en die zich meerdere
malen verdienstelyk heeft gemaakt als raads
man van den hertog. Hij kan dus de voorge
stelde zijn. Echter is deze torschrijving eerst
uit véél beteren tyd en vindt zijn oorsprong in
esn beschrijving die James Weele trof in den
inventaris van Margaretha van Oostenrijk, be
treffende de schilderyen. enz. in haar paleis te
Mechelen aanwezig. Daarin leest men: „Ung
grant tableau qu'on appelle Hernoul le fin. avec
sa femme dedens une chambre. que fut donné
Madame par Don Diego. les armes duquel sont
en la couverte du dit tableaul. Fait du painctre
Johannes." Dit schreef men in 1516. En in 1523
wordt in een andere inventaris van dezelfde
verzameling nogmaals vermeld: ..Ung aultre
tableau fort exquis qui se clot deux feulletz.
ou il y a paint ung homme et une femme
estant desbouts, touchantz la main l'ung de
l'autre; fait de la min de Johannes; les armes
et devise de feu don Dieghe es dits deux feul
letz; nomme le personnage Arnoult fin". James
Weele heeft gemeend Arnoult fin te moeten
herleiden tot Arnolfini en daarmede waren de
velen, die persé wilden weten wie de voorge
stelden waren, tevreden gesteld. Weele kan ge-
lyk hebben, want inderdaad was het in die ty
den niet zeldzaam dat de spreektaal schryftaal
werd. Doch als men my zou vertellen, dat de
naam in de inventaris vertaald most worden als
Arnold van Eynde, zou daartegen niet zoo heel
veel bezwaar zijn. Maar er is meer dat ons niet
onmiddellijk doet geloovsn, dat wy in de ge-
portretteerden den' waren Giovanni Arnolfini
moeten zien. Deze man heeft al heel weinig
het voorkomen van een Italiaan. En zyn echt-
genoots is, ondanks de Italiaansche naam Cer-
nini (of Canine), die men haar wil geven, het
type van de Vlaamsche vrouw Zij had als mo
del voor Jan van Eyck's zingende Engelen van
het Gentsche altaar kunnen fungeersn. Indien
dus de archivalia de vrouw van den waren Ar
nolfini Cennini noemen, een naam die op Ita
liaansche afkomst wyst, is zy zeker niet de
gene, die door van Eijck is geportretteerd. Men
is nog verder gegaan. Deze vrouw zou een zuster
zijn van Jan van Eijcks echtgenoote Marga
retha. Van deze laatste weten wy den familie
naam niet. Men ging uitsluitend af op de ge-
lykenis die de z.g. Giovanni Cennini vertoont
met Margaretha's portret, door van Eijck in 1439
geschilderd. Dit nu, lykt my een gevaariyk ex
periment. Margaretha kan veel ouder geweest
zijn en bovendien is haar portret vijf jaar na
dat van Giovanni geschilderd, een periode die
lang genoeg is om het uiterlyk van een vrouw
te doen veranderen. Lezen wij eens wat door
verschillende schrijvers over het uiterlijk van
Arnolfini en zyn vrouto is gezegd dan bemerken
wij, dat er zijn die zijn trekken fijn-aristocratisch
en die van haar teer-lieftallig vinden, doch er
zyn evenveel berichtgevers die spreken van zyn
sluw-geslepen en haar bigotte gezicht. En Mar
garetha vertoont zich op haar schildery als een
vrouw, aan wie de levenszorgen niet gespaard
zyn gebleven, een gerimpeld gelaat, een dicht
geknepen mond. ietwat droomerige oogen. Dan
nog is voor tegenspraak vatbaar of Giovanni Ar
nolfini zyn portret heeft gewenscht in deze bur
gerlijke omgeving, die ongetwijfeld buitengewoon
aantrekkelyk moet zyn geweest voor een kun
stenaar als Jan van Eijck. doch zich minder
eigent als entourage om den Italiaan, den rijken
koopman, den invloeryken raadsman van een
orachtlievend vorst als Philips van Bourgon
dië, en deze verkoos vooreen zoo bijzonder plech
tig gebeuren als hier is voorgesteld. Men zoekt
in de geheele 15e eeuw tevergeefs naar een der
gelijk milieu als het onderwerp er niet speciaal
voor vraagt. Men zoekt eveneens tevergeefs in
die eeuw naar een portret ten voeten uit. even
min zal men een dubbelportret vinden. Wat
Jan van Eijck hier heeft gewrocht vindt ner
gens een voorbeeld, vindt evenmin navoVins
De geheele opzet van dit schilderij is niet los
te maken van de gedachte, dat wy hier met
een „intimiteit" van den kunstenaar te doen
hebben, met een schildery dat wellicht oor-
spronkelyk niet bedoeld was, om onder het pu
bliek gebracht te worden, doch geheel „voor
zich" bestemd was, voor een vriend.
Want om welke redenen zou een opdracht
gever er toe komen om zich en zijn vrouw, bei
den rijk uitgedost als gaan zy op Zondag naar de
kerk, te laten portretteeren in hun slaapkamer?
Verder nog zou ik willen opmerken dat het
in die tijden geen gewoonte was om iemand by
zyn familienaam te noemen. Een duidelijk voor
beeld hebben wy in deze bij Jan van Eijck zslf,
die men schreef als „Johannes" of „meester
Johannes".
Langs streng meetkundigen weg is deze kamer
te herleiden tot zijn ware gedaante. Doen wy
zulks, dan blijkt dat de figuren véél te groot
zyn geteekend. De kunstenaar heeft blykbaar
twee afzonderlijkheden, d.w.z. de kamer en de
figuren, eerst elk op zich 'zelf geteekend en ze
daarna tot één geheel vereenigd. zonder daar
bij op de juiste verhoudingen te Ietten. Ook
andere schilderijen van Jan van Eijck vertoo-
nen hetzelfde euvel, als men het zoo noemen wil.
Juist het uitzonderlyke van dit milieu zal den
kunstenaar aanleiding hebben gegeven om op
zijn schildery uitdrukkelijk te vermelden, dat
hy „hier" is geweest, m.a.w zóó en niet anders
heb ik dat alles gezien, zóó heb ik het waar
genomen en zoo heb ik het willen schilderen,
hoe vreemd gij micfdeleeuwsche aanschouwer
dat ook zult vinden. En inderdaad, zooals
van Eijck het heeft geschilderd, heeft hy het
ook gezien. De meetkunstige reconstructie be-
wyst zulks ontegensprekelijk.
De geschilderde portretten van Jan van Eijck.
zoover wy deze nog kennen, zyn niet alle beel
tenissen van hofdignitarissen. Enkele van hen
zou men. om de gouden voorwerpen die zij too-
nen, edelsmeden kunnen heeten. dus kunste
naars, die, door hun relaties met het hof, mo-
gelyk aan Jan van Eijck bekend zyn geweest.
En zou hy in dat voor hem zoo glorievol jaar
1434, waarin hy met zoovele weldaden werd
overladen, by wyze van tegenprestatie voor de
hem geboden eerbewyzen, voor een vriend dat
„Arnolfini"-portret niet gemaakt kunnen heb
ben? Laten wy eens veronderstellen meer
dah dat bedoel ik niet te doen voor Johan
Peutin. den Brugschen goudsmid, die zyn zil
veren koppen in 1434 vervaardigde en die er in^
1439 nog zes gelijke bijvoegde? Echter, de figu-"
ren laten op het z.g. Arnolfini-portret niet
eenig teeken zien van een waardigheid, een lid
maatschap of een beroep, het vertoont evenmin
in een enkel opzicht een religieuse bedoeling.
Het schildery vertoont nergens ..den last" van de
opdracht. De schilder he'ft hierin zijn kunste
naars-natuur vrij-uit kunnen geven, heeft alles
tot in de byzonderheden nauwkeurig kunnen
observeeren, vermeit zich zelfs in genre-achtige
toevoegingen als het kleine hondje op den voor
grond. schept een kennelijk behagen iri de be
wegingen en reflexen in den spiegel aan den
wand. De schilder moet zich hier hebben „thuis"
gevoeld, met of bij zyn zeer intieme en getrou
we kennissen, waar geen „hof" en geen kerk-
voorschriften hem wetten stelden. Figuren als
Jan van Eijck zijn voor ons, hedendaagsche
menschen, opgerez.n als lichtende, wondere ver
schijningen, omgeven met „raadsels" als om de
Egyptische sphinx Maar in werkelijkheid zyn
ook zy eenmaal kinderen geweest van moeders
schoot en vaders knie, waren zy menschen van
vleesch en bloed, die óók moesten werken om
in hun onderhoud te voorzien, die ook zich heb
ben moeten schikken naar den wil van den
opdrachtgever. Zy waren „moderne" kunste
naars, wier schoonheidsbegeeren hen naar an
dere wegen dreef dan de traditie en conventie
voorschreven, zelfstandige denkers, wier onder
scheidingsvermogen accenten legde op waarden,
die „men' niet wist op te merken of niet wist
te begrijpen.
De jaren tusschen het voltooien van het
Gentsche altaar, 1432, en het oogenblik waarin
het z.g. Arnolfini-portret is ontstaan. 1434, ge
tuigen van een sterken innerlijken groei van den
„kunstenaar" Jan van Eijck. Daar schoonheid
door de verhevenheid van het onderwerp, door
den grootscHen opzet, door de virtuose uitvoering,
door de imponeerende afmetingen, door de ryke
versieringen en de veelheid der motieven; hier
eenvoud, soberheid, ongekunsteldheid, een zui
ver picturale visie, waarby alleen de heldere
straling van het licht, zooals dat rein en on
bevlekt uit de handen van den schepper komt,
het „wonder" heeft verricht. Het licht, dat voor
den middeleeuwschen Jan van Eyck hetzelfde
openbaarde als aan den renaissance-kunstenaar
Johannes Vermeer van Delft. Beiden hebben
het gelyk begrepen, doch ieder voor zich het
echt gezegd in de taal van hun tyd en hun
land; bi) den een vol van heimwee-verlangen
naar de schoonere wereld zijner droomen, by
den ander vol tevredenheid en evenwicht des
gemoeds.
Jan van Eyck heeft in dit schildery in wezen
niet anders gegeven dan den glans en het eigen
schoon van het Vlaanderenland. een wereld ba
dend in de atmosfeer van gedempte lichten en
transparante nevelen, van verzad'gde rust en
oneindige beweging. Maar ook klinkt ziin werk
als een kreet tot hen. die het schoone. zoo
dichtby. niet zagen,-tot hen die pracht en praal
niet meer wisten te onderscheiden van schoon
heid.
Dit wondere schildery is het eenige van dien
aard gebleven in zyn oeuvre. Mc' T,,n van Eijck
ging de ontdekking der scho i van het
eigene, intieme, mede ten grave. Hy vond geen
navolging. Noch zijn leerling Petrus Christus,
noch Rogier \van der Weiiden. noch Memling
hebben het dichtbije zoo juist en zoo scherp ge
zien. zoo sereen en zoo devoot weten te ver
beelden
Met Jan van Eijck verdween een „school",
die zich kenmerkte door een geheel eigen en
zelfstandig karakter. Eerst de Hollandsche schil
ders der 17de eeuw zouden hervatten wat Jan
van Eyck in 1434 was begonnen.
P. T. A. SWILLENS.