Sint Nicolaas en het geheim
van Joop en Ke es
Een Sinterklaas ver telling
van het Paasehei
Sinterklaas kan toch alles geven wat je
vraagt, hè mam," zei kleine Kees in
eens, nadat hij juist zijn neus haast
had platgedrukt tegen de etalage van een
groote speelgoedzaak.
„Nee," zei moeder, „natuurlijk niet alles.
Dat zou hij niet kunnen. Sinterklaas is ook
lang niet zoo rijk meer als vroeger en er
zijn zooveel jongens en meisjes en ook groo
te menschen, die allemaal toch nog graag
wat hebben willen!"
„Ja," zei Keesje, „maar ik bedoel, zou St.
Nicolaas je 't geven als je bijvoorbeeld een
poes zou vragen of een konijn, of
ofhij wist zoo gauw niet iets
anders te bedenken en bleef steken.
„Nou," zei moeder, „ik weet niet of Sin
terklaas er een poesenmagazijn op nahoudt,
maar zooiets kan je altijd wel vragen als 't
maar niet zoo duur is als een vliegmachine
of een auto of zoo."
Nee, dat wist Keesje wel. Maar van die
poesen zou ie goed onthouden. Moeder had
gelukkig niet gevraagd, waarom hij dat zoo
graag wilde weten. Maar als St. Nicolaas
poesen of konijntjes had, dan had hij wel
honden ook. En dat was het, wat Keesje
zoo erg graag wilde vragen.
Hij zou best eens in de magazijnen van
St. Nicolaas willen rondwandelen met zijn
vriendje Joop.
Toen ze gisteren samen naar huis hepen,
hadden ze er den healen weg over gepraat.
Jopie zei dat hij niet zoo erg veel durfde
te vragen, want hij was het heele jaar niet
zoo erg braaf geweest en hij had ook nog
een heeleboel broertjes en zusjes en Keesje
was maar heelemaal alleen.
De twee vriendjes hadden hun verlang
lijstje gemaakt en in hun schoen gedaan.
Op Kees z'n lijstje stond bovenaan: een
timmerdoos metivan ahes er in, een verf
doos, een leesboek en een eigen zakmes.
Joop z'n lijstje was veei korter: een hou
ten meccanodoos en een nieuwe bal. Maar
zijn liefste wensch durfde hij niet op dat
LJstje te zetten. Als moeder dat zag, moest
hij het vast doorstrepen, want hoe
Joep ook al gesmeekt had, moeder wilde
geen honden in huis hebben. Die maakten
maar krassen op het zeil en vooral als ze
jong waren beten ze alles kapot.
Als hij er maar eenmaal eentje had, dan
zagen ze thuis wel hoe leuk het was, en
dan mocht hij hem vast wel houden. Daar
om had Jopie alles aan Kees verteld en
samen hadden ze stilletjes een plannetje
bedacht. Keesje zou het wel voor Jopie vra
gen, als St. Nicolaas volgende week zelf bij
hen op school zou komen.
Kees was dikke vriendjes met den Broe
der van de kias. Dien zou hij 't geheim ook
vertellen. Misschien deed de broeder dan
wel een extra woordje voor hem bij St. Ni
colaas. St. Nicolaas was vast erg tevreden
over Kees, als hij hoorde dat hij 't mooiste
schrijven kon van de heele klas.
Den volgenden morgen toen ze uit de
schoolmis kwamen, vertelde Kees dat hij
nog een nieuw plan had.
„Ik vraag aan den broeder, of ik een
brief voor St. Nicolaas vanavond op de les
senaar mag leggen. Want misschien heeft
hij het volgende week zoo druk dat ie-geen
tijd heeft om nog een hondje te koopen en
daarom vraag ik het nu alvast."
Jopie was dadelijk in vuur en vlam! „Jij
mag er altijd mee spelen als je wilt en we
gaan dikwijls met hem wandelen en breng
je hem meteen als je hem 's morgens thuis
hebt gekregen?"
„Natuurlijk", zei Keesje ernstig, „maar
weet je al hoe je hem noemt? Je moet hem
al meteen een naam geven. Dan went hij
a'r van den eersten dag al aan!"
,,'k Weet nog niet," zei Jopie, „wat vind
jij 't beste?"
Ze begonnen te hollen, want het was al
laat. Toen ze de stoep van de school oplie
pen, hijgde Jopie: „Spanjeof Pieter
man!"
„Niks hoor, een leuke hondennaam," zei
Keesje, „ik zal er nog wel eens over na
denken!"
Ze waren allebei niet erg met hun ge
dachten bij de les. Joop peinsde erover, wat
hij allemaal met z'n hondje zou doen en
Keesje wachtte op een gelegenheid om alles
aan den broeder te vertellen.
Die gelegenheid had hij pas 's middags,
toen hij extra vroeg naar school was ge
gaan.
Kees klom op het bankje bij den lesse
naar van den broeder en deed zijn ver
haal.
„Zoo, zoo," zei de broeder, „je bent heel
wat van plan. Nou mag je deze week wel
eens heel goed je best doen, want 'n hond-
Daar stond hij nou eindelijk
voor St. Nicolaas....
je is wel een heel bijzonder cadeau."
„Ja," knikte Keesje, „maar als U Sinter
klaas ziet, zegt U dan dat ik al zeven tie
nen in mijn schrijf schrift heb gehad en ik
wou zoo graag een brief op de lessenaar
leggen, hier, vanavond komt Piet misschien
wel."
„Goed hoor," lachte de broeder," zal ik
het schrijven met rood potlood?"
„Ja," knikte Keesje verheugd. De broeder
nam een blad papier en vroeg wat hij neer
moest zetten.
Kees begon:
Lieve St. Nicolaas,
Ik wou U zoo graag een hondje vragen
voor mijn vriendje Joop, want hij durft het
zelf niet aan U te vragen, want zijn moe
der wil geen hondjes hebben. Geeft u alst
ublieft een bruin? Zet U hem maar alstu
blieft in een mandje neer in onze kamer,
want ik zal hem wel naar Jopie brengen.
Kees van Veen.
„Zoo, da's klaar," zei de broeder, „ik zal
er voor zorgen hoor, dat hij vanavond hier
op de lessenaar ligt. Doen jullie allebei
maar goed je best van de week, dan kan
ik een heeleboel goeds over jullie vertellen
als St. Nicolaas hier volgende week in de
klas komt!"
Kees knikte van ja en holde nog gauw
even naar Jopie toe om den uitslag mede
te deelen.
Den volgenden morgen was Kees het
eerst van allemaal in de klas. Vol ver
wachting keek hij naar het gezicht van
den broeder enja, hoor, de brief was
weg!"
„Is Sinterklaas hier zelf geweest, broe
der?"
„Dat weet ik niet," zei de broeder, ,,'t kan
Piet ook wel geweest zijn, in ieder geval
was de brief daar straks verdwenen toen ik
in de klas kwam!"
Maar Keesje was erg tevreden. St. Nico
laas wist het nu en dat was de hoofdzaak
„Je moet er niks van zeggen, hoor," zei
Kees 's middags tegen Joop. „Niemand mag
er iets van weten! Ik heb ook niets tegen
vader en moeder gezegd!"
't Was anders wel reuze moeilijk om er
niets van te zeggen, vond Kees.! Want als
moeder hem 's avonds wel eens uit schooi
kwam halen en ze liepen zoo gezellig mei
z'n tweetjes door de drukke straten met ai
die vroolijke lichten, dan wilde Kees er tel
kens weer over beginnen.
't Duurde een vreeselijk langen tijd voor
het de volgende week was. Joop had een
rijtje streepjes op het behang naast zijn
bed ge teekend. Daarvan streepte hij er ie-
deren morgen één door.
Teen er nog maar vijf streepjes stonden,
was het de dag dat St. Nicolaas zelf met
Piet op school zou komen.
Keesje en Jopie hadden precies bedacht
wat ze zouden zeggen, 't Was erg gewichtig,
want misschien had St. Nicolaas niet eens
meer aan dien brief van de vorige week
gedacht!
't Was muisstil in de klas, toen St. Nico
laas 's middags binnenkwam. Hij was eerst
bij de heele kleintjes geweest. De jongens
hadden ze hooren zingen. En later had St.
Nicolaas gestrooid. Dat kon je wel hooren,
want het was ineens een lawaai!
„Zie de maan schijnt door de boomen"
zongen de jongens; Keesje zong dapper
mee! Gelukkig dat hij op de tweede bank
zat. Zoo kon St. Nicolaas hem goed zien.
Verbeeld je eens dat hij Kees vergat! Maar
de broeder had vast en zeker beloofd, dat
hij Kees ook voor de klas zou laten komen
en hij zou het ook nog apart aan St. Ni
colaas vragen.
Wat was St. Nicolaas al oud! En hij zag
er ook wel erg moe uit. Misschien was hij
vandaag al bij een heeleboel andere kinde
ren geweest. Piet, die lachte gelukkig steeds.
Die keek lang niet zoo kwaad als die Pie
terman in het leesboek van de klas.
Een voor een las de broeder de namen
van de jongens af. St. Nicolaas zat in een
groote leunstoel en luisterde ernstig naar
wat de broeder hem vertelde. Gelukkig wa
ren er maar een paar jongens bij die erg
ondeugend waren geweest. St. Nicolaas zei
alleen maar, dat ze, als ze zoo doorgingen,
nooit flinke jongens zouden kunnen wor
den. Hij zou hun namen opschrijven; vol
gend jaar, als hij weer terugkwam, zou hij
dan kunnen zien of diezelfde jongens voor
uit waren gegaan.
Keesje kreeg het al benauwd. Zou de
Broeder hem toch overslaan? Haast alle
jongens waren voor de klas geweest.
„KeeSje van Veen!" Keesje schrok toch
even, kreeg een kleur maar stapte toch
moedig de bank uit.
Daar stond hij nou eindelijk voor St.
Nicolaas. Hij hield zijn handen op zijn rug
en keek verlegen naar den mooien witten
baard, zoo vlak voor hem.
„Zoo, dus dat is Keesje van Veen. De
Broeder heeft me straks al een en ander
van jou verteld; hoe oud ben je, Keesje?"
„Ik word in Januari acht jaar, St. Nico
laas," zei Keesje flink.
„Nou, dan kan jij prachtig schrijven
hoor!"
„Ja, Sinterklaas,' zei Kees. Nou moest ie
't toch vragen. Hij keek gauw even naar
den Broeder, achter den grooten stoel. Maar
die lachte bemoedigend en gaf hem gauw
een knipoogje.
„Mag ik alstublieft een hondje van U
IkikJopie wil er zoo graag eentje
hebben. Ik heb vorige week een brief naar
U geschreven, enne.... wilt U het hondje
maar bij ons in de kamer brengen
St. Nicolaas keek verwonderd naar den
broeder. Maar die fluisterde hem wat in
het oor.
St. Nicolaas knikte.
„Ik zal wel eens zien of ik nog een leuk
hondje voor je kan krijgen. Piet moet er
maar eens op uit gaan!"
„Ja, St. Nicolaas," knikte Kees verheugd,
,,'n bruin....!"
„Zoo! Die moeilijke taak was achter den
rug. Kees keek triomphantelijk naar de
bank waar Jopie zat; Maar die keek zoo stil
voor zich uit- Die was nog heelemaal onder
den indruk van daareven. Want St. Nico
laas was niet zoo heel erg tevreden ge
weest over Joop. Die praatte nog al eens
graag onder de les!
Maar Joop huilde gelukkig niet zooals die
kinderachtige Jaap van Dam. Die zat nu
met zijn handen door zijn oogen te wrijven,
omdat hij een vermaning gekregen had
van St. Nicolaas.
Toen moest St. Nicolaas afscheid nemen,
want hij moest nog naar de hoogere klas-
Verbeeld je, als het hondje ineens begon
te blaffen, als Piet het meebracht.
Met een schok werd hij den volgenden
ochtend wakker. Moeder stond naast zijn
bed en lachte.
„Gauw maar, Kees," zei moeder. Pieter
man is gisterenavond héél laat geweest!"
Dus moeder wist het al! dacht Kees. Zou
het er nou zijn of niet?"
„Wat heeft-ie meegebracht, mam," vleide
Keesje, „zegt u het nou!"
„Nee hoor," zei moeder geheimzinnig,
„kom zelf maar kijken.
In een wip was Keesje in zijn kleeren.
Daar rende hij de trap af. Moeder kon hem
niet bijhouden. Bons! Daar vloog de kamer
deur open en Keesje stormde naar binnen,
't Eerst van alles keek hij naar de hoeken.
Niets!Achter de kachelniets! On
der de tafelnergens was er een spoor
van het hondje te ontdekken.
Moeder kwam binnen en daarachter va
der. „Enhoe vindt Keeseman zijn tim
merdoos en al dat mooie speelgoed?!"
Nu pas keek Kees naar de tafel. „Mooi
zei Keesje, maarmaar.... heeft Piet
geen hondje meegebracht?"
„Een hondje?" vroeg moeder. „Maar jon
gen, dat had je toch niet gevraagd?"
DE ZAK VAN PIETERMAN
Zóó handelt Sinterklaas met stoute kinderen
sen en ook nog naar andere kinderen en
Piet had nog zooveel te doen.
Pas was Sinterklaas weg of de tongetjes
kwamen los. De een had nog meer te ver
tellen dan de andere. Kees liep zoo maar
uit de bank naar Joop toe en gaf hem een
por.
„Fijn jo!" zei hij, „je zal zien dat we er
eentje krijgen. St. Nicolaas heeft het nu
zelf gezegd, heb je het niet gehoord?!"
De laatste dagen was Kees zóó vol over
het verwachte hondje, dat hij haast niet
meer aan de gereedschapskist en de verf
doos dacht! En vader en moeder wisten er
niets van! Kees was minstens even blij dis
Jopie.
Eindelijk streepte Jopie het laatste streep
je door op het behang. Het was de avond
vóór 6 December.
Keesje en Jopie hadden afgesproken dat
ze heel vroeg op zouden staan. Dan kon
Kees het hondje nog vóór school bij Joop
brengen, 't Was prettig, dat ze heel dicht
bij elkaar woonden. Verbeeld je, dat het
onderweg ineens wild ging worden of weg
wilde loopen. Je kon toch nooit weten!
Op Keesje's verzoek stopte moeder hem
dien avond heel vroeg in bed.
„Dan is het gauw morgen, hè moeder?"
zei Kees en kroop diep onder de dekens,
die moeder lekker warm om hem toe
stopte.
„Ja, hoor," zei moeder, „ga nu maar fijn
gauw slapen, daaaag!"
Moeder deed de deur dicht en wilde de
trap afgaan. Daar bedacht Keesje zich in
eens! Met een vaart schoot hij uit de zorg
vuldig ingestopte dekens.
„Moeder, moederriep hij.
„Ja! wat is het?" vroeg moeder en kwam
weer binnen.
„Vergeet u niet, om me héél vroeg te roe
pen, echt niet?! Ik wou zoo graag het eerst
de kamer binnengaan!"
„Goed hoor," stelde moeder gerust, „maar
alleen als je nu direct gaat slapen!"
„Ja, mam," zei Kees gehoorzaam en
kneep bij voorbaat al vast stijf z'n oogen
dicht, terwijl moeder hem opnieuw weer in
z'n warm nestje metselde.
Maar van slapen kwam nog niet veel.
Kees luisterde naar ieder geluid in 't huis.
„Jajawel!" Keesjes lippen begonnen ver
raderlijk te bibberen. „Ik, ik heb het zelf
gevraagd.... en.... en.... noukrijg
ik het toch nietEn daar begon hij toch
te huilen, dat vader en moeder verschrikt
naar hem toeliepen.
Vader zette hem op zijn knie. En onder
snikken kwam het heele verhaal voor den
dag.
„Hè, wat een dom jongetje,' zei vader,
„waarom heb je daar nou niets aan vader
en moeder van verteld. Die hadden het toch
veel beter aan St. Nicolaas kunnen vragen!"
„Ja," snikte Kees, „maar niemand mocht
het weten, alleen de Broeder!"
Even later werd er gebeld. Daar verscheen
Joop, die er niets van begreep, dat Kees
nog niet bij hem was gekomen.
Vijf minuten later was er een tweede
jongetje, dat al maar tranen van zijn wan
getjes veegde.
„Kom," zei vader, „nou flink zijn. De dag
is nog niet om, hoor, en ik wed zeker, dat
St. Nicolaas jullie niet heeft vergeten.Wacht
maar eens af. Hij kan het hondje toch des
nachts niet alleen hier laten. Dat begrijp
je toch wel!"
Aan iedere hand een klein jongetje met
een bedroefd gezichtje en natte wangen,
stapte vader even later naar school. Daar
had hij een lang gesprek met den Broeder.
„Kom jij vanmiddag maar even met Kees
mee, hoor," zei vader' toen hij wegging. Om
twaalf uur renden ze met z'n tweeën zoo
hard ze konden naar huis.
Kees kon haast niet wachten tot moeder
de deur open kwam doen.
„Waf, waf, wafwaf!"dat was 't eer
ste wat ze hoorden, 't Kwam uit de kamer.
Ze stormden er allebei op af.
Onder de stoel van vader zat een leuk
hondje; 't was bruin en had flapoortjes.
Aan z'n halsband was met een touwtje 'n
kaartje gebonden. Daar stond op: „Ik heet
Pedro"....
St. Nicolaas had zijn kleine vrienden
toch niet vergeten!
BETSIE BROUWER.
Ja, daar zat nu het heele gezelschap,
Sinterklaas met al zijn helpstertjes,
na te denken wat ze de kleine Greet
op zes December als cadeau zouden geven.
„Zij moet iets heel bijzonders hebben",
had St. Nicolaas gezegd, „want zij is het
liefste kind dat ik ken".
Maar wat de engeltjes ook voorstelden,
niets leek Sinterklaas mooi genoeg.
„Dan zit er niets anders op", zei hij ten
slotte toen ze het allemaal hadden opgege
ven, „dan dat ik het haar maar zelf ga
vragen".
Hij liet er geen gras over groeien, stond
op en vertrok en nam tegelijk zijn grooten
zak mee, waar de geschenken in zitten
want hij was van plan nog meer plaatsen
te bezoeken.
Toen Sinterklaas zoo ineens voor het
bedje van Greetje stond, schrok zij eerst
geweldig. Bang uitgevallen was ze heele
maal niet, maar ja, als je zoo plotseling uit
je droomen wordt wakker geschud en er
staat dan een heilige voor je met een lan
gen witten baard, dan ben je toch wel even
angstig. Maar toen ze haar oogen goed
uitgewreven had en zag dat het de goede
lieve Sinterklaas was, sprong ze vlug op,
vloog hem om den hals en zei, dat ze ai
zoolang op zijn komst gewacht had, omdat
ze zoo'n grooten wensch te doen had.
Sinterklaas lachte maar wat in zijn
baard en boog zich voorover naar Greetje
toe.
Toen fluisterde zij hem iets in het oor,
waar hij echt van schrok.
„Wil jij een paasehei?" vroeg hij onge-
loovig. „Vergis je je eigen niet? Een
paasehei krijg je met Paschen en nu is het
toch mijn naamfeest!"
„Och", zei Greetje smeekend en sloeg
haar bloote armpjes om zijn schouder,
„geeft U het nu astublieft, lieve Sinter
klaas, ik heb het zoo hard noodig!"
„Noodig?" vroeg de heilige man.
„Ja", fluisterde Greetje, sloeg haar
oogen neer en zei niets meer.
„Ik zal eens kijken of ik het ergens kan
krijgen", zei Sinterklaas en legde Greetje
in haar bedje. Toen ging hij zachtjes de
deur uit, maar in de gang bleef hij staan
en zette zijn zwaren zak op den grond. Hij
dacht er over na hoe hij midden in De
cember aan een paasehei moest zien te
komen.
„Nee maar", riep hij plotseling uit, ,,'t
is eigenlijk eenvoudig genoeg. Ik ga het
gewoon aan den paaschhaas vragen. VTug
zette Sinterklaas zijn mijter wat vaster op
zijn hoofd, steeg buiten op zijn schimmel
en reed in galop naar het bosch, waar hij
wist''dat de paaschhaas woonde. Maar in
zijn haast vergat hij den zak met geschen
ken, zoo was hij met zijn gedachten bij het
paasehei, dat hij Greetje moest bezorgen.
Het duurde lang eer hij den paaschhaas
vond. Het woud lag vol sneeuw, zoodat hij
maar langzaam vooruit kwam en overal
waar hij aanbelde hoorde hij dat de
paaschhaas juist verhuisd was. Maar ein
delijk had hij hem toch gevonden.
De paaschhaas zat juist in zijn hol en
warmde zijn pooten aan een houtvuurtje.
Het vroor dat het kraakte. Wat keek die
haas verwonderd op, toen Sinterklaas zijn
hoofd in de woning stak.
„Wat is er nou aan de hand", riep hij,
„wat zoekt U hier?"
„Een paasehei voor mijn Greetje", zei
Sinterklaas.
De haas schudde zijn hoofd.
„Nu een paasehei? Ik heb er geen een in
voorraad. En mijn verf is bevroren. Als u
nou eens over drie maanden terugkomt"
Sinterklaas werd boos. Over drie maan
den was het natuurlijk geen kunst om een
paasehei machtig te worden. Hij zei niets
meer en ging naar huis.
„Wat scheelt er aan?" vroegen de engel
tjes, want ze kenden Sinterklaas alleen
maar met een vroolijk gezicht.
„Ik moet een paasehei hebben", zei
Sint Nicolaas.
Sommigen lachten en dachten dat hij
hen voor de mal hield. Maar toen zei Sin
terklaas, dat ze maar liever medelijden
moesten hebben met hem, want dat hij nu
den wensch van zijn lieve Greetje niet kon
vervullen.
Toen lachten de engeltjes niet meer en
hielden krijgsraad.
„Laten we eerst eens in den zak kijken!"
riep er een. „Daar zit van alles in, het is
best mogelijk dat er ook een ei in zit".
Toen merkten ze pas dat er heelemaal
geen zak meer was, waar ze ook keken. Dat
was me een schrik, want als de zak niet
gevonden werd, kon Sinterklaas geen en
kel kind iets brengen op zijn feestdag.
De engeltjes doorzichten alle hoeken,
naar alle hemelrichtingen werd getelefo
neerd. Tenslotte werd een boodschap ge
stuurd naar den paaschhaas of de zak mis
schien bij hem was blijven staan, maar de
haas liet terug zeggen, dat Sint Nicolaas
heelemaal geen zak bij zich had gehad. Hij
wist het secuur, want hij had Sinterklaas
door zijn venster nagekeken.
Zoo verliepen er drie dagen.
Jullie begrijpen wel, hoe die arme Sin
terklaas zich voelde. Hij kon er maar niet
achter komen, waar hij den zak had later
staan. Hij at niet, dronk niet. sliep niet,
maar zat steeds te peinzen, waar zijn zak
gebleven was.
Den vierden dag kwam er echter een
brief:
„Lieve, heilige Sinterklaas.
Haal asjeblieft Uw zak weg, dien U bij ons
hebt laten staan, anders ben ik bang, dat
hij gestolen wordt.
Hartelijke groeten van
GREETJE."
Sinterklaas maakte een luchtsprong van
een halven meter. Waarom had hij ook
niet aan Greetje gedacht? Nu kon hij het
zich weer duidelijk herinneren, dat hij den
zak in de gang had laten staan. Och, och,
wat werd hij oud. Nog geen half uur erna
stond hij al voor de deur en belde aan.
Greetje deed zelf open en vroeg, of hy
heel zachtjes wilde loopen, want Peter,
haar broertje, was ziek.
Zijn maag was niet in orde.
Toen Sinterklaas zijn zak in den hoek
zag staan had hij hem bijna omarmd, zoo
blij was hij. Maar toen bekeek hij eens
aandachtig het touw waarmede deze
dichtgebonden was en vroeg toen wie zijn
taai-taai en speculaas gestolen had.
Greetje zei niets en sloeg verlegen haar
oogen neer.
„Haha, ik weet het al", zei Sinterklaas
boos, „je broer, die bengel, is het geweest.
Maar zijn straf heeft hij al te pakken. En
vertel jij me nu ook eens waarom je een
paasehei wilde hebben. Ik vermoed zoo dat
daar je broer ook weer achter zit!"
Toen vertelde Greetje, met kleurtjes op
haar wangen, dat Peter een poosje 'geleden
het mooie groote paasehei van chocolade,
dat haar moeder als aandenken bewaard
had, opgegeten had. En toen had hij haar
gesmeekt of zij een nieuw paasehei zou.
willen vragen, ómdat zij zoo vertrouwelijk*
omging met Sinterklaas.
„Zoo", bromde de heilige man, ,,'t is me
wat moois. Laat me dien jongen maar ééns
zien".
Toen werd Greetje bleek van schrik.
„Och, straf hem asjeblieft niet. Hij is
zoo erg ziek".
Innerlijk lachte Sinterklaas al weer,
maar uiterlijk trok hij een streng gezicht,
toen hij Peter diep in de kussen begraven
zag.
„Jij hebt van mijn taai-taai gesnoept?"
vroeg de Sint.
„Och lieve Sinterklaas", zei Peter met
zwakke stem, „ik heb er niet bij nagedacht,
dat het groot kwaad was".
„Ja, dat geloof ik", antwoordde Sint Ni
colaas, „en bij dat paasehei van je moeder
natuurlijk ook niet. Voor jou heb ik drie
dagen lang in onrust geleefd. Maar je straf
heb' je in ieder geval al te pakken".
Greetje stond erbij en durfde geen woord
te zeggen. Maar toen Sinterklaas wegging,
lachte hij en wist Greetje, dat hij nu niet
meer boos op Peter was, omdat hij beter
schap had beloofd.
Sinterklaas was trouwens veel te blij dat
hij zijn zak weer terug had, om lang boos
te zijn, want jullie kunt het nu gelooven
of niet, maar als hij hem niet teruggevon
den had, hadden jullie nooit meer op Sin-
terklaasdag iets in je schoentjes gevonden.
O ja, dat zou ik bijna vergeten hebben te
vertellen: Greetje heeft haar paasehei ge
kregen! Maar hoe de heilige man daaraan
gekomen is, heb ik nog maar steeds niet
kunnen ontdekken!
PIET BROOS
Alleen gehoorzame kinderen worden door
St. Nicolaas niet veraeten
UURTJE VOOR
JEUGD