Sint Nicolaas en het geheim van Joop en Ke es Een Sinterklaas ver telling van het Paasehei Sinterklaas kan toch alles geven wat je vraagt, hè mam," zei kleine Kees in eens, nadat hij juist zijn neus haast had platgedrukt tegen de etalage van een groote speelgoedzaak. „Nee," zei moeder, „natuurlijk niet alles. Dat zou hij niet kunnen. Sinterklaas is ook lang niet zoo rijk meer als vroeger en er zijn zooveel jongens en meisjes en ook groo te menschen, die allemaal toch nog graag wat hebben willen!" „Ja," zei Keesje, „maar ik bedoel, zou St. Nicolaas je 't geven als je bijvoorbeeld een poes zou vragen of een konijn, of ofhij wist zoo gauw niet iets anders te bedenken en bleef steken. „Nou," zei moeder, „ik weet niet of Sin terklaas er een poesenmagazijn op nahoudt, maar zooiets kan je altijd wel vragen als 't maar niet zoo duur is als een vliegmachine of een auto of zoo." Nee, dat wist Keesje wel. Maar van die poesen zou ie goed onthouden. Moeder had gelukkig niet gevraagd, waarom hij dat zoo graag wilde weten. Maar als St. Nicolaas poesen of konijntjes had, dan had hij wel honden ook. En dat was het, wat Keesje zoo erg graag wilde vragen. Hij zou best eens in de magazijnen van St. Nicolaas willen rondwandelen met zijn vriendje Joop. Toen ze gisteren samen naar huis hepen, hadden ze er den healen weg over gepraat. Jopie zei dat hij niet zoo erg veel durfde te vragen, want hij was het heele jaar niet zoo erg braaf geweest en hij had ook nog een heeleboel broertjes en zusjes en Keesje was maar heelemaal alleen. De twee vriendjes hadden hun verlang lijstje gemaakt en in hun schoen gedaan. Op Kees z'n lijstje stond bovenaan: een timmerdoos metivan ahes er in, een verf doos, een leesboek en een eigen zakmes. Joop z'n lijstje was veei korter: een hou ten meccanodoos en een nieuwe bal. Maar zijn liefste wensch durfde hij niet op dat LJstje te zetten. Als moeder dat zag, moest hij het vast doorstrepen, want hoe Joep ook al gesmeekt had, moeder wilde geen honden in huis hebben. Die maakten maar krassen op het zeil en vooral als ze jong waren beten ze alles kapot. Als hij er maar eenmaal eentje had, dan zagen ze thuis wel hoe leuk het was, en dan mocht hij hem vast wel houden. Daar om had Jopie alles aan Kees verteld en samen hadden ze stilletjes een plannetje bedacht. Keesje zou het wel voor Jopie vra gen, als St. Nicolaas volgende week zelf bij hen op school zou komen. Kees was dikke vriendjes met den Broe der van de kias. Dien zou hij 't geheim ook vertellen. Misschien deed de broeder dan wel een extra woordje voor hem bij St. Ni colaas. St. Nicolaas was vast erg tevreden over Kees, als hij hoorde dat hij 't mooiste schrijven kon van de heele klas. Den volgenden morgen toen ze uit de schoolmis kwamen, vertelde Kees dat hij nog een nieuw plan had. „Ik vraag aan den broeder, of ik een brief voor St. Nicolaas vanavond op de les senaar mag leggen. Want misschien heeft hij het volgende week zoo druk dat ie-geen tijd heeft om nog een hondje te koopen en daarom vraag ik het nu alvast." Jopie was dadelijk in vuur en vlam! „Jij mag er altijd mee spelen als je wilt en we gaan dikwijls met hem wandelen en breng je hem meteen als je hem 's morgens thuis hebt gekregen?" „Natuurlijk", zei Keesje ernstig, „maar weet je al hoe je hem noemt? Je moet hem al meteen een naam geven. Dan went hij a'r van den eersten dag al aan!" ,,'k Weet nog niet," zei Jopie, „wat vind jij 't beste?" Ze begonnen te hollen, want het was al laat. Toen ze de stoep van de school oplie pen, hijgde Jopie: „Spanjeof Pieter man!" „Niks hoor, een leuke hondennaam," zei Keesje, „ik zal er nog wel eens over na denken!" Ze waren allebei niet erg met hun ge dachten bij de les. Joop peinsde erover, wat hij allemaal met z'n hondje zou doen en Keesje wachtte op een gelegenheid om alles aan den broeder te vertellen. Die gelegenheid had hij pas 's middags, toen hij extra vroeg naar school was ge gaan. Kees klom op het bankje bij den lesse naar van den broeder en deed zijn ver haal. „Zoo, zoo," zei de broeder, „je bent heel wat van plan. Nou mag je deze week wel eens heel goed je best doen, want 'n hond- Daar stond hij nou eindelijk voor St. Nicolaas.... je is wel een heel bijzonder cadeau." „Ja," knikte Keesje, „maar als U Sinter klaas ziet, zegt U dan dat ik al zeven tie nen in mijn schrijf schrift heb gehad en ik wou zoo graag een brief op de lessenaar leggen, hier, vanavond komt Piet misschien wel." „Goed hoor," lachte de broeder," zal ik het schrijven met rood potlood?" „Ja," knikte Keesje verheugd. De broeder nam een blad papier en vroeg wat hij neer moest zetten. Kees begon: Lieve St. Nicolaas, Ik wou U zoo graag een hondje vragen voor mijn vriendje Joop, want hij durft het zelf niet aan U te vragen, want zijn moe der wil geen hondjes hebben. Geeft u alst ublieft een bruin? Zet U hem maar alstu blieft in een mandje neer in onze kamer, want ik zal hem wel naar Jopie brengen. Kees van Veen. „Zoo, da's klaar," zei de broeder, „ik zal er voor zorgen hoor, dat hij vanavond hier op de lessenaar ligt. Doen jullie allebei maar goed je best van de week, dan kan ik een heeleboel goeds over jullie vertellen als St. Nicolaas hier volgende week in de klas komt!" Kees knikte van ja en holde nog gauw even naar Jopie toe om den uitslag mede te deelen. Den volgenden morgen was Kees het eerst van allemaal in de klas. Vol ver wachting keek hij naar het gezicht van den broeder enja, hoor, de brief was weg!" „Is Sinterklaas hier zelf geweest, broe der?" „Dat weet ik niet," zei de broeder, ,,'t kan Piet ook wel geweest zijn, in ieder geval was de brief daar straks verdwenen toen ik in de klas kwam!" Maar Keesje was erg tevreden. St. Nico laas wist het nu en dat was de hoofdzaak „Je moet er niks van zeggen, hoor," zei Kees 's middags tegen Joop. „Niemand mag er iets van weten! Ik heb ook niets tegen vader en moeder gezegd!" 't Was anders wel reuze moeilijk om er niets van te zeggen, vond Kees.! Want als moeder hem 's avonds wel eens uit schooi kwam halen en ze liepen zoo gezellig mei z'n tweetjes door de drukke straten met ai die vroolijke lichten, dan wilde Kees er tel kens weer over beginnen. 't Duurde een vreeselijk langen tijd voor het de volgende week was. Joop had een rijtje streepjes op het behang naast zijn bed ge teekend. Daarvan streepte hij er ie- deren morgen één door. Teen er nog maar vijf streepjes stonden, was het de dag dat St. Nicolaas zelf met Piet op school zou komen. Keesje en Jopie hadden precies bedacht wat ze zouden zeggen, 't Was erg gewichtig, want misschien had St. Nicolaas niet eens meer aan dien brief van de vorige week gedacht! 't Was muisstil in de klas, toen St. Nico laas 's middags binnenkwam. Hij was eerst bij de heele kleintjes geweest. De jongens hadden ze hooren zingen. En later had St. Nicolaas gestrooid. Dat kon je wel hooren, want het was ineens een lawaai! „Zie de maan schijnt door de boomen" zongen de jongens; Keesje zong dapper mee! Gelukkig dat hij op de tweede bank zat. Zoo kon St. Nicolaas hem goed zien. Verbeeld je eens dat hij Kees vergat! Maar de broeder had vast en zeker beloofd, dat hij Kees ook voor de klas zou laten komen en hij zou het ook nog apart aan St. Ni colaas vragen. Wat was St. Nicolaas al oud! En hij zag er ook wel erg moe uit. Misschien was hij vandaag al bij een heeleboel andere kinde ren geweest. Piet, die lachte gelukkig steeds. Die keek lang niet zoo kwaad als die Pie terman in het leesboek van de klas. Een voor een las de broeder de namen van de jongens af. St. Nicolaas zat in een groote leunstoel en luisterde ernstig naar wat de broeder hem vertelde. Gelukkig wa ren er maar een paar jongens bij die erg ondeugend waren geweest. St. Nicolaas zei alleen maar, dat ze, als ze zoo doorgingen, nooit flinke jongens zouden kunnen wor den. Hij zou hun namen opschrijven; vol gend jaar, als hij weer terugkwam, zou hij dan kunnen zien of diezelfde jongens voor uit waren gegaan. Keesje kreeg het al benauwd. Zou de Broeder hem toch overslaan? Haast alle jongens waren voor de klas geweest. „KeeSje van Veen!" Keesje schrok toch even, kreeg een kleur maar stapte toch moedig de bank uit. Daar stond hij nou eindelijk voor St. Nicolaas. Hij hield zijn handen op zijn rug en keek verlegen naar den mooien witten baard, zoo vlak voor hem. „Zoo, dus dat is Keesje van Veen. De Broeder heeft me straks al een en ander van jou verteld; hoe oud ben je, Keesje?" „Ik word in Januari acht jaar, St. Nico laas," zei Keesje flink. „Nou, dan kan jij prachtig schrijven hoor!" „Ja, Sinterklaas,' zei Kees. Nou moest ie 't toch vragen. Hij keek gauw even naar den Broeder, achter den grooten stoel. Maar die lachte bemoedigend en gaf hem gauw een knipoogje. „Mag ik alstublieft een hondje van U IkikJopie wil er zoo graag eentje hebben. Ik heb vorige week een brief naar U geschreven, enne.... wilt U het hondje maar bij ons in de kamer brengen St. Nicolaas keek verwonderd naar den broeder. Maar die fluisterde hem wat in het oor. St. Nicolaas knikte. „Ik zal wel eens zien of ik nog een leuk hondje voor je kan krijgen. Piet moet er maar eens op uit gaan!" „Ja, St. Nicolaas," knikte Kees verheugd, ,,'n bruin....!" „Zoo! Die moeilijke taak was achter den rug. Kees keek triomphantelijk naar de bank waar Jopie zat; Maar die keek zoo stil voor zich uit- Die was nog heelemaal onder den indruk van daareven. Want St. Nico laas was niet zoo heel erg tevreden ge weest over Joop. Die praatte nog al eens graag onder de les! Maar Joop huilde gelukkig niet zooals die kinderachtige Jaap van Dam. Die zat nu met zijn handen door zijn oogen te wrijven, omdat hij een vermaning gekregen had van St. Nicolaas. Toen moest St. Nicolaas afscheid nemen, want hij moest nog naar de hoogere klas- Verbeeld je, als het hondje ineens begon te blaffen, als Piet het meebracht. Met een schok werd hij den volgenden ochtend wakker. Moeder stond naast zijn bed en lachte. „Gauw maar, Kees," zei moeder. Pieter man is gisterenavond héél laat geweest!" Dus moeder wist het al! dacht Kees. Zou het er nou zijn of niet?" „Wat heeft-ie meegebracht, mam," vleide Keesje, „zegt u het nou!" „Nee hoor," zei moeder geheimzinnig, „kom zelf maar kijken. In een wip was Keesje in zijn kleeren. Daar rende hij de trap af. Moeder kon hem niet bijhouden. Bons! Daar vloog de kamer deur open en Keesje stormde naar binnen, 't Eerst van alles keek hij naar de hoeken. Niets!Achter de kachelniets! On der de tafelnergens was er een spoor van het hondje te ontdekken. Moeder kwam binnen en daarachter va der. „Enhoe vindt Keeseman zijn tim merdoos en al dat mooie speelgoed?!" Nu pas keek Kees naar de tafel. „Mooi zei Keesje, maarmaar.... heeft Piet geen hondje meegebracht?" „Een hondje?" vroeg moeder. „Maar jon gen, dat had je toch niet gevraagd?" DE ZAK VAN PIETERMAN Zóó handelt Sinterklaas met stoute kinderen sen en ook nog naar andere kinderen en Piet had nog zooveel te doen. Pas was Sinterklaas weg of de tongetjes kwamen los. De een had nog meer te ver tellen dan de andere. Kees liep zoo maar uit de bank naar Joop toe en gaf hem een por. „Fijn jo!" zei hij, „je zal zien dat we er eentje krijgen. St. Nicolaas heeft het nu zelf gezegd, heb je het niet gehoord?!" De laatste dagen was Kees zóó vol over het verwachte hondje, dat hij haast niet meer aan de gereedschapskist en de verf doos dacht! En vader en moeder wisten er niets van! Kees was minstens even blij dis Jopie. Eindelijk streepte Jopie het laatste streep je door op het behang. Het was de avond vóór 6 December. Keesje en Jopie hadden afgesproken dat ze heel vroeg op zouden staan. Dan kon Kees het hondje nog vóór school bij Joop brengen, 't Was prettig, dat ze heel dicht bij elkaar woonden. Verbeeld je, dat het onderweg ineens wild ging worden of weg wilde loopen. Je kon toch nooit weten! Op Keesje's verzoek stopte moeder hem dien avond heel vroeg in bed. „Dan is het gauw morgen, hè moeder?" zei Kees en kroop diep onder de dekens, die moeder lekker warm om hem toe stopte. „Ja, hoor," zei moeder, „ga nu maar fijn gauw slapen, daaaag!" Moeder deed de deur dicht en wilde de trap afgaan. Daar bedacht Keesje zich in eens! Met een vaart schoot hij uit de zorg vuldig ingestopte dekens. „Moeder, moederriep hij. „Ja! wat is het?" vroeg moeder en kwam weer binnen. „Vergeet u niet, om me héél vroeg te roe pen, echt niet?! Ik wou zoo graag het eerst de kamer binnengaan!" „Goed hoor," stelde moeder gerust, „maar alleen als je nu direct gaat slapen!" „Ja, mam," zei Kees gehoorzaam en kneep bij voorbaat al vast stijf z'n oogen dicht, terwijl moeder hem opnieuw weer in z'n warm nestje metselde. Maar van slapen kwam nog niet veel. Kees luisterde naar ieder geluid in 't huis. „Jajawel!" Keesjes lippen begonnen ver raderlijk te bibberen. „Ik, ik heb het zelf gevraagd.... en.... en.... noukrijg ik het toch nietEn daar begon hij toch te huilen, dat vader en moeder verschrikt naar hem toeliepen. Vader zette hem op zijn knie. En onder snikken kwam het heele verhaal voor den dag. „Hè, wat een dom jongetje,' zei vader, „waarom heb je daar nou niets aan vader en moeder van verteld. Die hadden het toch veel beter aan St. Nicolaas kunnen vragen!" „Ja," snikte Kees, „maar niemand mocht het weten, alleen de Broeder!" Even later werd er gebeld. Daar verscheen Joop, die er niets van begreep, dat Kees nog niet bij hem was gekomen. Vijf minuten later was er een tweede jongetje, dat al maar tranen van zijn wan getjes veegde. „Kom," zei vader, „nou flink zijn. De dag is nog niet om, hoor, en ik wed zeker, dat St. Nicolaas jullie niet heeft vergeten.Wacht maar eens af. Hij kan het hondje toch des nachts niet alleen hier laten. Dat begrijp je toch wel!" Aan iedere hand een klein jongetje met een bedroefd gezichtje en natte wangen, stapte vader even later naar school. Daar had hij een lang gesprek met den Broeder. „Kom jij vanmiddag maar even met Kees mee, hoor," zei vader' toen hij wegging. Om twaalf uur renden ze met z'n tweeën zoo hard ze konden naar huis. Kees kon haast niet wachten tot moeder de deur open kwam doen. „Waf, waf, wafwaf!"dat was 't eer ste wat ze hoorden, 't Kwam uit de kamer. Ze stormden er allebei op af. Onder de stoel van vader zat een leuk hondje; 't was bruin en had flapoortjes. Aan z'n halsband was met een touwtje 'n kaartje gebonden. Daar stond op: „Ik heet Pedro".... St. Nicolaas had zijn kleine vrienden toch niet vergeten! BETSIE BROUWER. Ja, daar zat nu het heele gezelschap, Sinterklaas met al zijn helpstertjes, na te denken wat ze de kleine Greet op zes December als cadeau zouden geven. „Zij moet iets heel bijzonders hebben", had St. Nicolaas gezegd, „want zij is het liefste kind dat ik ken". Maar wat de engeltjes ook voorstelden, niets leek Sinterklaas mooi genoeg. „Dan zit er niets anders op", zei hij ten slotte toen ze het allemaal hadden opgege ven, „dan dat ik het haar maar zelf ga vragen". Hij liet er geen gras over groeien, stond op en vertrok en nam tegelijk zijn grooten zak mee, waar de geschenken in zitten want hij was van plan nog meer plaatsen te bezoeken. Toen Sinterklaas zoo ineens voor het bedje van Greetje stond, schrok zij eerst geweldig. Bang uitgevallen was ze heele maal niet, maar ja, als je zoo plotseling uit je droomen wordt wakker geschud en er staat dan een heilige voor je met een lan gen witten baard, dan ben je toch wel even angstig. Maar toen ze haar oogen goed uitgewreven had en zag dat het de goede lieve Sinterklaas was, sprong ze vlug op, vloog hem om den hals en zei, dat ze ai zoolang op zijn komst gewacht had, omdat ze zoo'n grooten wensch te doen had. Sinterklaas lachte maar wat in zijn baard en boog zich voorover naar Greetje toe. Toen fluisterde zij hem iets in het oor, waar hij echt van schrok. „Wil jij een paasehei?" vroeg hij onge- loovig. „Vergis je je eigen niet? Een paasehei krijg je met Paschen en nu is het toch mijn naamfeest!" „Och", zei Greetje smeekend en sloeg haar bloote armpjes om zijn schouder, „geeft U het nu astublieft, lieve Sinter klaas, ik heb het zoo hard noodig!" „Noodig?" vroeg de heilige man. „Ja", fluisterde Greetje, sloeg haar oogen neer en zei niets meer. „Ik zal eens kijken of ik het ergens kan krijgen", zei Sinterklaas en legde Greetje in haar bedje. Toen ging hij zachtjes de deur uit, maar in de gang bleef hij staan en zette zijn zwaren zak op den grond. Hij dacht er over na hoe hij midden in De cember aan een paasehei moest zien te komen. „Nee maar", riep hij plotseling uit, ,,'t is eigenlijk eenvoudig genoeg. Ik ga het gewoon aan den paaschhaas vragen. VTug zette Sinterklaas zijn mijter wat vaster op zijn hoofd, steeg buiten op zijn schimmel en reed in galop naar het bosch, waar hij wist''dat de paaschhaas woonde. Maar in zijn haast vergat hij den zak met geschen ken, zoo was hij met zijn gedachten bij het paasehei, dat hij Greetje moest bezorgen. Het duurde lang eer hij den paaschhaas vond. Het woud lag vol sneeuw, zoodat hij maar langzaam vooruit kwam en overal waar hij aanbelde hoorde hij dat de paaschhaas juist verhuisd was. Maar ein delijk had hij hem toch gevonden. De paaschhaas zat juist in zijn hol en warmde zijn pooten aan een houtvuurtje. Het vroor dat het kraakte. Wat keek die haas verwonderd op, toen Sinterklaas zijn hoofd in de woning stak. „Wat is er nou aan de hand", riep hij, „wat zoekt U hier?" „Een paasehei voor mijn Greetje", zei Sinterklaas. De haas schudde zijn hoofd. „Nu een paasehei? Ik heb er geen een in voorraad. En mijn verf is bevroren. Als u nou eens over drie maanden terugkomt" Sinterklaas werd boos. Over drie maan den was het natuurlijk geen kunst om een paasehei machtig te worden. Hij zei niets meer en ging naar huis. „Wat scheelt er aan?" vroegen de engel tjes, want ze kenden Sinterklaas alleen maar met een vroolijk gezicht. „Ik moet een paasehei hebben", zei Sint Nicolaas. Sommigen lachten en dachten dat hij hen voor de mal hield. Maar toen zei Sin terklaas, dat ze maar liever medelijden moesten hebben met hem, want dat hij nu den wensch van zijn lieve Greetje niet kon vervullen. Toen lachten de engeltjes niet meer en hielden krijgsraad. „Laten we eerst eens in den zak kijken!" riep er een. „Daar zit van alles in, het is best mogelijk dat er ook een ei in zit". Toen merkten ze pas dat er heelemaal geen zak meer was, waar ze ook keken. Dat was me een schrik, want als de zak niet gevonden werd, kon Sinterklaas geen en kel kind iets brengen op zijn feestdag. De engeltjes doorzichten alle hoeken, naar alle hemelrichtingen werd getelefo neerd. Tenslotte werd een boodschap ge stuurd naar den paaschhaas of de zak mis schien bij hem was blijven staan, maar de haas liet terug zeggen, dat Sint Nicolaas heelemaal geen zak bij zich had gehad. Hij wist het secuur, want hij had Sinterklaas door zijn venster nagekeken. Zoo verliepen er drie dagen. Jullie begrijpen wel, hoe die arme Sin terklaas zich voelde. Hij kon er maar niet achter komen, waar hij den zak had later staan. Hij at niet, dronk niet. sliep niet, maar zat steeds te peinzen, waar zijn zak gebleven was. Den vierden dag kwam er echter een brief: „Lieve, heilige Sinterklaas. Haal asjeblieft Uw zak weg, dien U bij ons hebt laten staan, anders ben ik bang, dat hij gestolen wordt. Hartelijke groeten van GREETJE." Sinterklaas maakte een luchtsprong van een halven meter. Waarom had hij ook niet aan Greetje gedacht? Nu kon hij het zich weer duidelijk herinneren, dat hij den zak in de gang had laten staan. Och, och, wat werd hij oud. Nog geen half uur erna stond hij al voor de deur en belde aan. Greetje deed zelf open en vroeg, of hy heel zachtjes wilde loopen, want Peter, haar broertje, was ziek. Zijn maag was niet in orde. Toen Sinterklaas zijn zak in den hoek zag staan had hij hem bijna omarmd, zoo blij was hij. Maar toen bekeek hij eens aandachtig het touw waarmede deze dichtgebonden was en vroeg toen wie zijn taai-taai en speculaas gestolen had. Greetje zei niets en sloeg verlegen haar oogen neer. „Haha, ik weet het al", zei Sinterklaas boos, „je broer, die bengel, is het geweest. Maar zijn straf heeft hij al te pakken. En vertel jij me nu ook eens waarom je een paasehei wilde hebben. Ik vermoed zoo dat daar je broer ook weer achter zit!" Toen vertelde Greetje, met kleurtjes op haar wangen, dat Peter een poosje 'geleden het mooie groote paasehei van chocolade, dat haar moeder als aandenken bewaard had, opgegeten had. En toen had hij haar gesmeekt of zij een nieuw paasehei zou. willen vragen, ómdat zij zoo vertrouwelijk* omging met Sinterklaas. „Zoo", bromde de heilige man, ,,'t is me wat moois. Laat me dien jongen maar ééns zien". Toen werd Greetje bleek van schrik. „Och, straf hem asjeblieft niet. Hij is zoo erg ziek". Innerlijk lachte Sinterklaas al weer, maar uiterlijk trok hij een streng gezicht, toen hij Peter diep in de kussen begraven zag. „Jij hebt van mijn taai-taai gesnoept?" vroeg de Sint. „Och lieve Sinterklaas", zei Peter met zwakke stem, „ik heb er niet bij nagedacht, dat het groot kwaad was". „Ja, dat geloof ik", antwoordde Sint Ni colaas, „en bij dat paasehei van je moeder natuurlijk ook niet. Voor jou heb ik drie dagen lang in onrust geleefd. Maar je straf heb' je in ieder geval al te pakken". Greetje stond erbij en durfde geen woord te zeggen. Maar toen Sinterklaas wegging, lachte hij en wist Greetje, dat hij nu niet meer boos op Peter was, omdat hij beter schap had beloofd. Sinterklaas was trouwens veel te blij dat hij zijn zak weer terug had, om lang boos te zijn, want jullie kunt het nu gelooven of niet, maar als hij hem niet teruggevon den had, hadden jullie nooit meer op Sin- terklaasdag iets in je schoentjes gevonden. O ja, dat zou ik bijna vergeten hebben te vertellen: Greetje heeft haar paasehei ge kregen! Maar hoe de heilige man daaraan gekomen is, heb ik nog maar steeds niet kunnen ontdekken! PIET BROOS Alleen gehoorzame kinderen worden door St. Nicolaas niet veraeten UURTJE VOOR JEUGD

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1934 | | pagina 10