MMN- I Ka DE SCHOOL VAN JUFFROUW BRIL l^r prfwses/e Sinterklaasavond de familie van Voorden HANDENARBEID Het nieuwsgierige hondje door 'Rat -ï)nooS Sprookje) Heel veel jaren geleden woonde er in een burcht langs den Rijn een booze en goddelooze koning. Hij was krijgs zuchtig en wreed, zoodat zijn volk niet van hem hield, integendeel, hem vreesde. Zijn êemalin, de schoone, liefelijke koningin Kermenigilde, won echter de harten van aUe armen en hulpbehoevenden. Zij was vroom en minzaam als een engel en trachtte met alle middelen, die haar ten öienste stonden, de wonden te heelen, ^elke door den boozen koning geslagen berden. Plotseling echter werd zij door een ziekte overvallen en voelde zij dat haar einde sPoedig zou naderen. Zij riep daarom haar dochtertje, dat in alles sprekend haar even beeld was, bij zich en zei: „Mijn lieve, kleine Margarita, ik moet je Ru alleen op deze wereld achterlaten, maar 151 weet, dat de armen en zieken niet ver waarloosd zullen worden omdat ik dood ben. Want in het vervolg zul jij hun troost eh hulp schenken, waar het noodig is. Tot du toe heb je me altijd dapper geholpen om de tranen te drogen van de ongelukkigen, troost te brengen aan de vertwijfelde darten. Zul je dat ook verder blijven doen, als een herinnering aan mij, beloof je dat?" Ce kleine Margarita was erg bedroefd en de tranen stroomden over haar wangen, ^hikkend beloofde zij 't voorbeeld van haar deve moeder trouw na te volgen. Toen de koningin begraven was, bleef het heve prinsesje alleen en verlaten in het er°ote kasteel achter, want haar vader was d'eer met een machtig leger op rooftocht ditgetrokken, waarvan hij, met rijken buit beladen, hoopte weer te keeren. Zij voelde zich eenzaam, maar toch was det een heerlijke tijd voor haar, want nu d°n ze ongehinderd alle armen en zieken bezoeken en hun zooveel eten en goede ^oorden bezorgen als zij zelf wilde. Toen de koning naar huis terugkeerde, zat er voor de burchtpoort een groote me nigte bedelaars en armen en tusschen hen •Ui stond als een barmhartige en zegenende ehgel, zijn dochtertje Margarita, dat haar Saven aan elk ronddeelde. Ce koning werd bleek van woede. Toornig hij de armen weg en schold op de ^eine prinses, haar bedreigend, dat hij aar in den diepsten kerker van den burcht z°u laten opsluiten, wanneer zij het nog eenmaal durfde wagen iets van zijn eigen- bommen weg te halen. Margarita weende smartelijk en was na öien tijd heel bang om haar naastenliefde openlijk te toonen, maar de woorden van baar moeder leefden in haar hart en zij bon het niet van zich verkrijgen, de armsten onder de armen zonder troost en hulp te laten. Heimelijk sloop zij 's nachts uit den burcht ®h bracht haar goede gaven naar haar beschermelingen. Ce maan bescheen haar weg, opdat ze ■biet zou verdwalen en dankbaar keek het Prinsesje naar haar omhoog en lachte Eendelijk. Zoo kwam het, dat Margarita heel veel Van de stille, vreedzame maan ging houden, Veel meer dan van de zon, want die dreigde ^eeds haar barmhartigheid te verraden. °b de maan scheen een bijzondere vriend- oiiap voor het prinsesje te gevoelen, want schoof telkens, wanneer het geheime boortje in zijn scharnieren knarste, de Sfauwe wolken opzij en begeleidde haar Ms een trouwe wachter op haar nachte- ibe tochten. Maar op zekeren dag schalde het krijgs gehuil over de anders zoo stille landstreek. e boning van het naburige rijk, die door ~eh vader van Margarita was overvallen en er°ofd, trok met een groote legerschaar op iaar den burcht om zich bloedig over de gleden nederlaag te wreken. Hoe moedig ?e brijgsknechten van den overvallen °hlng zich ook weerden, het hielp niet, de brcht werd ingenomen en in brand bestoken. Afschuwelijk klonken de angstkreten door en stillen nacht. De vlammen sloegen naar Mfe kanten uit en lekten met hun roode, ge tongen langs zuilen en muren om- og. pen en ondersteund," zeiden zij lachend en hun stemmen klonken als klankrijke tonen van zilveren harpsnaren. Zij had nauwe lijks den toren verlaten en de wonderlijke brug betreden of de trotsche burcht stortte met donderend geraas in en begroef allen onder de puinhoopen, die zich nog onder zijn dak bevonden. Hoog zweefde Margarita door de geopen de wolken, altijd dieper lag de aarde onder haar. De brandende burcht leek een kleine vonk en de hoogste bergen werden zand korrels. Dichter en dichter naderde zij de maan. Wat was zij verwonderd toen zij zag hoe het er daar uitzag. Dat, wat zij beneden op de aarde altijd voor een ronden zilveren kogel had aangezien, bleek een groot, hel- lichtend koepeldak te zijn van een won derlijk sprookjesachtig-mooi paleis. Witte marmeren zuilen ondersteunden het. Alles blonk en glansde, maar het deed geen pijn aan haar oogen, want er lag een zachte blauwe schijn over. De sterren stonden er rondomheen en fonkelden bont- glinsterend als het prachtigste vuurwerk. Margarita kon geen woord uitbrengen van verbazing en durfde de brug bijna niet te verlaten om de maan te betreden. Maar zacht klonken de stemmen van de engelen, die haar uitnoodigden en op het zelfde oogenblik speelde er hemelsche mu ziek en kwam een menigte elfjes met uit gebreide armpjes haar tegemoet. „Wij zijn de maanelfjes", jubelden zij, „en v/ij kennen je al heel lang, lieve Margarita. Wij hebben je 's nachts dikwijls begeleid, wanneer je de hutten van de armen ging bezoeken maar toen kon je ons nog niet zien! O wat zijn we blij, dat jij nu voortaan bij ons zult blijven. Wij zullen zorgen dat je hier heel gelukkig wordt." Ze namen het prinsesje bij de hand en begeleidden haar op de maan. Dus dit was nu de maan! Zoo iets heerlijks had Margarita nog nooit gezien; zelfs in haar sprookjesboeken stonden zulke mooie dingen niet afgebeeld. Zij bevond zich midden in een toovertuin. Slanke palmen fluisterden vreemde melo dieën, sierlijke bloemen op ranke stengels bloeiden overal en vlinders, met vleugels als lichtende edelsteenen, vlogen af en aan op de als diamant-schitterende bloemkel ken. Aan de takken van de boomen noodden allerlei sappige vruchten tot plukken. Ze hingen zoo laag, dat Margarita haar han den maar hoefde uit te steken om de fijn- j ste abrikozen, perziken, appelen, peren en pruimen te kunnen pakken. Maar zij wist niet of dat wel mocht. „Je mag er van plukken en eten, zooveel je maar wilt en zooveel je er op kunt!" zeiden de elfjes. Vogels met glanzende veeren vlogen ver trouwelijk naderbij en gingen op de handen en schouders der elfjes zitten en zongen heel zachte liedjes. Ginds op de bemoste boschpaden liepen, licht en rank, witte reeën en wollige lammetjes. Zonder vrees kwamen ze naderbij om zich te laten streelen. Wat was dat alles mooi. Het zand op de wegen glinsterde als zil verkorrels, uit de bronnen welde heerlijk- geurend water omhoog en wanneer een lichte windvlaag de bloemen en bladeren streelde, trilde er door de lucht een zoete melodie als door kristallen klokjes gespeeld. „Kijk hier eens!" riepen de elfjes, „hier bloeien nog mooiere bloemen, als je er maar even aan schudt, valt uit elk een bonbon." Margarita was verrukt over dat nieuwe wonder, maar reeds stond ze voor de hooge marmerzuilen van het paleis, waar ze haar oogen niet van af kon wenden. Het glinsterde en straalde, maar zag er tegelijkertijd zoo gezellig uit, dat zij heele- maal niet bang was om naar binnen te gaan. Wat een pracht. Geen. keizerlijk slot kon zoo mooi zijn. Onder den zilveren maan- koepel lag een zaal, breed en gezellig, waarin het fijnste speelgoed was. Daarmee speelden de elfjes overdag; want dan, als de zon aan den hemel staat, hebben zij vrijaf; alleen 's nachts in hét witte maanlicht vliegen zij naar beneden en gaan bij de bedjes wa- keh van lieve, vrome kinderen, die voor het inslapen hun avondgebedje gebeden hebben. Over die kinderen waken zij den heelen langen donkeren nacht en brengen hun mooie droomen. Steeds verder voerden de maanelfjes hun nieuwe speelmakkertje. In de groote eetzaal zag het er heerlijk uit. Daar stonden lange tafels, waarop gouden schotels en borden. Heerlijk-klaargemaakte gerechten stonden reeds te wachten. Koek en chocolade, mar sepein en taarten, vele soorten pudding en „Kom mee," riepen toen de elfjes, „ginds tusschen de palmen staat een kapel, daar moet je nog eens neerknielen en bidden!" Margarita's oogen schitterden van vreugde; vol verlangen liep zij naar het palmbosch, van waaruit het gouden kruis van de kapel haar tegenstraalde. De elfjes openden de breede deur en toen Margarita op haar knieën was gezonken en haar gebeden gezegd had, zweefde een hemelsblauwe wolk naar binnen en plot seling stond een witte engelengestalte voor haar, die vol liefde haar armen uitbreidde. „Moedertje," riep Margarita en vloog aan de borst van haar teruggevonden lieve moeder. Nu eerst was haar geluk volkomen en woonde zij voortaan altijd met haar moe der in het maanpaleis bij de kleine stralen- elfjes. Hoe heerlijk is het daar. Zij speelt er met de reeën, lammetjes, vogels en vlinders, zij plukt de fijnste vruchten en strekt haar vleugeltjes uit om langs de palmboomen te vliegen. De elfjes nemen haar mee, als zij de sterretjes gaan poetsen en wanneer de hemel er feestelijk verlicht moet uitzien. Dan vullen zij het jurkje van Margarita met bonte sterren, geven haar zilveren spijkers en een gou den hamertje en zeggen: „Kom mee, om den hemel te versieren!" i5K mm k Kinderliefde slagroom en ieder elfje kon er van eten zooveel het maar wilde. Maar natuurlijk moest het eerst soep en vleesch gegeten hebben, zooals dat ieder goed en verstan dig kind doet. „Nu moet je nog een paar mooie zilve ren vleugeltjes hebben, net zulke als wij hebben, dan kun je vrij rondvliegen en ons vergezellen als we naar de twinkelende sterretjes gaan. Want, weet je, die moeten wij mooi helder poetsen en als er een bij zondere feestdag is op aard, of in den he mel, dan moeten we er nog wat meer bij spijkeren, om het er nog vrooiijker uit te laten zien!" Terwijl ze nog spraken, hechtten zij Mar garita een paar leuke vleugeltjes aan de schouders en deze groeiden er direct aan vast, zoodat het prinsesje nu ook vliegen kon, maar dat waagde zij toch nog niet. Plotseling werd ze heel bedroefd, zoodat haar groote blauwe oogen vol tranen ston den. „Och, Margarita, huil je?" vroegen de elfjes medelijdend, „vind je het niet prettig bij ons?" „O ja," knikte zij en lachte door haar tranen heen, „het is alles even mooi hier en jullie bent allemaal lief en vriendelijk voor me, maar ik voel me altijd zoo alleen, omdat mijn lief moedertje er niet is. Ik verlang zoo naar haar!" De elfjes keken elkaar begrijpend aan en vroegen: „Heb je al tot O. L. Heer gebeden, dat Hij je bij je moeder brengen zou? „Ja, ja," zuchtte Margarita, „toen ik hier naar toe over de zilveren brug naar de maan liep, heb ik aldoor maar gebeden dat de lieve engelen me> naar mijn moeder zouden brengen!" 't Prinsesje is nog niet zoo geoefend als de anderen en daarom gebeurt het heel dikwijls, dat ze haar jurkje niet goed vast houdt en alle sterretjes er uit vallen. De menschen op aarde, die natuurlijk niets van het maanprinsesje af weten, zeggen dan: „Hé kijk een sterren regen maar het is er geen, 't zijn al leen maar de witte sterretjes, die Margarita uit haar jurkje verliest. De elfjes lachen haar dan uit, vliegen een-twee-drie naar beneden en vangen de vonkjes weer op. Nog een keer is Margarita bedroefd ge weest. „Wat zal er nu van al de armen, zieke en bedroefde menschen worden, die nog op de wereld wonen, wanneer wij. ze niet kun nen troosten, moedertje", zuchtte zij, maar zelf wist ze het antwoord al. Zij ging weer bidden. En omdat het gebed van vrome en brave menschen verhoord wordt, zoo vond O. L. Heer het goed dat het prinsesje met haar moeder de menschen op aarde ver der kon troosten. 's Nachts als de maan aan den hemel glanst, vliegen Margarita en haar moeder, de mooie, vredige nachtengel, langs de schitterende manestralen naar de aarde. Waar zij oogen zien, nat van tranen, en angstige zuchten naar den hemel hooren opstijgen, daar leggen zij troostend hun blanke handen op de met rimpels door groefde voorhoofden en kussen de moede oogen tot een verkwikkenden slaap. Daarom houden bedroefde en ongeluk kige menschen zooveel van het zachte maanlicht, zoo heel bijzonder, want menig opstandig hart vindt onder dien milden glans verloren rust terug. Dit jaar zou de familie weer eens ouder wets Sinterklaas vieren. Henk kwam voor het feest over en voor deze ge legenheid had hij gevraagd of Kees en Bram ook Van de partij mochten zijn. Nu, daar was niets op tegen en zooo zat het heele gezelschap om acht uur gezellig om de ronde tafel om het feest te beginnen. Rrrrrrring, bom, bom, bom. Tegelijk met een harde bel werd er op de deur gebonsd. Toos ging open doen. Dadelijk kwam ze te rug met de boodschap „er staat een ka meel in de gang". Dat was iets voor Henk. Met een dapper gezicht ging hij de kamer uit; weldra kwam hij terug, voor zich uit schuivend een dier, dat voor zijn soortge noot uit de woestijn niet behoefde onder te doen. (fig. u. Aan zijn hals hing een briefje, waarop stond: Ik ben een kameel Soms drink ik niet veel, Maar krijg ik daar voor kans, Dan ben ik wat mans. Ik breng voor ieder wat, Zoek mijn bult maar plat. Nu dat was net iets voor hen, en na heel wat gegrabbel bleek het, dat de kameel in derdaad „voor allen wat" had. Er kwamen uit te voorschijn zakkammetjes, zakspie- geltjes, boekenleggers, schaartjes en mes jes; voor ieder was er iets dat hem paste. Even later was er een heel bescheiden belletje. Ditmaal kwam Mientje kijken. Dit maal schoof er weer een beest binnen; het werd door Henk als „de Uiver" betiteld. Want hij leek veel op een echte ooievaar. Ook hij kondigde zich met een versje aan. (Fig. 2). fk ben een uiver, Steeds net en zuiver, Ik breng presentjes voor Mie en Toos U;.«, Ben ik nu geen bolleboos? Onder groot pleizier werd de vogel uit- Kerstboomversiering Vouw 'n stevig stukje teekenpapier dubbel en calqueer er den vogel op, zóó, dat de stippellijn op de vouw komt. Neem nu twee walnotendoppen en boor in de eene in het midden een gaatje, waardoor een koordje wordt gehaald, waar in van te voren een knoop is gelegd. Deze helft plak je nu op den bovenkant van den vogel en de andere helft aan den on derkant er tegen aan. Nu kun je den vo gel zoo prachtig kleuren als je maar be denken kunt. Bijvoorbeeld: den snavel geel en den kop zwart, de vleugels rood met blauw, den staart groen, het lijf blauw of verguld. Als alles beschilderd en droog is buig je de zijkanten van den kop en de vleugels omhoog en de staart wat omlaag. Je zult eens zien hoe mooi zoo'n vogel is als hij aan den Kerstboom hangt. Hi doodsangst was de kleine Margarita het platform van den hoogsten toren gevlucht, waar het geschreeuw woest tot aar door drong. Vertwijfeld zonk zij op aar knieën en smeekte den goeden God 11 allen lieven Heiligen om redding. Nauwelijks had zij enkele gebedjes ge- e(len, of de zwarte wolken gingen als reus- vhtige gordijnen open. Zilverwit kwam de aan te voorschijn en haar stralen vormden eh hechte, breede brug van den burcht- 0reh tot boven toe. i '.Hom naar boven, kom naar boven, lief meisje," knikte de maan vriendelijk hlein j_achend. „loop maar zonder angst over de US. die ik voor je gebouwd heb, kom naar ie°Veh naar mij toe. Ik heb gezien hoe je aaren nacht goed en vol erbarmen voor hn armen bent geweest, daarom wil ik je V.U Ook helpen, nu je zelf in gevaar verkeert, aht de engelen in den hemel beschermen n®chuldige zieltjes." °1 dankbaarheid betrad Margarita de e Veren brug, terwijl twee witte engelen, rechts en een links van haar op rose ^°*kjes naast haar zweefden. Ze hielden aar vast, wanneer ze duizelig werd en eiSde te vallen. «Zoo heb je de armen en zwakken gehol- v' w vé- Op een morgen ging de Haas Naar z'n vriend, den Eekhoorn Klaas, Om wat nootjes te gaan eten En z'n zorgen te vergeten. Beiden zaten in het bosch Op het zachte groene mos En ze bikten en ze kikten, En ze likten en ze hikten, Tot opeens de Eekhoorn zei: „Haasje, luister eens naar mij." Klaas trok nu een wijs gezicht, Want hij vond het thans zijn plicht, Om z'n vrindje in te lichten Over zekere berichten. 't Werd een echte leuke kout In het hoekje van 't woud; Onze Haas was zeer aandachtig, Want hij vond den kout reusachtig, En hij riep dan ook: „Maar Klaas, Jij bent werkelijk een baas!" Ook Giraf en Frits de Das En het goede Nijlpaard Bas Stonden stilletjes te luist'ren. Om vooral het wijze fluist'ren Van den Eekhoorn te verstaan, Vóór het bosch je door te gaan. Eekhoorn Klaas zat maar te praten, En hij had niet in de gaten De Giraf en Frits den Das, Noch het goede Nijlpaard Bas En toen 's middags op de school, Na een uurtje echten jool, Was de juffrouw aan probeeren, Om den kinderen te leeren, Op het bordje voor de klas, Wat een Uiver nu wel was. Iedereen was daad'lijk klaar, Riep geestdriftig „Ooievaar!" ,;t Is zelfs ook een vliegmachien Zei de knappe Leeuw Clasien. Dikke Wiesje gaat uit rijden Met haar poppekindjes. Met haar mooiste jurkje aan en haar hoed met lintjes. 't Babypopje ligt te slapen zoetjes in den wagen en of Hansje 't prettig vindt, hoef je niet te vragen! „Poppenkinders gaan graag wand'len bij mooi weer", denkt Wiesje. ,,'t Zonnetje is goed voor Hans en voor mijn klein Liesje." Daar komt met heel groote sprongen plots een hondje op hen af. Heel brutaal komt hij eens kijken in den wagen en zegt: „waf!" Foei! wat d'arme popjes schrikken van dien hond en zijn geblaf! Maar Wies zegt heel dapper„Stouterd! Weg! blijf van mijn kindjes af!" 't Hondje loopt heel gauw weer verder. Maar de arme Wiesje Moet nu traantjes drogen gaan van haar Hans en Liesje. S. V. W. gekleed- Er kwamen twee mooie stofjes uit voor een paar Zondagsche jurken en voor ieder nog een flaconnetje odeur. Nauwelijks hadden ze tijd om een kopje chocolade te drinken, want er werd alweer gebéid. Kees ging kijken en kwam met een grappig verschrikt gezicht terug: „Een slang, een slang, een reuzenslang, ik durf niet terug te gaan." „Wacht", en Bram stond op, „ik heb in Indië zooveel reuzenslangen meegemaakt dat ik daarvoor niet bang ben- Is het een python? (Fig. 3). „Ik denk het wel," antwoordde Kees. „Als jij mee gaat, ben ik niet bang." Kees en Bram gingen samen de deur uit en weldra kwam met luid gesis een slang de deur in schuiven. Op een stuk papier lazen ze de verklaring. .T,s3 Ik ben een slang, "su'j Wees maar niet bang, Ik breng een steun Voor vader en zeun. Mijnheer van Voorden en Henk keken elkaar eens aan, ze begrepen dat het voor hen bestemde geschenk in de slang moest zitten. Dus gingen ze aan het onderzoeken. Na heel wat moeite kwam er voor ieder een wandelstok uit te voorschijn. Ze waren er dol blij mee, maar vonden het jammer dat de slang daardoor heelemaal uit elkaar moest worden gehaald- Door een paar kloppen op de deur werd hun aandacht echter afgeleid; Toos snelde naar de deur. Ze kwam terug, met beide handen een stuifzwam (Fig. 4) torsend. Ze deponeerde hem op de tafel en ging toen terug om een vliegenzwam te halen. (Fig- 5). Op de stuifzwam stond: De kabouter uit het bosch heeft me hier gebracht En in mijn binnenste warm en zacht Ligt een pakje voor Bram Bestemd voor zijn boterham. Op de vliegenzwam stond: Al zie ik er wat vergiftig uit, Trek daarom geen verkeerd besluit, In mijn steel zit 'n klein present, Voor Kees, aan elk welbekend. Onder groot gelach pakte Bram een trom meltje uit, waarin hij zijn boterhammen kon meenemen- Kees vond een planten- schopje waarmee hij, als het eens noodig was planten kon uitsteken. Toen er voorloopig niet meer gebeld scheen te worden, gingen ze nog gezellig spelletjes spelen, afgewisseld door een lek ker kopje chocolade met peperkoek. Veel te gauw naar hun zin was het half twaalf en kwam er een einde aan het gezellige avondje van Sinterklaas. Gelukkig dat ze den volgenden morgen pas om tien uur op school behoefden te zijn. A. L. Conducteur: „Eerste klasse, mevrouw?" Dame: „Natuurlijk. Conducteur, zal je er voor zorgen, dat dit kind en de bagage veilig te Rot terdam komen; kennissen komen beiden daar afhalen." Conducteur: „Ik zal er voor zorgen, mevrouw, maar waar is haar kaartje?" Dame (zeer verontwaardigd): „Kaartje? Zq is beneden de drie jaar!" HET CJCJRTJE JEUGD 3oi vUrii hoi '••-V,7«:> a*»-.-- "V, V--'i ITa— tt 1 i lVyf« vs-^1.' -.-rr~ Vli«^ZWA«n

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1934 | | pagina 11