De schatkamers van den Sultan
PER VLIEGMACHINE DE WERELD ROND
NEIL
LYNDON
ONTSNAPT
GEHEIMEN VAN HET
SERAIL
JsiiMmüóóis/êcfts
VRIJDAG 21 DECEMBER 1934
Duizenden juweelendie een on
schatbare waatde vertegen
woordigen, zijn in 't paleis
van den sultan in Stam
boel opgeslagen
Kleurenwonder achter
bronzen poorten
ipïj
K
Ormoodige salaris-
verhooging"
9 November-straat"
Militairisme in Turkije
en'ton dringend De commensaal van
Sejiy iMc\naain cjescfieriH
ikx)% al du} fuaruxlssGw
Kort haar in Turkije
Polen in Frankrijk
Reusachtig monument.
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
DOOR
VICTOR
BRIDGES
De afgezant van de Turksche regeering was
klaarblijkelijk de meening toegedaan, dat het
woord van den President Mustapha Kemal in
Engeland dezelfde macht had als in Turkije;
wie aan geloovige Mohammedanen wijn, een
nieuw schrift en Europeesche kleeding voor
schrijft, hun fez, polygamie en sluier ontneemt,
die zal toch ook wel een Londenschen juweelen
koopman door een eenvoudige uitnoodiging
binnen zes uur op weg naar Stamboel kunnen
brengen.
In ieder geval had de bezoeker van den Bos
porus den mij bevrienden juwelier tegen het
middaguur bezocht, hem medegedeeld, dat
Turkije zijn aanwezigheid wenschte, opdat hij
de waarde van de juweelen van den vroegeren
sultan schatten en hem tegelijk de kaartjes voor
de volgende Orientexpress in handen gedrukt.
„Zijne Excellentie, President Mustapha Kemal,
had graag dat het werk onmiddellijk werd uit
gevoerd. Uw trein komt Dinsdagmorgen in
Stamboel aan; men zal u opwachten en u
verdere instructies doen toekomen. Wij verzoe
ken u het stilzwijgen omtrent uw opdracht te
bewaren, opdat de pers er geen hoogte^ van
krijgt. U kunt een secretaris meenemen.En
met een beleefde buiging liet de Turk den ver
bluften juwelier in zijn Londensche kantoor
staan. Pas de gedachte aan de sprookjesachtige
schatten, die men hem als eerste West-Euro
peaan zou toonen, misschien ook de gedachte
aan de grootsche belooning, die hem beloofd
was, had mijn vriend bewogen, de reis op een
bevel lijkende uitnoodiging van de Turksche
regeering aan te nemen enwat een vreugde
mij als zijn secretaris mee te nemen.
Twee uren na onze aankomst in Stamboel
staan wij met onzen gids, die ons aan het
station had opgewacht, voor de Keizerspoort
van de Tap Kapon, dit doolhof van paleizen,
kazemegebouwen en schatkamers, in welker ge
heimzinnige gangen en trappen men een leven
moet hebben doorgebracht, om niet te verdwa
len. Gouden platen met spreuken uit den
Koran versieren de poort; bovendien zijn aan
weerskanten van den muur groote ijzeren haken
opgehangen, die schijnbaar van geen nut zijn.
„De oude sultans plachten daar de hoofden
van de pascha's op te hangen, die zich gehaat
gemaakt hadden," verklaart de gids onverschil
lig op onzen vragenden blik. Aarzelend betre
den wij de schemerige voor-binnenplaats.
Onder sneeuwwitte marmerbogen, langs fon
teinen met zilveren bekkens, bereiken wij een
grootere binnenplaats, in welks eenen hoek het
geweldige juweelenhuis staat, de muren met
vroolijke kleuren in mozaïek en versieringen
bedekt, een prachtstuk van Oostersche bouw
kunst. Twee schildwachten doen de zware deu
ren open, dan gaat het een marmeren trap op
en wij staan voor de deur van de eigenlijke
schatkamer. Acht Turken schuiven langzaam
(ie geweldige bronzen deur terug en met een
uitroep van verrukking treden wij de voor ons
liggende zaal binnen.
Aan drie zijden van de ruimte staan stellages
met open en glasbedekte doozen, waarin dui
zenden juweelen tot bergen liggen opgestapeld.
Losse en gezette steenen, ruw en geslepen, dia
manten en paarlen van tooverachtige grootte,
lichtende smaragden en robijnen, een stralend-
schitterend kleuren-wonder van wit, rood en
blauw, dat aan de uitbundigste beschrijvingen
in de duizend en een nacht herinnert. Terwijl
mijn vriend met deskundige bewondering
een dolk onderzoekt, waarvan de greep uit een
ongeveer 12 c.M. lange smaragd bestaat, sta ik
in volslagen bewondering voor een enorme
kroon van massief goud, die zooals wij later
schatten, met ruim twintigduizend parels van
alle grootten en minstens het dubbele aantal
aan robijnen en diamanten bezet is! „De kroon
stamt van Sultan Murad IV, die tijdens zijn
regeering een paar honderdduizend onderdanen
liet vermoorden," verklaart onze gids. „Murad
vond bij zijn kroning de schatkamers bijna leeg,
verstond echter uitstekend de kunst, de rijksten
van het land aan zijn hof te binden en hun
bezit op beproefde Turksche wijze afhandig te
maken, terwijl hij af en toe onder een of ander
voorwendsel des nachts een duizendtal van hen
liet vermoorden. Bij zijn dood had hij alle
macht en alle edelsteenen van het land in zijn
bezit!" voegt de gids er sarcastisch aan toe.
Honderden jaren lang is deze zaal de onuit
puttelijke voorraadkamer geweest, waaruit een
stroom van kostbare steenen in de handen van
hofjuweliers, meest Grieken, kwam, die daaruit
de prachtigste geschenken voor de keizerlijke
gunstelingen en hun vrouwen maakten. Hier
ligt een halsketting met een blauwe diamant,
die zoo groot is als een walnoot, daar een
zwaard met een saffier ter grootte van een
kippenei; een gouden keten is met bijna twee
kilogrammen bloedroode robijnen versierd. Na
een eerste onderzoek in de volgende dagen schat
de juwelier den inhoud van deze zaal in minstens
honderd millioen gulden! Was het ons maar
toegestaan een paar foto's van deze sprookjes
achtige schatten te nemen!
Maar kostbare voorwerpen bevinden zich ook
in andere zalen van het paleis. Onze gids ge
leidt ons naar de oude troonzaal, waarvan
zelfs de muren met goud en edelsteenen bezet
zijn. De kroon zelf was een tamelijk onvrijwil
lig geschenk van den Sjah van Perzië aan Sul
tan Selim, den Boozen; het schijnt wel alsof alle
schatten van het oude Bagdad over den drie
meter hoogen troon uitgegoten. De juweelen
zijn zoo dicht bij elkaar gezet, dat de troon
één schittering is.
Verder is de troon voorzien van een gouden
kabel, die in een soort van kroon een smaragd
van enorme grootte draagt; de juwelier bepaalt
de bijna ongelooflijke massa van dezen edelsteen
op 30 centimeter lengte, 14 centimeter breedte
en 5 centimeter dikte. De waarde van dezen
troon met de kroon van smaragd bedraagt,
voor zoover hij te schatten is, minstens tien
millioen gulden.
De muren van de zaal hangen ook vol dolken
en sabels; in het rond staan harnassen, die
eenig in de wereld zijn. Op een tafel staat een
massief gouden bokaal met ongeveer twee dui
zend vlak-geslepen diamanten bezet. Arabische
schalen, met tallooze oude Romeinsche en By-
zantijnsche gouden munten bezet, staan bij
dozijnen er omheen; Chineesche vazen van
zeldzame schoonheid in onafzienbare rijen. De
meeste van deze schatten werden verzameld
door Sultan Abdul Hamed, die door de Jong-
Turksche revolutie ten val werd gebracht.
Ook de particuliere vertrekken van den sultan
zijn met de weelde van 't Oosten beladen: Perzi
sche en Turksche tapijten liggen en hangen bij
honderden in de zaal, dikwijls een dozijn over
elkaar; rustbedden en stoelen zijn met goud
en zilverbrokaat overtrokken; schilderijen,
Chineesche en Venetiaansche vazen sieren de
zaal.
Buiten in de heerlijke tuinen van het Serail,
met hun wonderlijke lusthuisjes, koele zuilen
gangen en beschilderde wanden, wijst de gids
ons tenslotte op een hoek. „Daar stonden tij
dens den oorlog twintig vrachtauto's met kisten
vol goud en edelsteenen, voortdurend door een
paar honderd soldaten bewaakt, toen de En-
gelschen hun aanval op de Dardanellen deden.
In geval van gevaar had men de schatten da
delijk over den Bosporus gebracht. Een schip lag
dag en nacht klaaren een bijzondere trein
kon elk oogenblik vertrekken om de schatten
verder te brengen."
R. K.
De gemeenteraad van München heeft beslo
ten den naam van de voornaamste straat te
München te veranderen in „9-November-straat",
ter herinnering aan de Hitlerputsch van 1923.
Deze mislukte staatsgreep was niet veel meer
dan een marsch van de Burger Bierkelder naar
het oorlogsgedenkteeken en dit gedeelte van de
hoofdstraat zou dan den nieuwen naam krijgen.
Hitler was evenwel van meening, dat dit geen
voldoende herinnering was aan een zoo histo
rische gebeurtenis en op zijn verzoek heeft de
gemeenteraad dan ook besloten den naam te
bewaren voor een geheel nieuwe en monumen
tale straat, die binnen het jaar moet worden
aangelegd.
In tegenstelling met het meerendeel der ar
beiders over de geheele wereld, zijn de 66 leden
van de bemanning van het Japansche s.s. „j0-
hore Maroe" niet slechts tevreden met hun
gage, doch weigeren zij zelfs de door hun werk
gevers aangeboden loonsverhooging te accep-
teeren. In den afgeloopen zomer had de maat
schappij, waartoe het schip behoort, een flinke
loonsverhooging voor de bemanning aangekon
digd, doch deze weigerde de verhooging te aan
vaarden, aangezien zij deze te hoog vond.
Ondanks alle protesten, heeft de maatschap
pij echter het extra-bedrag in de loon-enve-
loppe gedaan.
Nu de werkgevers hebben bekend gemaakt,
dat de bonus aan het eind van het jaar aan
zienlijk zal worden verhoogd, hebben de leden
der bemanning opnieuw een vergadering belegd,
teneinde maatregelen te overwegen om een
„onnoodige salarisverhooging" tegen te gaan.
Het Turksche ministerie van Onderwijs heeft
een circulaire uitgegeven met de volgende be
palingen:
1. Alle leerlingen van scholen moeten een
practische en theoretische militaire opleiding
krijgen.
2. De onderwijzers moeten speciale aandacht
besteden aan het onderricht id het hanteeren
van gasmaskers.
Over dit onderwerp moeten veelvuldig lezin
gen gehouden worden.
3. De „legerklas" die tot dusver facultatief
was, is voortaan voor alle leerlingen verplich
tend.
4. Leerlingen, die een voldoende cijfer beha
len, zullen buiten de lesuren extra onderricht
moeten bijwonen.
5. Alle leerlingen moeten iederen zomer bui
ten kampeeren.
JCet mfaal wn den daa
De jonge man had vriendelijke, blauwe
oogen en een glimlach die iedereen voor
hem innam. Hij zei dat hij Richard Pac-
key heette. Juffrouw Williams geloofde er niets
van. Hij zei ook dat hij in dit dorp gekomen was
cm er z'n vacantie door te brengen Ook dat
geloofde juffrouw Williams niet. ze was er van
overtuigd, dat geen jongmensch met gezond
verstand in dezen tijd van 't jaar naar een
vervelend oud dorp als Tornbridge zou komen,
om daar ontspanning te zoeken, Ze was van
meening dat hij er een andere reden voor heb
ben moest. Maar hij had aangeboden vooruit
te betalen; ze had hem dus als commensaal
aangenomen.
Packey bracht z'n tijd veelal door met in den
tuin te wandelen. Juffrouw Williams vond dit
vreemd en 's avonds sprak ze er met haar man
over.
„Er is iets zonderlings aan onzen huurder,"
sprak ze, „hij sluipt overal rond."
„Rondsluipen?" vroeg mijnheer Williams ver
wonderd.
„Ja, in den tuin. Hij schijnt daar iets te zoe
ken."
.Misschien," meende Williams, „is hij een van
die natuurvrienden, die er op uit zijn rupsen in
vlinders te veranderen en
„Neen. Hij is hier om een reden, die we niet
kunnen doorgronden."
„Nu," zei mijnheer Williams met een gullen
lach, .zoolang hij niets gapt, behoeven we geen
zorg te hebben over z'n doen en laten."
„Dat is zoo," stemde z'n echtgenoote met een
sluw lachje toe, „maar ik zal hem toch in de
gaten houden."
Diep in den nacht, lang nadat ze zich te
bed hadden begeven, werd juffrouw Williams
eensklaps wakker. Ze meende gehoord te heb
ben dat iemand een deur open maakte en
sloot. Ze bleef een paar minuten aandachtig
luisteren, maar hoorde verder niets.
„Het zal de wind geweest zijn," dacht ze en
viel weer in slaap.
Den volgenden morgen kwam mijnheer Wil
liams na een ochtendwandeling in z'n tuin met
een ontevreden uitdrukking op z'n grof gelaat
aan 't ontbijt Hij wierp een achterdochtigen
blik op Richard Packey, die al aan tafel zat.
Packey scheen het niet te zien, of er geen
notitie van te nemen.
„Er is iemand in den tuin aan 't graven ge
weest," begon mijnheer Williams op alles be
halve vriendelijken toon.
„Zoo?" zei Richard Packey beleefd.
„Ze hebben daarbij al m'n bloeiende anjelie
ren omgespit, die zijn natuurlijk naar d*
maan."
,Dat doet me aan iets denken," zei juffrouw
Williams veelbeteekenena, die met de koffie
binnen kwam; „ik heb vannacht leven gehoord."
Toen ze dit gezegd had, keek ze Richard Pac
key onderzoekend aan. Hij doorstond echter
ka.m en zonder een spier van z'n gelast te
vertrekken, haar scherpen blik.
„Ik zal geen namen noemen," hernam juf
frouw Williams veelbeteekenend, „maar ik ge
loof, dat de schuldige niet ver weg is."
„Inderdaad," antwoordde Packey met het
onschuldigste gezicht van de wereld, waarna hij
direct aan 't ontbijten ging. Het echtpaar Wil
liam keek elkander aan. alsof het niet wist wat
het er van moest denken.
Het bleek echter meer en meer, dat Richard
Packey veel belang in tuinen stelde. Want hij
zwierf niet alleen rond in den tuin van mijn
heer Williams, ook de tuinen van diens buren
vereerde hij met z'n bezoek. Het gevolg hiervan
was, dat de buren er met het echtpaar Wil
liams over spraken. Maar Packey weigerde per-
t'nent, verklaring en uitleg van z'n gedrag te
geven.
Den volgenden nacht hoorde juffrouw Wil
liams weer leven m huis. Ze besloot nu een
onderzoek in te stellen. Haar besluit kwam
hierop neer, dat
ze haar man i""""""""
verzocht op on-
derzoek uit te i JUffrOUW Williams l
gaan. Mijnheer
Williams verze-
kerde haar, dat ze gedroomd had.
„Kijk eens, of hp m z'n kamer is," fluisterde
juffrouw Williams.
Haar man slaakte een zucht van berusting,
tiok zn kleeren aan, begaf zich naar Packey's
kamer en maakte behoedzaam de deur open.
Daarna ging hij naar binnen en zag, dat er
memand in was. In de onzekerheid waarin hp
verkeerde, krabde mijnheer Williams z'n hoofd,
liep naar 't venster en keek naar buiten. Hij
schrikte, toen hfj een klein lichtje in den tuin
zag. Iemand was daar bezig met een zaklan
taarn. Blijkbaar was het Richard Packey.
„Hij heeft het een of ander in den zin," mom
pelde mijnheer Williams. „Ik geloof, dat ik
maar eens moet gaan kijken, vóór hij aan 't
graven gaat."
Hij ging naar beneden, nam de keukenlamp
en begaf zich huiverend in de koude nacht
lucht naar den tuin, waar Richard Packey zóó
vlijtig bezig was met het omspitten van den
grond, dat hij niet opkeek, vóór z'n huisbaas
naast hem stond.
„Wat doet u daar?" vroeg mijnheer Williams.
„Ik?" mompelde Packey, die heel sip keek.
„Wèl, ik ben hier gekomen om een luchtje te
scheppen."
„Ik wil de waarheid weten," drong mijnheer
Williams aan, „om een luchtje te scheppen be
hoeft u toch niet den grond om te spitten, is
't niet?"
Een oogenblik aarzelde Richard Packey.
„Laten we naar binnen gaan, dan zal ik 't
u vertellen," besloot hij.
Ze gingen weer naar huis. Toen beiden tegen
over elkaar gezeten waren, keek Packey mijn
heer Williams strak aan.
„Vijftig jaar geleden," begon hij, „stierf m'n
overgrootvader in dit dorp. Ik heb altijd ge
hoord, dat hij hier een soort kluizenaarsleven
leidde; hij had geld in overvloed, maar leefde
als een arme drommel. Eigenlijk was hij een
gierigaard. Maar na z'n dood was er zelfs geen
geld genoeg om de begrafeniskosten te betalen.
Waar was al dat geld gebleven?"
Den volgenden avond kregen wij wederom be
vel naar het huis der vrouw te komen om mede
te zitten aan het maal. Weer herhaalde zich
het feit van den vorigen dag. De vrouw, die
van onze tafel door een scherm gescheiden was,
bleek door onze houding vreeselijk beleedigd.
Opnieuw gelastte zij haar bandieten ons weg te
voeren, en de veelbeteekende blikken welke de
schelmen elkander toewierpen, beloofden niet
veel goeds voor ons.
Weken verliepen thans weer zonder dat wij
iets naders hoorden. Op zekeren dag kwamen
er weer gewapende mannen, die ons gelastten
hen te volgen. Waar zouden we nu heen worden
gebracht? Zouden we thans vermoord worden?
Na een tijd lang te hebben geloopen grepen
de bandieten ons opeens vast en drukten ons
tegen den grond, waarna zij ieder van ons een
pistool tegen het hoofd hielden. Het bleek dat
de leider van onze troep in gesprek geraakt
was met Japansche soldaten, die naar ons
zochten. Onze hoop op redding bleek echter
ijdel, want de soldaten trokken verder, nadat
de bandiet hun had verteld, dat hij nooit van
ons gehoord had.
Mijnheer Williams haalde de schouders op,
ten teeken dat hij het niet wist.
„Niemand wist het," vervolgde Packey, „het
was een heele teleurstelling voor m'n groot
vader, die een aanzienlijk fortuin hoopte te er
ven. Nu erfde hij niets anders dan wat meu
bels en eenige oude, stoffige boeken, het eenig
bezit van m'n overgrootvader. Het geld is nooit
gevonden."
„Ik geef toe," zei mijnheer Willams, „dat dit
allesbehalve aangenaam voor u is, maar daar
om is uw zwerftocht door den tuin te midder
nacht nog niet opgehelderd.
„Luister," hei-nam de jonge man ernstig,
„verleden week keek ik toevallig in een van de
oude boeken van m'n overgrootvader, en wat
denkt u wèl, dat ik daarin vond?"
„Het geld?" vroeg Williams haastig.
„Neen. Ik vond een velletje verschoten post
papier. Het was een brief, die m'n overgroot
vader kort voor z'n overlijden geschreven had.
In dien brief stond te lezen, dat hij het geld
in den tuin had begraven!"
„In dezen tuin?" vroeg mijnheer Williams
ademloos.
„Dat weet ik niet."
„In welk gedeelte van den tuin?"
„Dat weet ik evenmin. In den brief stond al
leen in „den tuin." Mijn komst hier had alleen
het doel dit te ontdekken. Het is ook mogelijk,
dat het geld in een anderen tuin van het dorp
verborgen ligt."
„Daarom dus," zei mijnheer Williams, „stelt
u zooveel belang in tuinen?"
„Ja, u hebt er zeker niets tegen, dat ik nog
eens een beetje in den grond graaf?"
„Morgen," hernam mijnheer Williams opge
wonden, „zal ik een nieuwe schop koopen en
dan zullen we samen graven, tenminste, als
u
„Natuurlijk," lachte Richard Packey, „we
doen half om half."
Mijnheer Williams knikte vriendelijk en be
gaf zich naar bed, waar hij het nieuws aan z'n
wederhelft meedeelde. Den volgenden morgen
was hij vroeg op. Zoodra hij in 't bezit van z'n
nieuwe schop was gekomen, begon hij ijverig
in den tuin te graven. Ook juffrouw Williams
was vroeg bij de hand en brandde van verlan
gen, het groote nieuws strikt vertrouwelijk aan
a'r buurvrouw mee te deelen.
Deze kon 't in 't eerst haast niet gelooven,
maar toen zij hoorde, dat Richard Packey niet
zeker wist, in welk huis z'n overgrootvader ge
woond had, stelde zij veel belang in 't geval.
„Misschien," opperde zij, „ligt het geld niet
in uw tuin verborgen, misschien ligt het wel
in m ij n tuin."
,,'t Is mogelijk," stemde juffrouw Williams
toe, „maar niet waarschijnlijk. Denk er aan,
beste, dat je het aan niemand vertelt."
„Aan geen sterveling," vertelde de buurvrouw;
„ik heb geen tijd voor kletspraatjes."
Juffrouw Williams glimlachte fijntjes en ging
naar huis. De buurvrouw besprak de zaak met
haar man en ging daarna de deur uit om het
nieuws, strikt vertrouwelijk natuurlijk, aan den
melkboer mee te deelen. De melkboer vertelde
het weer aan den bakker; de bakker aan den
kruidenier en zoo raakte het in 't heele dorp
bekend.
Toen Richard Packey dien avond een wande
ling ging maken, zag hij in bijna iederen tuin
mannen en vrouwen ijverig bezig met graven
en het omspitten van den grond. Op hun ge
zicht stond een begeerige, hoopvolle uitdruk
king te lezen; ze waren zóó in hun werk ver
diept, dat ze hem óf niet zagen, öf geen no
titie van hem namen.
Mijnheer Perkins, de ijzerhandelaar van 't
dorp, leunde tegen z'n toonbank en keek lachend
in de vriendelijke, blauwe oogen van Richard
Packey.
,,'t Is kolossaal!" riep hij; „ik heb in de laat
ste twee dagen meer tuinvorken en schoppen
verkocht dan in de laatste jaren bij elkaar. Ja,
t is kolossaal."
„Dat is het," luidde het vriendelijke antwoord
van den jongen man; „en u hebt dit alleen te
danken aan mijn manier van werken. En nu
zou ik wel eens willen weten, hoeveel commis
sieloon ik krijg."
De Turksche minister van Onderwijs heeft
een decreet uitgevaardigd, volgens hetwelk het
dragen van lang haar aan alle schoolkinderen
verboden wordt en den kappers wordt opge
dragen het haar van alle jongens en meisjes
zeer kort te knippen.
Volgens een rapport van het Poolsche con
sulaat te Parijs bevonden zich 1 Januari 1934
in Frankrijk 523.000 Poolsche burgers, meeren-
deels werkzaam in den landbouw, de industrie
en den mijnbouw. Ongeveer 15.000 zijn hiervan
gerepatrieerd, zoodat hun aantal verminderd is
tot ongeveer 510.000. De meeste Polen wonen
in de buurt van Rijsel.
Even buiten Sjanghai wordt een reusachtig
grafmonument gebouwd als een gedenkteeken
voor de duizenden Chineesche soldaten, die ge
vallen zijn tijdens de gevechten met de Japan
ners in Januari 1932.
Op 28 Januari zal het monument worden
onthuld.
A fist P dit blad zijn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen f O bij levenslange geheele ongeschiktheid t pt werken door f r7C(\ bij een ongeval met OCfl bij verlies van een hand £10 C aijverlies van een Cf) bij een breuk van f Af) by verlies van 'n.
Jxlie QOOHHC S ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen T f öl/»~ doodelijken afloop I een voet of een oog# duim of wysvinger been of arm anderen vinger
70.
,„Als de heer Lyndon gewild had," zei hij, ,zou
hij zijn uitvinding aan Rusland hebben kun
nen verkoopen en met het geld ontsnapt zijn.
Op dat oogenblik kon hij niet bewijzen, dat hij
onschuldig veroordeeld was. Maar liever dan
zijn land te verraden, zou hij naar de gevange
nis teruggekeerd zijn en zijn straf hebben uit
gezeten."
Als een nauwkeurige beschrijving van mijn
houding liet dit wel eenigszins te wenschen
over, maar het scheen, dat het een zeer gun
stige uitwerking op Sir George had. Hij kwam
een stap nader en drukte mij ernstig en eenigs
zins plechtstatig de hand.
„Mijnheer," zei hij, „vergun mij u geluk te
wenschen zoowel met uw gedrag als met uw
dramatisch bewijs van onschuld. Het zal mij
een aangename taak zijn te zorgen, dat u alle
vergoeding voor het groote onrecht, dat u aan
gedaan is, wordt toegekend."
Lammersfield, die weer aan tafel had plaats
genomen, onderbrak hem opnieuw:
„U bent het immers met mij eens, Frinton,
dat mijnheer Lyndon zich als op vrije voeten
gesteld mag beschouwen, tot definitieve stap
pen genomen zullen zijn door den premier en
u?"
Sir George scheen eenigszins verlegen.
„Wel, eh, in zeker opzicht, ongetwijfeld. Ik
heb Scotland Yard bericht, dat hij zich vrij
willig heeft aangemeld, zoodat men het bevel
tot arrestatie heeft ingetrokken. Ik ik stel
voorop, dat de heer Casement en Latimer voor
hem instaan?"
De eerste knikte toestemmend.
„Zeker, Sir George," zei hij.
„Ik ben geheel tot uw dienst," zei ik. „Ik
had enkele dingen willen afdoen, maar wan
neer u het beter vindt, dat ik mij als onder
arrest beschouw...."
„Nee, nee, mijnheer Lyndon," onderbrak hij
mij; „dat is volstrekt niet noodig. Strikt ge
nomen bent u natuurlijk nog een gevangene,
maar op het oogenblik zal het misschien zelfs
het beste zijn, alle formaliteit te vermijden. Ik
begrijp, dat zoowel Lord Lammersfield als de
heer Casement het raadzaam oordeelen, de zaak
zoo stil mogelijk te houden, tenminste tot de
terugkomst van den eersten minister. Daarna
zullen we een beslissing nemen."
„Ik ben u zeer verplicht," zei ik, „maar er is
één vraag, die ik graag zou stellen, wanneer u
dat toestaat."
Hij zette zijn bril af en poetste de glazen
met zijn zakdoek.
„Wel?" vroeg hij aanmoedigend.
„Ik zou graag willen weten of de dochter van
Savaroff gevangen genomen is dat meisje,
dat de politie over mij inlichtte."
„Ah!" zei hij met zekere voldoening, „dat is
een punt waaromtrent u allen een verkeerde
meening hebt. Ik heb zoojuist den heer Case-
ment hieromtrent ingelicht. De informatie,
waarnaar de politie handelde, werd niet ver
strekt door een meisje." Hij wachtte even
„Die werd verstrekt door uw neef en vroe
geren compagnon, George Marwood."
„Wat!" riep ik uit en ik hoorde, hoe Tom
my zijn hart luchtte in een half gesmoorde
uitdrukking, die in ons aanzienlijk gezelschap
niet te best paste.
Sir George knikte, blijkbaar met onze ver
bazing hoogst ingenomen.
„Marwood belde gisteravond om half elf
Scotland Yard op. Hij vertelde, dat hij in een
anoniemen brief twee adressen gekregen had,
aan het eene waarvan u waarschijnlijk te vin
den zou zijn. Ook gaf hij een volledige be
schrijving van de verandering in uw uiterlijk".
Re wendde mij tot Latimer.
Zou Sonja dat bewerkt hebben?"
„Waarschijnlijk", antwoordde hij met zijn on
verschillig klinkende langzaamheid. „Ze wist
dat je neef al het mogelijke zou doen, om jou
weer achter slot en grendel te krijgen en te
gelijkertijd vermeed zij op deze manier om ge
arresteerd te worden."
„Zoo is het, zoo is het," zei Sir George met
zijn wijzen hoofdknik. „Voor zoover ik zie is zij
een hoogst gevaarlijke jonge vrouw. Ik zal bij
zondere zorg dragen voor haar arrestatie."
Zijn woorden waren mij als een plotselinge,
snelle steek van medelijden en berouw. Het
was een verschrikkelijke gedachte: Sonja in de
gevangenis. Sonja, wier wilde en hartstochte
lijke natuur wegteerde in de afschuwelijke sla
vernij, die ik zoo goed kende. De herinnering
aan alles, wat zij voor mij gewaagd en door
staan had, kwam overweldigend in mijn ge
dachten en ik deed een stap naar Sir George.
„Sir George," zei ik, „een oogenblik geleden
was u zoo goed, mij te verzekeren, dat de re
geering zou trachten, mij de onrechtvaardig
heid, die mij aangedaan is, te vergoeden."
Hij keek mij aan, blijkbaar zeer verrast.
„Zeker," zei hij, „zeker. Ik ben er van over
tuigd, dat zij op de meest edelmoedige wijze
met 'alle omstandigheden rekening zal hou
den."
„Ik vraag maar één ding," antwoordde ik.
„Zonder dat meisje, Sonja Savaroff, zouden de
Russen thans in het bezit van mijn uitvinding
geweest zijn. Wanneer de regeering meent mij
iets verschuldigd te zijn, kan zij de rekening
geheel vereffenen door haar vrijuit te laten
gaan."
Sir George zette zijn bril op.
„U vraagt dit, terwijl zij haar best deed u
weer in de gevangenis te brengen?" vroeg hij.
Ik knikte.
„Ik ben er niet geheel zeker van, of ik dat
niet verdiend zou hebben," antwoordde ik.
Een oogenblik staarde Sir George mij ver
wonderd aan.
„Goed dan", zei hij tenslotte; „het zal wel
zoo kunnen worden geschikt. Zooals u zegt, is
zij ons ten zeerste van dienst geweest, ofschoon
buiten haar bedoeling. Dat is een punt in haar
voordeel, stellig in haar voordeel."
„Maar uw vriend Marwood?" vroeg Lammers
field welwillend. „Voor valsche aanklacht en het
verkoopen van gouvernementsgeheimen denk
ik, dat wij genoeg bewijzen hebben om zijn ar
restatie te rechtvaardigen."
„Dat denk ik wel," zei Sir George, plechtig
knikkende. „Ik heb er al instructies toe gege
ven. In een geval als dit is de veiligste kant
de beste."
Zijn woorden stelden mij eenigszins teleur.
Niet, dat het onrechtvaardig was om George
te arresteeren, maar ik had zoo graag nog eens
met hem wiUen praten, al waren het maar
vijf minuten. Lammersfield onderbrak de ge
dachte hieraan.
„Ik denk, dat u beiden, evenals Latimer, wel
zoo ongeveer sterft van honger," zei hij vrien
delijk. „U zult na het ontbijt nog wel niets ge
bruikt hebben?"
Tommy sprong dadelijk op uit zijn stoel met
een heftigheid, die de vraag direct beantwoord
de, voor zoover het hem betrof; en ik gaf toe,
dat een korte tusschentijd, om ons wat te ver-
frisschen, geenszins onwelkom zou zijn.
„Ik vrees, dat ik Latimer nog niet kan mis
sen," zei hij, „maar u beiden kunt wel eerst
een flinke lunch gaan nemen. Komt hier terug,
zoodra u klaar bent. Ik zal Oorlog en Marine
opbellen, terwijl u weg bent en zorgen, dat hier
enkele menschen komen, aan wie u dan uw nieu
we springstof uitleggen kunt. Ik denk wel, dat
u een waardeerend auditorium vinden zult!"
Hij drukte op een bel naast zich en opstaande
van tafel bracht hij ons naar deur, waar ik een
oogenblik bleef staan om te trachten zoowel
hem als Sir George te bedanken.
„Mijn beste Lyndon." onderbrak hij mij hof
felijk, „u bent drie jaar in de gevangenis ge
weest voor een misdaad, die u niet hebt be
dreven en ter vergelding daarvan hebt u het
land een dienst gedaan, die men niet te hoog
schatten kan."
Terwijl hij nog sprak, werd er geklopt en op
zijn „binnen!" verscheen de onbewogen man
als-een-bottelier op den drempel.
„Laat deze heeren uit, Simpson," zei hij, „en
laat het mij dadelijk weten, wanneer zij terug
komen."
Toen drukte hij mij vriendschappelijk de
hand en voegde er met een fijnen glimlach
aan toe:
„Wanneer u misschien een wederzijdschen
kennis ontmoeten mocht, wilt u dan zoo vrien
delijk zijn mijn officieele gelukwenschen over
te brengen. Ik hoop spoedig het voorrecht te
hebben, die persoonlijk uit te spreken."
Ik beloofde zijn boodschap over te brengen
en volgde onzen gids de trap af en naar bui
ten.
„Een kerel, waarvan ik hou," zei Tommy.
„Geen dwaas in geen enkel opzicht. Joyce zei
altijd al, dat-ie van een goed soort was."
Hij bleef midden op de straat staan en begon
met zijn volkomen negatie van fatsoen een
groote, houten pijp te stoppen.
„Wat staat er nou op het program?" vroeg
hij, „ik kan haast niet meer van honger."
„We nemen een taxi, rennen naar huis en
pikken Joyce op," zei ik. „Vandaar naar het
café Royal; we nemen de beste lunch, die ooit
in Londen genomen is."
Tommy gaf zijn blijdschap te kennen door
een diep gegrinnik.
„Als iemand mij voor zes uur in Downing-
street terug verwacht," zei hij, „kan die zijn
testament wel maken."
Gedurende den rit bespraken wij met veel
genoegen de voorname kwestie, wat we zouden
nemen bij de lunch.
(Slot volgt).