I Fientje's Kerstfeest m i DE SCHOOL VAN JUFFROUW BRIL h over en hun vijanden w*- rr. Met ons dominospel jtfi Door B. WESTERHOF „En Fie, hoe heb je gebeden?" „Ik heb gedacht. De V.P.D. VOOR DE KERSTTAFEL MvMmmttmm/toMNmimmtt Km - HET UURTJE VOOR JEUGD Het was maar 'n heel eenvoudig bedje, waarin Fietje lag, maar ze sliep als een roos vond vader, die nog eens naar zijn jongste lieveling kwam kijken. Ze lag daar en sliep alsof er geen zorgen op de wereld bestonden: gelukkig maar! dacht vader. Had vader echter een uurtje eerder zijn Fietje bezocht, dan zou hij gemerkt hebben, dat zijn kleine meid óók haar zorg had en een heel groote zorg ook en dat ze nu zoo heerlijk sliep, kwam omdat ze 'n pracht-ingeving had gekregen en ze er vast van overtuigd was, dat de zaak in orde zou komen. De zaak! Welke zaak? Wel, Fietje's vader was al acht maanden zonder werk en als je dan een gezin hebt met drie kinderen, dan is het lang geen vetpot. Fietje was nog te klein om al die dingen van werkloosheid, malaise en zoo te begrijpen, maar ze had wèl gezien, dat St. Nicolaas hen had vergeten en uit de gesprekken had ze opgevangen, dat ook het Kerstkindje dit jaar wel niets zou brengen. Dit nu was Fietje's groote zorg! Stel je ▼oor, dat het Kerstkindje vader en moeder zou voorbijgaan! Vader en moeder, die zoo goed voor Fietje waren. Had vader niet 'n jurkje voor haar gekocht en gezegd dat hij zelf nog wel met zijn schoenen voort kon, maar dat hij zijn kleinen schat geen kou kon zien lijden; zijn kleine schat, dat was zij, Fietje! En dan moest je vaders schoenen eens zien! En moeder! Neen, het Kerstkindje mocht zóó niet voorbij gaan! Maar wat kon Fie doen? 't Was nu nog maar een week voor Kerstmis en nóg wist ze het niet! En zoo had ze dien avond in haar bedje gelegen en was nu naar rechts en dan weer naar links gedraaid, om even later maar weer op de rechterzij te gaan liggen. Toen was haar oog plotseling ge vallen op een wit voorwerp aan den wand en de ingeving was gekomen! Dat witte voorwerp was 't Mariabeeldje! Nu was ze er! Maria zou helpen! Natuurlijk! Was Maria niet de Moeder van 't Kerstkindje? Eenige oogenblikken later sliep Fietje met een tevreden trek om den mond. De zaak zou in orde komen! Den volgenden morgen was Fietje vol gens gewoonte in de Mis en toen deze uit, was ging zij naar het Mariabeeld. Maria stond met het Kindje op den arm in een nis. Aan weerszijden van 't beeld stonden een paar standaards waar je bloemen op kon zetten; vóór het beeld was een blaker voor de kaarsen. Ook zag je er een paar bakjes met waskaarsen en er zat een gleuf ln ieder bakje. Als je in de gleuf van het linker bakje een dubbeltje wierp, mocht je er een kaars uitnemen, deze aansteken met een die al brandde en dan op den bla ker vóór 't beeld plaatsen. De kaarsen in 't andere bakje kostten een kwartje. Fietje had in haar spaarpotje nog twaalf cent. Ze kon dus maar een kaars van een dub beltje nemen en dat deed ze ook. Daarna knielde ze op een der bidstoelen voor de nis, bad aandachtig drie Wees Gegroetjes, keek toen op naar 't beeld en zei zachtjes: „Lieve Moeder Maria, vraag aan het Kerst kindje of het met Kerstmis aan vader en moeder denkt!" lederen dag bad ze zoo en den dag vóór Kerstmis bad ze vuriger dan tevoren en toen ze weg ging legde ze een papiertje op het voetstuk. Een dame, die het arme meisje dat daar bij Maria zoo vurig bad, al meermalen be wonderend had gadegeslagen, zag ook, dat zij er een briefje neerlegde. Toen deze da me de kerk ging verlaten, liep zij eerst naar het beeld, nam het papiertje en las; „Lieve Moeder Maria, vraag toch aan t Kerstkindje, dat het vader en moeder niet vergeet 1 Fietje v. Lingen." Dit briefje was door Fie in het geheim geschreven: vader en moeder mochten van haar heele plan niets weten. Enkele woor den had ze eerst nog nagekeken, want er mochten geen fouten in zitten! "n Heer, die het heele geval gezien had, wilde ook wel eens weten, wat er te lezen was en toen de pastoor 'n kwartiertje later, uit den biechtstoel komend, een groet aan Maria bracht, las hij het briefje en stak 't in zijn gebedenboek. Ja, de pastoor had Fietje wel zien bidden bij 't beeld; al een keer of wat. 't Was v. Lingen uit de Bloem- straat, arme, maar godsdienstige menschen. Hoe had die kleine dart in haar hoofd ge kregen? Nou, hij zou wel eens zien, de pastoor! 's Avonds om half zeven zat het gezin v. Lingen aan tafel: vader en moeder en drie kinderen. Moeder had het eten opgediend: aardappelen met roode kool gestampt en twee gekookte vischjes. „Nou, nou, moeder, je hebt in de bus ge blazen!" zei vader, op de vischjes wijzende^ „Och," antwoordde moeder, „ik heb van de week de kleine van v. Halen bij me ge houden, toen vrouw v. Halen uit werken was en nu kwam ze me vanmiddag bedan ken en gaf me deze vischjes; ze had er 'n stuk of wat van haar mevrouw gekregen." „Prachtig," zei vader. „Kom jongens, nu gebeden!" Allen maakten een kruis en Fietje bad volgens gewoonte hardop. In spanning van hetgeen komen zou, bad zi veel luider dan anders, zoodat vader na 't gebed de opmerking maakte: „Nou, Fietje, dat is kranig gebeden!" „Ze dacht zeker aan de visch!" zei Piet, de oudste jongen, die altijd met Fietje overhoop lag en het toch uitstekend met haar kon vinden. Fietje stak haar tong tegen Piet uit en zei: „Je weet er lekker niets van!" „Eten!" zei vader. Dit was het sein tot den aanval! Nog even werd er van alle kanten een „smakelijk eten!" gewenscht en toen hoorde je eenige minuten geen woord meer. Daar ging de bel! „Piet, ga eens kijken!" Piet ging en kwam terug met een pak en een hoogreode kleur van opwinding. „O pa, een pakje en 't moet hier wezen: de naam staat er op, kijkt u maar: „Aan vader en moeder v. Lingen, Rozenstraat 268." „Laat eens zien" zei vader. En ja, t stond er op! 't Pakje werd door vader onder al- gemeene spanning opengemaakt en kreten van blijdschap stegen op, toen er achter eenvolgens een groot Kerstbrood, een paar tabletten chocola, een zak thee, een zak suiker en een pakje boter uitkwamen. Ten slotte was er nog een envelop, waaruit bij opening een gulden rolde; ook was er nog een briefje in en daarop stond: „Beste Fietje, Moeder Maria droeg mij op, dit aan je vader en moeder te zenden. pakje Het Kerstkindje." Allen keken naar Fietje, die niet wist wat te beginnen en nu eens een kleur kreeg, dan opeens allen blij aankeek om even la ter bijna te gaan huilen. „Ze heeft ook zoo hardop gebeden," zei Piet. Fie keek Piet aan of ze wou zeggen: „Nare jongen!" „Nou, Fietje," begon vader, „waar komt dit pakje vandaan?'" „Van 't Kerstkindje!" zei Fie. Allen begonnen te lachen. „Ja," zei vader, „dat staat ook op 't brief je, maar waarom staat jouw naam er op?" Daar werd weer gebeld! Nu ging vader zelf eens kijken, 't Was zóó stil in de ka mer, dat je wel een speld kon hooren val len. Zou er weer een pakje zijn? En ja, 't was er weer een: ditmaal een groote rol lade, wel van een pond of vier en er was een briefje bij met een gulden en het vol gend berichtje: „Beste Fietje, Van 't Kerstkindje, voor vader en moeder. Moeder Maria." Aller verwondering steeg ten top en er was een drukte en gepraat in 't kleine ka mertje, zooals er ln maanden niet geweest was. Fietje was 't middelpunt van de be langstelling, want ieder begreep, dat zij er meer van moest weten. „Fietje," zei vader, toen de storm wat lederen dag bad ze zoo en den dag vóór Kerstmis bad ze vuriger dan ooit tevoren !Qk. Een lieve haas, een snoezig dier, Zoo een als op het prentje hier, Die nam een tvare hazenvlucht, Want ach, hij hoorde naar gerucht. „Wat is 't voor mij een narigheid, In dezen goeien Kerstmistijd, Ik voel me nergens prettig thuis, 't Is overal voor mij niet pluis. Ik schrik van t rits'len van een blad, Van 't tikken op een regenvat, Van praten, stappen enzoovoort, Ik ben door elk geluid verstoord." ,Maar lieve haas, dat is heel dom, Draai jij je heusch maar rustig om, Een haas, dat is geen Kerstmismaal, Ga jij maar niet meer aan den haal. Kalkoen en kip en eend en gans, Dié hebben nu een goede kans, Want voor een haas of een konijn Moet het toch werk'lijk Paschen zijn." „O, dank je wel, m'n beste vrind, Geloof maar dat ik 't heerlijk vind, Ik ben nog nooit zóó blij geweest, Kom, vier met mij het Kerstmisfeest! R. VAN DAM WINTERLANDSCHAP, geteekend door een jongen van 12 jaar was bedaard, „vertel nu eens hoe 't komt, dat jouw naam op die twee briefjes staat." Daar verborg Fie plotseling haar gezichtje achter haar beide handjes: ze begon te huilen en riep: „Ik kan er niets aan doen!" „Nou, nou, Fietje, kom eens hier!" riepen vader en moeder tegelijk. „Kom, kom", zei vader, zijn lief meisje aanhalend; ,,'t is toch niets om te gaan huilen; we zijn juist blij, dat het Kerst kindje zoo goed voor ons is, maar we willen graag weten hoe het Kindje op die gedach te is gekomen en waarom jouw naam op die briefjes staat. Kom, vertel eens, wat je weet." „Ik heb er voor gebeden...." „Hardop," fluisterde Piet. „Piet houd je mond!" „Ja vader!" Daar ging de bel voor de derde maal! „Wel, hoe heb ik het nou," zei vader, „komt er geen eind aan?" Voor de derde maal dien avond was de bel gegaan en voor de derde maal was het een pakje! Neen, geheel juist is dit niet, want nu was 't een mand. En wat daar al lemaal in zat! Bovenop een briefje: „Beste Fietje, Van 't Kerstkindje. Moeder Maria." En een rijksdaalder! En toen haalde va der er uit: een Kerstbrood en een groote worst, 'n zak koffie, sinaasappelen, 'n zak rijst! De kinderen waren zóó uitgelaten, dat moeder ze maar vast een flinke snee kerstbrood gaf. Vader begreep wel, dat Fietje nu heelemaal niets kon vertellen. Hij liet de kinderen dus een beetje hun gang gaan. Gezamenlijk ruimde mèn alles op en toen moeder allen een kopje fijne thee en nog een sneetje kerstbrood had gegeven, moest Fietje haar verhaal doen, nadat Piet eerst order had gekregen zijn mond te hou den, wat hij echter volgens Fietje niet kon en ook niet behoefde te doen. De heele drukte was om half acht afge- loopen en toen moesten de kinderen naar bed, want ze zouden naar de Nachtmis gaan. Vader en moeder bleven nog even rustig zitten en toen ze alleen waren zei vader: „Ik geloof, dat de pastoor er meer van weet, want het laatste pak werd door den koster bezorgd; hij zette de mand wel gauw neer en liep hard weg toen ik de deur geopend had, maar ik heb hem toch herkend." Den tweeden Kerstdag liep vader even bij den pastoor aan om hem alles te ver tellen en te bedanken. Deze hoorde alles glimlachend aan en zei: „Bedank Maria maar." Ook toen de vader vroeg, wie de andere gevers waren, zei de pastoor het zelfde. Maar de pastoor wist er wel meer van, want de heer en de dame hadden hem om inlichtingen en adres gevraagd. Na het Kerstfeest, toen weer de gewone Vroegdienst werd gelezen, kwam Fietje de zen weer bijwonen, maar eerst zette ze 'n mooi plantje, dat thuis in de voorkamer had gestaan op een der standaards en legde ze een bedankbriefje op het voetstuk Onder den H. Dienst kwam de pastoor uit zijn biechtstoel en Fietje zag, dat de grijze herder, bij het Mariabeeld gekomen, het briefje opnam en las. Nu, de pastoor mocht ook wel weten hoe goed Maria en het Kindje waren, vond Fietje. M1 evrouw van Voorden was een paar dagen ziek geweest, wat grieperig. Gelukkig had het niet lang ge duurd, want Toos en Mientje hadden het huishouden moeten doen en zij hadden niet veel tijd te missen. Henk was voor de gezelligheid een Zaterdag en Zondag over gekomen en had 'n prachtigen tros druiven meegebracht. Onwillekeurig kwam het ge sprek op de druiven en Henk vroeg aan Mientje of ze wel eens druiven had zien bloeien. Het bleek, dat niemand van de familie, behalve Henk, ooit druivenbloe- men gezien had (Fig. 1). Henk had kennis gemaakt met een druivenkweeker en die had hem de kassen eens in bloei laten zien. Natuurlijk namen Toos en Mientje zich voor een volgend jaar ook te gaan kijken, vooral toen Henk vertelde, dat de druiven soms zoo heerlijk ruiken, als de zon schijnt. Ze kwamen vast in Juni naar zijn kamer overwippen, om samen te gaan kijken. Me vrouw van Voor den, die begreep, dat Henk zich grondig op de hoogte had ge steld, vroeg of Henk nog meer van druiven kon vertellen. Nu, dat wlide Henk maar te graag. „De ge wone druif", begon hij, voor in de Donaulanden en in het Middel- landsche Zeegebied. Verder langs den Rijn en in het Oosten en midden van Frankrijk. Zelfs tot in Midden-Azië treft men de wilde plant aan. Bij ons worden veel gekweekt de blauwe Frankenthalers en de witte Van der Laans- Natuurlijk behoort de wilde wingerd. (Figuur 2) ook tot de familie van de gewone druif. Bij het „komt in het wild Als je met Kerstmis aan tafel zit dan voel je je zoo echt feestelijk gestemd. Dan is het zoo prettig als de tafel versierd is met hier en daar een takje hulst of een brandend rood kaarsje. Zoo'n kaarsenhou der gaan we nu eens maken. Neem een niet te grooten aardappel en snijd daar een plak af, zoodat hij stevig staat. Maak dan bovenin een gat, waarin het kaarsje past. Nu bind je om den aardappel 'n mooi blauw of zilveren papier en strik dat met een gekleurd koordje of lintje vast. Nu nog een takje hulst of sparregroen ertusschen en het is klaar. |vwv%v~w.sWi%w.wAw/^AWijvwwAnAvwwwvvvwvwvwwvwwwwvws%wwvwwwjvw%'wwwwuwwAWft<WAV. ik <S*UQL< «I Op het prentje zie je gaan, Met z'n nieuwe laarzen aan Onzen vriendelijken kater, En hij slaat beslist geen flater, Want met tasch en parasol, Lijkt hij heusch een reuzen bol. Hij loopt in zichzelf te zingen, Denkt aan massa's fijne dingen, En wordt ditmaal niet gestoord, Tot de groote Dierenpoort. Maar de zwanen hebben 't druk, Kwekken waarlijk aan één stuk, Tot het luisterende Haasje, Anders zulk .een haastig baasje. Nauw'lijks zijn ze uitgepraat, Of het lieve haasje gaat, Met een stevig pienter stapje, Naar de fijne school, dat snap je, Doch de Zwanen roepen nog: ,Klip, waarom zoo haastig toch!" En op school stond Spits de Haan, Met z'n rooden kam vooraan, Ernstig naar z'n vrind te luist'ren, Want, Zeeleeuw was aan 't fluist'ren, Over Peter een Kameel, Ook al was 't niet vrees'lijk veel. En het brave Beertje knikte, Toen hij wat z'n pootje likte, En sprak zachtjes: „Beste vrind, 't Is een alleraardigst kind. En de held van het gesprek, Had toch werkelijk geen trek, Om zich vlak vooraan te toonen, Maar stond toch zonder schroomen, Achter in de dierenklas, Toen de juf aan 't praten was. En hij dacht ik vind het stellig, Hier op school beslist gezellig, Want al is het ook een school, Heb je hier toch immer jool. "'•Yy Op onderzoek uit opengaan van de bloem van den wilden win gerd spreiden zich de bloemblaadjes ech ter uit, terwijl die van de gewone druif als een mutsje afvallen. Om mooie, groote vruchten te krijgen, moeten de druiven- planten op de juiste wijze worden gesnoeid en flink gemest worden. Veel hangt af van het op den juisten tijd krenten van de druiven, dat wil zeggen, het verwijderen van een massa jonge vruchten, zoodat de andere meer voedsel krijgen. De druiven hebben veel van allerlei ziek ten te lijden, zooals bijvoorbeeld het wit. Het wit wordt door een schimmel veroorzaakt, die tot de meeldauwsoorten behoort, de druivenmeel- dauw. Planten, die door meeldauw zijn aangetast, zien er net uit, of ze nx,u.\*-v<j met meel zijn bestoven. Een heel ge vaarlijke ziekte is de aantasting door de druifluis (Fig. 3). Dit dier, dat tot de plan- tenluizen behoort, is uit Amerika overge komen en voelt zich het beste thuis op druiven, die uit Amerika zijn ingevoerd. In dat werelddeel leefde het op wilde druiven en deed niet veel kwaad. Omstreeks 1860 schijnt het in Europa te zijn ingevoerd. Het dier behoort tot de insekten, die op zwellingen, gallen veroorzaken. In Zuid- Europa komt de druifluis op de druiven bladeren voor en veroorzaakt gezwelletjes. De uitkomende luizen tasten nieuwe bla deren aan en zoo gaat 't den heelen zomer door. Tegen den winter ontstaan lui zen, die in den grond kruipen en de wor tels van de druiven aantasten. Ook daar ontstaan galletjes, zoodat de fijnste worteltjes, waar de plant water en voedsel mee op moet ne men, onbruikbaar worden. In het voorjaar kunnen de wortelluizen weer omhoog gaan en bladluizen doen ontstaan. In de Noordelijke landen komen hoofd zakelijk wortelluizen voor. Het grootst is de schade indertijd in Frankrijk geweest, maar ook in Duitschland zijn heel wat druivenplanten vernield. Voor het maken van rozijnen wordt een bepaalde druivensoort gebruikt, die in Klein-Azië en Californië gekweekt wordt. Het drogen van de vruchten gebeurt óf na het plukken, óf terwijl de vruchten nog aan de plant zitten. Ook voor krenten is een bepaalde druivensoort noodig, die in Griekenland en op eenige eilanden wordt gekweekt. De kleine vruchtjes bevatten zeer veel suiker en worden in de zon of kunstmatig gedroogd. Met houten vorken worden ze van de trossen gerist. Als ze dan in zakken, kisten of vaten verpakt worden, zijn ze dikwijls sterk verontreinigd. In Griekenland wordt uit deze vruchtjes ook wijn gemaakt." Henk zweeg en kreeg in dank een paar heerlijke druiven. En Toos dacht bij zich zelf, dat ze wou, dat ze maar half zooveel wist als haar knappe broer. A. L. Hierbij een dominosteen-teekening van een vrouwtje. Er wordt één steen (dubbel één) op de aangegeven plaats met de oogen naar boven gelegd, alle anderen met den achterkant boven. En het vrouwtje heeft ze precies alle 28 noodig. Probeer het maar eens.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1934 | | pagina 20