Hoe het heelal beweegt Christus' geboorteplaats Geen ster staat stil Bethlehem Jacob Metius George Romney Or an j e-be weging ZONDAG 23 DECEMBER 1934 Uitvinder van den verrekijker? - POLITIE-STOP TEEKENS Reynold's grootste concurrent Vaticaan en film De Osservatore Romano Het interieur van de basiliek der Geboorte te Bethlehem Mrs. Newbery, een portretstuk van Romney De maan is onder de kim verdwenen en in den klaren, zoelen zomernacht is het heerlijk toeven onder het wolkenlooze Uitspansel, waaraan duizenden sterren glanzen, schitterender dan de mooiste illuminatie. Nooit kom ik sterker onder den machtigen indruk van de voor ons niet te bevatten oneindigheid, Waarin de hand des Scheppers aan het zand korreltje, dat wij Aarde heeten, een plaats heeft aangewezen, dan wanneer ik staar naar de roer- looze sterrenpracht, welke aan het nachtelijke Uitspansel flonkert en straalt. Maar die roerloosheid is slechts schijn. De hedendaagsche wetenschap heeft ons geleerd, dat die rustige onbeweeglijkheid van het ster- renheir ten eenenmale in strijd is met de waar heid en het woord van den ouden Griekschen wijsgeer, dat alles in de natuur beweegt, het vermaarde „panta rhei" ook van toepassing is op de sterrenwereld. Wat hij nog niet wist, weten wij. In de eerste plaats weten we, dat de aarde en alle planeten om de zon wentelen. Maar wij weten ook, dat de zon langs nog onberekende baan met een snelheid van omstreeks 20 K.M. per seconde voortsnelt in de richting van de Ster Vega, de schitterende ster in het sterrenbeeld De Lier, en dat zij hiermede geen uitzonderingspositie in het heelal inneemt. Integendeel: geen enkele ster staat roerloos aan den hemel, alle snellen voort, sommige met ongeloofelijk groote vaart. Oogenschijnlijk gaat daarbij alles kris en kras door elkaar en lijkt het enkel een gevolg van de onmetelijke afstanden, dat er in het sterren rijk niet telkens en telkens botsingen tusschen die zwervende lichamen voorkomen. Maar ook hier weer blijkt de schijn bedrieglijk en is de mogelijkheid niet uitgesloten, dat er meer orde en regelmaat in de oneindigheid heerscht dan wij met ons zoo beperkt onderscheidingsver mogen kunnen waarnemen. Een aanduiding in dien geest heeft ons wijlen onze groote land genoot Kapteyn verschaft door zijn meester lijke onderzoekingen op het gebied der ster- renstroomen. In 1904 publiceerde Kapteyn de uitkomsten van zijn onderzoek omtrent de zoogenaamde eigen beweging van ongeveer 2400 sterren. Het Was een moeizaam geduldwerk geweest, einde- looze uitmetingen van oneindig kleine verschil len in ligging van eenzelfde ster op fotogra fische platen, welke van verschillende jaren dagteekenden. Met noeste, eerbiedwaardige vol harding had de de geleerde dit werk jaren achtereen voortgezet, tot hij naar voren trad met de in de eerste plaats voor de astronomen opzienbarende ontdekking, dat er in de zoo genaamde eigen beweging der sterren zekere regelmaat viel waar te nemen. Er waren vol gens hem twee hoofdrichtingen in die beweging waar te nemen. Hij noemde ze „sterrenstroo- men" (de vreemde woorden minnenden astro nomen spreken liefst van „drifts"), welke dwars tegen elkander in zouden gaan en zich met een gemiddelde snelheid van 40 K.M. p?r seconde zouden voortbewegen. Het valt niet te verwonderen, dat deze ontdekking van Kap teyn voor de andere astronomen een prikkel was voor nadere onderzoekingen op hetzelfde gebied en wat men aanvankelijk eenigszins als een hypothese beschouwde, werd, dank zij het werk van velen, als vaststaand verschijnsel er kend. Men moet nu intusschen zich niet voorstel len, dat in zulk een stprrenstroom alles precies langs één lijntje gaat. Kapteyn heeft ons dit zelf duidelijk gemaakt door de in beweging zijnde -sterren te vergelijken met een school visschen, die door de rivier medegenomen wordt naar de zee, waarbij echter elke visch zich vrijelijk een eigen baan kiest. Aan het einde, bij de uitmonding in den oceaan, komen zij tenslotte toch weer samen. Intusschen schijnen er toch wel sterrengroe- pen voor te komen, welke wel degelijk in eenig verband met elkander staan en evenwijdig aan elkaar den weg door het uitspansel volgen. Zoo vindt vindt men in het sterrenbeeld De Stier een sterrenhoop de Hyaden, waarin 39 hemellichamen als het ware in gelijke gelede ren voortschrijden naar een onbekend eindosl. Nog merkwaardiger is het gesteld met een kleine, voor 'het ongewapende oog haast on zichtbare sterren groep in De Kreeft. Ze was reeds bekend bij de scherpoogige Romeinen als De Krib, en men meende, dat wanneer de Krib niet was te zien, dit regen voorspelde wat niet onmogelijk lijkt. Gedurende vele jaren heeft Dr. w. J. Klein Wassink verbonden aan het Sterrenkundig Laboratorium te Groningen, al zijn aandacht en studie aan dit b-okje van den sterrenhemel gewijd. Met medewerking van vele sterrenwachten van allerlei nationa liteit heeft hij met hetzelfde rustige geduld als zijn groote voorganger Kapteyn tal van foto's van De Krib, in vers hillende jaren op genomen, bestudeerd en uitgemeten en de vrucht van zijn arbeid is de ontdekking geweest, dat meer dan 350 sterren, welke er deel van Uitmaken, zich gezamenlijk in dezelfde richting bewegen. Natuurlijk moet men hierbij niet den ken aan een opmarsch in gesloten gelederen. Immers dat zoo kleine klompje sterren, amper zichtbaar voor het ongewapende oog, is in wer kelijkheid een wijd uitgestrekt conglomeraat van zonnen, waaronder een honderdtal grooter dan de onze. Het eigenaardige feit doet zich evenwel voor, dat de eigenbeweging van dester- ren van De Krib precies parallel loopt met die van de hierboven genoemde Hyaden en boven dien zich met dezelfde snelheid voortbewegen De heer Klein Wassink en anderen met hem zijn daardoor tot de overtuiging gekomen, dat er zeker verband bestaat tusschen beide groe pen. Welk? Dat is uit den aard der zaak niet dadelijk te zeggen. Of zij zijn uit dezelfde bron van herkomst voortgekomen, óf zij hebben het zelfde einddoel bij hun weg door het hemelruim en het feit, dat de beide groepen ontzettend ver van elkaar verwijderd zijn schijnt hierbij niet van overwegende beteekenis te zijn. Mis schien krijgt men eenig idee er van, hoever zij van elkander liggen, wanneer men verneemt, dat het licht van de Hyaden 120 jaar noodig heeft om tot ons te komen, dat van De Krib echter 450 jaar. Een ervaren astronoom haalt zijn schouders op voor dergelijke afstanden in het hemelruim: wanneer hij een onderzoek instelt naar de nevelvlekken aan de grens van zichtbaarheid, vindt hij heel wat grooter getallen. Maar voor den leek is het moeilijk zich een eenigszins duidelijke voorstelling te maken van den af stand van „slechts" 450 lichtjaren. In de eerste plaats moet hij er evenwel reke ning mede houden, dat een zonnestraal onge veer 8 minuten noodig heeft om den afstand tusschen zon en aarde, gemiddeld 150 millloen K.M., af te leggen. Wanneer we nu den af stand tusschen De Krib en ons zonnestelsel ook in Kilometers willen aangeven, dan hebben we een getal op te schrijven, haast grooter dan de halve breedte van een kolom van dit blad. Curiositeitshalve geven wij het hier: 4.688.380.530.000.000 K.M. We hebben groote kans, dat de lezer dit ge tal met kalm oog aanschouwt, misschien echter ook tot de gevolgtrekking komt, dat De Krib niet meer staat, waar we haar thans zien, om dat er sedert zoo lange tijd verloopen is. Dit is volkomen juist, maar zulks is het geval niet alleen met De Krib doch met alle vaste sterren, zelfs met de dichtsbijzijnde, waarvan het licht toch altijd nog een goede drie Jaar noodig heeft om tot ons te komen. Maar eerst dan krijgt men misschien eenigen Indruk van de oneindige afstanden in het heel al, wanneer men leest, dat die kleine sterren hoop, De Krib, zich voortbewegend met een snelheid van 41 44 K.M. per seconde, in den tijd van 100.000 jaar, van duizend eeuwen dus, voor onze oogen slechts één graad aan den hemeltrans is verschoven. Doch neen, een gewoon menschenverstand kan zich toch niet recht een dergelijk verschijn sel concretiseeren. Men leest dergelijke ge tallen, maar de rechte beteekenis er van is eigenlijk niet te doorgronden. Ze hebben meer wetenschappelijke dan praktische waarde. Wie niettemin over de door de astronomen geconstateerde feiten doordenkt, komt onver mijdelijk tot de vraag, waarheen de sterren op haar baan door het hemelruim voortsnellen. Dat weet men niet, tenminste nog niet. De onderstelling ligt zeker voor de hand, dat die banen niet rechtlijnig zijn, hoewel dat nog niet vaststaat. Maar voorzoover men heeft kunnen nagaan, beweegt elk hemellichaam zich langs een kromme baan, een ellips, een parabool of een hyperbool, doch nooit in een rechte lijn. Moet men dus aannemen, dat ook de sterren- stroomen langs een gekromde baan voortschrij den, zoo kan de conclusie niet anders zijn, dan dat zij zich wentelen om een middenpunt. Hier nadert evenwel de wetenschap weder op be denkelijke wijze de fantasie en men gaat hypo thesen stellen. Madler, de bekende deskundige op het stuk van maankennis, beweerde in 1846 dat de sterrenhemel, behoorende tot het Melk wegstelsel, ruim 18 millioen jaren noodig zou hebben om een baan te beschrijven om een onbekend middelpunt en Turner, tegenwoordig hoogleeraar in de sterrenkunde te Oxford, kwam op grond van de jongste onderzoekingen en waarnemingen tot een omlooptijd van niet minder dan 400 millioen jaren. En dan zou volgens anderen het middelpunt, waarom de zichtbare sterrenwereld draait, te zoeken zijn in de buurt van het Zevengesternt. Hoe men tot deze slotsom is gekomen, weet ik niet, maar ik vermoed, dat de fantasie hierbij belangrijker factor in het spel is dan de beschikbare feiten. Mr. G. KELLER. Jacob Metius was de jongere broer van den beroemden Nederlandschen wiskundige Adrianus Metius (15711635), over wiens geboorte- en sterfdag nergens iets staat aan- geteekend, doch die groote bekendheid ver wierf als de uitvinder van den verrekijker. Ongetwijfeld was hij evenals zijn broer, zeer goed op de hoogte der wiskunde en natuur kunde, doch betwijfeld kan worden,.of hij in derdaad de eerste ontdekker van den verre kijker is geweest. Want uit latere navorschin- gen is gebleken, dat noch Metius, noch Za- charias Jansen deze eer voor zich kunnen opeischen, doch een arme glasslijper Hans Lippersheim van Wezel, die zich te Middelburg had gevestigd. De ontdekking zou zich als volgt hebben toegedragen: De kinderen van Lippersheim speelden op een goeden dag met een brilleglas en een ander bol geslepen glaasje, toen een der jongens plotseling vroolük uitriep: „O. vader kijk eens! Als ik die twee glaasjes zoo'n eind van elkaar houd, en er dan doorheen kijk, komt de toren van Middelburg tot vlak voor mijn neus! Als ik nu nog een derde hand had. zou ik hem ge woon kunnen pakken!" Lipperheim kwam uit zijn werkkamer en deed nu evenals de kleine gedaan had. Zijn verbazing is moeilijk onder woorden te brengen, want hij was de eerste man op deze aarde, die door een verrekijker keek! Hij maakte terstond twee glazen, die daartoe het beste geschikt bleken te zijn, od een plankje vast en nadat hij dit eenvoudige toestel had gecontroleerd, borg hij het zorg vuldig weg. Den volgenden dag ontving hij bezoek van Jacob Metius, die een paar hol gp- slepen glaasjes bij hem bestelde en aan dezen liet hij in strikt vertrouwen den geconstrueer- den verrekijker zien. Metius was nog zoo dom niet en zag er wat in voor de toekomst. Hij kocht het instrument van Lippersheim voor een.... heele rijks- ..vy'»' x" v. De plaats van Christus' geboorte in de grot daalder en bestelde er nog een paar -van. Na eenig zoeken en tasten kwam Metius op het denkbeeld, om de glaasjes achter elkaar in een buis te plaatsen en dat moet de oorzaak ge weest zijn van het feit, dat men hem langen tijd voor den eigenlijken uitvinder van den verrekijker gehouden heeft. Doch Lippersheim kreeg ruimschoots zijn aandeel in de zaak. Hij kreeg plotseling handen vol werk en het kon hem heelemaal niets schelen, dat Metius met de eer van zijn uitvinding is gaan strijken. Doch in weerwil van deze bijna al te groote bescheidenheid, heeft men toch in late'en tijd aan Lippersheim de eer van deze uitvinding toegekend, die aan de menschen een der mach tigste middelen heeft geschonken om des te heerlijker en duidelijker de macht en de wijsheid van den Schepper van het heelal te bewonderen in al die zonnen en sterren en verre werelden, die zich voor onze ongewa pende oogen slechts als schitterende minia tuur diamantjes vertoonen ofwel als minimale lichtpuntjes aan het uitspansel fonkelen! L. H. P. Voor verkeer, dat den agent van achteren nadert. Voorverkeer, dat den agent van voren en achteren nadert. Voor verkeer, dat den agent van voren nadert. Tweehonderd jaar geleden op 15 Decem ber 1734 werd te Dalton in Engeland, een van de beroemdste Engelsche portret en historieschilders geboren, n.l. Georges Rom ney. Zijn vader was een zeer welgesteld kasten maker daar ter plaatse, die een open oog heeft gehad voor de onmiskenbare talenten van zijn zoon en waar mogelijk, er toe heeft bijgedragen, dat de jongen de schoone toekomst, die onge twijfeld voor hem scheen te zijn weggelegd, ook heeft gekregen. Op elf-jarigen leeftijd kwam hij by zijn vader op de fabriek, doch in plaats van te werken bracht hij al zijn tijd door met het teekenen en schetsen van de knechts in alle mogelijke houdingen en bij al hun diverse werkzaamheden. John Romney, de vader, kreeg tenslotte de producten van zijn zoon op een goe den dag in handen en begaf zich er mee naar den bekenden portretschilder Steele, die bij den vader er ten zeerste op aandrong, hem bij zich in de leer te krijgen, wat tenslotte gelukte. Vier jaar lang werkte de jongen onder de energieke en deskundige leiding van Steele, die plezier had in de zichtbare vorderingen van zijn pupil. Na afloop van den studietijd vestigde Romney zich als zelfstandig portretschilder te Dalton en later te Kendal, waar hij, hoewel hij hierbij stuitte op heftigen tegenstand van de zijde van zijn ouders, in het huwelijk trad met Anna Mary Abbot of Kirkland. Zijn gedrag tegeuover zijn echtgenoote heeft zooals de ouders van George vermoedelijk wel vooruit - ingezien zul len hebben een smet op het verdere leven van den schilder geworpen. Hij verliet haar name lijk met voorbedachten rade. In de lente van het jaar 1762 ging hij alleen naar Londen, ter wijl hij zijn echtgenoote met twee jonge kin deren te Kendal achterliet met de belofte, dat hij hen zou komen halen, zocdra hij zich goed en wel in Londen zou hebben gevestigd. Inder daad verwierf hij zich spoedig een bekenden naam en een aanzienlijk fortuin, doch overigens leefde hij volkomen als een jonggezel. Zijn vrienden en kennissen wisten heelemaal niet, dat hij vrouw en kinderen had en dit heeft hij verborgen weten te houden op alle mogelijke manieren tot op het einde van zijn leven, toen hij, zwak en behoeftig geworden, weer naar hen terugkeerde en de verzoening tot stand kwam. Vele insiders hebben zich in die jaren openlijk en heftig geërgerd aan Romney's unfaire ge drag tegenover zijn vrouw en kinderen. Men hield hem in die dagen terecht voor een van de grootste concurrenten van Sir Josuah Reynolds. Zijn portretten werden door velen boven die van Reynolds verkozen. In 1773 be zocht hij Italië, waarbij hij in het bezit was van een aanbevelingsbrief voor den Paus, hem verschaft door den grooten liefhebber en be schermer der kunsten, den hertog van Rich mond. Te Rome maakte hij een grondige stu die van de werken van Michel Angelo en Ra- phaël, terwijl hij daar tevens een zijner be kendste werken schilderde, de „Woudnimf". Van Rome trok hij verder naar Venetië, waar hij het portret schilderde van Wortley Montagu, den Engelschen gezant te Constantinopel, geze ten in Turksche kleedij. In den zomer van 1775 keerde hij weer terug naar Londen, waarbij is gebleken, dat zijn studiejaren in Italië hem aanzienlijk hadden vooruitgebracht en ontwik keld. Het duurde niet lang, of het werd een al- gemeene run naar Romney's atelier. Heel voor aanstaand Londen wenschte door hem geschil derd te worden, waardoor uiteraard de portret ten zeer in prijs stegen. Weldra vroeg Romney om als liet ware dezen aandrang een weinig te kunnen stuiten veertig Pond sterling en meer voor een schilderij! Dit kon echter slechts de eerzucht bij velen opwekken, zoodat Romney zich tenslotte totaal overwerkt heeft. In 1797 begon hij over duizeligheid te klagen. Toen kreeg hij op een goeden dag een ernstige verlamming aan de rechterhand, die hem noodzaakte, voor altijd het penseel neer te leggen. In den zomer van 1799 kwam de wroeging bij hem boven en kreeg hij een onweerstaanbaar verlangen, om naar Kendal te gaan, teneinde zich met zijn echtgenoote en kinderen wederom te verzoenen. Zonder hem ook maar het minste verwijt te ma ken nam de goede vrouw hem weer in liefde aan en verzorgde hem met de teederheld van een moeder. Deze totaal onverdiende liefderijk heid maakte hem tot een geheel ander mensch en hü voelde zich buitengewoon gelukkig. Hij besloot, nadat hij voor zich een prachtig huis had gekocht, in Kendal te blijven wonen. Doch het geluk was kortstondig, omdat hij na een paar jaar geheel kindsch werd en op 15 No vember 1802 68 jaar oud overleed. Met veel statie heeft men den grooten Romney op het kerkhof te Dalton, zijn geboorteplaats, be graven. Zijn werken, die over geheel Engeland verspreid zijn, en uit den aard der zaak groo- tendeels in familiebezit zijn, kregen kort na zijn dood reeds groote waarde. De grootste be kendheid heeft van al zijn schilderijen wel het portret van de beeldschoone „Lady Hamilton" gekregen! L. H. P. Dat het Vaticaan de film allerminst wenscht te verwaarloozen, moge blijken uit het feit, dat het blad een filmru briek heeft ingericht, die anderhalve pagina in beslag neemt. Natuurlijk is de „Osservatore" zeer critisch, doch dit kan alleen maar verheu gend zijn, zoolang er nog bladen zijn, ook ka tholieke, die een filmrubriek beschouwen als een verzameling kitschfoto's, waarbij ook nog ruimte is voor een enkel gedegen artikel ei: vele overbodige babbeltjes. We behoeven het niet altijd eens te zijn met den Italiaanschen smaak op het gebied var de film om te kunnen erkennen, dat het Va- ticaansche blad een scherp onderscheid maakt tusschen de goede en slechte films en daarbii waarlijk niet alleen rekening houdt met den moreelen factor alleen. De eerste rubriek opent Van Jeruzalem'haar Bethlehem is een wan deling van ruim twee uur. Nu loopt er een weg, die zelfs voor autoverkeer ge schikt is wanneer tenminste niet een sleep kameelen, zwaar beladen, geleid door een dom- melenden Arabier op zijn ezeltje den weg versperren. Langs het nuchtere profaan aan doende stationnetje van Jeruzalem, even buiten de stad gelegen, loopt de weg naar het Zuiden. Wat hem zoo aantrekkelijk maakt, zijn de talrijke punten, die herinneren aan Christus' leven, vooral aan Zijn geboorte en eerste levens jaren. Wat doet het er eigenlijk toe, of al deze plaatsen voor het grootste deel in den loop der eeuwen door vroom gebruik hun naam gekregen hebben? De traditie zélf heeft ze al geheiligd te onderzoeken of deze of gene plaats hier of honderd meter verder gezocht moet worden of misschien wel heelemaal niet bestaan heeft, dat laten we graag aan de archeologen over. Wan neer je Jeruzalem verlaten hebt, en de weg begint te stijgen, dan zie je al gauw links van den weg een stuk uitgehouwen steen, dat den toegang vormt tot een waterput. Daar worden de kudden en karavanen gedrenkt. Op deze plaats zouden, volgens een oude legende, de Drie Koningen de Ster hei-vonden hebben, die hen naar het Goddelijk Kind moest geleiden. Daar om heet hij de put der Wijzen. De bewoners zelf noemen hem den punt der rust. De pelgrim Theo- dosius, die het H. Land in de zesde eeuw be zocht, verhaalt, dat Maria en Joseph op hun weg naar Bethlehem daar uitgerust zouden hebben. Vroeger heeft hier ook een klooster gestaan, toegewijd aan de H. Maagd, waarvan de resten teruggevonden zijn. Halverwege ligt het oude Griefcche klooster van Mar. Ellas en even verder ligt, links van den weg, een rotsbank, bezaaid met erwtvormige steentjes. De legende verhaalt, dat een man bezig was erwten te zaaien, toen de H. Maagd voorbijging om naar Bethlehem te gaan. De H. Maria vroeg hem wat hij zaaide. „Steenen" was het norsche antwoord. Welnu ge zult steenen oogsten. Waar de weg zich splitst, recht naar Hebron, links naar Bethlehem, staat een met eeji koepel bedekt gebouwtje, dat het graf van Rachel genoemd wordt. Bethlehem is gebouwd op twee heuvels. Zoo komt het, dat het niet vanuit de verte al in zijn geheel is te overzien. Toch ziet men al gauw het middelpunt van het stadje: de Basiliek der geboorte met omringende kloosters. Rechts daarvan staat eenzaam de slanke minaret van de eenige en kleine moskee van Bethlehem. Want in tegenstelling met de meeste andere plaatsen van het H. Land wordt Bethlehem bijna uitsluitend door Christenen bewoond. Daarvan zijn er 4000 katholiek en ongeveer 3000 Grieksch-Orthodox. Verder wonen er nog en kele honderden niet geünieerde Armeniërs en Protestanten. De nauwelijks honderd Muzel mannen wonen in ees afzonderlijke wijk. Nauw en steil-oploopend zijn de straatjes, en zooals alle straten van het Oosten: vuil, schrik barend vuil. Opmerkelijk zijn de vele donkere werkplaatsen, waar zes tot tien mannen op den grond gezeten en voorovergebogen parelmoer be werken tot rozenkransen, kruisjes en medailles. Deze industrie vormt een van de middelen van bestaan voor de inwoners. Daarbij komt de olijventeelt. Tegen de hellingen rondom Bethle hem staan ze overal, de donkergroene, knoestige boomen, waarvan de vruchten de gezochte olie leveren. De vrouwen van Bethlehem dragen een heel karakteristieke en schilderachtige kleeding. Wel heeft het moderne leven ook hier zijn invloed doen gelden, evenals op zooveel andere gewoon ten, die eeuwenlang bewaard zijn gebleven. Zoo zal het nu vaak voorkomen, dat de vrouwen en meisjes, in plaats van de waterkruik, die zè be hendig en gracieus op haar hoofden droegen, water gaan scheppen in een prozaïsch benzine- blik. Maar op een hoogen feestdag kan het toch nog gebeuren, dat de vrouwen door de straatjes gaan met den langen, smallen rok, waarvan het lijfje veelkleurig geborduurd is. Daarover wordt een rood vestje gedragen, dat met bloemen en arabesken in felle kleuren rijk versierd is. Van het hoofd hangt een lange witte sluier af, die een soort hoedje bedekt. Voor de Jonge meisjes is de hoofdbedekking eenvoudig: de getrouwde vrouwen dragen er een band vol geldstukken omheen: een soort spaarpot. Een plaats trekt dengene, die Bethlehem be zoekt, onweerstaanbaar aan: de plaats, waar Christus geboren werd. Er zijn weinig heilig dommen in Palestina, die een zoo oude en on- ond°rbrcken traditie hebben als de Geboorte grot van Christus. De meeste heilige plaatsen zijn eerst ontstaan na de Kruistochten. Toen de Kruisvaarders in het H. Land verschenen, begon nen zij tal van plaatsen te herkennen en er ge beurtenissen bij te denken, die er niets mee te maken hadden natuurlijk in vromen ijver. In het hanteeren van het zwaard mochten zij kranen zijn, in hun bedoelingen goed maar met- archeologische juistheid van hun identificaties namen ze het nu eenmaal zoo precies niet. Daarom moet er bij zooveel monumenten in het H. Land een voorbehoud gemaakt worden. Bij de geboortegrot is het anders. In de tweede eeuw spreekt de H. Justinianus al van de grot, waar Joseph onderdak zocht; in den tijd van Origenes werd zij als een zeer heilige plaats aangewezen en ook Eusebius schrijft over de bewoners, die de toen nog zeer Jonge traditie bevestigen. Kei zerin Helena bouwde in de 4e eeuw reeds een Basiliek boven de grot, die waarschijnlijk later herbouwd is. In ieder geval bestond de basiliek die nu de plaats van Christus' geboorte omsluit, reeds in de 8e eeuw. De Heilige V'illibald, bisschop en pelgrirh, bezocht haar toen. Wanneer we nu op het langwerpige voorplein staan met de hobbelige keien, is het nauwelijks te gelooven, dat het fortachtig bouwsel voor ons met de kleine vensteropeningen en omringd door de sombere muren van de kloosters der Latijnen, Grieken en Armeniërs, den Stal van Bethlehem in zich bergt. Een moderne auto op het voor plein schijnt 't ons nog moeilijker te willen ma- kon, ons te verplaatsen i» de sfeer van het eerste Kerstgebeuren. Maar wanneer we eenmaal het voorportaal door de kleine poort zijn binnengegaan, dan komt toch een oogenblik de wijding van het ge bouw onweerstaanbaar op ons los. Een weelde van gedempt zonnelicht vult het middenschip. Twee rijen sierlijke roodsteenen zuilen dra gen de van hooge vensters voorziene scheidings wanden der wegdonkerende zijbeuken. Op de scheidingswanden ontdekken we nog resten van mozaïeken, die de besluiten der concilies van Nicea, Constantinopel en Ephese afbeelden. In het koor- hangen de groote, rijk bewerkte lam pen, die Grieksche monniken bezig zijn te ver zorgen. Het Is iets zeldzaams in Palestina, dat een bouwwerk zooveel eeuwen bewaard is. Oorlogen het invallen en vooral ook onderlinge naijver lieten van de meeste andere gebouwen niet anders dan ruïnes of onherkenbare resten over. Aan pogingen om de basiliek der geboorte te verminken heeft het niet ontbroken. Tweemaal probeerden de sultans het gebouw te .erwoesten. De kroniekschrijver Adhemar verhaalt, dat, toen de vazallen van Khalif Hakem hun werk van afbraak wilden beginnen „een verblindend licht hen trof en allen ter aarde geworpen op de plaats doodbleven." Enkele eeuwen na den dood van Hakem, toen de sultan van Egypte de ko lommen en marmeren platen van de basiliek naar zijn paleis in Caïro wilde vervoeren kwam er, zoo verhaalt men, een buitengewoon groot monster uit den muur, beet in een marmeren plaat en spleet die over de heele lengte. Dit deed hij met alle platen «n overal waar het heen gegaan was liet het een vlammenspoor achter. Toen het verdwenen was bleven de vernielers vastgenageld van schrik achter. Het spreekt wel vanzelf, dat de Basiliek der Geboorte in den loop der eeuwen herhaaldelijk hersteld is gelukkig zonder dat zij haar oor spronkelijk karakter verloor. In den tijd der Kruisvaarders werd zij versierd met mozaïeken en schilderingen. In de 15e eeuw deed Philips de Goede het dak vernieuwen. Eduard IV van Engeland zond het noodige lood. De kerk heeft ook veel te verduren gehad door vernieling en onteering. In de 17e eeuw was het dak vernield: de Turken hadden kogels gemaakt van het lood. Onder de Turksche overheersching is het zelfs zoover gekomen, dat het heiligdom als rustplaats voor karavanen werd gebruikt. Om te voorko men, dat kameelen naar binnen gebracht zou den worden is later de kleine ingangspoort gemaakt. Wanneer we nu door het schip naar voren, naar het koor. waar de Grieken heer en meester zijn. loopen, dan vinden we links daarvan een ingang naar de aangebouwde kerk van de H. Catharina. Van uit deze kerk der paters Fran ciscanen leidt een trap naar beneden naar de Grot. Deze bevindt zich dus met eenige andere grotten, die herinneren aap de gebeurtenissen uit de eerste levensjaren van het Christuskind en aan het verblijf van den H. Hieronymus te Bethlehem, onder het koor der Geboortekerk. De plaats waar het mysterie der menschwording van Christus zich voltrokken zou hebben, is door een zilveren ster aangegeven. Talrijke gouden en zilveren lampen branden er boven; zij zijn aan een altaartafel opgehangen. Maarhet altaar behoort toe aan de schis matieke Grieken en Armeniërs. De katholieken, hier Latijnen genoemd, kunnen slecht" het H. Misoffer opdragen in een anderen hoek van de grot. Hier is de tegenstelling tusschen de ka tholieken en schismatieken, die tot voortdurende botsingen aanleiding geeft, dubbel pijnlijk te voelen. Het is meermalen gebeurd, dat de Grot door de oneenigheden, die meestal op hand tastelijkheden uitloopen, met bloed besmeurd werd zelfs op het feest van den Vredekoning zelf. Het vorig jaar gebeurde het nog, dat op Driekoningendag paters Franciscanen door de schismatieke Grieken bloedend verwond werden, om redenen, die voor dengene, die met de plaatselijke toestanden niet op de hoogte is, belachelijk moeten schijnen. Wanneer we op het platte dak van het pel grimshuis der paters Franciscanen staan, dan ligt een groot deel van Bethlehem voor ons uit gespreid. De vierkante huizen met de platte daken liggen verspreid tusschen de donkere oüjfboomen. Bethlehem is een stadje geworden Bethlehem, waarvan dc profeet zei: „Gij zijt klein onder de duizenden van Juda." In de Middeleeuwen nog was het een armzalig plaatsje, waarvan de kroniekschrijver Ernoul in 1282 zei: „Bethlehem is een stad. maar het is volstrekt niet groot, want er is slechts een straat." In Bethlehem ontving de voorzaat van Chris tus de Koninklijke zalving uit de handen van Samuel. In hetzelfde p'aatsje kwam Christus tien eeuwen later ter wereld. Weer twintig eeuwen later staat er de moderne mensch. gekomen met vliegmachine en snel varende paketbcot en hij voelt zich klein en dankbaar bij de ovrF-i"" dat op deze plaats het Heil der wereld geboren is. J. T. En anti-papisme De Oranjeminnende jeugd gaat zich in verbanden, troepen, gardes e. d. or- ganiseeren. Eén van die verbanden, is de Amsterd. Chr. Oranje Garde, die l.L Vrijdag in Krasnapolsky een vergadering belegde om de liefde voor ons volk en het vostenhuis op te wekken of te verlevendi gen. Het was stampvol en de nevenzalen moesten worden geopend. Dr. J. C. v. d. Does hield een causerie over het Wilhelmus. Daarna werd een leekenspel opgevoerd dat in dialogen, monologen en koren de historie zong van den tachtigjarigen oorlog. Wij hebben ons verbaasd over de verregaande eenzijdigheid, die hier en daar zelfs leidde tot geschiedvervalsching. in de dialogen werd met nadruk gescholden op Kerk, biecht, „beeldendienst" en „beeldenaanbid- ding."' Iemand, die de Roomsche Kerk moest voorstellen, riep ter bescherming de hulp van den grooten Keizer Karei V in, terwijl duizenden hun leven eindigden in bloed gesmoord. Wij vragen ons af, of zulke Oranje-orga nisatie-avonden inderdaad dienstig zijn voor de éénheid van ons volk! We hebben ons geërgerd aan de opzwie- ping van de jeugd tegen „al wat Roomsen is". „Het is onze diepste wensch, schreef de commandant Joh. Buisink Jr. in het programma, dat de opvoering van het spel bij u allen zal verlevendigen de ware na tionale gedachte" Het is ónze diepste wensch, dat deze jeugdige anti-papistische Oranje-klanten hun pretentie laten varen het monopolie der Oranje-liefde te bezitten en dat zij inzien, dat de éénheid van ons volk b u i- ten de katholieken niet tot stand komt. Het is ónze diepste wensch dat ze hun jeugdig enthousiasme niet laten sterven in anti-papisme. Zulke leekenspelen bederven de goede verhoudingen. Het was tenminste op het kantje van dwaas af.... J. L. met een artikel van kanunnik Brohée uit Leu ven, die film en godsdienst in onderling ver band beschouwt en de beteekenis van de film voor den godsdienst uiteenzet. Deze schrijver gaat weliswaar slechts zijdelings in op de ar tistieke waarde van de film, zooals zijn ge woonte is, maar erkent toch de noodzakelijk heid ervan. Over de missie en de film wordt eveneens een meening ten beste gegeven en een zeer critisch artikel zet zich schrap tegen verschil lende opvattingen omtrent de rol. die het pu bliek inzake film dient te spelen. Zoo wordt o.m. de meening bestreden, als zou de film-in dustrie rekening te houden hebben met den smaak van het groote publiek. De schrijver in de „Osservatore" is in tegendeel van meening, dat de filmkunstenaars hun eigen inzichten den voorrang hebben te geven en dat wij moe ten trachten het publiek tot het niveau van de goede film op te heffen. Wel kunnen wij eischen, dat de filmers zoo verstaanbaar mo gelijk zullen spreken, doch niet, dat zij zich zullen verlagen tot het verfilmen van ordi naire zaken. Met voldoening wordt vermeld, dat een Itaüaansche keuring de films „Jood Süss', „Cleopatra" en „The invisible man" heeft afgewezen. Wat de laatste film betreft, die in Nederland niet werd verworpen, gelooven we te moeten verwijzen naar de Itaüaansche men taliteit, die een gruwel heeft aangruwels en hier zal wel de oorzaak van het verbod schuilen. Wat de andere twee films betreft be hoeft men den weerzin van de Italianen niet te betreuren. De film van de Mille werd welis waar in ons land toegelaten, doch dit ge schiedde, omdat de beide keuringsinstituten alleen mogen keuren op normen van di recte moraliteit en veiligheid der openbare orde. Hadden zij wettelijk het recht te beslis sen op grond van smakeloosheid, dan zou men moeten eischen. dat 'n film als die van de Mille met grootere gestrengheid zou worden behandeld. De Italianen kunnen zich blijkbaar de weelde veroorloven van hun eigen maat staven aan te leggen. Over de film „The scarlet Empress" van Jo seph von Sternberg is de „Osservatore" al lerminst te spreken. Zij verbaast zich. dat deze film in Duitschland het praedicaat „kiinstlerisch wertvol" heeft verkregen en noemt het geval een ongezonde vrucht van een zieken geest en de vulgaire groteske van een keizerlijk hof. Zoo beschouwt het Romeinsche blad ver schillende films en verschijnselen en wijst b.v. op het verschrikkelijke verschijnsel van het bioscoopbezoek door kinderen in Amerika, waar wekelijks ongeveer 28 millioen kinderen naar de bioscoop gaan, waaronder een paar millioen peuters beneden de veertien jaar. Het blad maakt uit, dat gemiddeld ieder kind een maal per week naar een film gaat, velen ech ter meer dan eens. Onder de filmcritieken treffen wij er een aan over de film „The world changes", die zelfs een foto op de pagina verovert. Uit Frankrijk verneemt het blad, dat in Parijs een kinderbioscoop werd ingericht, die onder toe zicht staat van deskundigen en films ver toont op het gebied van cultuur onderwijs enz., terwijl ook teekenfilms e.d. tot vermaak worden gegeven. Het blad pleit voor een soort gelijke inrichting in Itaüë.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1934 | | pagina 7