Hoe het heelal beweegt
Christus' geboorteplaats
Geen ster staat stil
Bethlehem
Jacob Metius
George Romney
Or an j e-be weging
ZONDAG 23 DECEMBER 1934
Uitvinder van den verrekijker?
-
POLITIE-STOP TEEKENS
Reynold's grootste concurrent
Vaticaan en film
De Osservatore Romano
Het interieur van de basiliek der Geboorte
te Bethlehem
Mrs. Newbery, een portretstuk van Romney
De maan is onder de kim verdwenen en
in den klaren, zoelen zomernacht is het
heerlijk toeven onder het wolkenlooze
Uitspansel, waaraan duizenden sterren glanzen,
schitterender dan de mooiste illuminatie. Nooit
kom ik sterker onder den machtigen indruk
van de voor ons niet te bevatten oneindigheid,
Waarin de hand des Scheppers aan het zand
korreltje, dat wij Aarde heeten, een plaats heeft
aangewezen, dan wanneer ik staar naar de roer-
looze sterrenpracht, welke aan het nachtelijke
Uitspansel flonkert en straalt.
Maar die roerloosheid is slechts schijn. De
hedendaagsche wetenschap heeft ons geleerd,
dat die rustige onbeweeglijkheid van het ster-
renheir ten eenenmale in strijd is met de waar
heid en het woord van den ouden Griekschen
wijsgeer, dat alles in de natuur beweegt, het
vermaarde „panta rhei" ook van toepassing
is op de sterrenwereld.
Wat hij nog niet wist, weten wij. In de eerste
plaats weten we, dat de aarde en alle planeten
om de zon wentelen. Maar wij weten ook, dat
de zon langs nog onberekende baan met een
snelheid van omstreeks 20 K.M. per seconde
voortsnelt in de richting van de Ster Vega, de
schitterende ster in het sterrenbeeld De Lier,
en dat zij hiermede geen uitzonderingspositie
in het heelal inneemt. Integendeel: geen enkele
ster staat roerloos aan den hemel, alle snellen
voort, sommige met ongeloofelijk groote vaart.
Oogenschijnlijk gaat daarbij alles kris en kras
door elkaar en lijkt het enkel een gevolg van
de onmetelijke afstanden, dat er in het sterren
rijk niet telkens en telkens botsingen tusschen
die zwervende lichamen voorkomen. Maar ook
hier weer blijkt de schijn bedrieglijk en is de
mogelijkheid niet uitgesloten, dat er meer orde
en regelmaat in de oneindigheid heerscht dan
wij met ons zoo beperkt onderscheidingsver
mogen kunnen waarnemen. Een aanduiding in
dien geest heeft ons wijlen onze groote land
genoot Kapteyn verschaft door zijn meester
lijke onderzoekingen op het gebied der ster-
renstroomen.
In 1904 publiceerde Kapteyn de uitkomsten
van zijn onderzoek omtrent de zoogenaamde
eigen beweging van ongeveer 2400 sterren. Het
Was een moeizaam geduldwerk geweest, einde-
looze uitmetingen van oneindig kleine verschil
len in ligging van eenzelfde ster op fotogra
fische platen, welke van verschillende jaren
dagteekenden. Met noeste, eerbiedwaardige vol
harding had de de geleerde dit werk jaren
achtereen voortgezet, tot hij naar voren trad
met de in de eerste plaats voor de astronomen
opzienbarende ontdekking, dat er in de zoo
genaamde eigen beweging der sterren zekere
regelmaat viel waar te nemen. Er waren vol
gens hem twee hoofdrichtingen in die beweging
waar te nemen. Hij noemde ze „sterrenstroo-
men" (de vreemde woorden minnenden astro
nomen spreken liefst van „drifts"), welke
dwars tegen elkander in zouden gaan en zich
met een gemiddelde snelheid van 40 K.M. p?r
seconde zouden voortbewegen. Het valt niet te
verwonderen, dat deze ontdekking van Kap
teyn voor de andere astronomen een prikkel
was voor nadere onderzoekingen op hetzelfde
gebied en wat men aanvankelijk eenigszins als
een hypothese beschouwde, werd, dank zij het
werk van velen, als vaststaand verschijnsel er
kend.
Men moet nu intusschen zich niet voorstel
len, dat in zulk een stprrenstroom alles precies
langs één lijntje gaat. Kapteyn heeft ons dit
zelf duidelijk gemaakt door de in beweging
zijnde -sterren te vergelijken met een school
visschen, die door de rivier medegenomen wordt
naar de zee, waarbij echter elke visch zich
vrijelijk een eigen baan kiest. Aan het einde,
bij de uitmonding in den oceaan, komen zij
tenslotte toch weer samen.
Intusschen schijnen er toch wel sterrengroe-
pen voor te komen, welke wel degelijk in eenig
verband met elkander staan en evenwijdig aan
elkaar den weg door het uitspansel volgen.
Zoo vindt vindt men in het sterrenbeeld De
Stier een sterrenhoop de Hyaden, waarin 39
hemellichamen als het ware in gelijke gelede
ren voortschrijden naar een onbekend eindosl.
Nog merkwaardiger is het gesteld met een
kleine, voor 'het ongewapende oog haast on
zichtbare sterren groep in De Kreeft. Ze was
reeds bekend bij de scherpoogige Romeinen als
De Krib, en men meende, dat wanneer de Krib
niet was te zien, dit regen voorspelde wat
niet onmogelijk lijkt. Gedurende vele jaren
heeft Dr. w. J. Klein Wassink verbonden aan
het Sterrenkundig Laboratorium te Groningen,
al zijn aandacht en studie aan dit b-okje van
den sterrenhemel gewijd. Met medewerking
van vele sterrenwachten van allerlei nationa
liteit heeft hij met hetzelfde rustige geduld
als zijn groote voorganger Kapteyn tal van
foto's van De Krib, in vers hillende jaren op
genomen, bestudeerd en uitgemeten en de
vrucht van zijn arbeid is de ontdekking geweest,
dat meer dan 350 sterren, welke er deel van
Uitmaken, zich gezamenlijk in dezelfde richting
bewegen. Natuurlijk moet men hierbij niet den
ken aan een opmarsch in gesloten gelederen.
Immers dat zoo kleine klompje sterren, amper
zichtbaar voor het ongewapende oog, is in wer
kelijkheid een wijd uitgestrekt conglomeraat
van zonnen, waaronder een honderdtal grooter
dan de onze. Het eigenaardige feit doet zich
evenwel voor, dat de eigenbeweging van dester-
ren van De Krib precies parallel loopt met die
van de hierboven genoemde Hyaden en boven
dien zich met dezelfde snelheid voortbewegen
De heer Klein Wassink en anderen met hem
zijn daardoor tot de overtuiging gekomen, dat
er zeker verband bestaat tusschen beide groe
pen. Welk? Dat is uit den aard der zaak niet
dadelijk te zeggen. Of zij zijn uit dezelfde bron
van herkomst voortgekomen, óf zij hebben het
zelfde einddoel bij hun weg door het hemelruim
en het feit, dat de beide groepen ontzettend
ver van elkaar verwijderd zijn schijnt hierbij
niet van overwegende beteekenis te zijn. Mis
schien krijgt men eenig idee er van, hoever
zij van elkander liggen, wanneer men verneemt,
dat het licht van de Hyaden 120 jaar noodig
heeft om tot ons te komen, dat van De Krib
echter 450 jaar.
Een ervaren astronoom haalt zijn schouders
op voor dergelijke afstanden in het hemelruim:
wanneer hij een onderzoek instelt naar de
nevelvlekken aan de grens van zichtbaarheid,
vindt hij heel wat grooter getallen. Maar voor
den leek is het moeilijk zich een eenigszins
duidelijke voorstelling te maken van den af
stand van „slechts" 450 lichtjaren.
In de eerste plaats moet hij er evenwel reke
ning mede houden, dat een zonnestraal onge
veer 8 minuten noodig heeft om den afstand
tusschen zon en aarde, gemiddeld 150 millloen
K.M., af te leggen. Wanneer we nu den af
stand tusschen De Krib en ons zonnestelsel
ook in Kilometers willen aangeven, dan hebben
we een getal op te schrijven, haast grooter
dan de halve breedte van een kolom van dit
blad. Curiositeitshalve geven wij het hier:
4.688.380.530.000.000 K.M.
We hebben groote kans, dat de lezer dit ge
tal met kalm oog aanschouwt, misschien echter
ook tot de gevolgtrekking komt, dat De Krib
niet meer staat, waar we haar thans zien, om
dat er sedert zoo lange tijd verloopen is.
Dit is volkomen juist, maar zulks is het geval
niet alleen met De Krib doch met alle vaste
sterren, zelfs met de dichtsbijzijnde, waarvan
het licht toch altijd nog een goede drie Jaar
noodig heeft om tot ons te komen.
Maar eerst dan krijgt men misschien eenigen
Indruk van de oneindige afstanden in het heel
al, wanneer men leest, dat die kleine sterren
hoop, De Krib, zich voortbewegend met een
snelheid van 41 44 K.M. per seconde, in den
tijd van 100.000 jaar, van duizend eeuwen dus,
voor onze oogen slechts één graad aan den
hemeltrans is verschoven.
Doch neen, een gewoon menschenverstand
kan zich toch niet recht een dergelijk verschijn
sel concretiseeren. Men leest dergelijke ge
tallen, maar de rechte beteekenis er van is
eigenlijk niet te doorgronden. Ze hebben meer
wetenschappelijke dan praktische waarde.
Wie niettemin over de door de astronomen
geconstateerde feiten doordenkt, komt onver
mijdelijk tot de vraag, waarheen de sterren op
haar baan door het hemelruim voortsnellen.
Dat weet men niet, tenminste nog niet. De
onderstelling ligt zeker voor de hand, dat die
banen niet rechtlijnig zijn, hoewel dat nog niet
vaststaat. Maar voorzoover men heeft kunnen
nagaan, beweegt elk hemellichaam zich langs
een kromme baan, een ellips, een parabool of
een hyperbool, doch nooit in een rechte lijn.
Moet men dus aannemen, dat ook de sterren-
stroomen langs een gekromde baan voortschrij
den, zoo kan de conclusie niet anders zijn, dan
dat zij zich wentelen om een middenpunt. Hier
nadert evenwel de wetenschap weder op be
denkelijke wijze de fantasie en men gaat hypo
thesen stellen. Madler, de bekende deskundige
op het stuk van maankennis, beweerde in 1846
dat de sterrenhemel, behoorende tot het Melk
wegstelsel, ruim 18 millioen jaren noodig zou
hebben om een baan te beschrijven om een
onbekend middelpunt en Turner, tegenwoordig
hoogleeraar in de sterrenkunde te Oxford, kwam
op grond van de jongste onderzoekingen en
waarnemingen tot een omlooptijd van niet
minder dan 400 millioen jaren. En dan zou
volgens anderen het middelpunt, waarom de
zichtbare sterrenwereld draait, te zoeken zijn
in de buurt van het Zevengesternt. Hoe men
tot deze slotsom is gekomen, weet ik niet, maar
ik vermoed, dat de fantasie hierbij belangrijker
factor in het spel is dan de beschikbare feiten.
Mr. G. KELLER.
Jacob Metius was de jongere broer van den
beroemden Nederlandschen wiskundige
Adrianus Metius (15711635), over wiens
geboorte- en sterfdag nergens iets staat aan-
geteekend, doch die groote bekendheid ver
wierf als de uitvinder van den verrekijker.
Ongetwijfeld was hij evenals zijn broer, zeer
goed op de hoogte der wiskunde en natuur
kunde, doch betwijfeld kan worden,.of hij in
derdaad de eerste ontdekker van den verre
kijker is geweest. Want uit latere navorschin-
gen is gebleken, dat noch Metius, noch Za-
charias Jansen deze eer voor zich kunnen
opeischen, doch een arme glasslijper Hans
Lippersheim van Wezel, die zich te Middelburg
had gevestigd. De ontdekking zou zich als
volgt hebben toegedragen:
De kinderen van Lippersheim speelden op
een goeden dag met een brilleglas en een ander
bol geslepen glaasje, toen een der jongens
plotseling vroolük uitriep: „O. vader kijk eens!
Als ik die twee glaasjes zoo'n eind van elkaar
houd, en er dan doorheen kijk, komt de toren
van Middelburg tot vlak voor mijn neus! Als
ik nu nog een derde hand had. zou ik hem ge
woon kunnen pakken!" Lipperheim kwam uit
zijn werkkamer en deed nu evenals de kleine
gedaan had. Zijn verbazing is moeilijk onder
woorden te brengen, want hij was de eerste
man op deze aarde, die door een verrekijker
keek! Hij maakte terstond twee glazen, die
daartoe het beste geschikt bleken te zijn, od
een plankje vast en nadat hij dit eenvoudige
toestel had gecontroleerd, borg hij het zorg
vuldig weg. Den volgenden dag ontving hij
bezoek van Jacob Metius, die een paar hol gp-
slepen glaasjes bij hem bestelde en aan dezen
liet hij in strikt vertrouwen den geconstrueer-
den verrekijker zien.
Metius was nog zoo dom niet en zag er wat
in voor de toekomst. Hij kocht het instrument
van Lippersheim voor een.... heele rijks-
..vy'»' x" v.
De plaats van Christus' geboorte in de grot
daalder en bestelde er nog een paar -van. Na
eenig zoeken en tasten kwam Metius op het
denkbeeld, om de glaasjes achter elkaar in een
buis te plaatsen en dat moet de oorzaak ge
weest zijn van het feit, dat men hem langen
tijd voor den eigenlijken uitvinder van den
verrekijker gehouden heeft. Doch Lippersheim
kreeg ruimschoots zijn aandeel in de zaak. Hij
kreeg plotseling handen vol werk en het kon
hem heelemaal niets schelen, dat Metius met
de eer van zijn uitvinding is gaan strijken.
Doch in weerwil van deze bijna al te groote
bescheidenheid, heeft men toch in late'en tijd
aan Lippersheim de eer van deze uitvinding
toegekend, die aan de menschen een der mach
tigste middelen heeft geschonken om des
te heerlijker en duidelijker de macht en de
wijsheid van den Schepper van het heelal te
bewonderen in al die zonnen en sterren en
verre werelden, die zich voor onze ongewa
pende oogen slechts als schitterende minia
tuur diamantjes vertoonen ofwel als minimale
lichtpuntjes aan het uitspansel fonkelen!
L. H. P.
Voor verkeer,
dat den agent
van achteren
nadert.
Voorverkeer, dat
den agent van
voren en achteren
nadert.
Voor verkeer,
dat den agent
van voren
nadert.
Tweehonderd jaar geleden op 15 Decem
ber 1734 werd te Dalton in Engeland,
een van de beroemdste Engelsche portret
en historieschilders geboren, n.l. Georges Rom
ney. Zijn vader was een zeer welgesteld kasten
maker daar ter plaatse, die een open oog heeft
gehad voor de onmiskenbare talenten van zijn
zoon en waar mogelijk, er toe heeft bijgedragen,
dat de jongen de schoone toekomst, die onge
twijfeld voor hem scheen te zijn weggelegd, ook
heeft gekregen. Op elf-jarigen leeftijd kwam hij
by zijn vader op de fabriek, doch in plaats van
te werken bracht hij al zijn tijd door met het
teekenen en schetsen van de knechts in alle
mogelijke houdingen en bij al hun diverse
werkzaamheden. John Romney, de vader, kreeg
tenslotte de producten van zijn zoon op een goe
den dag in handen en begaf zich er mee naar
den bekenden portretschilder Steele, die bij den
vader er ten zeerste op aandrong, hem bij zich
in de leer te krijgen, wat tenslotte gelukte. Vier
jaar lang werkte de jongen onder de energieke
en deskundige leiding van Steele, die plezier had
in de zichtbare vorderingen van zijn pupil. Na
afloop van den studietijd vestigde Romney zich
als zelfstandig portretschilder te Dalton en
later te Kendal, waar hij, hoewel hij hierbij
stuitte op heftigen tegenstand van de zijde
van zijn ouders, in het huwelijk trad met Anna
Mary Abbot of Kirkland. Zijn gedrag tegeuover
zijn echtgenoote heeft zooals de ouders van
George vermoedelijk wel vooruit - ingezien zul
len hebben een smet op het verdere leven van
den schilder geworpen. Hij verliet haar name
lijk met voorbedachten rade. In de lente van
het jaar 1762 ging hij alleen naar Londen, ter
wijl hij zijn echtgenoote met twee jonge kin
deren te Kendal achterliet met de belofte, dat
hij hen zou komen halen, zocdra hij zich goed
en wel in Londen zou hebben gevestigd. Inder
daad verwierf hij zich spoedig een bekenden
naam en een aanzienlijk fortuin, doch overigens
leefde hij volkomen als een jonggezel. Zijn
vrienden en kennissen wisten heelemaal niet,
dat hij vrouw en kinderen had en dit heeft hij
verborgen weten te houden op alle mogelijke
manieren tot op het einde van zijn leven, toen
hij, zwak en behoeftig geworden, weer naar hen
terugkeerde en de verzoening tot stand kwam.
Vele insiders hebben zich in die jaren openlijk
en heftig geërgerd aan Romney's unfaire ge
drag tegenover zijn vrouw en kinderen.
Men hield hem in die dagen terecht voor een
van de grootste concurrenten van Sir Josuah
Reynolds. Zijn portretten werden door velen
boven die van Reynolds verkozen. In 1773 be
zocht hij Italië, waarbij hij in het bezit was
van een aanbevelingsbrief voor den Paus, hem
verschaft door den grooten liefhebber en be
schermer der kunsten, den hertog van Rich
mond. Te Rome maakte hij een grondige stu
die van de werken van Michel Angelo en Ra-
phaël, terwijl hij daar tevens een zijner be
kendste werken schilderde, de „Woudnimf".
Van Rome trok hij verder naar Venetië, waar
hij het portret schilderde van Wortley Montagu,
den Engelschen gezant te Constantinopel, geze
ten in Turksche kleedij. In den zomer van 1775
keerde hij weer terug naar Londen, waarbij is
gebleken, dat zijn studiejaren in Italië hem
aanzienlijk hadden vooruitgebracht en ontwik
keld. Het duurde niet lang, of het werd een al-
gemeene run naar Romney's atelier. Heel voor
aanstaand Londen wenschte door hem geschil
derd te worden, waardoor uiteraard de portret
ten zeer in prijs stegen. Weldra vroeg Romney
om als liet ware dezen aandrang een weinig te
kunnen stuiten veertig Pond sterling en meer
voor een schilderij! Dit kon echter slechts de
eerzucht bij velen opwekken, zoodat Romney
zich tenslotte totaal overwerkt heeft. In 1797
begon hij over duizeligheid te klagen. Toen kreeg
hij op een goeden dag een ernstige verlamming
aan de rechterhand, die hem noodzaakte, voor
altijd het penseel neer te leggen. In den zomer
van 1799 kwam de wroeging bij hem boven en
kreeg hij een onweerstaanbaar verlangen, om
naar Kendal te gaan, teneinde zich met zijn
echtgenoote en kinderen wederom te verzoenen.
Zonder hem ook maar het minste verwijt te ma
ken nam de goede vrouw hem weer in liefde
aan en verzorgde hem met de teederheld van
een moeder. Deze totaal onverdiende liefderijk
heid maakte hem tot een geheel ander mensch
en hü voelde zich buitengewoon gelukkig. Hij
besloot, nadat hij voor zich een prachtig huis
had gekocht, in Kendal te blijven wonen. Doch
het geluk was kortstondig, omdat hij na een
paar jaar geheel kindsch werd en op 15 No
vember 1802 68 jaar oud overleed. Met
veel statie heeft men den grooten Romney op
het kerkhof te Dalton, zijn geboorteplaats, be
graven. Zijn werken, die over geheel Engeland
verspreid zijn, en uit den aard der zaak groo-
tendeels in familiebezit zijn, kregen kort na
zijn dood reeds groote waarde. De grootste be
kendheid heeft van al zijn schilderijen wel het
portret van de beeldschoone „Lady Hamilton"
gekregen! L. H. P.
Dat het Vaticaan de film allerminst
wenscht te verwaarloozen, moge blijken
uit het feit, dat het blad een filmru
briek heeft ingericht, die anderhalve pagina in
beslag neemt. Natuurlijk is de „Osservatore"
zeer critisch, doch dit kan alleen maar verheu
gend zijn, zoolang er nog bladen zijn, ook ka
tholieke, die een filmrubriek beschouwen als
een verzameling kitschfoto's, waarbij ook nog
ruimte is voor een enkel gedegen artikel ei:
vele overbodige babbeltjes.
We behoeven het niet altijd eens te zijn met
den Italiaanschen smaak op het gebied var
de film om te kunnen erkennen, dat het Va-
ticaansche blad een scherp onderscheid maakt
tusschen de goede en slechte films en daarbii
waarlijk niet alleen rekening houdt met den
moreelen factor alleen. De eerste rubriek opent
Van Jeruzalem'haar Bethlehem is een wan
deling van ruim twee uur. Nu loopt er
een weg, die zelfs voor autoverkeer ge
schikt is wanneer tenminste niet een sleep
kameelen, zwaar beladen, geleid door een dom-
melenden Arabier op zijn ezeltje den weg
versperren. Langs het nuchtere profaan aan
doende stationnetje van Jeruzalem, even buiten
de stad gelegen, loopt de weg naar het Zuiden.
Wat hem zoo aantrekkelijk maakt, zijn de
talrijke punten, die herinneren aan Christus'
leven, vooral aan Zijn geboorte en eerste levens
jaren. Wat doet het er eigenlijk toe, of al deze
plaatsen voor het grootste deel in den loop der
eeuwen door vroom gebruik hun naam gekregen
hebben? De traditie zélf heeft ze al geheiligd
te onderzoeken of deze of gene plaats hier of
honderd meter verder gezocht moet worden of
misschien wel heelemaal niet bestaan heeft, dat
laten we graag aan de archeologen over. Wan
neer je Jeruzalem verlaten hebt, en de weg
begint te stijgen, dan zie je al gauw links van
den weg een stuk uitgehouwen steen, dat den
toegang vormt tot een waterput. Daar worden
de kudden en karavanen gedrenkt. Op deze
plaats zouden, volgens een oude legende, de Drie
Koningen de Ster hei-vonden hebben, die hen
naar het Goddelijk Kind moest geleiden. Daar
om heet hij de put der Wijzen. De bewoners zelf
noemen hem den punt der rust. De pelgrim Theo-
dosius, die het H. Land in de zesde eeuw be
zocht, verhaalt, dat Maria en Joseph op hun
weg naar Bethlehem daar uitgerust zouden
hebben. Vroeger heeft hier ook een klooster
gestaan, toegewijd aan de H. Maagd, waarvan
de resten teruggevonden zijn. Halverwege ligt
het oude Griefcche klooster van Mar. Ellas en
even verder ligt, links van den weg, een rotsbank,
bezaaid met erwtvormige steentjes. De legende
verhaalt, dat een man bezig was erwten te
zaaien, toen de H. Maagd voorbijging om naar
Bethlehem te gaan. De H. Maria vroeg hem wat
hij zaaide. „Steenen" was het norsche antwoord.
Welnu ge zult steenen oogsten. Waar de
weg zich splitst, recht naar Hebron, links naar
Bethlehem, staat een met eeji koepel bedekt
gebouwtje, dat het graf van Rachel genoemd
wordt.
Bethlehem is gebouwd op twee heuvels. Zoo
komt het, dat het niet vanuit de verte al in zijn
geheel is te overzien. Toch ziet men al gauw
het middelpunt van het stadje: de Basiliek der
geboorte met omringende kloosters. Rechts
daarvan staat eenzaam de slanke minaret van
de eenige en kleine moskee van Bethlehem.
Want in tegenstelling met de meeste andere
plaatsen van het H. Land wordt Bethlehem
bijna uitsluitend door Christenen bewoond.
Daarvan zijn er 4000 katholiek en ongeveer 3000
Grieksch-Orthodox. Verder wonen er nog en
kele honderden niet geünieerde Armeniërs en
Protestanten. De nauwelijks honderd Muzel
mannen wonen in ees afzonderlijke wijk.
Nauw en steil-oploopend zijn de straatjes, en
zooals alle straten van het Oosten: vuil, schrik
barend vuil. Opmerkelijk zijn de vele donkere
werkplaatsen, waar zes tot tien mannen op den
grond gezeten en voorovergebogen parelmoer be
werken tot rozenkransen, kruisjes en medailles.
Deze industrie vormt een van de middelen van
bestaan voor de inwoners. Daarbij komt de
olijventeelt. Tegen de hellingen rondom Bethle
hem staan ze overal, de donkergroene, knoestige
boomen, waarvan de vruchten de gezochte olie
leveren.
De vrouwen van Bethlehem dragen een heel
karakteristieke en schilderachtige kleeding. Wel
heeft het moderne leven ook hier zijn invloed
doen gelden, evenals op zooveel andere gewoon
ten, die eeuwenlang bewaard zijn gebleven. Zoo
zal het nu vaak voorkomen, dat de vrouwen en
meisjes, in plaats van de waterkruik, die zè be
hendig en gracieus op haar hoofden droegen,
water gaan scheppen in een prozaïsch benzine-
blik. Maar op een hoogen feestdag kan het toch
nog gebeuren, dat de vrouwen door de straatjes
gaan met den langen, smallen rok, waarvan het
lijfje veelkleurig geborduurd is. Daarover wordt
een rood vestje gedragen, dat met bloemen en
arabesken in felle kleuren rijk versierd is. Van
het hoofd hangt een lange witte sluier af, die
een soort hoedje bedekt. Voor de Jonge meisjes
is de hoofdbedekking eenvoudig: de getrouwde
vrouwen dragen er een band vol geldstukken
omheen: een soort spaarpot.
Een plaats trekt dengene, die Bethlehem be
zoekt, onweerstaanbaar aan: de plaats, waar
Christus geboren werd. Er zijn weinig heilig
dommen in Palestina, die een zoo oude en on-
ond°rbrcken traditie hebben als de Geboorte
grot van Christus. De meeste heilige plaatsen zijn
eerst ontstaan na de Kruistochten. Toen de
Kruisvaarders in het H. Land verschenen, begon
nen zij tal van plaatsen te herkennen en er ge
beurtenissen bij te denken, die er niets mee te
maken hadden natuurlijk in vromen ijver.
In het hanteeren van het zwaard mochten zij
kranen zijn, in hun bedoelingen goed maar met-
archeologische juistheid van hun identificaties
namen ze het nu eenmaal zoo precies niet.
Daarom moet er bij zooveel monumenten in het
H. Land een voorbehoud gemaakt worden. Bij
de geboortegrot is het anders. In de tweede eeuw
spreekt de H. Justinianus al van de grot, waar
Joseph onderdak zocht; in den tijd van Origenes
werd zij als een zeer heilige plaats aangewezen
en ook Eusebius schrijft over de bewoners, die
de toen nog zeer Jonge traditie bevestigen. Kei
zerin Helena bouwde in de 4e eeuw reeds een
Basiliek boven de grot, die waarschijnlijk later
herbouwd is. In ieder geval bestond de basiliek
die nu de plaats van Christus' geboorte omsluit,
reeds in de 8e eeuw. De Heilige V'illibald,
bisschop en pelgrirh, bezocht haar toen.
Wanneer we nu op het langwerpige voorplein
staan met de hobbelige keien, is het nauwelijks
te gelooven, dat het fortachtig bouwsel voor ons
met de kleine vensteropeningen en omringd door
de sombere muren van de kloosters der Latijnen,
Grieken en Armeniërs, den Stal van Bethlehem
in zich bergt. Een moderne auto op het voor
plein schijnt 't ons nog moeilijker te willen ma-
kon, ons te verplaatsen i» de sfeer van het eerste
Kerstgebeuren.
Maar wanneer we eenmaal het voorportaal
door de kleine poort zijn binnengegaan, dan
komt toch een oogenblik de wijding van het ge
bouw onweerstaanbaar op ons los. Een weelde
van gedempt zonnelicht vult het middenschip.
Twee rijen sierlijke roodsteenen zuilen dra
gen de van hooge vensters voorziene scheidings
wanden der wegdonkerende zijbeuken. Op de
scheidingswanden ontdekken we nog resten van
mozaïeken, die de besluiten der concilies van
Nicea, Constantinopel en Ephese afbeelden. In
het koor- hangen de groote, rijk bewerkte lam
pen, die Grieksche monniken bezig zijn te ver
zorgen.
Het Is iets zeldzaams in Palestina, dat een
bouwwerk zooveel eeuwen bewaard is. Oorlogen
het invallen en vooral ook onderlinge naijver
lieten van de meeste andere gebouwen niet
anders dan ruïnes of onherkenbare resten over.
Aan pogingen om de basiliek der geboorte te
verminken heeft het niet ontbroken. Tweemaal
probeerden de sultans het gebouw te .erwoesten.
De kroniekschrijver Adhemar verhaalt, dat, toen
de vazallen van Khalif Hakem hun werk van
afbraak wilden beginnen „een verblindend licht
hen trof en allen ter aarde geworpen op de
plaats doodbleven." Enkele eeuwen na den dood
van Hakem, toen de sultan van Egypte de ko
lommen en marmeren platen van de basiliek
naar zijn paleis in Caïro wilde vervoeren kwam
er, zoo verhaalt men, een buitengewoon groot
monster uit den muur, beet in een marmeren
plaat en spleet die over de heele lengte. Dit deed
hij met alle platen «n overal waar het heen
gegaan was liet het een vlammenspoor achter.
Toen het verdwenen was bleven de vernielers
vastgenageld van schrik achter.
Het spreekt wel vanzelf, dat de Basiliek der
Geboorte in den loop der eeuwen herhaaldelijk
hersteld is gelukkig zonder dat zij haar oor
spronkelijk karakter verloor. In den tijd der
Kruisvaarders werd zij versierd met mozaïeken
en schilderingen. In de 15e eeuw deed Philips de
Goede het dak vernieuwen. Eduard IV van
Engeland zond het noodige lood. De kerk heeft
ook veel te verduren gehad door vernieling en
onteering. In de 17e eeuw was het dak vernield:
de Turken hadden kogels gemaakt van het lood.
Onder de Turksche overheersching is het zelfs
zoover gekomen, dat het heiligdom als rustplaats
voor karavanen werd gebruikt. Om te voorko
men, dat kameelen naar binnen gebracht zou
den worden is later de kleine ingangspoort
gemaakt.
Wanneer we nu door het schip naar voren,
naar het koor. waar de Grieken heer en meester
zijn. loopen, dan vinden we links daarvan een
ingang naar de aangebouwde kerk van de H.
Catharina. Van uit deze kerk der paters Fran
ciscanen leidt een trap naar beneden naar de
Grot.
Deze bevindt zich dus met eenige andere
grotten, die herinneren aap de gebeurtenissen
uit de eerste levensjaren van het Christuskind
en aan het verblijf van den H. Hieronymus te
Bethlehem, onder het koor der Geboortekerk.
De plaats waar het mysterie der menschwording
van Christus zich voltrokken zou hebben, is
door een zilveren ster aangegeven. Talrijke
gouden en zilveren lampen branden er boven;
zij zijn aan een altaartafel opgehangen.
Maarhet altaar behoort toe aan de schis
matieke Grieken en Armeniërs. De katholieken,
hier Latijnen genoemd, kunnen slecht" het H.
Misoffer opdragen in een anderen hoek van de
grot. Hier is de tegenstelling tusschen de ka
tholieken en schismatieken, die tot voortdurende
botsingen aanleiding geeft, dubbel pijnlijk te
voelen. Het is meermalen gebeurd, dat de Grot
door de oneenigheden, die meestal op hand
tastelijkheden uitloopen, met bloed besmeurd
werd zelfs op het feest van den Vredekoning
zelf. Het vorig jaar gebeurde het nog, dat op
Driekoningendag paters Franciscanen door de
schismatieke Grieken bloedend verwond werden,
om redenen, die voor dengene, die met de
plaatselijke toestanden niet op de hoogte is,
belachelijk moeten schijnen.
Wanneer we op het platte dak van het pel
grimshuis der paters Franciscanen staan, dan
ligt een groot deel van Bethlehem voor ons uit
gespreid. De vierkante huizen met de platte
daken liggen verspreid tusschen de donkere
oüjfboomen. Bethlehem is een stadje geworden
Bethlehem, waarvan dc profeet zei: „Gij zijt
klein onder de duizenden van Juda." In de
Middeleeuwen nog was het een armzalig plaatsje,
waarvan de kroniekschrijver Ernoul in 1282 zei:
„Bethlehem is een stad. maar het is volstrekt
niet groot, want er is slechts een straat."
In Bethlehem ontving de voorzaat van Chris
tus de Koninklijke zalving uit de handen van
Samuel. In hetzelfde p'aatsje kwam Christus
tien eeuwen later ter wereld.
Weer twintig eeuwen later staat er de moderne
mensch. gekomen met vliegmachine en snel
varende paketbcot en hij voelt zich klein en
dankbaar bij de ovrF-i"" dat op deze plaats
het Heil der wereld geboren is.
J. T.
En anti-papisme
De Oranjeminnende jeugd gaat zich in
verbanden, troepen, gardes e. d. or-
ganiseeren. Eén van die verbanden,
is de Amsterd. Chr. Oranje Garde, die l.L
Vrijdag in Krasnapolsky een vergadering
belegde om de liefde voor ons volk en het
vostenhuis op te wekken of te verlevendi
gen. Het was stampvol en de nevenzalen
moesten worden geopend. Dr. J. C. v. d.
Does hield een causerie over het Wilhelmus.
Daarna werd een leekenspel opgevoerd dat
in dialogen, monologen en koren de historie
zong van den tachtigjarigen oorlog. Wij
hebben ons verbaasd over de verregaande
eenzijdigheid, die hier en daar zelfs leidde
tot geschiedvervalsching. in de dialogen
werd met nadruk gescholden op Kerk,
biecht, „beeldendienst" en „beeldenaanbid-
ding."' Iemand, die de Roomsche Kerk
moest voorstellen, riep ter bescherming de
hulp van den grooten Keizer Karei V in,
terwijl duizenden hun leven eindigden in
bloed gesmoord.
Wij vragen ons af, of zulke Oranje-orga
nisatie-avonden inderdaad dienstig zijn
voor de éénheid van ons volk!
We hebben ons geërgerd aan de opzwie-
ping van de jeugd tegen „al wat Roomsen
is". „Het is onze diepste wensch, schreef
de commandant Joh. Buisink Jr. in het
programma, dat de opvoering van het spel
bij u allen zal verlevendigen de ware na
tionale gedachte"
Het is ónze diepste wensch, dat deze
jeugdige anti-papistische Oranje-klanten
hun pretentie laten varen het monopolie
der Oranje-liefde te bezitten en dat zij
inzien, dat de éénheid van ons volk b u i-
ten de katholieken niet tot stand komt.
Het is ónze diepste wensch dat ze hun
jeugdig enthousiasme niet laten sterven in
anti-papisme.
Zulke leekenspelen bederven de goede
verhoudingen. Het was tenminste op het
kantje van dwaas af....
J. L.
met een artikel van kanunnik Brohée uit Leu
ven, die film en godsdienst in onderling ver
band beschouwt en de beteekenis van de film
voor den godsdienst uiteenzet. Deze schrijver
gaat weliswaar slechts zijdelings in op de ar
tistieke waarde van de film, zooals zijn ge
woonte is, maar erkent toch de noodzakelijk
heid ervan.
Over de missie en de film wordt eveneens
een meening ten beste gegeven en een zeer
critisch artikel zet zich schrap tegen verschil
lende opvattingen omtrent de rol. die het pu
bliek inzake film dient te spelen. Zoo wordt
o.m. de meening bestreden, als zou de film-in
dustrie rekening te houden hebben met den
smaak van het groote publiek. De schrijver in
de „Osservatore" is in tegendeel van meening,
dat de filmkunstenaars hun eigen inzichten
den voorrang hebben te geven en dat wij moe
ten trachten het publiek tot het niveau van de
goede film op te heffen. Wel kunnen wij
eischen, dat de filmers zoo verstaanbaar mo
gelijk zullen spreken, doch niet, dat zij zich
zullen verlagen tot het verfilmen van ordi
naire zaken.
Met voldoening wordt vermeld, dat een
Itaüaansche keuring de films „Jood Süss',
„Cleopatra" en „The invisible man" heeft
afgewezen. Wat de laatste film betreft, die in
Nederland niet werd verworpen, gelooven we
te moeten verwijzen naar de Itaüaansche men
taliteit, die een gruwel heeft aangruwels
en hier zal wel de oorzaak van het verbod
schuilen. Wat de andere twee films betreft be
hoeft men den weerzin van de Italianen niet te
betreuren. De film van de Mille werd welis
waar in ons land toegelaten, doch dit ge
schiedde, omdat de beide keuringsinstituten
alleen mogen keuren op normen van di
recte moraliteit en veiligheid der openbare
orde. Hadden zij wettelijk het recht te beslis
sen op grond van smakeloosheid, dan zou men
moeten eischen. dat 'n film als die van de
Mille met grootere gestrengheid zou worden
behandeld. De Italianen kunnen zich blijkbaar
de weelde veroorloven van hun eigen maat
staven aan te leggen.
Over de film „The scarlet Empress" van Jo
seph von Sternberg is de „Osservatore" al
lerminst te spreken. Zij verbaast zich. dat
deze film in Duitschland het praedicaat
„kiinstlerisch wertvol" heeft verkregen en
noemt het geval een ongezonde vrucht van
een zieken geest en de vulgaire groteske van
een keizerlijk hof.
Zoo beschouwt het Romeinsche blad ver
schillende films en verschijnselen en wijst
b.v. op het verschrikkelijke verschijnsel van
het bioscoopbezoek door kinderen in Amerika,
waar wekelijks ongeveer 28 millioen kinderen
naar de bioscoop gaan, waaronder een paar
millioen peuters beneden de veertien jaar. Het
blad maakt uit, dat gemiddeld ieder kind een
maal per week naar een film gaat, velen ech
ter meer dan eens.
Onder de filmcritieken treffen wij er een
aan over de film „The world changes",
die zelfs een foto op de pagina verovert. Uit
Frankrijk verneemt het blad, dat in Parijs een
kinderbioscoop werd ingericht, die onder toe
zicht staat van deskundigen en films ver
toont op het gebied van cultuur onderwijs
enz., terwijl ook teekenfilms e.d. tot vermaak
worden gegeven. Het blad pleit voor een soort
gelijke inrichting in Itaüë.