Herziening van de Ziektewet De brief van den dood Ontploffing in fabriek Z.H. Exc. Mgr. Smit Ontslag huwende onderwijzeres OPSCHORTING DWANG TOT VACCINATIE ZATERDAG 29 DECEMBER 1934 EERSTE KAMER Ook van katholieke zijde verzet tegen de loonbelasting in Indië Onbillijke critiek Overbodig betoog Indische loonbelasting Critiek op de Tweede Kamer Jaar-af scheid Katholieke Gymnastiek- leeraren Demonstratie van volksdansen en een belangwekkende film Volksdansen Fröhliches turnen Verscheidene arbeiders bij den brand gewond CRISISPAKKETTEN Aan werklooze coöperatieleden uitgereikt Vandaag twaalf en een half jaar bisschop Uit de Eewige Stad Gemeente-financiën De Rijkscommissie van advies voor 't laatst bijeen Vaderlandsche Hypotheek Bank Postvluchten Memorie van Antwoord aan de Eerste Kamer Op een marechaussee ingereden Bevestiging van het vonnis geëischt De gouden pajong uitgereikt UIT DE STAATSCOURANT DETECTIEVE-ROMAN VAN A. FIELDING Den Haag, 28 December 1934. De Eerste Kamer heeft in haar laatste ver gadering van dit jaar nog een agenda afge werkt, waarop een vrij groot aantal niet onbe langrijke wetsontwerpen stond. De meeste daarvan passeerden zonder een enkel woord onder de harde hamerslagen van president de Vos van Steenwijk. Van deze groep dienen vermeld de heffing van een uit voerrecht op Indische bevolkingsrubber in ver band met de rubberrestrictie, de machtigingen tot 't aangaan van overeenkomsten met diver se Indische ondernemingen naar de opsporing en ontginning van allerlei bodemschatten jodium, goud, zilver, koper, zink, lood, man gaan, ijzer en zwavel in Oost- en West- Java, de wijziging van de Indische Staatsrege ling waardoor de mogelijkheid geopend wordt om den Raad van Nederlandsch-Indië tot een college van vier in te krimpen, de nadere en op de herziene salarissen gebaseerde regeling vanu de tijdelijke korting op de Indische pen sioenen en de verlenging van het zoogenaamde Stopwetje voor het Lager Onderwijs. Eén senator de sociaal-democraat DANZ heeft over de technische herziening van de Ziektewet een volkomen overbodig betoog ge houden. Ten aanzien van het belangrijkste daarin aangeroerde punt het teveel aan bedrijfsvereenigingen, dat tot een minder wen- schelijken concurrentiestrijd leidt heeft MI NISTER SLOTEMAKER DE BRUÏNE nog eens herhaald, wat hij terzake reeds in de Tweede Kamer gezegd heeft: bi) de herziening van de Ongevallenwet zal een eerste stap in de rich ting van beperking worden gezet. Twee sprekers had dezelfde bewindsman te beantwoorden bij het ontwerp, dat opnieuw den termijn, waarbinnen de indirecte vaccina- tiedwang is opgeheven, met twee Jaar verlengt. De Minister hield zich stevig vast aan wat in 1927. toen hij zelf voor het eerst met dezen maatregel kwam, de overweging geweest was, n.m. 't feit, dat de Overheid haar onderdanen niet dwingen mag tot het ondergaan van een bepaalde handeling, zoolang daaraan een groot gevaar optreden van encephalitis verbon den blijkt te zijn. Daarom kon Minister Slote- maker, zonder in een breeder debat te treden, zoowel den sociaal-democraat DR. WIBAUT, die volledigen terugkeer naar den toestand van vóór 1927 bepleit had, bestrijden als den anti- revolutionnair JHR. VAN ASCH VAN WIJK, die algeheele afschaffing van den vaccinedwang voorstond. Behalve de sociaal-democraten hebben zich Ook de liberalen Fock en Gelderman en de vrijzinnig-democraat prof. Kranenburg tegen dit met 18 tegen 11 stemmen goedgekeurd ont werp gekeerd. Het langst is gedebatteerd over de wijziging van de inkomstenbelasting en de invoering van een loonbelasting in Indië. Noch de sociaal democraat MR. MENDELS noch de liberaal MR. FOCK, noch de vrijzinnig-democraat PROF. KRANENBURG noch DR. COLIJN zeil hebben daarover iets nieuws kunnen te berde brengen. De bezwaren tegen het ontwerp zelf heeft Minister Colijn opnieuw trachten te ver kleinen met de argumenten, dat het grootste deel van de verwachte vijf millioen zal komen van contribuabelen, die vroeger niet te achter halen waren, en dat in de praktijk de werking van de loonbelasting minder afschrikwekkend zijn zal dan men het zich in theorie voorstelt. Prof. Kranenburg, die zijn verzet vooral grond de op de overweging, dat de Volksraad, welke deze belastingvoorstellen verwierp, veel deskun diger is dan de Nederlandsche Staten-Gene- raal, kreeg ten antwoord, dat de Indische Re geering, die niettemin deze maatregelen onver mijdelijk acht, door haar over heel Indië ver takt bestuursapparaat op haar beurt weer veel deskundiger is dan de Volksraad. Tegen dit ontwerp, dat tenslotte met 22 te gen 16 stemmen is aangenomen, hebben zich behalve de sociaal-democraten en de vrijzinnig democraten prof. Kranenburg en prof. van Embden, ook vier katholieken verzet, n.l. de heeren de Bruyn, Andriessen, Visser en Ser- rarens. Deze laatsten en de heer DE BRUYN sprak dit uit hadden er bezwaar tegen, dat bi) de op zeer lage inkomens gelegde loonbelasting zelfs geen aftrek voor noodzakelijk levensonder houd wordt toegepast. Zij wenschten, dat er al thans een systeem zou zijn, waaraan men zich ln geheel Indië zou hebben te houden en na men geen genoegen met dr. Colijn's opnieuw herhaalde toezegging, dat hij met de Indische Regeering in overleg zal treden ter voorkoming van hardvochtige toepassing dezer nieuwe hef fing. Er is van verschillende zijden in den Senaat aanmerking gemaakt op de omstandigheden, waaronder men dit ontwerp behandelen moest. Het afdeelingsonderzoek, zoo klaagde Mr. MEN DELS, had moeten plaats hebben, terwijl de Handelingen van de beraadslagingen in de Tweede Kamer nog niet verschenen waren en men dus niet eens officieel wist, of het ontwerp aan den anderen kant van het Binnenhof al dan niet was goedgekeurd. De sociaal-democra tische afgevaardigde vergat bij dit mopje na tuurlijk, dat de Tweede Kamer krachtens de Grondwet aan de Eerste mededeeling doet van de door haar goedgekeurde wetsontwerpen. Ook Mr. FOCK klaagde en zocht de schuld bij de Tweede Kamer, die het ontwerp te lang had laten liggen, en bij de Regeering, die niet op spoed bij haar had aangedrongen. „Het is goede parlementaire usance," zoo maande voorzitter BARON DE VOS VAN STEENWIJK, „dat de eene tak der'volksvertegenwoordiging zich onthoudt van critiek op de werkwijze in den anderen tak, zelfs al laat de Kamer van honderd de zaak eens in het honderd loopen!"' Waarop Mr. Fock ad rem repliceerde, dat die critiek nog een tikje onvriendelijker was! Beider critiek was onbillijk. De Tweede Ka mer heeft in de achter ons liggende maanden nog wel wat anders te behandelen gehad dan dit ontwerp! En dat de president van den Se naat, inconsequent na zijn maanwoord aan Mr. Fock en blijkbaar verlokt door de in hem op komende woordspeling, op dit slakje zout meen de te moeten leggen, maakte geen prettigen in druk. Heeft hij er bij de senatoren den laatsten tijd een aardig tempo in, voorzitter Ruys de Beerenbrouck aan den overkant kan met meer recht nog zeggen: „ik óók!" Het jaar is in de Eerste Kamer gesloten met een kort woord van den president, hetwelk we hieronder laten volgen. Minister Marchant, ware hij niet juist weggeweest uit de vergader zaal, zou gemeesmuild hebben om de buitenis sige woordvormen, waarin de leider van den tegen zijn vereenvouding van de schrijfwijze ge- kanten Senaat wederom zijn spreektaal wrong. BARQN DE VOS VAN STEENWIJK sprak als volgt: Wederom wenkt het eind eens jaars. 1935 dient zich ras aan. Zulks stort overvloedig sprake uit aangaande het voorbijsnellen van de dagen. Der tijden God, Die de jaren voor Zich henen strooit, gelijk de landman het koren, en in Wiens oogen duizend jaren zijn als de dag van gisteren, als eene nachtwake, scherike Ministers, Kamerleden, Griffiers en wijders allen, die hier werkzaam zijn, een gezegenden uitgang van het oude jaar, en bekwame ons voor de taak, welke in het nieuwe wacht. De Nationale R. K. Vereeniging van Leeraren en Onderwijzers in de gymnastiek heeft Vrij dag ter gelegenheid van de jaarvergadering te Den Bosch die een huishoudelijk karakter droeg een openbare bijeenkomst belegd, waarop vele autoriteiten op opvoedkundig ge bied aanwezig waren. Zoo kan de voorzitter, de heer A. J. Tervoort, te 's Hertogenbosch, een welkomstwoord richten tot den inspecteur van het M. O., den heer v. d. Wijst, de leden der Interdiocesane Jeugdcommissie, aalmoezenier Bannenberg, kapelaan v. d. Waerden en mr. Lamers, den vertegenwoordiger van de Chris telijke Vereeniging, de heer v. Oyen, de ver tegenwoordigers van den Bosschen Diocesanen Gymnastiekbond, geestelijken en fraters-onder wijzers, den heer Custers, lid van de commis sie van advies, het eerelid De Preter e. a. Speciaal verwelkomde de voorzitter den leden van de Jeugdcommissie, omdat samenwerking tusschen de jeugdbeweging en de vereeniging in den toekomst ten zeerste gewenscht zal zijn. De aanwezigheid der commissieleden was voor spr. het bewijs, dat dit belang wederzijds wordt ingezien. De heer Tervoort hield dan een korte be schouwing over de beteekenis der lichamelijke opvoeding. Hij maakte de woorden, die Gutns- muths in 1793 schreef, tot de zijne: wij zijn zwak, omdat het ons niet invalt, dat wij sterk zouden kunnen zijn, als wij wilden. Ondanks de belangstelling in de sport van duizenden en duizenden, ondanks de sport- rubrieken, moet worden geconstateerd, dat de juiste waarde van goed geleide lichaamsoefe ningen, veel te weinig bekend is. Juist in krin gen van leeraren en onderwijzers, bij autoritei ten, blijkt al te dikwijls, dat een groot percen tage spreekt van dingen, waarover zij met moesten spreken, omdat zij er niets van weten. Bij het vernemen van beslissingen over kwesties van lichamelijke opvoeding, zinkt ons het hart wel eens in de schoenen. Spr. zette dan in het kort uiteen, dat de opvoedoing zonder lichaamsoefeningen onvol ledig is en betoogde, dat de school op de eer ste plaats is aangewezen ook voor dit deel van het opvoedingswerk. Behoud en verbetering van de volkskracht is eerste eisch en mag niet aan bezuiniging worden opgeofferd. Laten we ho pen, eindigde spr., dat 1935 mag brengen, dat de waarde van de lichamelijke opvoeding aan velén duidelijk wordt! Op het programma stond een demonstratie van volksdansen door leerlingen van den heer A. Michels te Den Bosch. Deze laatste hield een korte inleiding over de herkomst der dansen, haar karakter, ryth- me en toepassing. Wat we ervan zagen was keurig werk. Het was jong en frisch goed, dat zich daar uitte in den dans, monter, opgewekt en gedisciplineerd en van een formidabel uithoudingsvermogen. Van de hoofdvormen werden de meest bekende gedemonstreerd, een contradans, een Morris- dans en een zwaarddans. Het was alles van een vreugdige vitaliteit, opwekkend en verfrisschend en wel geschikt om als tegenwicht te dienen tegen de verslagen heid, die de sombere tijd toch zoovelen jon geren brengt. Dit blijheid brengend dansen kan ongetwij feld niet genoeg gepropageerd worden en het is Uitstekend gezien van de vereeniging. den jongen Michels gelegenheid te geven met zijn leerlingen te demonstreeren. We hebben eenige jaren geleden mogen ge nieten van de demonstraties der Englisch Folks- dance Society en toen gewenscht, dat de jeugd in ons land ook zoo zou gaan dansen. Hetgeen de heer Michels bereikt heeft, was ons een grootere vreugde te zien, omdat het thans onze eigen jeugd was, die danste. Een tweede opwekkend evenement was de film van den Duitschen professor dr. Jacobi, „Fröliches Turnen". Een film, gemaakt door lieden die van kinderen houden en gemaakt door Duitschers, die van grondigheid houden. Het is geen publiekfilm en zij zou als zoo danig geenszins geschikt zijn, ook al omdat het de vraag is, of de vertoonde toepassingen van katholiek standpunt bezien in dezen vorm aanvaardbaar zijn. Voor wetenschappelijk ge vormde menschen was zij zeer interessant en van groote instructieve waarde en ondanks haar lengte voortdurend boeiend. Met de organisatie van dezen middag heeft de vereeniging in ieder geval een goede greep gedaan en velen aan zich verplicht. Vrijdagmiddag omstreeks twee uur is in Ivo van Haren's schoenfabrieken te Waalwijk, in de afdeeling, waarin licht brandbare stoffen worden bewaard, zooals benzine en aceton voor het vervaardigen van cementlijm voor eigen gebruik, door nog onbekende oorzaak brand uitgebroken. Onmiddellijk werd een aanvang gemaakt met de ontruiming van het lokaal en de blussching. Plotseling ontplofte met luiden knal een groot vat aceton. Door de uitslaande vlammen werden verschillende arbeiders min of meer ernstig in het gezicht gewond. Het ernstigst waren er aan toe de arbeiders C. van Oostrum, R. \fin der Hammen, A. de Brouwer en van de Bogaert, allen uit Waalwijk en Kogi, een knecht van de firma Schepers uit Heerlen, die in het gebouw aanwezig was in verband met de installatie van een ineuw deej van het gebouw. Deze menschen werden per auto naar het ziekenhuis vervoerd. Eenige an dere arbeiders liepen lichtere brandwonden op. Ook A. van der Heiden uit Drunen is later in het ziekenhuis opgenomen. Ook al in verband met de installatie van de nieuwe afdeeling waren op dit uur niet alle arbeiders aanwezig. De brand had op zich zelf niet veel te beteekenen en kon door eigen bluschmiddelen van de fabriek worden ge- bluscht. De brandweer van Waalwijk, die spoe dig ter plaatse was, behoefde niet in te grij pen. De schade is niet aanzienlijk. Bij nadere informatie in het ziekenhuis bleek, dat bij geen der gewonden levensgevaar be staat. De Coöperatieve Groothandelsvereeniging „De Handelskamer" („HAKA") te Rotterdam heeft in samenwerking met de bij haar aangesloten verbruikscoöperaties ook dit jaar geheel koste loos een Haka-crisispakket ter waarde van on geveer ƒ2.60 uitgereikt aan die leden der coö peraties, die met een werkloozen-uitkeering moeten rondkomen, of wier inkomsten aantoon baar gelijk zijn of minder dan die uitkeering. Het pakket, dat vooral levensmiddelen uit de centrale coöperatieve fabrieken inhoudt en dat bedoeld is als een'Kerst- en Nieuwjaarsgave, is een bescheiden poging der coöperatieve bewe ging om in deze donkere dagen aan 't eind van 't jaar met iets extra's bij te dragen in den nood van zoovele crisis-slachtoffers. Heden is het 12}^ jaar geleden dat Z. H. Exc. Mgr. Dr. Jan Olav Smit te Deventer door Z. H. Exc. Mgr. H. v. d. Wetering, Aartsbisschop van Utrecht tot bisschop werd gewijd met assisten tie van Z. H. Exc. Mgr. Callier, Bisschop van Haarlem en Z. H. Exc. Mgr. Diepen, Bisschop van 's-Hertogenbosch Mgr. dr. Henricus Johannes Smit werd ge boren op 19 Febr. 1883 te Deventer. Hij studeer de aan de seminaria Culemborg en Rijsenburg en werd op 15 Aug. 1906 priester gewijd. Na zijn priesterwijding ging hij naar Rome, waar hij aan de Gregoriaansche Universiteit in de fi losofie studeerde. Op 28 Oct. promoveerde hij aan de Thomas-academie tot doctor in de filo sofie en op 25 October 1909 in de theologie. Daarna studeerde hij bijbelwetenschappen, o.a. aan het toen opgerichte Pauselijke Bijbelinsti tuut en promoveerde „cum mentione" op 28 Nov. 1912 bij de Pauselijke Bijbelcommissie op zijn boek „De daemoniacis in historia evange- lica". Na als kapelaan werkzaam te zijn geweest te Groenlo en Zevenaar, werd hij 31 Januari 1913 benoemd tot prof. in de Exegese aan het Semi narie „Rijsenburg" te Driebergen, waar hij voor de studenten verschillende tractaten over bij belserie onderwerpen schreef. Bij de opkomende missiebelangstelling gaf prof. Smit zijn vrijen tijd en zijn krachten aan den opbloei en de organisatie van de missie-actie in Nederland, en was o.a. mede-redacteur van „Het Missiewerk". Op 31 Maart 1922 volgde zijn be noeming tot Apost.-Vic. van Noorwegen en Spitsbergen en 11 April d.a.v. werd hij benoemd tot titulair bisschop van Paralus. De plechtige bisschopswijding had daarna plaats te Deventer. Van 1922 tot 1927 heeft hij als opvolger van Mgr. Falize in het Noorden gearbeid. Thans ver blijft Mgr. te Rome, waarheen de Paus hem riep en waai' hij thans werkzaam is als consultor der Congregatie de Propaganda Fide. Onze Romeinsche correspondent memoreert in aansluiting hieraan nog het volgende: De eerste maal heb ik Mgr. Smit in Rome ge zien, niet bij een van de groote plechtigheden in Sint Pieter, maar bij een kleine, voor Hol- landsche begrippen nog al rommelige processie, die op een voorjaarsavond door de via Urbana trok. Het was een yan die kerkelijke volksfeesten, die bijna dagelijks in een of andere stadsbuurt worden gevierd. Drie of vier straten zijn er bij betrokken, de gevel van die onooglijke kerkjes is een avond lang bont geïllumineerd, de stra ten zijn versierd met guirlandes, de huizen met lampions. Enkele straten verder davert het groote stadsverkeer voorbij, zonder er iets van te weten. Het is een buurtfeest, bijna zoo be sloten als een familiedag: het feest van de eigen Madonna. Aangetrokken door het bonte buurtgedoe stond ik te kijken, toen de nauwe kerkdeur openging en een processie zich naar buiten drong. Voor op het kruis met de lichten en daar achter de broederschap, die bij dergelijke feesten de hoofd rol speelt: oude en jonge mannen in lange roode of paarse linnen hemden of boetezakken en het boetekoord om hun middel. Het waren kleine burgers uit die buurt, maar boven hun oude zakken vertoonden zij de koppen, die men bij een middèleeuwsche kruisiging ziet. Dan volgde het vaandel en het koor en ten slotte het Allerheiligste, dat hoog en glanzend door deze avondlijke straatjes trok, door de ge- heele bevolking gevolgd. Maar in dengene, die Het droeg, ingetogen en vurig, herkende ik den Hollandschen bisschop, mgr. Smit. Later heb ik diezelfde verrassing nog meer malen beleefd en er ook het geheim van begre pen. Talloos zijn in Rome deze kerkfeesten, groot en klein, sommige beroemd in de gansche stad en andere, die slechts een buurtschap aangaan. Maar de hoogste wensch van al die feestvieren den is, dat een bisschop de plechtigheid ver richt. Ik geloof niet, dat het een dankbaar werk is. De „organisatie" van zulke feesten gaat kenne lijk te goeder trouw en de hooge officiant moet zich in vele dingen weten te schikken. Een van de weinigen nu, die dat doet en dat gaarne doet, is Mgr. Smit; tot hem durft ook de kleine broederschap uit een arme volkswijk zich met vertrouwen wenden. En in deze Romeinsche wereld van buurtkerken en broederschappen is misschien geen buitenlandsche naam zoo bekend als die van Mgr. Smit. Ik ben begonnen met dit tafereel wijl het een van mijn eerste herinneringen is en wijl het zoo Romeinsch is. Maar in het Romeinsch be staan van Mgr. Smit vormen deze volksfeesten om zoo te zeggen slechts een bisschoppelijke verpoozing. Op de eerste plaats had ik daarentegen moeten noemen zijn taak als kanunnik van Sint Pieter, in den dienst van den tempel, die de grootste der Christenheid is, zij het bij het dagelijksch officie in de grandioze koorkapel, zij het bij een hooge plechtigheid, die de gansche wereld als toeschouwer heeft. Die taak heeft zijn volle toewijding en het is bijv. geen geheim dat Mgr. Smit voor de liturgische uitvoering van het koorgebed in St. Pieter bijzondere verdiensten heeft gehad. Zijn kennis van en zijn liefde voor de groote basiliek zijn onbegrensd. En in zijn bijzijn mag men, al was het mogelijk, in archi tectonisch opzicht geen onheusch woord van St. Pieter zeggen. Als kanunnik van St. Pieter vinden de pel grims uit het vaderland Mgr. Smit ook steeds bereid met hen de H.H. Geheimen te vieren op het graf van den eersten Apostel. Hoe dikwijls heb ik hem in het afgeloopen jubeljaar met 'n schaar van pelgrims bij de Confessie zien staan terwijl zijn heldere stem het Credo inzette, dat zij gezamenlijk beleden. Naast deze taak als kanunnik van St. Pieter staat het werk van Mgr. Smit als consultor van de Congregatie der Propaganda. Het is een werk, dat uiteraard niet in de openbaarheid komt. Toch is bekend, dat de Congregatie dik wijls een beroep doet op de kunde en ervaring van den vroegeren missie-bisschop en in hem, met name voor organisatievraagstukken een zeer gezocht medewerker heeft. De Missie heeft trouwens nog immer den grooten steun van Mgr. Smit's hart. Deze voorliefde uit zich o.a. in de vele geschriften, die in missietijdschrif ten hun weg vinden. Want Mgr. Smit een journalist mag dat niet op de laatste plaats zetten is ook een vlotte en sierlijke schrijver. Juist in de laatste jaren heeft hij, in vruchtbare samenwerking met den secretaris van het Nederlandsch Historisch Instituut, dr. R. Post twee boeken 't licht doen zien ,die beide Rome tot onderwerp hebben. Het een is een gids van de Eeuwige Stad, die een van de beste en van Katholieke zijde wel de beste is, die in welke taal dan ook bestaat. Het an dere is het voortreffelijke werk over „Het Vati- caan", waaraan ik bij deze gelegenheid gaarne een schuld van dankbaarheid kwijt voor onge telde malen dat het een rijke en onberispelijke vraagbaak bleek. Zoo verscheiden zijn de gebieden, waarop de Nederlandsche bisschop zich in zijn Romeinsch vaderland beweegt. Burger van Vaticaanstad, heeft toch ook het Eeuwige Rome tal van rede nen om hem dankbaar „bene meritus" te noe men. Daar het mandaat der Rijkscommissie met het einde des jaars afloopt, is Vrijdag te Den Haag de laatste vergadering gehouden. De voorzitter, Prof. Mr. C. W. DE VRIES, achtte het den eere-titel der commissie dat zij een werk-commissie was geweest. De commissie heeft adviseerende bevoegdheid ten aanzien van geschillen van bestuur gerezen naar aanleiding van de uitvoering van de fi- nancieele-verhouding-wet De Geer 1929. De be slissing is aan de regeering, maar van het ad vies der commissie is slechts in enkele gevallen afgeweken. De belanghebbende gemeentebestu ren werden in de commissie gehoord om de be langen der gemeenten toe te lichten. De gemeentebesturen houden zich in den re gel aan de beslissing der regeering, zoodat de rechtspraak slechts van belang is voor nieuwe punten. In haar tegenwoordige samenstelling en met nieuwe opdracht kon de commissie werken van 1 Augustus 1929 af. Minister De Geer wilde dat de commissie haar taak zou vervullen „in het belang van Rijk en gemeenten." Voor een te genstelling is in de commissie geen plaats. De commissie vertegenwoordigt niemand en niets. Zij dient. In de laatste vergadering heeft de voorzitter hierop nogmaals gewezen. Weliswaar is onlangs in de Tweede Kamer gesproken over „vertegen woordiging" van belangen van Rijk en gemeen ten, maar de openbare financiën kunnen nu eenmaal niet aan onderhandelingen worden blootgesteld. Het geheele „parlementaire" be toog moet op een misverstand van den aard van het Staatsbestuur berusten. Het laatste rapport der commissie is kort: „Aan de gegeven opdracht is voldaan." Het bestuur van de Vereeniging voor den Effectenhandel heeft bij de rechtbank te Den Haag een request ingediend, waarin verzocht wordt het besluit der pandbriefhouders van de Vaderlandsche Hypotheek Bank inzake verla ging van de rente der pandbrieven niet te be krachtigen. De „Ijsvogel", op de thuisreis, is te Calcutta aangekomen. Bij de K.L.M. is bericht binnengekomen, dat de „Pelikaan" op de uitreis, te Athene is aan gekomen. Aan de Memorie van Antwoord aan de Eer ste Kamer inzake wijziging van de artt. 38, 56 en 97 de» Lager Onderwijswet wordt ont leend: Het heeft den Minister eenigszins verrast, dat dit ontwerp, dat een practische regeling wil geven voor een materie, die door den nood der tijden is aan de orde gekomen, tot principieel staatsrechtelijke beschouwingen aanleiding gaf. Hij zou zelfs zoover willen gaan te ontkennen, dat deze beschouwingen terecht zijn gehouden. Wat opgemerkt wordt omtrent ae beteekenis van het recht van den gemeenteraad om de gemeente-ambtenaren te benoemen geldt alleen voor het benoemingsrecht van die ambtenaren, wier arbeid ligt op het terrein van de huis houding der gemeente. Inderdaad moet de vrouw het recht zijn toe gekend, „zelve te beoordeelen, of de belangen van haar gezin vorderen, dat zij een ambte lijke functie aanvaardt." Hier echter is de vraag aan de orde, of zij, in het huwelijk tredende, de eerder aanvaarde functie kan behouden. Den wetgever staat vrij, deze vraag naar Staatsbelang te beoordeelen. Artikel 29 der Lager Onderwijswet gaat er inderdaad van uit dat in den regel in de lagere school ook onderwijzeressen zullen aanwezig zijn. Het ontgaat den Minister echter, hoe men daaruit afleiden kan, dat de huwende onder wijzeres een recht zou hebben om in de school te blijven. Ten aanzien van de beschouwingen nopens hetgeen het wetsontwerp niet bevat moge de Minister overigens volstaan met de verklaring, dat hij daaraan ernstige aandacht heeft ge schonken, maar dat zij geen verandering heb ben gebracht in zijn zienswijze, dat van een regeling, welke ook de reeds gehuwde onder wijzeres zou dwingen van haar betrekking af stand te doen, de nadeelen de voordeelen aan merkelijk zouden overtreffen. De vraag, of het wenschelijk kan zijn, nor men voor de z.g. afvloeiing van leerkrachten vast te stellen, heeft niet alleen beteekenis voor de gehuwde onderwijzeres. Zij kan ook niet voor deze alleen worden beantwoord. Tot dusverre heeft de Minister geen vrijheid kun nen vinden om een wettelijke regeling te dezer zake te bevorderen. Hij heeft het vraagstuK echter opnieuw in overweging genomen. Het is naar het oordeel van den Minister niet twijfelachtig, dat „ergerlijk levensgedrag" een aanleiding kan zijn om aan een opvoeder van de jeugd ontslag te geven. Een regeling, volgens welke eventueel ontslag in een behoor lijken rechtsgang tot stand komt, acht hij verre verkieslijk boven een voorschrift dat aan een bepaalde gedraging automatisch ontslag ver bindt In hooger beroep van zijn vonnis waarbij hij veroordeeld was tot een jaar gevangenisstraf stond voor het Bossche Hof terecht G. J. v. L., koopman te Eindhoven, gedetineerd. Verdachte, die in dienst was van een smok kelcombinatie, was op 16 Aug. 1934 met een smokkelauto onder Eindhoven op weg, toen hij door de marechaussees werd gesommeerd tot stoppen. Doch verdachte reed op den mare chaussee W. Muis in. Tot op enkele meters was hij genaderd, toen de marechaussee nog de kans had, terwijl hij zich door den dood be dreigd gevoelde, terzijde te springen. Verdachte voelde blijkbaar wel schuld, maar vond de straf te hoog. De advocaat-generaal wees er op, dat voor misdrijven als het onderhavige de straf meestal veel hooger is en eischte dan ook bevestiging van het vonnis. De verdediger pleitte vrijspraak subs, cle mentie. Uitspraak 7 Jan. a.s. BATAVIA, 28 Dec. (Aneta). In het gebouw van den Raad van Ned.-Indië had heden de uitreiking plaats van de Gouden Pajong aan het aftredende lid van dien Raad, R. A. A. Koesoemo Joed. Deze plechtigheid droeg een besloten karakter. Benoemd tot Ridde rin de Orde van Oranje- Nassau: J. C. Holtzappel, Voorzitter van den Raad van Directeuren en Leeraren bij het Handelsonderwijs te Amsterdam. 1 Januari 1935 is wegens reorganisatie aan Dr. J. J. de Gelan eervol ontslag verleend als conservator bij het Prentenkabinet der Rijks universiteit te Leiden. 47 Pointer vertelde ten slotte den jager, dat het waarschijnlijk noodig zou wezen, döt hij ook aan de politie verslag over den moord deed. In dat geval beloofde hij hem het bedrag te ver goeden, 't welk hij anders op een dag met jagen verdiende. Dat vond Seppi goed. „Je moet niets doen, voor je weer van me hoort," sprak Pointer met Toni af. „Ik wil eerst eens over alles nadenken. Misschien ben ik ge noodzaakt, de politie in het geval te mengen, doch dan zal ik wel bewijzen, dat jij onschuldig bent. Wil je alles aan me overlaten?" Toni huiverde. „De politie is nog al actief!" merkte hij op, „en steeds verlangend, om handelend op te tre den." „Het is toch de eenige weg, dien we volgen kunnen," zei Pointer. „Maar ik zal wel zorgen, dat de maresciallo een goed begrip van de zaak krijgt. Daar kun je vast op vertrouwen." En nog eens, met overtuiging, zei hij: „Geloof me Toni, het is de eenige weg." Voor Pointer bestond er geen andere weg dan die van de wet. Doch Toni was niet te overtuigen. Met zijn tong langs zijn droge lippen likkend, merkte hij twijfelend op: „Zoo zou u den ken?" De detective kreeg medelijden met den man. Hij legde met een vriendelijk gebaar zijn hand op Toni's schouder en sprak: „Moed gehouden, beste vriend! Je staat goed bekend. Je bent een goede gids en dat is niet iemand, dien men gemakkelijk van moord ver denkt. Bovendien hebben we als getuige je koel- bloedigen vriend, daar ginds in de bergen." Toni bleef evenwel bij zijn meening. Hij liet zich niet geruststellen en zei, met angst in zijn stem: „Maar hij weet niets meer dan ik. En ik ver telde u immers al, dat de oude man gedood werd door een slag met mijn ijsbijl?" HOOFDSTUK IX Pointer had genoeg te overdenken, toen hij dien middag in de autobus naar Bolzano terug reed. Dus de professor was dood. Hij had het de laatste dagen al half en half gevreesd. Char- teris had den brief 's Maandags naar zijn doch ter gezonden en den volgenden dag was hij ver moord, terwijl Rose den daarop volgenden Don derdag gedood werd, nadat de brief in Engeland aangekomen was. De professor was niet in den trein aangevallen, voor zijn aankomst in Bolza no. Toch waren de eerste klasse coupé's zoo vroeg in 't jaar gewoonlijk geheel leeg. Het zou heel eenvoudig geweest zijn, hem de hersens in te slaan en hem onderweg' uit het raampje te werpen; veel eenvoudiger en minder gevaarlijk, dan hem te volgen en aan te vallen in die een zame vallei. Pointer was van meening, dat ook de gids het er waarschijnlijk niet levend afgebracht zou hebben, als hij niet hooger op geklommen was, om het pad te onderzoeken. Want ongetwijfeld was de moordenaar gewapend met een x-evolver of een geweer, om in geval van nood beide man nen neer te schieten. Hoe kwam het, dat het leven van den profes sor plotseling bedreigd werd, terwijl dit van te voren niet het geval geweest was? De moord op Rose stond in verband met den brief, dien ze ontvangen had, daar was de detective zeker van. Kon diezelfde brief ook in dit geval een rol spelen? Maar dan moest er in Bolzano iets gebeurd zijn, dat, naar verondersteld werd, door den professor beschreven was en opge zonden naar zijn dochter. Men had het lichaam beroofd. Was er gezocht naar iets, waarvan men meende, dat hij het bij zich had? Toen men niet vond, wat men zocht, was er wellicht verondersteld, dat de professor het opgezonden had naar zijn dochter in Engeland. In de por tefeuille van Charteris had men waarschijnlijk het re?u van den aangeteekenden brief wel ge vonden. Naar alle waarschijnlijkheid was er toen een boodschap naar Engeland gestuurd, mogelijk een telegram, om den toekomstigen moordenaar van Rose tot het in handen krijgen van het do cument aan te sporen. Doch wat kon er in het kleine stadje gebeurd wezen, dat van zooveel be lang bleek te zijn. Zou het over geld gaan, of over een erfenis? Het moest iets van oogenblik- kelijk belang geweest zijn. Pointer twijfelde geen oogenbltk aan Toni's on schuld. „Ja," mompelde hij in zichzelf, „het schijnt, dat er in Bolzano iets zeer belangrijks gebeurd is, dien Maandag vóór twaalf uur, voor dat de professor den aangeteekenden brief ver zond en in de autobus afreisde naar het Gröner Tal." De detective oordeelde het 't beste, om eerst naar de Sotto Prefectura te gaan. Hij dwaalde er rond door gangen en kamers, terwijl men hem zoo weinig' aandacht schonk, als ware hij zelf een politie-agent. Eindelijk vond hij, op goed gezicht, een oude ren Italiaan, met vriendelijk uiterlijk, die op keek en op zijn reeds vaak herhaalde vraag „II Sotto Prefetto?" antwoordde: „Die ben ik. Waaraan dank ik de eer van uw bezoek?" Poin ter legde zijn papieren op de tafel en verklaar de ze. De Italiaan keek ze zeer nauwkeurig na; daarna stond hij op en maakte een buiging, wierp een blik op den kraag, die naast hem lag, blijkbaar van meening, dat decoraties niet ge dragen behoeven te worden en ging eindelijk weer zitten, waama hij nogmaals boog. „Ik ben hierheen gekomen, om het spoor te zoeken van een zeer achtenswaardig landgenoot, een zekeren professor Charteris, van wien we weten, dat hij ongeveer veertien dagen geleden in dit plekje van de wereld verblijf hield," be gon Pointer. „Nu heb ik vandaag zijn lijk gevonden, hij is vermoord," voegde de detective er aan toe. De sub-prefect had eerst het verhaal aange hoord, op de manier, waarop men naar vreem delingen luistert, nauwlettend speurend, dat geen verkeerd uitgesproken woord onopgemerkt voor bij gaat. Hij hield zijn handen met de ruggen te gen elkaar tusschen zijn knieën. Nauwelijks ech ter had hij 't slot van Pointer's verslag verno men, of met een gebaar van afgrijzen strekte hij de handen uit, terwijl hij uitriep: „Vermoord?" „Vermoord," bevestigde Pointer. De gids, die mij naar het lichaam bracht, zoo gauw hij de beschrijving van den man hoorde, was Ladiner Toni." Hierop vertelde hij heel voorzichtig het re laas van Toni en de bevestiging er van door den gemzenjager. „Het zijn kinderen," merkte de sotto-prefecto hoofdschuddend op, „doch het verhaal klinkt vreemd." „Dat doet het, signore," was het antwoord. „Doch er zit nog meer achter. De dochter van den professor werd Donderdags in Engeland vermoord en hij zelf Dinsdagochtend hier in Tirol." „Alto Adige," verbeterde de Italiaansche ambtenaar onmiddellijk. „Daarom besloot Scotland Yard, den vader op te sporen," vervolgde Pointer, die de ge woonte had, om steeds als hij iets deed volgens zijn eigen inzichten, het te laten voorkomen, alsof het de idieën van de Yard waren en hij slechts de nederige dienaar was van die hoogere macht. „Is het een persoonlijke zaak? Een bloed wraak?" veronderstelde de prefect. „We weten het niet," was het antwoord. „Het is een zeer geheimzinnig geval, dat is zeker. Nu zou het voor ons van groot belang wezen, als u den moord nog eenigen tijd stilhield. Zoudt u de rots kunnen verzegelen en het lijk daar laten liggen, bijvoorbeeld. In ieder geval is Toni geheel onschuldig, daar sta ik borg voor. Doch er is een erfeniskwestie bij de zaak betrokken en dat is misschien de grondoorzaak voor de twee moorden. Dit plekje van de wereld is er om bekend, dat er nooit mis daden gebeuren." „Smokkelaars zijn er hier zooveel als vliegen op de honing," mompelde de prefect; toch was hij wel gevleid, door 't geen Pointer wgezegd had. „Maar ik sprak van ernstige misdaden," ant woordde deze. „Nu vind ik, dat de goede naam van Bolzano niet betrokken behoort te worden bij een misdaad, die in verband staat met voor vallen in Engeland en mogelijk in andere lan den, en daar zijn oorsprong heeft. Maar zou ik de lijst der zaken van Maandagmorgen even mo gen zien?" De papieren werden Pointer voorgelegd. Hij vernam er uit, dat op Maandag het volgende gebeurd was: 1. Een wielrijder bekeurd voor fietsen op het voetpad. 2. Een winkelruit gebroken. .Wordt vervolgd.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1934 | | pagina 3