Herziening van de Ziektewet
De brief
van den dood
Ontploffing in
fabriek
Z.H. Exc. Mgr.
Smit
Ontslag huwende
onderwijzeres
OPSCHORTING DWANG
TOT VACCINATIE
ZATERDAG 29 DECEMBER 1934
EERSTE KAMER
Ook van katholieke zijde verzet
tegen de loonbelasting
in Indië
Onbillijke critiek
Overbodig betoog
Indische loonbelasting
Critiek op de Tweede Kamer
Jaar-af scheid
Katholieke Gymnastiek-
leeraren
Demonstratie van volksdansen en
een belangwekkende film
Volksdansen
Fröhliches turnen
Verscheidene arbeiders bij den
brand gewond
CRISISPAKKETTEN
Aan werklooze coöperatieleden
uitgereikt
Vandaag twaalf en een half jaar
bisschop
Uit de Eewige Stad
Gemeente-financiën
De Rijkscommissie van advies voor
't laatst bijeen
Vaderlandsche Hypotheek Bank
Postvluchten
Memorie van Antwoord aan de
Eerste Kamer
Op een marechaussee
ingereden
Bevestiging van het vonnis
geëischt
De gouden pajong uitgereikt
UIT DE STAATSCOURANT
DETECTIEVE-ROMAN VAN A. FIELDING
Den Haag, 28 December 1934.
De Eerste Kamer heeft in haar laatste ver
gadering van dit jaar nog een agenda afge
werkt, waarop een vrij groot aantal niet onbe
langrijke wetsontwerpen stond.
De meeste daarvan passeerden zonder een
enkel woord onder de harde hamerslagen van
president de Vos van Steenwijk. Van deze
groep dienen vermeld de heffing van een uit
voerrecht op Indische bevolkingsrubber in ver
band met de rubberrestrictie, de machtigingen
tot 't aangaan van overeenkomsten met diver
se Indische ondernemingen naar de opsporing
en ontginning van allerlei bodemschatten
jodium, goud, zilver, koper, zink, lood, man
gaan, ijzer en zwavel in Oost- en West-
Java, de wijziging van de Indische Staatsrege
ling waardoor de mogelijkheid geopend wordt
om den Raad van Nederlandsch-Indië tot een
college van vier in te krimpen, de nadere en
op de herziene salarissen gebaseerde regeling
vanu de tijdelijke korting op de Indische pen
sioenen en de verlenging van het zoogenaamde
Stopwetje voor het Lager Onderwijs.
Eén senator de sociaal-democraat DANZ
heeft over de technische herziening van de
Ziektewet een volkomen overbodig betoog ge
houden. Ten aanzien van het belangrijkste
daarin aangeroerde punt het teveel aan
bedrijfsvereenigingen, dat tot een minder wen-
schelijken concurrentiestrijd leidt heeft MI
NISTER SLOTEMAKER DE BRUÏNE nog eens
herhaald, wat hij terzake reeds in de Tweede
Kamer gezegd heeft: bi) de herziening van de
Ongevallenwet zal een eerste stap in de rich
ting van beperking worden gezet.
Twee sprekers had dezelfde bewindsman te
beantwoorden bij het ontwerp, dat opnieuw
den termijn, waarbinnen de indirecte vaccina-
tiedwang is opgeheven, met twee Jaar verlengt.
De Minister hield zich stevig vast aan wat in
1927. toen hij zelf voor het eerst met dezen
maatregel kwam, de overweging geweest was,
n.m. 't feit, dat de Overheid haar onderdanen
niet dwingen mag tot het ondergaan van een
bepaalde handeling, zoolang daaraan een groot
gevaar optreden van encephalitis verbon
den blijkt te zijn. Daarom kon Minister Slote-
maker, zonder in een breeder debat te treden,
zoowel den sociaal-democraat DR. WIBAUT,
die volledigen terugkeer naar den toestand van
vóór 1927 bepleit had, bestrijden als den anti-
revolutionnair JHR. VAN ASCH VAN WIJK,
die algeheele afschaffing van den vaccinedwang
voorstond.
Behalve de sociaal-democraten hebben zich
Ook de liberalen Fock en Gelderman en de
vrijzinnig-democraat prof. Kranenburg tegen
dit met 18 tegen 11 stemmen goedgekeurd ont
werp gekeerd.
Het langst is gedebatteerd over de wijziging
van de inkomstenbelasting en de invoering van
een loonbelasting in Indië. Noch de sociaal
democraat MR. MENDELS noch de liberaal
MR. FOCK, noch de vrijzinnig-democraat
PROF. KRANENBURG noch DR. COLIJN zeil
hebben daarover iets nieuws kunnen te berde
brengen. De bezwaren tegen het ontwerp zelf
heeft Minister Colijn opnieuw trachten te ver
kleinen met de argumenten, dat het grootste
deel van de verwachte vijf millioen zal komen
van contribuabelen, die vroeger niet te achter
halen waren, en dat in de praktijk de werking
van de loonbelasting minder afschrikwekkend
zijn zal dan men het zich in theorie voorstelt.
Prof. Kranenburg, die zijn verzet vooral grond
de op de overweging, dat de Volksraad, welke
deze belastingvoorstellen verwierp, veel deskun
diger is dan de Nederlandsche Staten-Gene-
raal, kreeg ten antwoord, dat de Indische Re
geering, die niettemin deze maatregelen onver
mijdelijk acht, door haar over heel Indië ver
takt bestuursapparaat op haar beurt weer veel
deskundiger is dan de Volksraad.
Tegen dit ontwerp, dat tenslotte met 22 te
gen 16 stemmen is aangenomen, hebben zich
behalve de sociaal-democraten en de vrijzinnig
democraten prof. Kranenburg en prof. van
Embden, ook vier katholieken verzet, n.l. de
heeren de Bruyn, Andriessen, Visser en Ser-
rarens. Deze laatsten en de heer DE BRUYN
sprak dit uit hadden er bezwaar tegen, dat bi)
de op zeer lage inkomens gelegde loonbelasting
zelfs geen aftrek voor noodzakelijk levensonder
houd wordt toegepast. Zij wenschten, dat er al
thans een systeem zou zijn, waaraan men zich
ln geheel Indië zou hebben te houden en na
men geen genoegen met dr. Colijn's opnieuw
herhaalde toezegging, dat hij met de Indische
Regeering in overleg zal treden ter voorkoming
van hardvochtige toepassing dezer nieuwe hef
fing.
Er is van verschillende zijden in den Senaat
aanmerking gemaakt op de omstandigheden,
waaronder men dit ontwerp behandelen moest.
Het afdeelingsonderzoek, zoo klaagde Mr. MEN
DELS, had moeten plaats hebben, terwijl de
Handelingen van de beraadslagingen in de
Tweede Kamer nog niet verschenen waren en
men dus niet eens officieel wist, of het ontwerp
aan den anderen kant van het Binnenhof al
dan niet was goedgekeurd. De sociaal-democra
tische afgevaardigde vergat bij dit mopje na
tuurlijk, dat de Tweede Kamer krachtens de
Grondwet aan de Eerste mededeeling doet van
de door haar goedgekeurde wetsontwerpen.
Ook Mr. FOCK klaagde en zocht de schuld
bij de Tweede Kamer, die het ontwerp te lang
had laten liggen, en bij de Regeering, die niet
op spoed bij haar had aangedrongen. „Het is
goede parlementaire usance," zoo maande
voorzitter BARON DE VOS VAN STEENWIJK,
„dat de eene tak der'volksvertegenwoordiging
zich onthoudt van critiek op de werkwijze in
den anderen tak, zelfs al laat de Kamer van
honderd de zaak eens in het honderd loopen!"'
Waarop Mr. Fock ad rem repliceerde, dat die
critiek nog een tikje onvriendelijker was!
Beider critiek was onbillijk. De Tweede Ka
mer heeft in de achter ons liggende maanden
nog wel wat anders te behandelen gehad dan
dit ontwerp! En dat de president van den Se
naat, inconsequent na zijn maanwoord aan Mr.
Fock en blijkbaar verlokt door de in hem op
komende woordspeling, op dit slakje zout meen
de te moeten leggen, maakte geen prettigen in
druk. Heeft hij er bij de senatoren den laatsten
tijd een aardig tempo in, voorzitter Ruys de
Beerenbrouck aan den overkant kan met meer
recht nog zeggen: „ik óók!"
Het jaar is in de Eerste Kamer gesloten met
een kort woord van den president, hetwelk we
hieronder laten volgen. Minister Marchant,
ware hij niet juist weggeweest uit de vergader
zaal, zou gemeesmuild hebben om de buitenis
sige woordvormen, waarin de leider van den
tegen zijn vereenvouding van de schrijfwijze ge-
kanten Senaat wederom zijn spreektaal wrong.
BARQN DE VOS VAN STEENWIJK sprak als
volgt:
Wederom wenkt het eind eens jaars. 1935
dient zich ras aan.
Zulks stort overvloedig sprake uit aangaande
het voorbijsnellen van de dagen.
Der tijden God, Die de jaren voor Zich henen
strooit, gelijk de landman het koren, en in
Wiens oogen duizend jaren zijn als de dag van
gisteren, als eene nachtwake, scherike Ministers,
Kamerleden, Griffiers en wijders allen, die hier
werkzaam zijn, een gezegenden uitgang van het
oude jaar, en bekwame ons voor de taak, welke
in het nieuwe wacht.
De Nationale R. K. Vereeniging van Leeraren
en Onderwijzers in de gymnastiek heeft Vrij
dag ter gelegenheid van de jaarvergadering te
Den Bosch die een huishoudelijk karakter
droeg een openbare bijeenkomst belegd,
waarop vele autoriteiten op opvoedkundig ge
bied aanwezig waren. Zoo kan de voorzitter, de
heer A. J. Tervoort, te 's Hertogenbosch, een
welkomstwoord richten tot den inspecteur van
het M. O., den heer v. d. Wijst, de leden der
Interdiocesane Jeugdcommissie, aalmoezenier
Bannenberg, kapelaan v. d. Waerden en mr.
Lamers, den vertegenwoordiger van de Chris
telijke Vereeniging, de heer v. Oyen, de ver
tegenwoordigers van den Bosschen Diocesanen
Gymnastiekbond, geestelijken en fraters-onder
wijzers, den heer Custers, lid van de commis
sie van advies, het eerelid De Preter e. a.
Speciaal verwelkomde de voorzitter den leden
van de Jeugdcommissie, omdat samenwerking
tusschen de jeugdbeweging en de vereeniging
in den toekomst ten zeerste gewenscht zal zijn.
De aanwezigheid der commissieleden was voor
spr. het bewijs, dat dit belang wederzijds wordt
ingezien.
De heer Tervoort hield dan een korte be
schouwing over de beteekenis der lichamelijke
opvoeding. Hij maakte de woorden, die Gutns-
muths in 1793 schreef, tot de zijne: wij zijn
zwak, omdat het ons niet invalt, dat wij sterk
zouden kunnen zijn, als wij wilden.
Ondanks de belangstelling in de sport van
duizenden en duizenden, ondanks de sport-
rubrieken, moet worden geconstateerd, dat de
juiste waarde van goed geleide lichaamsoefe
ningen, veel te weinig bekend is. Juist in krin
gen van leeraren en onderwijzers, bij autoritei
ten, blijkt al te dikwijls, dat een groot percen
tage spreekt van dingen, waarover zij met
moesten spreken, omdat zij er niets van weten.
Bij het vernemen van beslissingen over
kwesties van lichamelijke opvoeding, zinkt
ons het hart wel eens in de schoenen.
Spr. zette dan in het kort uiteen, dat de
opvoedoing zonder lichaamsoefeningen onvol
ledig is en betoogde, dat de school op de eer
ste plaats is aangewezen ook voor dit deel van
het opvoedingswerk. Behoud en verbetering van
de volkskracht is eerste eisch en mag niet aan
bezuiniging worden opgeofferd. Laten we ho
pen, eindigde spr., dat 1935 mag brengen, dat
de waarde van de lichamelijke opvoeding aan
velén duidelijk wordt!
Op het programma stond een demonstratie
van volksdansen door leerlingen van den heer
A. Michels te Den Bosch.
Deze laatste hield een korte inleiding over
de herkomst der dansen, haar karakter, ryth-
me en toepassing.
Wat we ervan zagen was keurig werk. Het
was jong en frisch goed, dat zich daar uitte in
den dans, monter, opgewekt en gedisciplineerd
en van een formidabel uithoudingsvermogen.
Van de hoofdvormen werden de meest bekende
gedemonstreerd, een contradans, een Morris-
dans en een zwaarddans.
Het was alles van een vreugdige vitaliteit,
opwekkend en verfrisschend en wel geschikt om
als tegenwicht te dienen tegen de verslagen
heid, die de sombere tijd toch zoovelen jon
geren brengt.
Dit blijheid brengend dansen kan ongetwij
feld niet genoeg gepropageerd worden en het
is Uitstekend gezien van de vereeniging. den
jongen Michels gelegenheid te geven met zijn
leerlingen te demonstreeren.
We hebben eenige jaren geleden mogen ge
nieten van de demonstraties der Englisch Folks-
dance Society en toen gewenscht, dat de jeugd
in ons land ook zoo zou gaan dansen. Hetgeen
de heer Michels bereikt heeft, was ons een
grootere vreugde te zien, omdat het thans onze
eigen jeugd was, die danste.
Een tweede opwekkend evenement was de
film van den Duitschen professor dr. Jacobi,
„Fröliches Turnen". Een film, gemaakt door
lieden die van kinderen houden en gemaakt
door Duitschers, die van grondigheid houden.
Het is geen publiekfilm en zij zou als zoo
danig geenszins geschikt zijn, ook al omdat het
de vraag is, of de vertoonde toepassingen van
katholiek standpunt bezien in dezen vorm
aanvaardbaar zijn. Voor wetenschappelijk ge
vormde menschen was zij zeer interessant en
van groote instructieve waarde en ondanks haar
lengte voortdurend boeiend.
Met de organisatie van dezen middag heeft
de vereeniging in ieder geval een goede greep
gedaan en velen aan zich verplicht.
Vrijdagmiddag omstreeks twee uur is in Ivo
van Haren's schoenfabrieken te Waalwijk, in
de afdeeling, waarin licht brandbare stoffen
worden bewaard, zooals benzine en aceton voor
het vervaardigen van cementlijm voor eigen
gebruik, door nog onbekende oorzaak brand
uitgebroken. Onmiddellijk werd een aanvang
gemaakt met de ontruiming van het lokaal en
de blussching. Plotseling ontplofte met luiden
knal een groot vat aceton. Door de uitslaande
vlammen werden verschillende arbeiders min
of meer ernstig in het gezicht gewond.
Het ernstigst waren er aan toe de arbeiders
C. van Oostrum, R. \fin der Hammen, A. de
Brouwer en van de Bogaert, allen uit Waalwijk
en Kogi, een knecht van de firma Schepers uit
Heerlen, die in het gebouw aanwezig was in
verband met de installatie van een ineuw deej
van het gebouw. Deze menschen werden per
auto naar het ziekenhuis vervoerd. Eenige an
dere arbeiders liepen lichtere brandwonden op.
Ook A. van der Heiden uit Drunen is later in
het ziekenhuis opgenomen.
Ook al in verband met de installatie van de
nieuwe afdeeling waren op dit uur niet alle
arbeiders aanwezig. De brand had op zich zelf
niet veel te beteekenen en kon door eigen
bluschmiddelen van de fabriek worden ge-
bluscht. De brandweer van Waalwijk, die spoe
dig ter plaatse was, behoefde niet in te grij
pen. De schade is niet aanzienlijk.
Bij nadere informatie in het ziekenhuis bleek,
dat bij geen der gewonden levensgevaar be
staat.
De Coöperatieve Groothandelsvereeniging „De
Handelskamer" („HAKA") te Rotterdam heeft
in samenwerking met de bij haar aangesloten
verbruikscoöperaties ook dit jaar geheel koste
loos een Haka-crisispakket ter waarde van on
geveer ƒ2.60 uitgereikt aan die leden der coö
peraties, die met een werkloozen-uitkeering
moeten rondkomen, of wier inkomsten aantoon
baar gelijk zijn of minder dan die uitkeering.
Het pakket, dat vooral levensmiddelen uit de
centrale coöperatieve fabrieken inhoudt en dat
bedoeld is als een'Kerst- en Nieuwjaarsgave, is
een bescheiden poging der coöperatieve bewe
ging om in deze donkere dagen aan 't eind van
't jaar met iets extra's bij te dragen in den
nood van zoovele crisis-slachtoffers.
Heden is het 12}^ jaar geleden dat Z. H. Exc.
Mgr. Dr. Jan Olav Smit te Deventer door Z. H.
Exc. Mgr. H. v. d. Wetering, Aartsbisschop van
Utrecht tot bisschop werd gewijd met assisten
tie van Z. H. Exc. Mgr. Callier, Bisschop van
Haarlem en Z. H. Exc. Mgr. Diepen, Bisschop
van 's-Hertogenbosch
Mgr. dr. Henricus Johannes Smit werd ge
boren op 19 Febr. 1883 te Deventer. Hij studeer
de aan de seminaria Culemborg en Rijsenburg
en werd op 15 Aug. 1906 priester gewijd. Na
zijn priesterwijding ging hij naar Rome, waar
hij aan de Gregoriaansche Universiteit in de fi
losofie studeerde. Op 28 Oct. promoveerde hij
aan de Thomas-academie tot doctor in de filo
sofie en op 25 October 1909 in de theologie.
Daarna studeerde hij bijbelwetenschappen, o.a.
aan het toen opgerichte Pauselijke Bijbelinsti
tuut en promoveerde „cum mentione" op 28
Nov. 1912 bij de Pauselijke Bijbelcommissie op
zijn boek „De daemoniacis in historia evange-
lica". Na als kapelaan werkzaam te zijn geweest
te Groenlo en Zevenaar, werd hij 31 Januari 1913
benoemd tot prof. in de Exegese aan het Semi
narie „Rijsenburg" te Driebergen, waar hij voor
de studenten verschillende tractaten over bij
belserie onderwerpen schreef.
Bij de opkomende missiebelangstelling gaf prof.
Smit zijn vrijen tijd en zijn krachten aan den
opbloei en de organisatie van de missie-actie in
Nederland, en was o.a. mede-redacteur van „Het
Missiewerk". Op 31 Maart 1922 volgde zijn be
noeming tot Apost.-Vic. van Noorwegen en
Spitsbergen en 11 April d.a.v. werd hij benoemd
tot titulair bisschop van Paralus. De plechtige
bisschopswijding had daarna plaats te Deventer.
Van 1922 tot 1927 heeft hij als opvolger van
Mgr. Falize in het Noorden gearbeid. Thans ver
blijft Mgr. te Rome, waarheen de Paus hem riep
en waai' hij thans werkzaam is als consultor der
Congregatie de Propaganda Fide.
Onze Romeinsche correspondent memoreert
in aansluiting hieraan nog het volgende:
De eerste maal heb ik Mgr. Smit in Rome ge
zien, niet bij een van de groote plechtigheden
in Sint Pieter, maar bij een kleine, voor Hol-
landsche begrippen nog al rommelige processie,
die op een voorjaarsavond door de via Urbana
trok.
Het was een yan die kerkelijke volksfeesten,
die bijna dagelijks in een of andere stadsbuurt
worden gevierd. Drie of vier straten zijn er bij
betrokken, de gevel van die onooglijke kerkjes
is een avond lang bont geïllumineerd, de stra
ten zijn versierd met guirlandes, de huizen met
lampions. Enkele straten verder davert het
groote stadsverkeer voorbij, zonder er iets van
te weten. Het is een buurtfeest, bijna zoo be
sloten als een familiedag: het feest van de
eigen Madonna.
Aangetrokken door het bonte buurtgedoe stond
ik te kijken, toen de nauwe kerkdeur openging
en een processie zich naar buiten drong. Voor
op het kruis met de lichten en daar achter de
broederschap, die bij dergelijke feesten de hoofd
rol speelt: oude en jonge mannen in lange roode
of paarse linnen hemden of boetezakken en het
boetekoord om hun middel. Het waren kleine
burgers uit die buurt, maar boven hun oude
zakken vertoonden zij de koppen, die men bij
een middèleeuwsche kruisiging ziet.
Dan volgde het vaandel en het koor en ten
slotte het Allerheiligste, dat hoog en glanzend
door deze avondlijke straatjes trok, door de ge-
heele bevolking gevolgd. Maar in dengene, die
Het droeg, ingetogen en vurig, herkende ik den
Hollandschen bisschop, mgr. Smit.
Later heb ik diezelfde verrassing nog meer
malen beleefd en er ook het geheim van begre
pen. Talloos zijn in Rome deze kerkfeesten, groot
en klein, sommige beroemd in de gansche stad
en andere, die slechts een buurtschap aangaan.
Maar de hoogste wensch van al die feestvieren
den is, dat een bisschop de plechtigheid ver
richt.
Ik geloof niet, dat het een dankbaar werk is.
De „organisatie" van zulke feesten gaat kenne
lijk te goeder trouw en de hooge officiant moet
zich in vele dingen weten te schikken. Een van
de weinigen nu, die dat doet en dat gaarne
doet, is Mgr. Smit; tot hem durft ook de kleine
broederschap uit een arme volkswijk zich met
vertrouwen wenden. En in deze Romeinsche
wereld van buurtkerken en broederschappen is
misschien geen buitenlandsche naam zoo bekend
als die van Mgr. Smit.
Ik ben begonnen met dit tafereel wijl het een
van mijn eerste herinneringen is en wijl het
zoo Romeinsch is. Maar in het Romeinsch be
staan van Mgr. Smit vormen deze volksfeesten
om zoo te zeggen slechts een bisschoppelijke
verpoozing.
Op de eerste plaats had ik daarentegen moeten
noemen zijn taak als kanunnik van Sint Pieter,
in den dienst van den tempel, die de grootste
der Christenheid is, zij het bij het dagelijksch
officie in de grandioze koorkapel, zij het bij
een hooge plechtigheid, die de gansche wereld
als toeschouwer heeft. Die taak heeft zijn volle
toewijding en het is bijv. geen geheim dat Mgr.
Smit voor de liturgische uitvoering van het
koorgebed in St. Pieter bijzondere verdiensten
heeft gehad. Zijn kennis van en zijn liefde voor
de groote basiliek zijn onbegrensd. En in zijn
bijzijn mag men, al was het mogelijk, in archi
tectonisch opzicht geen onheusch woord van St.
Pieter zeggen.
Als kanunnik van St. Pieter vinden de pel
grims uit het vaderland Mgr. Smit ook steeds
bereid met hen de H.H. Geheimen te vieren op
het graf van den eersten Apostel. Hoe dikwijls
heb ik hem in het afgeloopen jubeljaar met 'n
schaar van pelgrims bij de Confessie zien staan
terwijl zijn heldere stem het Credo inzette, dat
zij gezamenlijk beleden.
Naast deze taak als kanunnik van St. Pieter
staat het werk van Mgr. Smit als consultor van
de Congregatie der Propaganda. Het is een
werk, dat uiteraard niet in de openbaarheid
komt. Toch is bekend, dat de Congregatie dik
wijls een beroep doet op de kunde en ervaring
van den vroegeren missie-bisschop en in hem,
met name voor organisatievraagstukken een zeer
gezocht medewerker heeft. De Missie heeft
trouwens nog immer den grooten steun van
Mgr. Smit's hart. Deze voorliefde uit zich o.a.
in de vele geschriften, die in missietijdschrif
ten hun weg vinden.
Want Mgr. Smit een journalist mag dat
niet op de laatste plaats zetten is ook een
vlotte en sierlijke schrijver. Juist in de laatste
jaren heeft hij, in vruchtbare samenwerking met
den secretaris van het Nederlandsch Historisch
Instituut, dr. R. Post twee boeken 't licht doen
zien ,die beide Rome tot onderwerp hebben. Het
een is een gids van de Eeuwige Stad, die een van
de beste en van Katholieke zijde wel de beste
is, die in welke taal dan ook bestaat. Het an
dere is het voortreffelijke werk over „Het Vati-
caan", waaraan ik bij deze gelegenheid gaarne
een schuld van dankbaarheid kwijt voor onge
telde malen dat het een rijke en onberispelijke
vraagbaak bleek.
Zoo verscheiden zijn de gebieden, waarop de
Nederlandsche bisschop zich in zijn Romeinsch
vaderland beweegt. Burger van Vaticaanstad,
heeft toch ook het Eeuwige Rome tal van rede
nen om hem dankbaar „bene meritus" te noe
men.
Daar het mandaat der Rijkscommissie met
het einde des jaars afloopt, is Vrijdag te Den
Haag de laatste vergadering gehouden.
De voorzitter, Prof. Mr. C. W. DE VRIES,
achtte het den eere-titel der commissie dat zij
een werk-commissie was geweest.
De commissie heeft adviseerende bevoegdheid
ten aanzien van geschillen van bestuur gerezen
naar aanleiding van de uitvoering van de fi-
nancieele-verhouding-wet De Geer 1929. De be
slissing is aan de regeering, maar van het ad
vies der commissie is slechts in enkele gevallen
afgeweken. De belanghebbende gemeentebestu
ren werden in de commissie gehoord om de be
langen der gemeenten toe te lichten.
De gemeentebesturen houden zich in den re
gel aan de beslissing der regeering, zoodat de
rechtspraak slechts van belang is voor nieuwe
punten.
In haar tegenwoordige samenstelling en met
nieuwe opdracht kon de commissie werken van
1 Augustus 1929 af. Minister De Geer wilde dat
de commissie haar taak zou vervullen „in het
belang van Rijk en gemeenten." Voor een te
genstelling is in de commissie geen plaats. De
commissie vertegenwoordigt niemand en niets.
Zij dient.
In de laatste vergadering heeft de voorzitter
hierop nogmaals gewezen. Weliswaar is onlangs
in de Tweede Kamer gesproken over „vertegen
woordiging" van belangen van Rijk en gemeen
ten, maar de openbare financiën kunnen nu
eenmaal niet aan onderhandelingen worden
blootgesteld. Het geheele „parlementaire" be
toog moet op een misverstand van den aard
van het Staatsbestuur berusten.
Het laatste rapport der commissie is kort:
„Aan de gegeven opdracht is voldaan."
Het bestuur van de Vereeniging voor den
Effectenhandel heeft bij de rechtbank te Den
Haag een request ingediend, waarin verzocht
wordt het besluit der pandbriefhouders van de
Vaderlandsche Hypotheek Bank inzake verla
ging van de rente der pandbrieven niet te be
krachtigen.
De „Ijsvogel", op de thuisreis, is te Calcutta
aangekomen.
Bij de K.L.M. is bericht binnengekomen, dat
de „Pelikaan" op de uitreis, te Athene is aan
gekomen.
Aan de Memorie van Antwoord aan de Eer
ste Kamer inzake wijziging van de artt. 38, 56
en 97 de» Lager Onderwijswet wordt ont
leend:
Het heeft den Minister eenigszins verrast, dat
dit ontwerp, dat een practische regeling wil
geven voor een materie, die door den nood der
tijden is aan de orde gekomen, tot principieel
staatsrechtelijke beschouwingen aanleiding gaf.
Hij zou zelfs zoover willen gaan te ontkennen,
dat deze beschouwingen terecht zijn gehouden.
Wat opgemerkt wordt omtrent ae beteekenis
van het recht van den gemeenteraad om de
gemeente-ambtenaren te benoemen geldt alleen
voor het benoemingsrecht van die ambtenaren,
wier arbeid ligt op het terrein van de huis
houding der gemeente.
Inderdaad moet de vrouw het recht zijn toe
gekend, „zelve te beoordeelen, of de belangen
van haar gezin vorderen, dat zij een ambte
lijke functie aanvaardt." Hier echter is de vraag
aan de orde, of zij, in het huwelijk tredende,
de eerder aanvaarde functie kan behouden.
Den wetgever staat vrij, deze vraag naar
Staatsbelang te beoordeelen.
Artikel 29 der Lager Onderwijswet gaat er
inderdaad van uit dat in den regel in de lagere
school ook onderwijzeressen zullen aanwezig
zijn. Het ontgaat den Minister echter, hoe men
daaruit afleiden kan, dat de huwende onder
wijzeres een recht zou hebben om in de school
te blijven.
Ten aanzien van de beschouwingen nopens
hetgeen het wetsontwerp niet bevat moge de
Minister overigens volstaan met de verklaring,
dat hij daaraan ernstige aandacht heeft ge
schonken, maar dat zij geen verandering heb
ben gebracht in zijn zienswijze, dat van een
regeling, welke ook de reeds gehuwde onder
wijzeres zou dwingen van haar betrekking af
stand te doen, de nadeelen de voordeelen aan
merkelijk zouden overtreffen.
De vraag, of het wenschelijk kan zijn, nor
men voor de z.g. afvloeiing van leerkrachten
vast te stellen, heeft niet alleen beteekenis
voor de gehuwde onderwijzeres. Zij kan ook
niet voor deze alleen worden beantwoord. Tot
dusverre heeft de Minister geen vrijheid kun
nen vinden om een wettelijke regeling te dezer
zake te bevorderen. Hij heeft het vraagstuK
echter opnieuw in overweging genomen.
Het is naar het oordeel van den Minister
niet twijfelachtig, dat „ergerlijk levensgedrag"
een aanleiding kan zijn om aan een opvoeder
van de jeugd ontslag te geven. Een regeling,
volgens welke eventueel ontslag in een behoor
lijken rechtsgang tot stand komt, acht hij verre
verkieslijk boven een voorschrift dat aan een
bepaalde gedraging automatisch ontslag ver
bindt
In hooger beroep van zijn vonnis waarbij hij
veroordeeld was tot een jaar gevangenisstraf
stond voor het Bossche Hof terecht G. J. v. L.,
koopman te Eindhoven, gedetineerd.
Verdachte, die in dienst was van een smok
kelcombinatie, was op 16 Aug. 1934 met een
smokkelauto onder Eindhoven op weg, toen hij
door de marechaussees werd gesommeerd tot
stoppen. Doch verdachte reed op den mare
chaussee W. Muis in. Tot op enkele meters
was hij genaderd, toen de marechaussee nog de
kans had, terwijl hij zich door den dood be
dreigd gevoelde, terzijde te springen.
Verdachte voelde blijkbaar wel schuld, maar
vond de straf te hoog.
De advocaat-generaal wees er op, dat voor
misdrijven als het onderhavige de straf meestal
veel hooger is en eischte dan ook bevestiging
van het vonnis.
De verdediger pleitte vrijspraak subs, cle
mentie. Uitspraak 7 Jan. a.s.
BATAVIA, 28 Dec. (Aneta). In het gebouw
van den Raad van Ned.-Indië had heden de
uitreiking plaats van de Gouden Pajong aan het
aftredende lid van dien Raad, R. A. A. Koesoemo
Joed. Deze plechtigheid droeg een besloten
karakter.
Benoemd tot Ridde rin de Orde van Oranje-
Nassau: J. C. Holtzappel, Voorzitter van den
Raad van Directeuren en Leeraren bij het
Handelsonderwijs te Amsterdam.
1 Januari 1935 is wegens reorganisatie aan
Dr. J. J. de Gelan eervol ontslag verleend als
conservator bij het Prentenkabinet der Rijks
universiteit te Leiden.
47
Pointer vertelde ten slotte den jager, dat het
waarschijnlijk noodig zou wezen, döt hij ook
aan de politie verslag over den moord deed. In
dat geval beloofde hij hem het bedrag te ver
goeden, 't welk hij anders op een dag met jagen
verdiende. Dat vond Seppi goed.
„Je moet niets doen, voor je weer van me
hoort," sprak Pointer met Toni af. „Ik wil eerst
eens over alles nadenken. Misschien ben ik ge
noodzaakt, de politie in het geval te mengen,
doch dan zal ik wel bewijzen, dat jij onschuldig
bent. Wil je alles aan me overlaten?"
Toni huiverde.
„De politie is nog al actief!" merkte hij op,
„en steeds verlangend, om handelend op te tre
den."
„Het is toch de eenige weg, dien we volgen
kunnen," zei Pointer. „Maar ik zal wel zorgen,
dat de maresciallo een goed begrip van de zaak
krijgt. Daar kun je vast op vertrouwen." En nog
eens, met overtuiging, zei hij: „Geloof me Toni,
het is de eenige weg."
Voor Pointer bestond er geen andere weg dan
die van de wet.
Doch Toni was niet te overtuigen.
Met zijn tong langs zijn droge lippen likkend,
merkte hij twijfelend op: „Zoo zou u den
ken?"
De detective kreeg medelijden met den man.
Hij legde met een vriendelijk gebaar zijn hand
op Toni's schouder en sprak:
„Moed gehouden, beste vriend! Je staat goed
bekend. Je bent een goede gids en dat is niet
iemand, dien men gemakkelijk van moord ver
denkt. Bovendien hebben we als getuige je koel-
bloedigen vriend, daar ginds in de bergen."
Toni bleef evenwel bij zijn meening. Hij liet
zich niet geruststellen en zei, met angst in zijn
stem:
„Maar hij weet niets meer dan ik. En ik ver
telde u immers al, dat de oude man gedood werd
door een slag met mijn ijsbijl?"
HOOFDSTUK IX
Pointer had genoeg te overdenken, toen hij
dien middag in de autobus naar Bolzano terug
reed. Dus de professor was dood. Hij had het
de laatste dagen al half en half gevreesd. Char-
teris had den brief 's Maandags naar zijn doch
ter gezonden en den volgenden dag was hij ver
moord, terwijl Rose den daarop volgenden Don
derdag gedood werd, nadat de brief in Engeland
aangekomen was. De professor was niet in den
trein aangevallen, voor zijn aankomst in Bolza
no. Toch waren de eerste klasse coupé's zoo
vroeg in 't jaar gewoonlijk geheel leeg. Het zou
heel eenvoudig geweest zijn, hem de hersens in
te slaan en hem onderweg' uit het raampje te
werpen; veel eenvoudiger en minder gevaarlijk,
dan hem te volgen en aan te vallen in die een
zame vallei.
Pointer was van meening, dat ook de gids het
er waarschijnlijk niet levend afgebracht zou
hebben, als hij niet hooger op geklommen was,
om het pad te onderzoeken. Want ongetwijfeld
was de moordenaar gewapend met een x-evolver
of een geweer, om in geval van nood beide man
nen neer te schieten.
Hoe kwam het, dat het leven van den profes
sor plotseling bedreigd werd, terwijl dit van te
voren niet het geval geweest was? De moord op
Rose stond in verband met den brief, dien ze
ontvangen had, daar was de detective zeker van.
Kon diezelfde brief ook in dit geval een rol
spelen? Maar dan moest er in Bolzano iets
gebeurd zijn, dat, naar verondersteld werd,
door den professor beschreven was en opge
zonden naar zijn dochter. Men had het lichaam
beroofd. Was er gezocht naar iets, waarvan
men meende, dat hij het bij zich had? Toen
men niet vond, wat men zocht, was er wellicht
verondersteld, dat de professor het opgezonden
had naar zijn dochter in Engeland. In de por
tefeuille van Charteris had men waarschijnlijk
het re?u van den aangeteekenden brief wel ge
vonden.
Naar alle waarschijnlijkheid was er toen een
boodschap naar Engeland gestuurd, mogelijk
een telegram, om den toekomstigen moordenaar
van Rose tot het in handen krijgen van het do
cument aan te sporen. Doch wat kon er in het
kleine stadje gebeurd wezen, dat van zooveel be
lang bleek te zijn. Zou het over geld gaan, of
over een erfenis? Het moest iets van oogenblik-
kelijk belang geweest zijn.
Pointer twijfelde geen oogenbltk aan Toni's on
schuld. „Ja," mompelde hij in zichzelf, „het
schijnt, dat er in Bolzano iets zeer belangrijks
gebeurd is, dien Maandag vóór twaalf uur, voor
dat de professor den aangeteekenden brief ver
zond en in de autobus afreisde naar het Gröner
Tal."
De detective oordeelde het 't beste, om eerst
naar de Sotto Prefectura te gaan. Hij dwaalde
er rond door gangen en kamers, terwijl men
hem zoo weinig' aandacht schonk, als ware hij
zelf een politie-agent.
Eindelijk vond hij, op goed gezicht, een oude
ren Italiaan, met vriendelijk uiterlijk, die op
keek en op zijn reeds vaak herhaalde vraag „II
Sotto Prefetto?" antwoordde: „Die ben ik.
Waaraan dank ik de eer van uw bezoek?" Poin
ter legde zijn papieren op de tafel en verklaar
de ze. De Italiaan keek ze zeer nauwkeurig na;
daarna stond hij op en maakte een buiging,
wierp een blik op den kraag, die naast hem lag,
blijkbaar van meening, dat decoraties niet ge
dragen behoeven te worden en ging eindelijk
weer zitten, waama hij nogmaals boog.
„Ik ben hierheen gekomen, om het spoor te
zoeken van een zeer achtenswaardig landgenoot,
een zekeren professor Charteris, van wien we
weten, dat hij ongeveer veertien dagen geleden
in dit plekje van de wereld verblijf hield," be
gon Pointer.
„Nu heb ik vandaag zijn lijk gevonden, hij is
vermoord," voegde de detective er aan toe.
De sub-prefect had eerst het verhaal aange
hoord, op de manier, waarop men naar vreem
delingen luistert, nauwlettend speurend, dat geen
verkeerd uitgesproken woord onopgemerkt voor
bij gaat. Hij hield zijn handen met de ruggen te
gen elkaar tusschen zijn knieën. Nauwelijks ech
ter had hij 't slot van Pointer's verslag verno
men, of met een gebaar van afgrijzen strekte hij
de handen uit, terwijl hij uitriep:
„Vermoord?"
„Vermoord," bevestigde Pointer. De gids, die
mij naar het lichaam bracht, zoo gauw hij de
beschrijving van den man hoorde, was Ladiner
Toni."
Hierop vertelde hij heel voorzichtig het re
laas van Toni en de bevestiging er van door den
gemzenjager.
„Het zijn kinderen," merkte de sotto-prefecto
hoofdschuddend op, „doch het verhaal klinkt
vreemd."
„Dat doet het, signore," was het antwoord.
„Doch er zit nog meer achter. De dochter van
den professor werd Donderdags in Engeland
vermoord en hij zelf Dinsdagochtend hier in
Tirol."
„Alto Adige," verbeterde de Italiaansche
ambtenaar onmiddellijk.
„Daarom besloot Scotland Yard, den vader
op te sporen," vervolgde Pointer, die de ge
woonte had, om steeds als hij iets deed volgens
zijn eigen inzichten, het te laten voorkomen,
alsof het de idieën van de Yard waren en hij
slechts de nederige dienaar was van die hoogere
macht.
„Is het een persoonlijke zaak? Een bloed
wraak?" veronderstelde de prefect.
„We weten het niet," was het antwoord. „Het
is een zeer geheimzinnig geval, dat is zeker. Nu
zou het voor ons van groot belang wezen, als u
den moord nog eenigen tijd stilhield. Zoudt u
de rots kunnen verzegelen en het lijk daar laten
liggen, bijvoorbeeld.
In ieder geval is Toni geheel onschuldig, daar
sta ik borg voor. Doch er is een erfeniskwestie
bij de zaak betrokken en dat is misschien de
grondoorzaak voor de twee moorden. Dit plekje
van de wereld is er om bekend, dat er nooit mis
daden gebeuren."
„Smokkelaars zijn er hier zooveel als vliegen
op de honing," mompelde de prefect; toch was
hij wel gevleid, door 't geen Pointer wgezegd had.
„Maar ik sprak van ernstige misdaden," ant
woordde deze. „Nu vind ik, dat de goede naam
van Bolzano niet betrokken behoort te worden
bij een misdaad, die in verband staat met voor
vallen in Engeland en mogelijk in andere lan
den, en daar zijn oorsprong heeft. Maar zou ik
de lijst der zaken van Maandagmorgen even mo
gen zien?"
De papieren werden Pointer voorgelegd. Hij
vernam er uit, dat op Maandag het volgende
gebeurd was:
1. Een wielrijder bekeurd voor fietsen op het
voetpad.
2. Een winkelruit gebroken.
.Wordt vervolgd.