I
Het Oude Jaar en
DE SCHOOL VAN JUFFROUW BRIL
liet Nieuwe Jaar
Van alles wat
Zalig Nieuwjaar
- i Mi
mm*m
Veel heil en zegen in het Nieuwe Jaar
Door L. F. J. GROOTHEDDE
Ze vormden een eigenaardig tweetal,
zooals ze daar liepen, de armen om
eikaars schouders geslagen. Leo Van-
dervelde zat goed in zijn kleeren, en, om
dat hij bovendien klein en tenger-gebouwd
was, stak hij scherp af bij den grooten, ro-
buusten Jan Sanders, die heel armoedig
was gekleed. Toch waren ze wat je noemt,
dikke vrienden.
Leo's moeder zag dat niet graag, maar
toen had vader Vandervelde eens gezegd:
„Laat hem maar begaan, het is niet kwaad,
dat hij eens met armere menschen kennis
maakt. Dat zal hem leeren, dat het hier
op aarde niet allemaal zonneschijn is."
Moeder was het daar wel niet heelemaal
mee eens, maar in haar hart moest ze va
der wel gelijk geven en zoo kwam het, dat
Leo ongestoord met Jan omging, alsof
ze broertjes waren.
Nu liepen ze samen de straat af. „Bakt
jouw moeder nog oliebollen en wafels?"
vroeg Leo. Jan huiverde in zijn versleten
kleeren en bromde: ,,'k Weet het niet, maar
ik denk, dat het dit jaar wel zal overgaan.
Oliebollen en wafels kosten geld, weet je
en dat is er bij ons niet in huis."
Leo, die zijn best deed, om met Jan in
den pas te blijven, zweeg een tijdje en zei
dan: „Kom me morgenvroeg halen, om te
spelen, dari bewaar ik er wat voor je."
„Ik kan morgen niet, ik heb geen tijd."
Het kwam er aarzelend uit, zoodat Leo
vroeg:
„Geen tijd? Waarom niet? Er is toch
geen school op Nieuwjaarsdag?"
Jan zweeg een heele poos en zei dan
zacht: „Ik geloof niet, dat jij het snappen
kunt, Leo, maar er is geen geld bij ons
thuis. Vader is al lang werkloos en de steun
is opgegaan bij de ziekte van moeder. Als
ze de huur niet gauw betalen, gaan ze de
straat op met het boeltje. Ik lag gisteren
avond lang wakker, zie je en ik hoorde
alles, wat vader en moeder bespraken. Nu
heb ik een moöi plannetje bedacht. Mor
gen is het Nieuwjaar en dan ga ik Nieuw
jaar wenschen langs de deuren. Je zult zien,
dat ik genoeg ophaal, om de huur te be
talen."
Leo was stil geworden bij dit verhaal.
Hij dacht diep na en toen ze bij zijn huis
waren gekomen, zei hij ineens: „Weet je
wat, ik zal zorgen, dat ik vroeg bij je ben,
dan gaan we samen; twee halen meer op,
dan één!" Jan keek hem verbaasd aan en
schudde langzaam zijn hoofd. Maar Leo
hield vol en hij glipte vlug naar binnen,
zoodat Jan geen tijd meer had, om te wei
geren.
Nieuwjaarsdag. Het was vinnig koud, zoo-
dat ueo er aen draf maar inzette, om wat
warm te woraen. Hij hijgde als een post
paard, toen hij bij het armoedige huisje
van Sanders aankwam, maar hij had toch
nog genoeg adem, om het bekende fluit
signaal te laten klinken. Jan had zeker al
op hem staan wachten, want hij kwam da
delijk naar buiten en ging handenwrij
vend bij hem staan. Leo tastte voorzichtig
in zijn zakken en haalde twee dikke olie
bollen en een wafel te voorschijn, die hij
Jan overreikte met de woorden: „Hier, eet
maar op, ik heb er gisterenavond al genoeg
gehad." Jan liet ze zich goed smaken en
samen togen ze op pad. Een paar straten
verder zouden ze beginnen. „Hoe gaat dat
eigenlijk, dat Nieuwjaar wenschen?" vroeg
Leo. Jan veegde de laatste kruimels van
zijn mond en zei: „Wel,, je belt gewoon
aan en als ze open doen, zeg je: Zalig
Nieuwjaar. Dan loopen ze weer naar binnen
en geven je een paar centen, misschien
wel een stuiver of een dubbeltje, 't Is erg
gemakkelijk. Zullen we meteen maar be
ginnen? Ik ga aan deze deur, neem jij de
volgende, dan schieten we vlug op." Zoo
gezegd, zoo gedaan. Leo liep het hek bin
nen en haalde de bel over, vol verwach
ting, wie er komen zou. Er zat een luikje
in de deur. Dat flapte ineens open en een
barsche stem riep: „Wat mot je?"
De schrik sloeg hem om het hart en
vóór hij goed en wel wist, wat hij zeggen
moest, kletste het raampje weer dicht, zoo
dat hij niets beters wist te doen, dan maar
weer de straat op te gaan, waar Jan hem
opwachtte met een grooten oliebol in zijn
hand.
„Gekregen," zei hij en hij zette er meteen
zijn tanden in, terwijl hij mompelde: „Wat
heb jij?" „Niets," zei Leo beteuterd en hij
vertelde, wat hem was overkomen. „Slecht
getroffen", was Jan zijn meening, „laten
we het nog maar eens probeeren." Weer
belde Leo aan. Er klonken sloffende stap
pen in de gang, de deur ging langzaam
open en Leo zei dapper: „Zalig Nieuwjaar."
De bewoonster van het huis keek hem ver
wonderd aan, slofte weg en kwam een
oogenblik later terug met 'n fikschen olie
bol, dien ze hem in de hand duwde. Toen ze
weer bij elkaar waren, moesten ze lachen,
want Jan had twee oliebollen. „Eet hem
zelf maar op," zei hij dan ook. Leo nam
een hap, maar hij spuwde het meteen weer
uit, terwijl hij proestte: „Bah, deze smaakt
heelemaal naar olie!" Jan lachte, dat hij
schaterde. „Wat wou jij dan? Daar is het
toch een olie bol voor."
,,'k Weet het niet," zei Leo verlegen,
„maar die van ons smaken heel anders."
„Die zijn in sla-olie gebakken en deze in
raap-olie," legde Jan uit. „Geef maar hier,
ik lust hem er nog wel bij."
Toen oliebol numero zes in de maag van
Jan verdwenen was, moest hij eerlijk be
kennen, dat er nu niets meer bij kon. Maar
aan de twee volgende huizen konden ze er
ieder weer eentje in ontvangst nemen. Jan
stopte ze in den zak en zei: „Ik zal ze maar
voor thuis bewaren. Als het anders zoo door
moet gaan, zal het lang duren, voor we wat
geld bij elkaar hebben."
Leo was het volkomen met hem eens,
maar toch belden ze vol goeden moed bij
de volgende klanten aan. Bij Leo ging d-
deur zoo maar van zelf open en een krij-
schende vrouwenstem riep van boven van
de trap: „Wat is er?"
„Zalig Nieuwjaar!" gilde Leo.
„Van hetzelfde!" klonk het galmend te
rug en de deur sloot zich met een nijdigen
ruk. Het was Jan al niet beter vergaan;
ook hij had niets. Leo had grooten lust, om
er mee op te houden, maar terwille van
Jan gaf hij het nog niet op. Vooruit maar
weer, misschien waren ze nu gelukkiger. Ze
zouden het nu maar eens samen probeeren.
Op hun bellen verscheen een goedig-uit-
ziende man. „Zalig Nieuwjaar," kwam het
gelijktijdig uit hun mond. De man lachte
eens, stak zijn handen in den zak en zei:
„Ik wensch jullie geen haartje minder op
je hoofd. Dag hoor, tot 't volgend jaar maar
weer, maar kom dan wat vroeger, want er
zijn je er vanmorgen al wel twintig vóór
geweest." Hij verdween en liet Jan en Leo
verbouwereerd op de stoep staan. Door de
laatste woorden van den man opmerkzaam
gemaakt, tuurden ze de straat af en zagen
tot hun schrik overal groepjes jongens en
zelfs groote menschen langs de deuren
gaan. Leo merkte nog iets op en wel, dat
ze allemaal armoedig gekleed waren. Lang
zaam drong het tot hem door, dat dit ei
genlijk geen werk was voor jongens als hij.
Hij voelde er dan ook veel voor, om dit aan
ill !y..w„
Jan te zeggen, maar toen hij diens verdrie
tig gezicht zag, kon hij het niet over zijn
hart verkrijgen, hem teleur te stellen. Maar
Jan zag zelf wel in, dat ze geen succes
zouden hebben, als ze op die manier voort
gingen. Hij staarde sip voor zich uit en
Leo zag, dat hij moeite deed, om twee groo
te waterlanders tegen te houden, die met
alle geweld uit zijn oogen wilden kruipen.
Het lukte hem niet en ze biggelden langs
zijn wangen omlaag en dropen op zijn han
den. Woest veegde hij ze weg en hij zei ge
smoord: „Laten we maar naar huis gaan,
Leo, het geeft immers toch niets, of we ons
best al doen, we krijgen de huur nooit bij
elkaar."
Leo wist daar niets op te zeggen en zwij
gend sloegen ze den weg naar huis in. Maar
nauwelijks hadden ze een paar stappen ge
daan, of hij gaf Jan een geduchten klap
op zijn schouder en zei: „Zeg joh, ik krijg
daar een reuzen-
idee!" Jan keek hem
hoopvol aan en Leo
vervolgde met vuur:
„Een pracht-idee,
gewoonweg. We gaan
naar de villa-buur
ten. Daar krijg je
vast veel geld en ik
durf te wedden, dat
ze ons daar nog
niet vóór geweest
zijn."
Het gezicht van
Jan klaarde heele
maal op. „Vooruit,"
riep hij, „we gaan."
In een fikschen draf
klepperden ze over
de straatkeien en zoo
duurde het niet
lang, of ze hadden
de eerste villa be
reikt, een statig
mooi huis, met een
grooten tuin er voor.
„Die is voor mij!"
riep Leo, „vooruit
Jan, jij de volgende."
Leo moest lang
wachten, voor er
opengedaan werd.
Het dienstmeisje
keek hem verbaasd
aan, toen hij haar
„Zalig Nieuwjaar"
wenschte. Ze wist
zeker niet goed wat
ze moest doen, want
ze liep weg en Leo
hoorde duidelijk, hoe
ze zei: ,,'t Is een def
tig gekleed jongetje,
wat denkt U ervan?"
Als antwoord ver
scheen een bejaarde dame, die Leo door
haar gouden lorgnet scherp opnam en dan
langzaam zei: „Ik begrijp eigenlijk niet,
waarom jij Nieuwjaar komt wenschen.
Weet je wel, dat het eigenlijk bedelen is?
En je ziet er niet naar uit, of je daartoe
gedwongen bent."
Een diepe blos vloog over het gezicht van
Leo en hij antwoordde haperend: „Ik doe
het ook niet voor mezelf, mevrouw, maar
voor een arm vriendje. Hij wil de huishuur
zien te verdienen, begrijpt u, anders wor
den zijn vader en moeder het huis uitge
zet." De dame keek hem een tijdlang on
derzoekend aan, maar Leo sloeg zijn oogen
niet neer, hij wist, dat hij voor een eerlijke
zaak werkte en daar schaamde hij zich niet
voor. Dan glimlachte ze en zei vriendelijk:
„Nu, dat vind ik heel mooi van je." Ze
haalde een zilveren beursje voor den dag en
voordat Leo wist, wat er gebeurde, lag er
een blanke rijksdaalder in zijn hand. Hij
wilde haar vrien
delijk
maar
deur
Leo
bedanken,
ze had de
al gesloten,
stormde de
Als het de laatste dag is
Van 't oude moede jaar,
Dan staat er in een hoekje
Het nieuwe al weer klaar.
Daar moet je eens op letten,
Als 's avonds 't klokje slaat,
Z'n twalef lange slagen
Zoo plechtig hooren laat.
Dan springt er uit z'n hoekje
Het Nieuwe Jaar rpet spoed;
Het weet direct z'n plaatsje,
Waar of het zitten moet!
Zoodra de laatste slag klinkt,
Dan roept het luid: „al klaar!
'k Ben in de plaats gekomen
Van 't afgeloopen jaar!
Ik ga nu goed m'n best doen,
Maak 't ieder naar den zin,
Luidt dus met blijde klanken
Het Nieuwe Jaar maar in!
Veel heil en zegen, kinderen,
1935 roept het hier!
Ik wensch voor jullie allen
Veel goeds en veel plezier!
R. F. W.
straat op en
zwaaide heftig naar
Jan, die al een paar
huizen verder stond.
„Waar bleef je
toch zoolang?"
vroeg deze, „ik ben
al aan drie deuren
geweest en kijk
eens, veertien cen
ten heb ik opge
haald, het gaat
reusachtig goed."
„Dat vind ik
ook," riep Leo op
getogen en triom
fantelijk stak hij
den rijksdaalder in
de hoogte. Jan
keek hem perplex
aan, met open
mond en staren
de oogen. „Hè, heb
j-jij dien gekre
gen?" stotterde hij.
Leo knikte en ver
telde, wat hem was
overkomen. Jan
drukte hem ont
roerd de hand en
dankbaar keek hij
naar de villa, waar
die vorstelijke gift
vandaan was ge
komen. Hij zag
niemand, maar toch
zwaaide hij maar
met z'n arm, om
aan zijn dankbaar
heid uiting te ge
ven. Maar de oude dame stond achter het
gordijn en keek glimlachend toe, over
tuigd, dat ze een goed werk had gedaan.
Toen Jan en Leo den rijksdaalder ge
noeg bewonderd hadden, knoopte Jan hem
in zijn zakdoek en stopte dien zorgvuldig
weg. Stel je voor, dat hij hem verloor, dat
zou te erg zijn!
„Dat idee van jou was werkelijk reusach
tig," glunderde hij, toen ze weer doorlie
pen. Leo beaamde dat en stevende reeds op
de volgende villa af, vastbesloten, om zijn
woordje weer goed te doen. Weer was het
een dienstmeisje, dat de deur opende, maar
nauwelijks had hij zijn zegewensch door de
gang laten klinken, of een bulderende stem
klonk angstaanjagend uit de dichtstbijzijn
de kamer: „Begint dat geloop aan de deur
nou al? Wegsturen, Maart je, direct en hang
een bordje neer: „Hier wordt niet gegeven
voor Nieuwjaar wenschen". Zijn ze bezes-
tigd? Ik heb ruimschoots mijn deel betaald
aan de St. Vincentiusvereeniging. Hoor je
me, Maartje, ophoepelen kunnen ze, alle
maal!"
Een deur vloog open en een heer, rood
van kwaadheid, kwam met groote stappen
de gang in. Plotseling bleef hij staan en
riep: „Hei-hola, wat zullen we nou hebben?
Vergis ik me nu, of ben jij een zoon van
advocaat Vandervelde?" Leo, die te trillen
stond op zijn beenen, knikte flauwtjes van
ja en wilde het op een loopen zetten, maar
de heer hield hem terug en vroeg streng:
„Zoo, manneke, en weet jouw vader ervan,
dat jij komt bedelen aan de deur? Het
staat je netjes, dat moet ik zeggen."
Leo vond ineens zijn spraak terug en
vertelde snel, waarom hij kwam vragen:
niet voor zichzelf, maar voor den armen
Jan Sanders.
„En denk je nu, dat ik dat zoo maar ge
loof? Waar is dat vriendje van je dan?"
Leo wees naar buiten, waar Jan onge
duldig stond te wachten.
„Roep hem hier," beval de heer.
Leo wenkte, Jan kwam schoorvoetend
met de pet in de hand, bedremmeld op de
stoep staan.
„Kom maar eens binnen, jullie tweeën,
ik wil er meer van weten." Hij leidde ze in
de ontvangkamer, waar ze ieder in 'n groo
ten stoel moesten gaan zitten. Jan was nu
aan de beurt om zijn verhaal te doen en
natuurlijk vertelde hij hetzelfde als Leo, al
leen wat minder vlot. Die strenge mijnheer
en de mooie kamer maakten hem ook da
nig verlegen. Maar de heer keek nu niet
streng meer, hij lachte zelfs en zei: .Jullie
zijn ondernemende jongelui, dat moet Ik
zeggen. Ga maar eens met me mee". Ze
gingen de kamer uit, de gang door, de trap
op, weer een gang door en aan het einde
daarvan liet hij ze in een kamer, met de
woorden: „Vermaak je hier maar 'n poos
je, dan zal ik eens gaan informeeren over
het een en ander."
„Dat gaat mis," fluisterde Leo, „hij kent
mijn vader. Er zal wat voor me opzitten,
Jan, en het leelijkste is nog, dat we nu niets
meer kunnen ophalen."
„Hij was anders heelemaal niet kwaad
meer," zei Jan, „misschien loopt het nog
wel goed af."
Toen ontdekten ze gelijktijdig een groot
electrisch spoor, kant en klaar op den
vloer. Jan keek Leo en Leo keek Jan aan.
„Hij zei, dat we ons maar vermaken moes
ten," merkte Leo oolijk op. Ze knielden bij
den trein neer en een oogenblik later wa
ren ze er druk mee aan het spelen.
Na eenigen tijd waren ze zoo ln hun spel
verdiept, dat ze niet eens merkten, hoe de
deur openging en de heer des huizes met
mijnheer Vandervelde, Leo's vader, binnen
traden. Dezen hielden zich stil en keken
glimlachend toe, tot Leo ineens uitriep:
„Let op, sufferd, je gooit de verkeerde wis
sel om, we krijgen een botsing!"
„Nou, nou, Leo, een beetje minder kan
ook wel", zei Vandervelde toen. Verschrikt
sprongen ze op en toen Leo zijn vader zag,
werd hij beurtelings rood en bleek en be
gon hij uit louter zenuwachtigheid op zijn
nagels te bijten, terwijl hij stotterde: „Ik
d-d-deed het heu-heusch niet v-voor me
zelf, pa, m-maar ze konden de huishuur.
„Zwijg maar", onderbrak Vandervelde
hem, „we hebben de zaak onderzocht en
ivwwwwwwvwywuwwwjvwwwwswAWiwwwwwvwWJWwwvwwvsw/ii %.n^yvvvv'wv'^vsAfvv%rwv*bV*wvuv*yv%ri.<%*.*LV*.%*»v-.~.*w-. I
Zoo in het drukke speelkwartier,
Heeft ieder dier weer veel plezier,
Ze zingen, springen, hebben pret,
Nadat op school was opgelet.
't Giraf je en z'n vrind de Beer,
Die spelen voor den zesden keer,
Van een, twee, drie, wie heeft den bal,
En Struisje doe toch niet zoo mal,
Van hinklepink daar kom ik aan,
Ik heb geen kous of schoen meer aan.
Wat later gaat dan weer de bel,
Dat weet je allen zeker wel,
Dan staan ze keurig in de rij,
En denken weer aan grif en lei.
Dan is het spelen weer gedaan,
En moet elk naar z'n plaatsje gaan.
Ze vinden 't allen even fijn,
Al is het niet in de woestijn,
Want leer je veel en word je flink,
Dan hou je tóch van hinklepink.
De goede juf zegt nu heel luid:
„Het babbelen is voorzeker uit,
Ik leer je thans van Nederland,
Een groote plek aan d' anderen kant,
Van steden, bergen, en ook meren,
Daar kun je waarlijk veel van leeren.
En daarna roep ik onzen Beer,
Al is het ook den eersten keer,
Om voor de klas te komen reek'nen,
En daarna Kakatoe voor teek'nen."
Nu is de juffrouw uit de klas,
Dat kwam den kinderen van pas,
En zeker voor het groote dier
Als deze op het prentje hier.
Hij sprak nu luid tot alle vrinden,
Dat hij het vrees'lijk leuk zou vinden.
Eens fijn een eindje te gaan loopen,
Om voor de juf iets moois te koopen.
Dat willen allen heel graag doen
Want, juffrouw Bril gaat met pensioen.
weten er alles van." Hij pakte ze allebei bij
de ooren en vervolgde: „Maar jullie hadden
toch wel eerst even kunnen vragen, of je
het wel doen mocht, is 't niet?" Ze bogen
htm hoofden als twee berouwvolle zondaars
en ze stamelden, dat ze nooit meer zoo iets
zouden doen.
„Dat is je geraden ook!", dreigde de heer
des huizes met barsche stem, maar zijn
oogen twinkelden van geheime pret. „Hier,
Jan Sanders, breng dezen brief naar je vader
en nu als de weerga mijn huis uit, allé,
vort!" Jan en Leo wisten niet, hoe ze 't er
mee hadden, maar ze vonden het toch
maar geraden, om zoo snel mogelijk de ka- s
mer te verlaten. Bij de deur keek Jan nog
eenmaal om naar den mooien trein, waar
ze juist zoo leuk mee aan het spelen.waren.
Het dienstmeisje bracht ze naar de deur
en een oogenblik later draafden ze naast
elkaar voort. Ze rustten niet, voor ze het
armoedig huisje van Sanders bereikt had
den en hijgend stapten ze naar binnen.
Sanders zat met een somber gezicht bij
de tafel, terwijl moeder Sanders juist haar
oogen afveegde met de punt van haar
schort. Eventjes was het stil, maar dan
ratelde Jan achter elkaar af: „We zijn we
zen Nieuwjaarwenschen, stilletjes, anders
mochten we niet- Kijk, dit hebben we opge
haald, allemaal voor u, twee oliebollen,
veertien cent, pas op, schrik niet. een rijks
daalder en dan nog dezen brief." Hij had
alles op tafel neergelegd en de twee men
schen keken er met groote oogen naar.
„Maar jongens!" zei moeder verbaasd.
Verder kwam ze niet, want vader had den
brief geopend en er vielen eenige bankbil
jetten op tafel. Ze drukte haar handen
krampachtig samen en keek ineens ver
schrikt naar vader, die als een dolle door
de kamer begon te springen, aldoor roe
pend: „Werk, werk, ik heb werk! Hier, lees
maar, ik heb werk bij mijnheer Zeeburg,
hoera!"
Het dwarrelde moeder voor de oogen en
de verwarring werd nog grooter, toen de
deur openging en een groot pak naar bin
nen werd geschoven, waarop stond: Voor
Jan Sanders. Jan maakte het vlug open en
er kwam te voorschijneen groote, schit
terende, electrische spoortrein, met alles
wat erbij behoorde. Het was nu Jan z'n
beurt, om als dol rond te springen. Weer
ging de deur open en mijnheer Vander
velde stapte binnen, terwijl hij riep: „Is
hier die kwaje zoon van mij? Vooruit, jo,
ga mee en laat die menschen met rust!"
Tegen zijn zin verliet Leo het vertrek. Bij
de deur gekomen, keek hij nog vlug even
naar binnen. Hij zag, hoe moeder Sanders
haar handen vouwde en met tranen in de
oogen naar het kruisbeeld aan den muur
keek. Hij wendde zich af en stapte met z'n
vader mee, terwijl een blij gevoel zijn jon
genshart doorgloeide, een gevoel van vreug
de over het geluk, dat, ook door zijn toe
doen, in het arme huisje gekomen was.
Mexico bezit de weelderigst ingerichte spoor
baan. De dwarsliggers zijn van mahoniehout,
de bruggen van wit marmer en sommige ge
deelten van den weg zijn opgehoogd met zilver
erts. Deze materialen waren goedkooper, om
dat ze in de nabijheid werden gevonden, dan
de gewone materialen.
De pers-eensuur is Rusland zag eens in een
te Moskou verschijnend dagblad de volgende
uitdrukking over het hoofd:
„Wij zijn van oordeel, dat Rusland nieuwe
spoorwegen noodig heeft en die ook krijgen
zal."
De ambtenaar, die deze uitdrukking niet ge
schrapt had, werd drie maanden geschorst en
de redacteur van het blad werd tot een boete
van ƒ7200 veroordeeld.
HET UCJRTJE
JEUGD
IVUVVUWWWVAVLVUVVWVW