Herstel van oude kwalen
Schrift op het oude Creta
4- V-,-"1
El m
Jong China
mi
Wij eten soep
Ontwikkeling der
schrijfkunst
<^3 III
—Ti
__11
Wonderlijke visschen
Is het gezond?
Zeeduivels
1
Beschreven kleitafeltjes gevonden te Haghia Triada (Creta).
4> ->
De Chineesche revolutie heeft meer ver
nietigd dan de heerschappij der Mandsjoe-
keizers alleen ze heeft ook volkomen
weggevaagd de oude Chineesche moraliteit en
daarvoor niets anders in de plaats gesteld dan
wat vage revolutionnaire leuzen. Jong-China
bevindt zich in een hoogst gevaarlijk geestelijk
luchtledig, dat telkens weer vernietigende cy
clonen aanzuigt, die nieuwe puinhoopen voegen
bij de alreeds gemaakte.
Voor een met gering deel vindt dit zijn oor
zaak in de omstandigheid, dat de ombouw van
het Rijk van het Midden naar een nieuwbouw,
welke zich beter bij het Westen aanpast, geen
leiding heeft gehad zooals voor ruim een halve
eeuw in Japan, waar na een korte aarzeling
zich de keizer en de ridderklasse aan het hoofd
der vernieuwing stelden en de wereld het won
der te zien gaven van een volk, dat in nauwe
lijks vijf-entwintig jaren overstapte vanuit de
Middeleeuwen in den Nieuwen Tijd. Daardoor
was het in Japan mogelijk groote geestelijke
waarden te redden en al werd en wordt nog de
Japansche ziel door tal van vraagstukken ge
schokt, ze werd gespaard voor de vreeselijke
leegte, welke ontstaat wanneer al wat oud, eer
biedwaardig en heilig leek op eenmaal in het
niet zinkt stukgeslagen door het eigen
volk en geen nieuwe geestelijke waarden
aanwezig zijn om de plaats van de oude in te
nemen. Daardoor is Japan na een kort tijdperk
van binnenlandsche woelingen en beroerten dan
ook verder gespaard gebleven voor binnenland-
schen strijd en burgerkrijg en konden alle
krachten der natie vereenigd worden tot het
ééne groote doel de vernieuwing van Japan
met behoud zooveel mogelijk van wat er goed
was in Oud-Japan, vooral ook de typische na
tionale eigenschappen, die de Japanner als
deugden aanvoelt.
In China daarentegen slaagde het hoogste
staatsgezag er niet in leiding te geven bij de
zoo hoog noodige vernieuwing met als droevig
gevolg een schier eindeloos tijdperk van revo
luties en burgeroorlogen, welke slechts vernie
tiging van stoffelijke en geestelijke waarden
veroorzaken.
Daarin gingen ook de vier oude Chineesche
deugden ten onder, welke samen zijn te vatten
in de woorden: Li yi Lien Chih behoorlijke
manieren, rechtvaardigheid in gedrag, eerlijk
heid in zaken met anderen, en zelf
respect waarop de geheele Chineesehe maat
schappij was opgetrokken en die het .undament
waren geweest van de Chineesche cultuur, die
de verbazing van Europa wekte toen het er mee
in aanraking kwam. Ook al zou deze cultuur in
geen enkel opzicht tegen de Europeesche be
stand blijken te zijn, ze stond torenhoog boven
welhaast alle andere culturen, waarmee de
Europeesche beschaving in den loop der eeuwen
in botsing was gekomen.
Kong-fu-tsé, dien het Westen Confucius zou
noemen, had de regels gegeven voor het gezins
leven en voor dat van den staat, dien hij als
een onmetelijk gezin zag met als gezinshoofd
den Keizer, den Zoon des Hemels, den Middelaar
tusschen hemel en aarde. Bij het licht, dat hij
ontstak, heeft China goeddeels zijn tocht door
de eeuwen gemaakt en dit licht hebben de
revolutionnairen volkomen gedoofd, zonder
daarvoor een ander te ontsteken.
Door zijn studiezin, zijn goed gedrag en zijn
liefde voor zijn ouders verwierf Confucius zich
een reputatie. Hij leerde zijn volgelingen, dat
alle vormen van respect goed zijn, maar bo
venal „decorum en ingetogenheid."
De nieuwe ideeën, welke de aanraking met
het Westen brachten, en die uiteindelijk door
de revolutie als een vloedgolf over de menigte
werden geworpen, in een chaotische verwarring,
hebben Jong-China het respect voor zyn leera
ren, ouderen en overheden volkomen ontnomen.
Als ergens ter wereld onrijpe jongeren rampen
op groote schaal hebben aangericht, dan is
het zeker wel in China. Jong-China snakt nu
naar al wat het „modern" noemt in klee
ding, in amusement, in huis en in den staat.
Het verspilt zijn tijd en zijn geld aan uit
het buitenland geïmporteerde vermaken het
brengt zijn nachten door in cabarets, dancings,
enz. Terwijl het praat en theoretiseert over den
volmaakten staat verspilt het zijn welvaart en
zijn volkskracht in een burgerkrijg zonder ein
de en is het bezig het Chineesche gezin, de cel
waaruit die staat toch zal moeten worden op
gebouwd, te vernietigen. Echtscheidingen, in
Oud-China iets ongehoords, komen dagelijks
meer in de mode. Ook op het gebied van het
huwelijksleven heeft men van 't Westen alleen
de verkeerdheden overgenomen, zooals in zoo
vele andere dingen en zaken.
De corruptie in regeeringskringen slaat alle
records, welke op dit gebied in de Chineesche
geschiedenis staan opgeteekend en dat zijn
er vele! Een ambtenaar, die niet afperst en
knevelt, wordt als "n gek beschouwd. Ook in
het Westen is het voor een politicus niet ge
makkelijk om strikt eerlijk te zijn, maar in
China is het volmaakt onmogelijk geworden
voor een eerlijk man om ook maar eenig succes
in de politiek te behalen politiek is er sy
noniem met omkooperij en bedrog. Onder het
bestuur der Mandsjoes bestond altijd nog de
mogelijkheid na te gaan hoe een ambtenaar
aan zijn rijkdommen kwam en bij al te ernstige
misbruiken geschiedde dit inderdaad en rolde
een schuldig hoofd over de steenen. De tegen
woordige regeering doet niets om na te gaan
op welke wijze een ambtenaar zijn rijkdom
heeft verkregen om van dien der generaals
maar niet te praten. Men stelt zich tevreden
met "n uiterlijken schijn als het maar mo
dem en revolutionnair is, is het goed, en hoog
en laag vertrappen elkaar in een wilde jacht
naar geld. Geld komt vóór de eer, voor de
moraal!
De resultaten van de verwildering op moreel
en sociaal gebied zijn echter zoo ontstellend,
dat een reactie niet kon uitblijven. Tal van
Chineezen zochten troost bij het christendom
zij grepen naar "n nieuwe en hoogere waarheid
waar zij niet meer als waarheid konden aan
voelen, wat hun ouders hun als waarheid had
den voorgehouden. Anderen grepen toch weer
op de oude waarheden terug en zoo ziet men
op heden in tal van plaatsen in China een
poging in wording om het Confucianisme nieuw
leven in te blazen. Tsjang Kai Sjek begunstigt
deze „Nieuw-Leven"-beweging ten zeerste na
dat hij er kennis mee gemaakt heeft en heeft
zich met al zijn macht geschaard achter de
genen, die hiervan een herstel van China's
kwalen verwachten. De vief oude deugden van
het oude China zullen echter niet zonder meer
aan het nieuwe China worden voorgehouden en
geleerd de „Nieuw Leven"-beweging heeft er
zeven van gemaakt, vier hebben een eenigszins
anderen naam gekregen, drie nieuwe zijn er bij
gekomen. De zeven heeten dan: behoorlijkheid,
rechtvaardigheid, eerlijkheid, eer, wijsheid,
vriendelijkheid en moed.
Men lette er vooral op, dat „zelfrespect" ver
vangen is door eer en dat „moed" er bij geko
men is als een deugd. Men kan zich niet aan
den indruk onttrekken, dat de beide nieuwe
deugden, welke Jong-China zich eigen zal moe
ten maken, vermoedelijk zijn „made in Ger
many". Moed was nimmer een deugd van de
onkrijgshaftige Chineezen en een weinig daar
van kan het volk zeker geen kwaad doen. Maar
een te sterke dosis vooral met een gelijk
tijdige toediening van een eergevoel volgens
zekere Europeesche begrippen, lijkt weinig aan
bevelenswaardig. Er zijn al krijgshaftige en
moeilijke naties genoeg op de wereld om een of
meer Volkenbonden handen vol werk te geven.
Vanzelfsprekend zal men, indien het de bo
vengenoemde richting blijft uitgaan, ook terug
moeten grijpen op de studie der Chineesche
klassieken. Wat inderdaad reeds te constateeren
valt. Vele provinciale onderwijsdepartementen
moedigen deze hervatting aan en de vernielde
Confucius-tempels in Shantoeng, Kwantoeng,
Poekien, enz., zijn reeds gedeeltelijk vernieuwd,
terwijl de voor 23 jaar afgeschafte offerriten
voor den Ouden Wijze weder in eere zijn her
steld. Dit is wel een zeer sterk bewijs voor het
feit, dat China begint te begrijpen, dat een mo
derne opvoeding, welke enkel intellectueel ge
oriënteerd is en geen moreele grondstellingen
naar voren schuift, China intellectueel wel
kon doen vooruitgaan maar moreel naar den
ondergang moest voeren. Een feit, waarover ook
elk christen zich zal kunnen verblijden. Al zou
hij zich de consequenties van dit feit natuurlijk
gaarne anders wenschen.
Verheugend is het desondanks, dat de leiders
van China weer beginnen te praten over „de
zielen der Chineezen welke zonder moreele be
ginselen verloren moeten gaan."
Volgens deze opvattingen hebben de Drie
Principes uitgewerkt door den revolutionnair
dr. Sun Yat-Sen, den stichter der Republiek
en welke elk schoolkind, zelfs die der lagere
scholen, uit het hoofd moet kennen, volkomen
gefaald om een moreel-gezond volk voort te
brengen. De studie van de Confucius- en Men-
ciusklassieken had de Revolutie volkomen ge
schrapt. Zooals een Chineesch geleerde schreef:
„De Chinees heeft als een steen weggeworpen
wat de Japanner als een kostbaar stuk jaspis
bewaard heefti" in bijna elke woning van Ja
pan, die der communisten uitgezonderd, vindt
men exemplaren der reeds genoemde klassieken
en op de scholen worden de leerlingen vaak ge
ëxamineerd aan de hand van de uitspraken
dezer Wijzen.
China heeft weer ontdekt, dat het een ziel
heeft en dat de mensch niet enkel uit hersens
bestaat. Dit is een feit van onmetelijke betee-
kenis en het zal meer bijdragen tot het schep
pen van nieuwe en weer geordende toestan
den dan tien escadrilles bommenwerpers of
zware tanks, welke het uit Amerika komen laat.
Een China zonder ziel is een ontzaglijk gevaar
voor het geheele Oosten en zelfs voor de ge
heele wereld misschien nog grooter dan het
Rusland zonder ziel, dat de wereld reeds te ver
teren heeft gekregen. Dat juist nu de bolsjewis
tische beweging in China terrein begint te ver
liezen, vindt zeker voor een goed deel zijn
oorzaak in het feit, dat China zich weer bewust
is geworden, dat het in een geestelijk luchtledig
dreigde ten onder te gaan. Of een herstel van
China's kwalen nu op korten termijn, althans
op niet al te langen, zal volgen, blijft natuurlijk
een open vraag. Maar de mogelijkheid van dat
herstel is ongetwijfeld nu aanwezig. En dat is
reeds heel veel.
SAPIENS
Vleeschextract in den vorm van bouillon of
soep is een in alle landen geliefkoosd voor
gerecht voor gezonden, terwijl met den
zieke deze extractstoffen van vleesch in 't bij
zonder geeft.
Men waardeert de bouillon om hare op
wekkende werking, en de prikkeling van den
eetlust. Berust deze waardeering van de bouil
lon alleen op de smaak of bevat de soep inder
daad stoffen, die voor het lichaam belangrijk
zijn?
Langen tijd meende men dat bouillon
„kracht" gaf. Dit vage begrip, werd door de
physiologische onderzoekingen scherper om
grensd en de krachtwaarde van het voedsel
uitgedrukt in de hoeveelheid warmte, die bij de
verbranding „rvan in het lichaam vrij komt.
Zoo levert 100 gr. suiker ongeveer 500 calo
rieën, 100 gr. vet zelfs 900 cal. (1 calorie is de
hoeveelheid warmte noodig om 1 K.G. water 1
gr. in temperatuur te doen stijgen). Volgens de
bepalingen van Rubner is de calorische waarde
van bouillon gering. (100 gr. levert hoogstens
7 cal.), van soep natuurlijk wat meer door de
toevoegingen (vooral vet, rijst, erwten enz.).
Een tijdlang heeft men op grónd van deze
gegevens de waarde van de toch altijd be
trekkelijk kostbare bouillon als ziekenvoed-
sel gering geacht en haar alleen beschouwd als
een genotmiddel.
De stoffen, die bij het uittrekken van vleesch
met kokend water hierin overgaan zijn groot
in aantal. Het zijn geen eiwitten, maar wel stik-
stofhoudende stoffen. Ve'.e van deze geven
een sterke maagsapafscheiding, waardoor de
spijsvertering wordt bevorderd.
Door verschillende physiologen is gevonden,
dat extracten van spieren (vleesch) een bevor
derende werking op de hartfunctie uitoefenen
en daardoor den bloedsomloop bevorderen.
Volgns Prof. Flössner zijn het vooral eenvou
dige mucleine zuren (afbraakproducten van het
eiwit der celkernen), die deze werking op het
hart bezitten en deze stoffen komen in de
bouillon voor.
Ook de z.g. purinebasen hebben invloed op
den bloedsomloop. Zij doen den bloeddruk da
len, verlangzamen den hartslag en vergrooten
de kracht van het hart. Reeds kleine hoeveel
heden zijn werkzaam.
Prof. Flössner concludeert uit zijn proeven,
dat de bouillon een natuurlijk middel is met
gunstige werking op het hart. Deze werking is
wel niet sterk, maar toch van belang voor zie
ken, herstellenden en oude personen. In de
praepa raten die de industrie uit vleeschextrac-
ten bereidt, komt volgens Joos een geleidelijke
ontleding van de werkzame stoffen voor. Deze
praeparaten zijn dus niet altijd even werk
zaam. Des te meer is de versch bereide bouil
lon voor gezonden en zieken aan te bevelen.
Winterlandschap naar een schilderij van Beerstraten
Over 't Cretische schrift zijn twee groote
werken geschreven, die vooral onze
aandacht verdienen. Vooreerst het ma
gistrale werk van den Engelschen geleerde Sir
Arthur Evans (wiens naam ik reeds
noemde in mijn artikel in het avond
blad van 2 Juli), getiteld „Scripta Min-
oa", waarvan evenwel nog slechts het eer
ste deel (Oxford 1909) is verschenen, en waarin
Evans het resultaat publiceert van zijn studie
over de verschillende soorten Cretisch schrift.
Op de tweede plaats is daar het meer re
cente werk van Fernand Chapouthier, waarin
deze het te Mallia, ten Oosten van Knossos op
gegraven materiaal heeft verwerkt: „Les écritu-
res minoennes au palais de Mallia" (Paris 1930).
Aan het eind van de vroeg-Minoïsche periode
(V.M.), dus nog vóór 2100 v.C., ontwikkelde zich
te Mallia een beschaving, die verwant is aan
die, welke in dienzelfden tijd bloeide in het
heele Oosten van Creta. In het tweede middel-
Minoïsche tijdvak (M.M. II: 19001750), wan
neer Knossos zijn bloeitijdperk beleeft, ver
dwijnt plotseling de glans van Mallia en wordt
het paleis verlaten.
In de derde Middel-Minoïsche periode (M.
M. m: 1750—1580) echter herleeft de macht
van Mallia en uit dien tijd dateeren de ar
chieven, die in den vorm van massa's kleitafel-
tjes, staven enz. op den grond van een der
kleine vertrekken van het paleis werden terug
gevonden. In het eerste gedeelte van den Laat-
Minoïschen tijd (L.M. 1 15801450) breekt
dan de beschaving plotseling weder af.
a) Het hieroglyphen-schrift.
Zooals we reeds zagen, begonnen de Cretensers
te schrijven in grove ideogrammen, voorstellingen
van vaak monsterachtige wezens, die in het
begin van den M.M. tijd (plm. 2100,), of liever
al op het eind van VJ1. III, tot een hierogly-
phisch systeem gingen uitgroeien. Zoo althans
is de gebruikelijke voorstelling. M.i. is het nog
zeer de vraag, of inderdaad de ons bekende Cre
tische hieroglyphen iets uitstaande hebben'met
de wonderlijke monsters van den V.M.-tijd, die
niet alleen in Knossos, maar ook elders op Cre
ta voorkomen op kleine, meestal prismavormige
cachetten, die tevens als amuletten schijnen
dienst gedaan te hebben.
Evans verdeelt de hieroglyphen in twee klas
sen. Die van Klasse A zijn slechts bekend van
zegels en zegelafdrukken. De teekening ervan
is regelmatig, doch stijf en archaïsch, vooral
wanneer men ze vergelijkt met de Egyptische
hieroglyphen van dezelfde periode. Het ont
staan van dezen schriftvorm valt samen met
het begin van de polychromie der vazen in
M.M. I (2100—1900 begin Middenrijk in
Egypte).
De hieroglyphen van klasse B verschijnen
met M.M. II (plm. 1900). Ze komen voor op
een groot aantal zegels van harde steen, eti
ketten, geperforeerde staven en kleine lang-
m
Beschreven kleitafeltje van Creta
werpige tafeltjes. Ze getuigen van een reeds
meer ontwikkelde kunst, zooals men die in de
ze periode ook op het gebied der vaasbeschilde
ring waarneemt. De vormen zijn harmonisch,
de afbeeldingen van den mensch, althans wan
neer het een persoon van gewicht betreft, wor
den ware portretten. De dieren zijn van een
bekoorlijk naturalisme. Deze laatste klasse van
hieroglyphen wordt ook nog in het begin
van M.M. III (pl.m 17501580) gebruikt.
Evans bracht 91 hieroglyphen onder in de
eerste klasse en 95 in de tweede. Afgezien van
enkele kleine afwijkingen, hebben de beide klas
sen 51 van die teekens gemeen, zoodat er vóór
de opgravingen in Mallia in het geheel 135
verschillende hieroglyphen van Creta bekend
waren. In Mallia zijn 60 hieroglyphen gevonden,
waaronder 41 bekende. Uit deze laatste om
standigheid volgt dus wel, dat te Mailia het
zelfde schriftsysteem in zwang was als te Knos
sos. Met de 19 nieuwe van Mallia kennen we
dus thans van het Cretische hieroglyphenschrift
154 teekens. Voor een zuiver beeldschrift lijkt
dit aantal te weinig het Egyptisch telt veel
meer hieroglyphen voor een zuiver fonetisch
schrift echter te veel. Hieruit mag men dus wel
concludeeren, dat bepaalde teekens een ideo-
grafisch karakter moeten hebben of syllabische
waarde. En inderdaad schijnen sommige zegels
het teeken te vertoonen van een openbare
functie of van een beroep, in den vorm van
een duidelijk attribuut. De teekens „troon" en
„leeuw" kunnen wijzen op de koninklijke leger-
administratie; een schip, waarboven twee maan
sikkels, kan aangeven een reis van twee maan
den op zee. Men moet evenwel met dergelijke
verklaringen uiterst voorzichtig zijn, zooals het
voorbeeld der Egyptische hieroglyphen leert,
en naar het mij voorkomt, gaat Evans bij zijn
interpretaties soms wel wat al te fantastisch te
werk.
In een periode, waarin 't realisme in de kunst
domineert, zou men verwachten, dat ook de
schriftteekens meer en meer een realistischen
vorm zullen gaan aannemen. Toch is dit juist
niet het geval; integendeel, ze werden steeds
meer schematisch. Dit is al voldoende, om te
bewijzen, dat de hieroglyphen, bij wijze van een
rebus-woordspeling, niet meer de dingen aan
duiden, die ze voorstellen, maar de klanken of
het beginsel aangeven van de klanken, die den
naam van die dingen vormen. Door de fone
tische of syllabische waarde, die de hierogly
phen dus krijgen, leenen ze zich voor allerlei
combinaties. En om de beteekenis nog duide
lijker aan te geven, schijnt men in sommige
gevallen het ook in Egypte bekende hulpmiddel
te hebben aangewend: men voegde aan 't fone
tisch geschreven woord een determinatief ideo
gram toe. Uit een en ander blijkt wel heel dui
delijk, dat de hieroglyphen een sterke neiging
vertoonen, om syllabisch te worden.
Een belangrijke conclusie heeft Chapouthier
uit de vondsten van Mallia kunnen trekken n.l.
dat zoowel te Knossos als te Mallia niet alleen
hetzelfde schriftsysteem, maar ook dezelfde taal
Nog vele geheimen, het dierenleven betref
fende, zijn in de Oceanen verborgen. Onlangs
verscheen een van de rapporten van de Deen-
sche Oceanografische expeditie, die in 1928
1930 een reis rondom de wereld maakte, onder
leiding van den kortgeleden gestorven prof.
Johs. Schmidt, den ontdekker van de ontwikke
ling der alen.
Dit rapport geeft een beschrijving van een
groep diepzeevisschen, de z.g. Ceratoidea, een
groep van de orde der zeeduivels, waarvan een
soort vooral in Duitschland op de vischmarkten
nogal veel wordt aangevoerd-
Het hoofdkenmerk van de zeeduivels is, dat
de eerste straal van de rugvin op den kop uit
gegroeid is tot een lang uitsteeksel. Bij den
zeeduivel, die in de noordelijke zeeën veel
voorkomt, bevindt zich aan het einde van dezen
langen „hengel" een vlagvormig aanhangsel, dat
vermoedelijk kleinere visschen aanlokt. Komt
zoo'n vischje met de vlag in aanraking, dan
opent zich de geweldige muil van het zeemon
ster en is de prooi gevangen.
Een „hengelaars-visch" met hengelstok,
lijn, haak en aas (lichtorgaan voor
den haak)
Photocorynus spinipes Regan met een aan
den kop vastgegroeid mannetje
Alle zeeduivels hebben een geweldig grooten
kop en bek in verhouding tot het lichaam. Zij
houden zich op den zeebodem of tusschen zee
wieren op. Een groot aantal soorten leeft in
diepere waterlagen (500—1500 M. diepte), zijn
vaak slechts eenige centimeters groot en diep
zwart van kleur.
Deze hengelaars onder de visschen bezitten,
zooals nevenstaande afbeelding toont, soms een
„hengel" met aas en hark, waarbij het aas
uit een lichtorgaan bestaat, dat bij diepzeevis
schen herhaaldelijk voorkomt. Door middel van
deze inrichtingen kunnen zij hun prooien, maar
ook elkander vinden. Wat dit laatste betreft,
n.l. het contact van de beide geslachten, zoo is
er in de uitgestrekte diepzee nog een andere
wijze ontstaan, waardoor de voortplanting der
soorten verzekerd is.
Er bestaan n.l. juist in deze groep visschen
verschillende soorten, waarbij het mannetje een
dwergvorm heeft en ergens aan het wijfjesdier
vastgehecht, als een parasiet leeft. Soms zijn
de mannetjes aan de binnenzijde van het kieuw
deksel, soms vóór aan den schedel vastgegroeid.
Zij zijn in hun lichaamsbouw geheel veranderd.
De uitsteeksels op den kop ontbreken, de spijs
verteringsorganen zijn slechts aangeduid, ter
wijl de lichaamsholte bijna geheel met de ge-
slachtsklieren gevuld is.
Vermoed wordt dat reeds in een heel jong
ontwikkelingsstadium deze visschen parasi
tisch zich op de wijfjes vasthechtten, maar
zeker is dit niet. Het is ook mogelijk, dat die
exemplaren, die zich kunnen vastzuigen, zich
tot mannetjesdieren ontwikkelen, terwijl de an
dere tot wijfjes worden.
werd gebruikt. Immers in beide paleizen heeft
men meerdere groepen van teekens aan
getroffen, die telkens terugkeeren en volkomen
aan.elkaar gelijk zijn. Die groepen moeten dus
wel hetzelfde fonetische geheel vormen. Het
vermoeden, dat in geheel Creta eenzelfde taal
moet gesproken zijn, wordt hierdoor zeer ver
sterkt.
Verder blijkt uit de opgravingen te Mallia,
dat het hieroglyphische schriftsysteem de ramp
overleefd heeft, die in *t begin van M MIII tus
schen pl.m. 1650 en 1600, heeft plaats gehad.
Hetzelfde schrift wordt dan ook nog door de
nieuwe bewoners gebruikt, die in het tweede
gedeelte van M. M. III het paleis van Knossos
en dat van Mallia herbouwden. Daar komt bij,
dat Evans bewezen heeft, dat het latere lineaire
schrift klasse B direct onder invloed van de
vroegere hieroglyphen heeft gestaan, hetgeen er
wel op wijst, dat al was het dan misschien
slechts in wetenschappelijke of religieuse vak
kringen het gebruik der hieroglyphen niet
geheel en al In het vergeetboek was geraakt.
Nog enkele bijzonderheden van het Cretische
hieroglyphenschrift mogen hier volgen. Om uit
te maken, in welke richting het schrift loopt,
hebben we de volgende drie aanwijzingen:
lo. Men neemt thans algemeen aan, dat het
teeken X het begin aangeeft van de inscriptie.
2o. Wanneer er bij een inscriptie een ge
deelte onbeschreven wordt gelaten, moet dat
aan het eind zijn; een blanco stuk aan het be
gin is niet te verklaren.
3o. Op sommige inscripties komen halverwege
horizontale lijnen voor, die het beschreven veld
in tweeën verdeelen. De noodzakelijkheid nu,
om van een éénregelige inscriptie plotseling
over te gaan in een twee-regelige, doet zich na
tuurlijk slechts voor, wanneer men onder het
schrijven bemerkt, dat men niet voldoende ruim
te overhoudt. Wanneer we dus een inscriptie
vinden, die deels één-, deels twee-regelig is,
moeten we het begin ervan zoeken bij het één
regelige gedeelte.
Deze drie criteria zijn nergens met elkaar in
strijd, maar bevestigen elkaar telkens wanneer
ze tegelijkertijd zich voordoen.
Evans vond op grond van deze aanwijzingen,
en dit wordt bevestigd door de documenten
van Mallia dat de hieroglyphen-inscripties
van Creta willekeurig van links naar rechts
of van rechts naar links loopen. Toch is het
merkwardig al berust het wellicht slechts
op toeval dat te Mallia de richting meestal
van rechts naar links, te Knossos meesal van
link naar rechts is.
Wanneer dus de richting van het schrift
slechts bepaald wordt door de willekeur van
den schrijver, dan kan men zich afvragen, hoe
bij twee- of meerzijdig beschreven voorwerpen
de inscriptie verloopt, wanneer eenmaal op een
der zijden het begin is gemaakt. Men kan zich
daarbij twee mogelijkheden denken: óf de rich
ting is op alle zijden gelijk, ófwel de inscriptie
loopt afwisselend b.v. van links naar rechts,
dan van rechts naar links enz. Welnu, voor
Mallia kan men als regel aannemen, dat op, de
verschillende zijden van een meerzijdig beschre
ven document (tabletten, vierzijdige staven,
enz.) de incriptie steeds dezelfde richting houdt,
al is de richting op zichzelf willekeurig. Voor
Knossos geldt die regel niet: daar gaat de^ in
scriptie vaak wat men noemt boustrophèêdon
(zooals ploegende ossen b.v. eerst links dan
rechts enz. of omgekeerd).
Wat de richting betreft van de en profil ge-
teekende levende wezens, heeft Evans meenen
te kunnen bewijzen, dat zij, evenals in het
Egyptische schrift, naar het begin der inscrip
tie kijken, dus in een richting, tegengesteld aan
die van het schrift. De nieuwe documenten van
Mallia evenwel bevestigen deze hypothese niet.
Men moet wel tot de conclusie komen, dat er
evenmin als voor de lichting van het schrift
een vaste richting van de afbeeldingen der le
vende wezens is geweest .En dat is ook eigen
lijk niet zoo heel vreemd, vooral niet wanneer
we zien, dat de schrijvers dezer hieroglyphen
ook in andere opzichten zeer veel vrijheid heb
ben gehad. Immers ook de plaatsing zelf van de
andere teekens, die nu eens horizontaal, dan
weer vertikaal, soms zelfs geheel onderstboven
gekeerd worden geteekend, vermoedelijk om
ruimte te winnen, misschien in een enkel geval
uit schoonheidsmotieven, geeft in dezen tijd een
buitengewoon groote 'soepelheid te aanschou
wen.
b) Het lineaire schrift.
In M. M. II (1700—1580) komt het lineaire
schrift (klasse A) op. Zoodra met den opbouw
der tusschen pl.m. 1650 en pl.m. 1600 verwoeste
paleizen een nieuwe dynastie aan het bewind
was gekomen, is men begonnen met het in
voeren van een nieuwen schriftvorm, waarvoor
men de teekens ontleende aan de bestaande ou
dere of jongere hieroglyphen. Waarschijnlijk
had dit plaats op last van den koning- Evans
vond o.a. schalen met in inkt geschreven in
scripties, die op de klei, alvorens deze werd ge
bakken, met een rieten pen werden aange
bracht.
Het lineaire schrift klasse A vindt men te
Knossos alleen in het stratum van M M III.
Vondten op andere plaatsen op Creta wijzen
er op, dat dit systeem in heel Creta gebruikt
is en elders zelfs langer is blijven bestaan dan
in Knossos zelf. In Haghia Triada bij Phaistos
b.v. is meer lineair schrift van klasse A gevon
den dan in Knossos. Verder is het o.a. bekend
uit Zakro, Palaikastro, Goumia, Pappura.
Het lineaire schrift klasse A bestond, voor
zoover we weten uit 90 teekens of, wanneer
men enkele kleine verschillen buiten beschou
wing laat, slechts uit 76, waarbij thans nog
twee teekens komen, die te Mallia zijn gevon
den. Dit is dus een veel geringer aantal dan
dat der hieroglyphen. Aan een zuiver syllabisch
schrift, zooals on Cyprus, schijnt men nog niet
toe te zijn geweest. Wanneer men op een tafel
tje een staaf ziet, vergezeld van cijfers, daar
na een weegschaal, gevolgd door weer andere
cijfers, dan kan men vertalen: zooveel staven
wegen of hebben een waarde van zooveel. Toch
schijnt het meerendeel der teekens reeds let
tergrepen, misschien ook soms al letters voor
te stellen. Sommige teekens zien er uit als wor
tels, waarmee woorden werden samengesteld.
Het teeken „hand" b.v. vertoont zich zoo in 13
verschillende combinaties.
Zooals we al zeiden, bleef het lineaire schrift
van klasse A in heel Creta in gebruik. In
Knossos echter verschijnt op het eind der LM-
periode (1580pl.m. 1480), blijkbaar in op
dracht van de koninklijke kanselarij, 'n schrift
vorm, die gereserveerd schijnt geweest te zijn
voor de koninklijke acten: het lineaire schrift
klasse B. Zoo althans dacht men na de pu
blicaties van Evans algemeen. Merkwaardiger
wijze heeft men echter te Mallia ook sporen ge
vonden van dit schrift. Voorloopig evenwel ge
loof ik, dat we nog weinig conclusies hieruit
kunnen trekken en Chapouthier bespreekt
deze kwestie dan ook zeer vluchtig immers
het voorkomen van dezen schriftvorm in Mal
lia bevreemdt te meer, omdat het hieroglyphen-
depot waarbij de lineaire exemplaren zijn ge
vonden op z'n laatst dagteekent van M M III
en dus ouder is dan het stratum te Knossos,
waarin het lineaire schrift B werd aangetrof
fen; en bovendien zijn er uit Mallia nog te
weinig documenten van dezen schriftvorm be
kend, om er met eenige zekerheid gevolgtrek
kingen uit te kunnen maken. Overigens worden
de bevindingen van Evans ten aanzien van de
richting van het lineaire schrift en van de
daarin voorkomende levende wezens door de
vondsten vaii Mallia bevestigd.
Het lineaire schrift B mag niet beschouwd
worden als een eenvoudige, directe ontwikke
len van dat van klasse A. Immers slechts de
helft der teekens hebben zij gemeen. Neen, men
dacht een nieuwe, waarschijnlijk veel vereenvou
digde combinatie uit, waarvan sommige teekens
dichter schijnen te staan bij de hieroglyphen
dan de overeenkomstige teekens van het line
aire schrift A, en dus rechtstreeks schijnen af
geleid te zijn van wellicht nog in de konink
lijke bibliotheek bewaard gebleven prototypen.
Overigens zijn er in de principes geen veran
deringen gekomen. De paleis-inventarissen ge
ven staven te zien met weegschalen, waarach
ter dolken, wagens en paarden, vazen, graan
soorten, vee en huizen. Op de lijsten van per
sonen is de sekse kenbaar aan het determi
natief, dat op den naam of de functie volgt.
Dank zij het groote vergelijkingsmateriaal
kennen we met zekerheid de cijfers van het
Cretische schrift, die ook in het lineaire schrift
een grootere vereenvoudiging hebben ondergaan.
In de periode van het hieroglyphenschrift vin
den we b.v. voor de eenheden twee verschil
lende teekens; zoo ook voor de honderdtallen,
terwijl bovendien het eene teeken der eenheden
aeen cirkeltje) gemakkelijk verwarring kon ge
ven met dat der duizendtallen (een ruitje) en
het andere eenheidsteeken (een staand streepje)
met dat der honderdtallen (een hellend streep
je). Het ligt dus voor de hand, dat men hierin
langzamerhand meer vastheid en duidelijker
onderscheid van vormen trachtte te bereiken,
en zoo zien we dan ook in het lineaire cijfer
schrift die bezwaren opgeheven.
Het Cretische cijfersysteem wijst op het tien
tallig stelsel. Evans was de eerste, die dit vast-
stelde, en ook de vondsten van Mallia bevesti
gen het.
Het gebruik van het schrift is ons vooral be
kend uit documenten van administratieven aard.
Het was niet het monopolie van beroepsschrij
vers, integendeel, onder alle lagen van het Cre
tische volk is het verbreid geweest. Vooral de
graffito's, door lieden uit het gewone volk op
muren gekrast, bewijzen dit. Er moeten dus
scholen en volksonderwijzers geweest zijn. Het
religieuse leven maakte druk gebruik van het
schrift. Vele exvoto's dragen dedicaties. Pleng-
tafels, ritueel vaatwerk, lepels van klei of steen
zijn vaak bedekt met letterteekens, en de her
haling van eenzelfde groep van vier teekens
op verscheidene dier voorwerpen schijnt te wij
zen op een gewijde formule of op den naam
van een godheid. Ook de handel vond, even
als later in Phoenicië, in het schrift een voor
treffelijk hulpmiddel. Massa's tafeltjes, zooals
ze in het koninklijk archief in gebruik waren,
zijn er overal gevonden, waarop han
delswaren zijn afgebeeld, vergezeld van
cijfers en het teeken —1, dat, voordat het
den vorm I aannam, om in het Cyprisch den
klank t a en in Griekenland de beteekenis van
drachme te krijgen, wellicht in het Cretisch het
talent, de gewichts- en waarde-eenheid betee-
kende. Sommige ronde kleiplaatjes vertoonen in
het midden ingekraste teekens en daaromheen
afdrukken van verschillende zegels; waarschijn
lijk zijn dit contracten, koopcontracten mis
schien, of kwitanties. In de paleizen en parti
culiere woningen zijn duizenden afdrukken ge
vonden, die ongetwijfeld dienden om acten, ge
schreven op vergankelijk materiaal, te legalisee-
ren: te Knossos zijn het acten der koninklijke
kanselarij, in een havenplaats als Zakro parti
culiere stukken. Het cursiefschrift, dat men op
dergelijke documenten vaak aantreft, gebruik
ten soms ook de pottenbakkers, om met inkt
op den voet van vazen heele zinnen te schrij
ven, maar meestal zetten zij er slechts enkele
lineaire teekens op, hun eigen naam of mis
schien dien van hun klant. Ook fresco-schil
ders voorzagen hun werk, naar het schijnt,
evenals de latere Grieksche vazenschilders, van
verklarende bijschriften.
Men mag dus gerust zeggen, dat iedereen le
zen en schrijven kon. Een steenhouwer zet eerst
horizontale lijnen, om bij het inbeitelen der let
ters gemakkelijker op één hoogte te blijven. Zelfs
buiten Creta vindt men de bewijzen; want in
de eerste helft der 19e eeuw zetten Cretische
werklieden, die naar Egypte waren verhuisd,
hun eigen schriftteekens op het vaatwerk, dat
zij in hun nieuwe vaderland vervaardigden.
L. A. W. C. VENMANS.